Amersfoortseweg 287-291 Uddel
Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn
Vastgesteld op 23-06-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Amersfoortseweg 287-291 Uddel met identificatienummer NL.IMRO.0200.bp1133-vas1 van de gemeente Apeldoorn.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanduidingsvlak
Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.
1.6 achtererfgebied
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.7 agrarisch bedrijf
Een bedrijf, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.
1.8 AHN2-maaiveld
De maaiveldhoogte die is vastgelegd in het Actueel Hoogtebestand Nederland 2.
1.9 ander werk
Een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.10 antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.11 antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.12 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 begeleid wonen
Vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.
1.14 beroepsuitoefening aan huis
Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, dat in een woning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.15 bestaand
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
- bij gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, met dien verstande dat bij veehouderijbedrijven wordt uitgegaan van de ammoniakemissie, de vloeroppervlakte aan stalruimte en het aantal dierplaatsen per bedrijf dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bij of krachtens de wet maximaal is toegestaan.
1.16 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.19 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.
1.21 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 bijgebouw
Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.
1.24 dependance
Een voor de huisvesting van een zelfstandig huishouden geschikt gebouw dat blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.
1.25 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.26 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.27 folly
Een bouwwerk bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.
1.28 gebouw
Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 gebruiksgerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone, waaronder begrepen een pensionstalling.
1.30 geurgevoelig object
Een gebouw dat is bestemd voor en dat blijkens aard, indeling en inrichting geschikt is voor wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt.
1.31 groepsaccommodatie
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatief nachtverblijf door wisselende groepen personen.
1.32 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.33 hoofdverblijf
- a. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
- b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.
1.34 intensieve kwekerij
Een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waar gewassen worden geteeld, niet zijnde sierteeltgewassen of tuinbouwzaden, en/of waar dieren, niet zijnde vee, worden gekweekt, voorzover de teelt en/of de kweek niet in gebouwen plaatsvindt. Voorbeelden hiervan zijn de kweek van witlof, champignos, vis, algen, wormen en maden in de open lucht.
1.35 intensieve veehouderij
Een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet, het houden van melkrundvee, schapen of paarden en het houden van dieren uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.
1.36 kampeermiddel
Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen recreatiewoning of stacaravan zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.
1.37 kantoor
Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.
1.38 kavel
De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.
1.39 kwekerij
Een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.
1.40 lawaaisporten
De autosport, de motorsport, de (model-)vliegsport, karting en soortgelijk geluidproducerende sporten.
1.41 nevenactiviteit
Een activiteit die uitsluitend naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en uitsluitend door de bewoner en/of ondernemer van die hoofdfunctie uitgeoefend kan worden en wat betreft vloeroppervlakte ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.
1.42 Nederlandse Grootte Eenheid (NGE)
Een rekeneenheid die wordt gehanteerd voor de vaststelling van de omvang van een agrarischbedrijf, op basis van productiewaarde van oppervlakte, gewassen en dieren.
1.43 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.44 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.
1.45 peil
Het peil gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte bouwterrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogte.
1.46 permanente bewoning
Gebruik als hoofdverblijf als bedoeld in de Wet GBA, waaronder wordt verstaan:
- a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet GBA bepaalde noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente, en/of
- b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf beschikt.
1.47 productiegerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij waar handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.48 prostitutie
Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.
1.49 publieksgerichte dienstverlening
Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.
1.50 recreatief medegebruik
Extensieve vormen van dagrecreatie, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.
1.51 recreatieverblijf
Een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, niet zijnde permanente bewoning, en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.
1.52 recreatiewoning
Een gebouw of gedeelte van een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatie.
1.53 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:
- a. seksbioscoop
Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - b. seksclub
Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht. - c. seksautomaat
Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - d. sekswinkel
Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker. - e. prostitutiebedrijf
Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.
1.54 stacaravan
Onderkomens, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dienen of kunnen dienen tot het dag- en/of nachtverblijf van een of meer personen, die gedurende het hele jaar gebruikt worden voor recreatieve doeleinden door wisselende personen, en die door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand kunnen worden verreden, doch niet bestemd en/of geschikt zijn om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze onderkomens wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt zijn om te worden verreden, worden zij aangemerkt als stacaravan.
1.55 teeltondersteunende voorzieningen
Voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen, zoals tunnelkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen en regenkappen.
1.56 verblijfsgebied
Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.
1.57 verblijfsrecreatie
Recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, trekkershutten, recreatieverblijven, recreatiewoningen, groepsaccommodaties en/of stacaravans.
1.58 voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.59 waarde
De aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie.
1.60 windturbine
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opwekking van energie door benutting van windkracht.
1.61 woning
Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.62 wooneenheid
Een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.63 zakelijke dienstverlening
Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.
1.64 zone met hoge archeologische verwachtingswaarde
Gebied waarvan de verwachting hoog is dat archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen.
1.65 zone met lage archeologische verwachtingswaarde
Gebied waarvan de verwachting laag is dat archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen.
1.66 zonnecollector
Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.
1.67 zorgboerderij
Een voorziening in hoofdzaak gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren door personen die niet zelfstandig kunnen werken en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 het bebouwingspercentage
De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.
Ingeval geen bouwvlak dan wel aanduidingsvlak is aangegeven wordt onder bebouwingspercentage verstaan de in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bestemmingsvlak tot de oppervlakte van het bestemmingsvlak, per kavel gemeten.
2.5 de vloeroppervlakte
Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Boven peil tussen de buitenwerkse gevelvlakken, dakvlakken en harten van scheidsmuren.
2.7 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.8 de bouwhoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - Landschapselement
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, en instandhouding van ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting en landschapselementen;
- b. de waterhuishouding,
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 7 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximum bouwhoogte | Bijzondere regels | ||||||||||
bouwwerken, geen gebouw zijnde | 1 m |
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de bescherming van de bijzondere landschapselementen nadere eisen stellen aan de omvang en situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 14 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied;
- b. watergangen en overige voorzieningen voor de waterhuishouding;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 7 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 4.3 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximum oppervlakte | Maximum goothoogte | Maximum bouwhoogte | Bijzondere regels | |||
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 1 m |
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 4.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen van speel- en klimtoestellen tot een bouwhoogte van 6 meter, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd en dit voor de omringende woningen geen onevenredige hinder oplevert.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, waaronder begrepen begeleid wonen;
- b. beroepsuitoefening aan huis;
- c. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- d. tuin en/of erf;
- e. nevenactiviteiten in de vorm van hobbymatig agrarisch gebruik (minder dan 20 NGE), Bed&Breakfast en/of recreatief rustpunt;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. voorzieningen voor de waterhuishouding;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 7 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximum oppervlakte /inhoud | Maximum goothoogte | Maximum bouwhoogte | Bijzondere regels |
Hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' | 700 m3 | de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven waarde | de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven waarde | - per bouwvlak is één hoofdgebouw toegestaan - per hoofdgebouw is één woning toegestaan - voor het bepalen van de inhoud worden aanbouwen, uitbouwen, inpandige garages en bergingen meegeteld - indien binnen een bouwvlak de aanduiding 'gevellijn' is opgenomen, bedraagt de afstand van de voorgevel van de woning tot de aanduiding 'gevellijn' niet meer dan 1 m - voor het splitsen van de woning in twee wooneenheden geldt het in artikel 7 lid 7.3 bepaald |
Bijgebouwen en overkappingen | 75 m2 | 3 m | 5 m | - situering in achtererfgebied, met dien verstande dat indien binnen een bouwvlak de aanduiding 'gevellijn' is opgenomen, een aan de woning aangebouwd bijgebouw in lijn met de voorgevel van de woning dient te worden gesitueerd en in voorerfgebied is toegestaan - voor het bepalen van de oppervlakte worden alle op het perceel aanwezige gebouwen, niet zijnde het hoofdgebouw, meegeteld - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis dan wel voor niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis meegeteld - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis dan wel voor de niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis toegestaan - indien binnen een bouwvlak de aanduiding 'gevellijn' is opgenomen, dient een aan de woning aangebouwd bijgebouw waarvan het dakvlak in het verlengde van het dakvlak van het hoofdgebouw ligt op de goot- en bouwhoogte van het dakvlak van het hoofdgebouw te worden aangesloten - indien binnen een bouwvlak de aanduiding 'gevellijn' is opgenomen, hoeft in aanvulling op het bepaalde in artikel 1.23, een bijgebouw in bouwmassa niet ondergeschikt te zijn aan de woning indien het een aangebouwd bijgebouw betreft. |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen: | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen in voorerfgebied bedraagt ten hoogste 1 m |
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 12 opgenomen procedureregels van toepassing.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 8 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemene regels
7.2 Afdekking van gebouwen
7.3 Woningsplitsing
Uitsluitend de woning met de kortste afstand tot de openbare weg mag gesplitst worden in ten hoogste 2 zelfstandige wooneenheden, mits:
- a. de wooneenheden tezamen de ten hoogste toegestane inhoud of oppervlakte van één woning niet overschrijden;
- b. er dient in ieder geval 20 m² aan bijgebouwen per wooneenheid aanwezig te zijn;
- c. het karakter van het gebouw als één woning en de samenhangende bouwmassa van het gebouw behouden blijft;
- d. de cultuurhistorische dan wel karakteristieke waarde niet onevenredig wordt aangetast;
- e. de splitsing geen belemmering vormt voor omliggende (niet-)agrarische bedrijven.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik onbebouwde grond
8.2 Strijdig gebruik bebouwde grond
Artikel 9 Overige Zone - Hoge Archeologische Verwachtingswaarde
9.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden die voorkomen in de zone met hoge archeologischeverwachtingswaarde.
9.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' gelden voor het oprichten van bebouwing de volgende regels:
- a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0.35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. In afwijking van het onder a bepaalde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.
- c. Indien uit het onder a genoemde rapport dan wel uit de onder b bedoelde andere beschikbare informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de bodemingreep als bedoeld onder a zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en tot het uitbrengen van een verslag waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
- 2. de verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek en tot het uitbrengen van een verslag waarmee de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate buiten de bodem behouden blijven.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 14 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding 'overige zone- hoge archeologische verwachtingswaarde geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien als gevolg van archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:
- a. ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voorzover -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
- b. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
- c. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
- d. ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat van de inhoudsmaat voor woningen niet kan worden afgeweken;
- e. ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter.
10.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in dit artikel is alleen mogelijk:
- a. voor zover de met het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast;
- b. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten;
10.3 Aangrenzende percelen
Afwijken als bedoeld in lid 10.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de vergunning kan worden voorkomen.
10.4 Bouwwerken onder het overgangsrecht
Het in lid 10.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 15 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:
- a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
- b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat de maat voor de inhoud van een woning niet gewijzigd kan worden.
11.2 Voorwaarden voor wijziging
Toepassing van wijzigingsbevoegdheden mag alleen plaatsvinden voor zover:
- a. de met het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast;
- b. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
- c. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
- d. er geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 13 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.
Artikel 14 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
14.1 Vergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een door het bevoegd gezag verleende vergunning de hierna genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren. Bij het verlenen van de vergunning wordt getoetst aan de in onderstaand schema bij de desbetreffende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden aangegeven specifieke beoordelingscriteria en aan de in lid 14.3 opgenomen algemene beoordelingscriteria.
Bestemming/aanduiding | werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarvoor de vergunningplicht geldt | Specifieke beoordelingscriteria |
bestemming Groen -Landschapselement | het kappen van bomen | - de landschappelijke waarde van het betreffende landschapselement als geheel wordt niet onevenredig aangetast, dan wel aangetoond wordt dat na afloop van de werkzaamheden bomen opnieuw worden aangeplant, zodanig dat de waarden van het landschapselement hersteld worden - de werkzaamheden zijn nodig voor het gebruik en beheer van omliggende gronden |
aanduiding overige zone- hoge archeologischeverwachtingswaarde | - grondwerkzaamheden voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m², zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting; - graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels, voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m²; - aanleggen van leidingen voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m² | - de archeologische waarden worden niet onevenredig aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld |
14.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in lid 14.1 opgenomen verbod geldt niet:
- a. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, waaronder werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een normale agrarische bedrijfsexploitatie zoals spitwerkzaamheden, met dien verstande dat kwekerijen en boomgaarden niet onder normale agrarische bedrijvigheid worden begrepen, en werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer, waaronder mede begrepen houtproductie in de vorm van uitdunning van bos;
- b. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarmee is begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
- c. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die in redelijkheid slechts kunnen worden aangemerkt als zijnde van zodanig ondergeschikte aard en omvang dat enige wezenlijke invloed op de betreffende waarde en functies niet te verwachten is;
- d. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden binnen een afstand van 10 m uit bestaande gebouwen;
- e. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals waterontrekking, voor zover daarvoor een vergunning vereist is krachtens artikel 14 van de Grondwaterwet;
- f. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals het onttrekken van oppervlaktewater, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens artikel 24 van de Wet op de Waterhuishouding of voor zover deze worden uitgevoerd door of vanwege het waterschap;
- g. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een door gedeputeerde staten goedgekeurd natuurontwikkelingsplan;
- h. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
- i. ingeval op grond van de Monumentenwet een vergunning is vereist dan wel overige regels van de Monumentenwet van toepassing zijn.
14.3 Algemene beoordelingscriteria
Werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel 14 lid 14.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 14.1 bedoelde gronden, die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht Bouwwerken
15.1 Overgangsrecht
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
15.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.
15.3 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 16 Overgangsrecht Gebruik
16.1 Overgangsrecht
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
16.2 Ander strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
16.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
16.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Amersfoortseweg 287-291 Uddel.
Vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn
d.d. 23 juni 2016 nr. 60-2016
Mij bekend,
de griffier,
namens hem:
John de Meij
manager Team Omgevingsrecht & Advies
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Amersfoortseweg 287-291 zijn drie voormalige agrarische bedrijfswoningen met agrarische bedrijfsopstallen aanwezig (ruim 3500 m2). De bedrijfslocatie is niet meer in gebruik voor agrarische doeleinden en de bedrijfswoningen kennen inmiddels een regulier woongebruik.
De eigenaren van de percelen willen gebruik makend van de regeling functieverandering voor voormalige agrarische bedrijfsbebouwing door de bestaande bebouwing te slopen en 3 woningen terug te bouwen. Het initiatief past niet binnen de geldende agrarische bestemming waardoor een herziening van het bestemmingsplan nodig is om de woningen te kunnen realiseren.
1.2 Ligging En Begrenzing
De planlocatie ligt in het westelijk buitengebied van de gemeente Apeldoorn, op een ruime 800 meter van de gemeentegrens met de gemeente Barneveld. De afstand tot de nabijgelegen dorpen Garderen en Uddel bedraagt respectievelijk circa 3 km en 5 km. Het omliggende gebied waarin de bedrijfslocatie ligt, staat bekend als Nieuw-Milligen. Aan de noordzijde van de planlocatie ligt de doorgaande Amersfoortseweg vanuit Apeldoorn met aan de overkant van de weg het Defensieterein. Ten zuiden van de locatie ligt een overwegend bos- en heidegebied met op ongeveer 2,5 km afstand de Rijksweg A1.
Ligging in omgeving met plangebied gearceerd weergegeven
Het plangebied wordt gevormd door de percelen Amersfoortseweg 287, 289 en 291. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Apeldoorn, sectie B, nummers 1189, 1190, 1191, 1192 en een deel van nummer 1193. Zie onderstaande luchtfoto uit 2015 voor de ligging van het plangebied in haar directe omgeving en een luchtfoto uit 2011 van het erf van de bedrijfslocatie waarop de agrarische opstallen zijn weergegeven.
Luchtfoto uit 2015 met ligging plangebied t.o.v. omgeving
Luchtfoto uit 2011 van de bedrijfslocatie Amersfoortseweg 287-291
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Agrarische Enclave. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 11 juli 2013.
Het gehele plangebied heeft de bestemming Agrarisch. Daarmee zijn de gronden in hoofdzaak bestemd voor agrarische bedrijven. De gebouwen op het perceel zijn gelegen in een bouwvlak van circa 1,4 ha groot, zie onderstaande kaartuitsnede voor de situering van het bouwvlak.
Situering bouwvlak in bestemmingsplan Agrarische Enclave
Het toegestane oppervlak aan bedrijfsbebouwing is vastgelegd op het oppervlak van het bouwvlak waarbij een 2,5 meter aangehouden dient te worden tot de zijdelingse perceelsgrens. Voor de bedrijfsbebouwing is een maximale goot- en nokhoogte gegeven van respectievelijk 6 meter en 12 meter. Voor de 3 toegestane bedrijfswoningen geldt een maximale inhoudsmaat van 700 m3 met daarbij aangegeven een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale nokhoogte van 12 meter. Tevens zijn de navolgende aanduidingen van toepassing binnen het plangebied.
Uit onderstaande uitsnede van de plankaart van bestemmingsplan Agrarische Enclave kunnen de bestemmingen worden afgelezen die op omliggende gronden van toepassing zijn. Hieruit blijkt dat de gronden in de omgeving hoofdzakelijk zijn bestemd voor agrarische en natuurdoeleinden met in het gebied verspreid liggende woonbestemmingen. De bebouwing concentreert zich hoofdzakelijk binnen de bestemmingsvlakken van de woonbestemmingen en binnen de bouwvlakken van enkele agrarische bedrijven. Aan de noordzijde van de Amersfoortseweg ligt binnen de bestemming Maatschappelijk - Militaire zaken een concentratie aan bebouwing ten behoeve van het defensieterrein.
Omliggende bestemmingen bestemmingsplan Agrarische Enclave
2 Beleidskader
2.1 Structuurvisie Infrastructuur En Ruimte
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vastgesteld in 2012, formuleert het kabinet zijn ambities. Onder andere wordt in de visie gesteld dat:
In 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
De functieverandering naar wonen van de agrarische bedrijfslocatie waarin dit bestemmingsplan voorziet, sluit aan op deze ambities uit de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
2.2 Natura-2000
De Europese Unie heeft een gevarieerde natuur, die van biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor Nederland gaat het in totaal om 162 gebieden. Voor het plangebied is relevant dat Veluwe is aangewezen als Natura 2000 gebied (Vogel- en Habitatrichtlijn).
Bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000 gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, dient rekening te worden gehouden met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.
De planlocatie ligt buiten het Natura 2000 gebied Veluwe, zie onderstaande kaartuitsnede.
Ligging planlocatie t.o.v. Natura 2000
2.3 Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.
Het tweede doel is het waarborgen en het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
- ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
- zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
- een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
- een gezonde en veilige leefomgeving;
- een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur, wat bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving. Hiertoe wordt ingezet op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wordt bereikt door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). De planlocatie is buiten het Gelders Natuurnetwerk gelegen en tevens buiten de Groene Ontwikkelingszone, zie onderstaande kaartuitsnede.
Nationaal Landschap
In de Omgevingsvisie wordt het plangebied, voorzover voor de ontwikkeling relevant, aangewezen als onderdeel van Nationaal Landschap, zie onderstaande kaartuitsnede. Het gaat dan om nationaal landschap de Veluwe. De Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en hebben daarom speciale aandacht. Deze cultuurhistorische landschappen zijn het resultaat van het harmonisch samengaan van natuurlijke processen en menselijk handelen. Kenmerkend zijn de samenhang tussen natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing. De ontstaansgeschiedenis van het landschap is hier nog leesbaar.
Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van deze gebieden te behouden en verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt met een regel in de Omgevingsverordening, die bepaalt dat alleen activiteiten zijn toegestaan die de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden of versterken.
Kaartuitsnede Nationaal Landschap Veluwe
2.4 Omgevingsverordening Gelderland
In de Statenvergadering van woensdag 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening ziet erop toe dat het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland operationeel wordt. Hierna worden de relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening aangehaald, gevolgd door een toetsing daaraan.
Wonen (artikel 2.2.1.1)
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.
Toetsing
Het Kwalitatief Woonprogramma heeft zijn beslag gekregen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Binnen die programmering passen ook de woningen waarin dit plan voorziet. Zie ook paragraaf 2.7.
Nationaal landschap (artikel 2.7.4.2)
Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap (buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie) maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken.
Het plangebied ligt in Nationaal Landschap De Veluwe, in het deelgebied Agrarische Enclave. De kernmerken van dit deelgebied zijn:
- Afwisseling van grootschalig bos en kleinschalige, open landbouwgonden (mozaiek)
- Waardevolle open essen
- Esdorpen met eigen bedrijvigheid (dorpensemble)
- Intensieve veehouderijbedrijven
- Tamelijk natuurlijk beekdal met bijzondere laaglandbeek
Toetsing
Dit plan leidt tot minder bebouwing op de percelen en voorziet in de aanleg en instandhouding van enkele landschapselementen die bijdragen aan het versterken van het landschappelijke beeld. Een aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap is niet aan de orde.
2.5 Structuurvisie Apeldoorn Biedt Ruimte
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
2.6 Functieveranderingsbeleid
De spelregels voor functieverandering van voormalige agrarische bedrijfslocaties zijn vastgelegd in de streekplanuitwerking voor de regio Stedendriehoek: 'Waar stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies'. De algemene mogelijkheden uit het (voorheen van toepassing zijnde) Streekplan Gelderland 2005 zijn daarin nader uitgewerkt en aangepast op de specifieke situatie in de regio. Voor functieverandering naar wonen onderscheidt de uitwerking een aantal zones. Rond de steden en dorpen zijn zones gelegd waar ruimere mogelijkheden gelden, dan voor plekken die middenin het buitengebied liggen.
Het plangebied ligt in een zone waarvoor geldt dat minder dan 50% van de oppervlakte van vrijkomende of al vrijgekomen bedrijfsgebouwen (exclusief bedrijfswoning) ingezet kan worden voor hergebruik naar wonen. Naast een aantal algemene voorwaarden, gelden de volgende regels:
1. Bij minder dan 3.000 m2 vrijkomende bebouwing gelden de regels voor hergebruik zoals weergegeven in tabel 5.2. van het document 'Oude erven, nieuwe functies'. Deze regels komen neer op een lager percentage hergebruik of nieuwbouw naarmate de oppervlakte vrijkomende bebouwing toeneemt. Dat betekent dat naarmate er meer vrijkomende bebouwing is, er relatief meer gesloopt moet worden. Op erven met veel vrijkomende bebouwing kan 50% hergebruik leiden tot het ontstaan van minidorpjes van woningen of grote woongebouwen met meerdere wooneenheden. Dat is niet gewenst in deze zone.
2. De gemeenten zullen bij een vrijkomende hoeveelheid bebouwing van meer dan 3.000 m2 van geval tot geval op basis van maatwerk bepalen wat wel en niet mogelijk is. Dit is het geval bij onderhavige functieverandering, met ruim 3500 m2 aan gesloopte en nog te slopen bebouwing. Kwalitatieve koppeling aan het woningbouwprogramma zal plaatsvinden bij meer dan drie nieuwe woningen per locatie. Bij drie woningen of minder is de invulling aan de afzonderlijke gemeenten.
3. De gemeenten staan naast woongebouwen ook vrijstaande woningen toe.
4. De gemeenten gaan er van uit dat bij veel vrijkomende gebouwen slopen en nieuwbouw voor wonen meer voor de hand ligt dan verbouwen. Veel agrarische stallen zijn niet geschikt om te verbouwen tot woning. Het niet toestaan van sloop en nieuwbouw zal leiden tot minder winst voor de omgevingskwaliteit. Dit omdat dan minder functieverandering zal plaatsvinden en omdat hergebruik van bestaande gebouwen voor wonen vaak minder zal bijdragen aan verbetering van de omgevingskwaliteit dan het toestaan van nieuwbouw.
2.7 Woningbouwprogramma 2012-2019
In november 2012 heeft de gemeenteraad ingestemd met het Woningbouwprogramma 2010-2029. Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo is veranderd, dat er minder vraag naar woningen zal zijn dan was voorzien en dat aanbod en vraag niet meer in evenwicht zijn. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.
In het Woningbouwprogramma 2012-2019 is per dorp/deelgebied het woningbouwprogramma bepaald. Dit bestemmingsplan voegt drie woningen toe aan de gemeente. Deze woningen maken onderdeel uit van het voornoemde programma.
2.8 Woonagenda Apeldoorn 2014-2018
De gemeenteraad heeft op 13 februari 2014 de 'Woonagenda Apeldoorn 2014-2018, buitenstad in uitvoering' vastgesteld. De Woonagenda betreft de herijking van het gemeentelijke woonbeleid en geeft een visie op de toekomst van het wonen in de gemeente Apeldoorn.
De gemeentelijke structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' geeft de richting. De Woonagenda beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting, ondermeer de afnemende bevolkingsgroei, de grotere betekenis van de bestaande woningvoorraad, de vergrijzing en de onzekere slagingskansen voor de meest kwetsbare groepen huishoudens van Apeldoorn. Op basis van deze ontwikkelingen en de ambities uit de structuurvisie is een agenda samengesteld voor de komende jaren, ten aanzien van drie hoofdopgaven:
- 1. het bewaken van de volkshuisvestelijke basisopgave
Het gaat hier om voldoende, betaalbare en adequate huisvestingsmogelijkheden voor huishoudens die afhankelijk van de sociale huurmarkt; daarnaast zijn ook huishoudens met een laag middeninkomen doelgroep van beleid. - 2. het beheer van de bestaande woningvoorraad om de toekomstbestendigheid ervan de bevorderen
- 3. sturing op de nieuwbouw via programmering en afstemming met derde partijen
2.9 Notitie Wonen In Het Landelijk Gebied Apeldoorn
Op 13 februari 2014 heeft de gemeenteraad kennisgenomen van de notitie 'Wonen in het landelijk gebied Apeldoorn'. In deze notitie is de uitvoering van het functieveranderingsbeleid, zoals toegelicht in paragraaf 2.6, geëvalueerd. Naar aanleiding daarvan heeft de raad besloten een striktere toepassing van het functieveranderingsbeleid voor te staan. Bij functieverandering naar wonen geldt sindsdien, voor die toepassing van het beleid het volgende uitgangspunt:
Het toepassen van maatwerk op grond van de (ruimtelijke) kwaliteiten van een gebied, met een maximum van twee woningen. Daar waar aantoonbaar sprake is van een versterking van de (ruimtelijke) kwaliteiten kan meer ruimte geboden worden, tot een maximum van 50% van het voormalig agrarisch bebouwd oppervlak. Het te slopen of her te gebruiken oppervlak bedraagt minimaal 500m².
Voorheen was het maximum aantal woningen niet expliciet gemaximeerd en werd een minimum sloopoppervlak gehanteerd van 350 m².
Onderhavig plan is de uitkomst van het initiatief van de eigenaren om tot functieverandering van de bedrijfslocatie over te gaan, dat in 2010 is gestart. Aanvankelijk werd de functieverandering gekoppeld aan het ontwikkelen van een landgoed (met woningbouw) op de direct zuidelijk gelegen gronden. Er is enkele jaren getracht om tot een goed uitgewerkt ruimtelijk en functioneel ontwerp te komen en dat tevens o.a. financieel uitvoerbaar is. In 2015 bleek dit nog niet tot het gewenste resultaat te hebben geleid waarna is besloten om slechts de functieverandering van de agrarische bedrijfslocatie voort te zetten.
Het startmoment van onderhavig functieveranderingsproject ligt ruim voordat tot de hierboven beschreven, aangescherpte toepassing van het beleid werd overgegaan. Daarom is in dit plan niet uitgegaan van een (standaard)maximum van twee woningen.
2.10 Beperking Realisatieduur Woningbouw Private Partijen
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het licht van de gemeentelijke woningbouwprogrammering is vast komen te staan dat er nog maar beperkt ruimte is voor nieuwe woningbouwinitiatieven. Dat terwijl een deel van de beschikbare ruimte in de programmering ingevuld is met plannen, waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is, maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt tot uitvoering komen, geldt nu in principe een realisatietermijn van drie jaar voor nieuwe woningbouwinitiatieven. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is. Na de termijn en als de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd of in aanbouw zijn, dienen burgemeester en wethouders te overwegen om het bestemmingsplan te wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen. Vervolgens kan de programmatische ruimte die daarbij vrij komt, worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat aan een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling wordt begonnen, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente. De privaatrechtelijke grondexploitatieovereenkomst is echter reeds voorafgaand aan dit beleid gesloten. Om deze reden heeft dit beleid geen verdere gevolgen voor de planontwikkeling.
2.11 Nota I-cultuur
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
2.11.1 Cultuurhistorische beleidskaart
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
- Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
- Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
- Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
2.11.2 Archeologische beleidskaart
Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
2.12 Waterbeleid
2.12.1 Nationaal beleid
Nationaal Waterplan 2009-2015
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding uit 1998 en hét rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. De beleidslijnen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal Bestuursakkoord Water, die inspelen op de verwachte klimaatsveranderingen, zijn een belangrijke impuls voor de koers van het nieuwe waterbeleid. Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie.
Watertoets
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. In 2000 is de watertoets geïntroduceerd door de Commissie Waterbeheer 21e Eeuw en in 2001 vastgesteld door Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Uitgangspunt nieuw bestemmingsplan
Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet de watertoetsprocedure worden doorlopen. Het resultaat hiervan wordt vastgelegd in de waterparagraaf.
2.12.2 Provinciaal beleid
Omgevingsvisie Gelderland (juli 2015)
In de vastgestelde Omgevingsvisie staan maatschappelijke opgaven in Gelderland, die zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer.
De regels behorend bij de Omgevingsvisie zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening zijn vanaf 18 oktober 2014 in werking. Een eerste actualisatie van de Omgevingsverordening over water en natuur is op 8 juli 2015 gedeeltelijk vastgesteld. Deze actualisatie is opgenomen en verwerkt in de tekst en kaarten van de Omgevingsverordening (juli 2015).
In de verordening is bijvoorbeeld vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over omgang met natte landnatuur en oppervlaktewater.
In (digitaal) kaartmateriaal zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt nieuw bestemmingsplan
Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
2.12.3 Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan Waterschap Vallei&Veluwe
In 2015 is het nieuwe Waterbeheerprogramma 2016 -20212 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het sterven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn een zestal ambities geformuleerd:
- Beschermen tegen overstromingen
- Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
- Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
- Schoon en vuilwater worden zoveel mogelijk gescheiden
- Hoogste mogelijk waarde uit water halen
- We beheren afvalwaterketen en watersysteem als een geheel met onze partners
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in korte termijn doelstellingen voor 2021.
Uitgangspunt nieuw bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de waterschapskeur van toepassing.
2.12.4 Gemeentelijk beleid
Apeldoorns Waterplan 2005-2015
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijke consequenties zijn het afkoppelen en bergen van hemelwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunt nieuw bestemmingsplan
Voor het bestemmingsplan wordt een watertoets uitgevoerd. De effecten op de waterhuishouding worden in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen voldoen aan de uitgangspunten uit het beleid.
Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011 – 2015 (GRP) is in 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
In 2015 wordt een nieuw Gemeentelijk Rioleringsplan opgesteld voor de periode 2016 -2020. Speerpunt hierin is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de woning af te koppelen en tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunt nieuw bestemmingsplan
- Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
- Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
- Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
- Grondwaterneutraal bouwen.
2.13 Welstandsbeleid
Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad en het buitengebied te behouden en te versterken.
In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
Voor de Agrarische Enclave en dus ook voor onderhavig plangebied is gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld, zoals vervat in het beeldkwaliteitplan Agrarische Enclave. Dit beeldkwaliteitplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 13 juni 2013. Dit beeldkwaliteitplan bevat belangrijke ingredienten voor de nieuwe erfinrichting. De planlocatie ligt in de jonge heideontginning die hier wordt gekenmerkt door een kamerstructuur. Het beeldkwaliteitplan richt zich met name op het behoud en versterking van deze kamerstructuur en de daarbij behorende erfstructuur.
Als aanvulling op dit gebiedsgerichte welstandsbeleid, is specifiek voor onderhavige ontwikkeling het beeldkwaliteitplan Amersfoortseweg 287 -291 Uddel opgesteld. Dit plan bevat het formele welstandskader waaraan omgevingsvergunningen worden getoetst en daarnaast bevat het beeldkwaliteitsplan handreikingen om de kwaliteit van de omgeving te versterken.
3 Bestaande En Nieuwe Situatie
3.1 Bestaande Situatie
Omgeving
Landschap
Het plangebied maakt onderdeel uit van de “Agrarische Enclave” in het noordwestelijk deel van de gemeente Apeldoorn. De enclave beslaat de agrarische gebieden rondom Uddel, Meerveld en Nieuw-Milligen en is omsloten door de Veluwse bossen.
Het landschap ter plaatse van het plangebied kenmerkt zich door een zogenaamde “kamerstructuur”. Door de jonge, planmatige ontginning van het gebied en de omliggende bossen ontstaan als vanzelf “kamers”. Dit wordt nog versterkt door de aanwezigheid van rechtlijnige houtwallen. De combinatie van openheid en opgaande beplanting zorgt voor een aantrekkelijk en karakteristiek landschap.
Ontstaan
Het gebied ten zuiden van de Amersfoortseweg bestond lange tijd uit uitgestrekte heidevelden met hier en daar zandverstuivingen. Op de topografische kaart van 1871 is dit te zien. In de tweede helft van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw werd de heide geleidelijk ontgonnen ten behoeve van bosbouw op de hogere gronden en landbouw in de lagere delen. Nu pas ontstond het voornaamste deel van het landschap, zoals dat thans nog bestaat. Dit is ook het geval rondom het plangebied, het open gebied ten zuiden van de Amersfoortseweg. De rechte wegen en rationele verkavelingstructuren herinneren hier nog zichtbaar aan de doelmatige ontginning van de heidevelden. Op de topografische kaart van 1931 is te zien dat het landschap al ontgonnen is. Het plangebied ligt ten westen van de buurtschap Nieuw-Milligen. Nieuw-Milligen is relatief laat ontstaan, bij de kruising van de Amersfoortseweg en de Meerveldweg / Kootwijkerweg. Het dankt zijn ontstaan grotendeels aan de stichting van een legerkamp omstreeks het midden van de 19de eeuw.
Dit kamp werd gesitueerd aan de straatweg van Apeldoorn naar Amersfoort die in 1808-1809 in opdracht van Koning Lodewijk Napoleon werd aangelegd dwars door de heidevelden en zandverstuivingen. De militaire geschiedenis is altijd zichtbaar gebleven in het herhaaldelijk vergrote en vernieuwde legerkamp, dat verscholen ligt in het bosrijke gebied ten noorden van de Amersfoortseweg.
De bestaande boerderij in het plangebied is gebouwd in de jaren ‘20, (maar nog niet aangegeven op de topografische kaart van 1931), direct na de ontginning. In de loop van de jaren ‘60 en ‘70 werd het bedrijf gekenmerkt door schaalvergroting en zijn de huidige stallen ten behoeve van een varkens- en vleeskalverenhouderij gebouwd. Het bedrijf is destijds opgesplitst in drie bedrijven.
Plangebied
In de huidige situatie is er op het perceel agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. Langs de Amersfoortseweg is een historische boerderij aanwezig, met daarnaast twee bedrijfswoningen uit de jaren ‘70. De agrarische bedrijfsvoering is reeds enige jaren geleden beëindigd. Achter de woningen liggen enkele grote schuren, waarvan er één, de meest westelijk gelegen schuur, reeds gesloopt is wegens instortingsgevaar en milieuaspecten. De nog overgebleven schuren staan voor een groot deel leeg en verkeren in slechte staat. In totaal is er, inclusief de reeds gesloopte bebouwing, circa 3.500 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig, zie onderstaande afbeelding voor de situering van de bebouwing op het erf. De erfinrichting is, net als het omliggende landschap, rationeel. De woningen staan aan de Amersfoortseweg, daarachter liggen de schuren. De woonfunctie is daarmee gescheiden van de werkfunctie en er bestaat een duidelijke hiërarchie op het erf. De woningen hebben elk een eigen inrit en er wordt op eigen terrein geparkeerd. Vanaf het achterterrein is er een fraai uitzicht op de bosrand ten zuiden van het plangebied. Aan de oostzijde van de kavel ligt een houtwal, die nadrukkelijk aanwezig is in het plangebied en zorgt voor een ruimtelijke verankering van het erf. De houtwal maakt een transparante indruk, omdat er beperkt onderbeplanting aanwezig is.
Situering bebouwing op het erf
Zie tevens het voor deze ontwikkeling opgestelde beeldkwaliteitsplan dat is opgenomen als Bijlage 2 van de Bijlagen bij de Toelichting.
3.2 Planopzet En Landschappelijke Inpassing
Ruim 3500 m2 bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en daarvoor in de plaats worden een drietal woningen achter de bestaande woningen gerealiseerd. Op basis van de in hoofdstuk 3 van Bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting beschreven uitgangspunten, is een inrichtingsplan opgesteld. Het plan sluit aan bij de bestaande kamerstructuren in het landschap, door de situering van bebouwing en erfinrichting. De leegstaande stallen van het beëindigde agrarische bedrijf worden gesloopt (ruim 3500 m2) en het agrarisch perceel wordt heringericht. De bestaande bedrijfswoningen die gepositioneerd zijn aan de Amersfoortseweg blijven gehandhaafd en krijgen in dit nieuwe bestemmingsplan een reguliere woonbestemming conform feitelijk gebruik. In de huidige situatie zijn direct achter de woningen de stallen gesitueerd.
Met het slopen hiervan ontstaan er ruime achtertuinen. Aangezien de bijgebouwen van de bestaande woningen op dit moment zijn geïntegreerd in de agrarische bedrijfsbebouwing, is er behoefte voor de realisatie van nieuwe bijgebouwen. Deze zijn ter illustratie op kaart met grijze vlakken weergegeven.
Op de plek van de gesloopte stallen worden nieuwe vrijstaande woningen gerealiseerd. Deze woningen worden voorzien van grote dakvlakken, een lage goot en een nokrichting haaks op de Amersfoortseweg. Hiermee wordt gerefereerd aan de agrarische bouwwijze van stallen. Door deze opzet blijft de bestaande stedenbouwkundige hiërarchie bestaan: het woonhuis met siertuin aan de Amersfoortseweg met achterliggend het ‘bedrijfsgedeelte’.
De nieuwe woningen zijn gepositioneerd op ruime kavels. Eén vrijstaande woning aan de westzijde heeft een kavel van circa 3.000 m2, de ander twee woningen aan de oostzijde liggen op kavels van 2000 en 2500 m2. De privé buitenruimtes zullen zoveel mogelijk aan of in de woning plaatsvinden waardoor het landschap tot aan de woning doorloopt. Door de korte afstand tussen de twee oostelijk gelegen woningen gaan deze de uitstraling krijgen van een lange agrarische stal. Van afstand (bijvoorbeeld vanaf de Amersfoortseweg) lijken de 3 woningen te bestaan uit twee grote bouwmassa’s. Om dit beeld te versterken en te behouden zijn geen vrijstaande bijgebouwen toegestaan, maar worden deze geïntegreerd in de hoofdmassa’s.
Sfeer en karakter
De architectuur van de nieuwe woningen heeft een eigentijdse uitstraling. Bij de twee oostelijk gelegen woningen dienen de daken voor wat betreft nok- en goothoogte, uitstraling en materiaalgebruik identiek te zijn. Dit is noodzakelijk om het beeld van 1 bouwmassa te bereiken. De bouwstijl refereert aan de agrarische bouwstijl van stallen (simpele, langgerekte hoofdvorm, eenvoudige detaillering, gedempt kleurgebruik, etc.).
De landschappelijke inrichting van het perceel beoogt dat alle nieuwe woningen een relatie krijgen met het omliggende landschap. De woningen zijn zichtbaar vanuit het omliggende landschap en het landschap is beleefbaar vanuit de woning. De privé buitenruimtes lopen zo als het ware over in het landschap.
Erfinrichting en beplanting
De toegang voor bewoners en bezoekers loopt via de bestaande inrit aan de westzijde van het perceel. Deze inrit komt uit op een centraal gelegen erf. Dit erf kent een informele inrichting en bestaat uit halfverharding. Hierop is ruimte voor bezoekers om de auto te parkeren. De bestaande houtwal aan de oostzijde biedt veel doorzichten richting het oosten, dit moet zo blijven. Het maakt de tuinen van de woningen aan de oostzijde aantrekkelijker en verstopt de bebouwing niet, deze mag gezien worden! Aan de westzijde van het erf wordt op de overgang tussen het voor- en achtererf beplanting in de vorm van een struweelhaag toegevoegd. Vanaf de Amersfoortseweg blijven dan de kappen van de nieuwe woningen zichtbaar. Tevens worden enkele boomgroepjes met solitaire bomen op het terrein en langs de erfgrens gesitueerd. Deze incidentele kavelgrensbeplanting versterkt de aanwezige kamerstructuur van het landschap. Tegelijkertijd wordt de kavel niet geheel dichtgeplant vanwege de fraaie uitzichten op de omliggende bosranden en houtwallen.
Zie daarnaast het voor deze ontwikkeling opgestelde:
- 1. Beeldkwaliteitsplan dat is opgenomen als Bijlage 2 van de Bijlagen bij de Toelichting, met in hoofdstuk 5 Beeldkwaliteit geconcretiseert het specifieke (aanvullende) welstandskader voor de planlocatie en wat als toetsingskader fungeert bij aanvragen omgevingsvergunningen, activiteit bouwen.
- 2. Terreininrichtingsplan met beplantingsplan dat is opgenomen als Bijlage 2 van de Bijlagen.
4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieuaspecten
4.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
4.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. 8 september 2015, opgesteld door Grondvitaal BV en opgenomen in Bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat de bodem geschikt of geschikt is te maken voor de bestemming de toekomstige bestemming wonen met tuin.
4.1.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussenbedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen(hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebiedenmetfunctiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
In de directe omgeving van het plangebied zijn twee bedrijven relevant:
- Het defensieterrein aan de Amersfoortseweg 248 op circa 110 meter afstand
- De veehouderij aan de Amersfoortseweg 281 op circa 140 meter afstand
Defensieterrein
Het defensieterrein is gelegen aan de noordzijde van de planlocatie aan de overzijde van de Amersfoortseweg. De afstand tot de geplande woningen is ten minste 100 meter. Hierdoor vormen de gewenste woningen geen belemmeringen voor het defensieterrein.
Veehouderij
Aan de Amersfoortseweg 281 is een pluimveehouderij gevestigd. Op basis van de VNG-publicatie geldt hiervoor een milieuzone van 200 meter waarbij het aspect geur relevant is. De woningen liggen op kortere afstand dan 200 meter en daarom is nader naar het aspect geur gekeken. Op grond van het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv) dient ten minste 50 meter aangehouden te worden tussen de gewenste woningen en deze veehouderij. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Daarnaast is de geurbelasting op de planlocatie ruimschoots onder de geurnorm van 14 ou/m3. In Bijlage 1 van de Bijlagen bij de Toelichting is de geurberekening opgenomen. De gewenste woningen vormen dan ook geen belemmering voor de veehouderij.
4.1.4 Geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Verder dient rekening te worden gehouden met vliegtuiglawaai op grond van de Wet luchtvaart. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen daarom dient inzicht te worden gegeven in de invloed van de verkeerswegen op het plan.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
- wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
- wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante weg betreft de Amersfoortseweg welke van rechtswege een geluidzone heeft. Deze geluidzone bedraagt 250 meter. Doordat de woningen zijn geprojecteerd binnen deze geluidzone is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai vanwege de Amersfoortseweg.
In de rapportage d.d. 14 oktober 2015, opgesteld door Groenewold Adviesbureau voor Milieu en Natuur en opgenomen in Bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting is de geluidsbelasting ten gevolge van de Amersfoortseweg berekend. Hieruit blijkt dat er wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.
Verder leidt het plan niet tot meer voertuigbewegingen en daardoor neemt ook de geluidkwaliteit bij de nabijgelegen bestaande woningen niet af.
4.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
- de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
- het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
- de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
- woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt een drietal woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Nota Milieu veiligheid
In november 2011 is de Nota Milieuveiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze nota is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Figuur 1 geeft een overzicht van de risicobronnen nabij het plangebied.
Figuur 1 overzicht risicobronnen nabij planlocatie
Stationaire bronnen
Nabij het plangebied zijn geen stationaire risicobron gelegen.
Mobiele bronnen
Nabij het plangebied is één mobiele risicobron gelegen te weten de provinciale weg N344/N310 (Amersfoortseweg). Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N344/N310 is dermate beperkt dat er geen significante EV risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de milieunota externe veiligheid gemeente Apeldoorn. Derhalve vormt de N344/N310 geen belemmering in het kader van externe veiligheid.
Het plaatsgebonden risico en groepsrisico leveren geen belemmering voor het bestemmingsplan Amersfoortseweg 287-291.
4.1.7 Elektromagnetische velden
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
4.1.8 Milieueffectrapportage
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
- 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
- 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
4.2 Waterhuishouding
4.2.1 Algemeen
Het plangebied Amersfoorsteweg 287-291 ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 1,7 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland omgevingsvisie heeft aangegeven.
4.2.2 Grondwater
Het gebied ligt niet in de in het omgevingsvisie vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen circa 700 en 1100 centimeter onder maaiveld ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Het plan wordt grondwaterneutraal ontwikkeld.
4.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
In en rondom het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor (de kwaliteit van) het oppervlaktewater. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.
4.2.4 Afvoer van hemelwater
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een drukrioolstelsel waarmee afvalwater wordt afgevoerd. Op dit stelsel mag geen hemelwater worden afgevoerd. In de omgeving van het plangebied ligt geen gemeentelijk hemelwaterstelsel.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:
- 1. gebruik van hemelwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
- 2. infiltratie in de bodem;
- 3. afvoer naar oppervlaktewater;
- 4. afvoer via rioolstelsel.
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied wordt het overtollig hemelwater in de bodem geïnfiltreerd. Door het toepassen van niet-uitlogende materialen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
4.2.5 Afvoer van afvalwater
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke drukrioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
4.2.6 Watertoets
Het plan omvat minder dan 10 woningen en minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe.
4.3 Natuurwaarden
4.3.1 Algemeen
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
- Algemene soorten
Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. - Overige soorten
De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'. - Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt het van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:- 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
- 2. er is geen alternatief; en
- 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen het Gelders Natuur Netwerk en de Groene Ontwikkelingszone). Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd. Dit is niet het geval. Het plangebied ligt buiten Natura-2000 gebied en buiten het Gelders Natuur Netwerk en de Groene Ontwikkelingszone.
Bos- en natuurcompensatie
Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet. Met het plan wordt er geen bestemming Bos of Natuur aangetast en dus gelden er geen compensatieregels.
4.3.2 Onderzoeksresultaten
Ten behoeve van de geplande activiteiten binnen het bestemmingsplan is door bureau Veldkamp een Flora- en Faunatoetsing uitgevoerd. Het doel hiervan was om vast te stellen of in te schatten of er sprake is van beschermde planten of diersoorten, en wat het (mogelijke) effect van de voorgenomen plannen of handelingen daarop is. De onderzoeksrapportage is opgenomen als bijlage 5 van de Bijlagen bij de Toelichting.
Uit het onderzoek blijkt dat de bouw van de drie woningen geen negatieve invloeden hebben op flora noch fauna. De Flora- en faunawet staat hierdoor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.4 Archeologie
Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Het plangebied ligt volgens deze kaart in een zone met een hoge archeologische verwachting. In deze zone geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij bodemingrepen vanaf 500 m2 en dieper dan 35 cm onder het AHN2-maaiveld.
Door De Steekproef is een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek uitgevoerd d.d. 24 september 2015, opgenomen als Bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het onderzoeksgebied deel uitmaakt van een gordel van dekzandwelvingen. Binnen enkele honderden meters rondom het terrein zijn grafheuvels geregistreerd uit het neolithicum en / of de bronstijd. De archeologische verwachting bestaat uit grafcontexten en nederzettingen uit met name neolithicum en bronstijd, maar latere perioden kunnen niet worden uitgesloten.
In het plangebied zijn 6 boringen gezet. Er ligt matig fijn zand met een bijmenging van fijn grind. Lokaal is het zand beschreven als matig lemig. Het grind bestaat vooral uit ronde kiezelsteentjes. Het zand betreft dekzand dat is afgezet door de wind tijdens de laatste ijstijd. Het dekzand lijkt vooral te bestaan uit verstoven rivierzand dat tijdens de voorlaatste ijstijd door het landijs is opgestuwd. Uit dit rivierzand zijn ook de kiezelsteentjes afkomstig. In het zand is na de laatste ijstijd een podzolbodem gevormd. Van de podzolbodem is bij boringen 3 en 4 het onderste deel van de inspoelingshorizont (BC) bewaard gebleven. Bij de overige boringen zijn geen restanten van bodemvorming bewaard gebleven als gevolg van diepe verstoringen.
Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat in de zones waar door de aanwezige bebouwing de ondergrond is verstoord of verstoring is aangetoond door middel van de boringen, de archeologische verwachting kan worden bijgesteld naar geen archeologische verwachting. Dat geldt niet voor het niet middels boringen onderzochte deel en het middeldeel van het plangebied (roodomkaderd in de navolgende afbeelding).
Hier blijft de(middel)hoge archeologische verwachting gehandhaafd. Voor dit deel is archeologisch onderzoek (verkennend booronderzoek in het nog niet middels boringen onderzochte deel van het plangebied en proefsleuvenonderzoek in het wel door boringen onderzochte deel) nodig bij bodemingrepen vanaf 500 m2 én dieper dan 35 cm.
In het bestemmingsplan is hiervoor een aanduiding opgenomen ('overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde'). Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk of andere werkzaamheden waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast. Voor het overige gedeelte van het plangebied kan, zoals gesteld, de verwachtingswaarde op basis van het uitgevoerde onderzoek worden bijgesteld. Voor de zuidoostelijke en zuidwestelijke hoek van het plangebied is dan ook geen archeologische aanduiding opgenomen.
4.5 Cultuurhistorie
Het plangebied heeft volgens de cultuurhistorische beleidskaart bij de nota I-cultuur van 16 februari 2006 een lage attentiewaarde, zie onderstaande kaartuitsnede. Monumenten zijn in het plangebied niet aanwezig, maar de boerderij uit 1929 (nr.291) heeft wel cultuurhistorische waarde, als zijnde historisch boerderijgebouw uit de ontginningstijd van het gebied, verwijzend naar de agrarische geschiedenis van de plek. In het specifiek voor deze ontwikkeling opgestelde beeldkwaliteitsplan zijn de ontstaansgeschiedenis en de gebiedskenmerken in beeld gebracht. Op basis van deze analyse is vervolgens het inrichtingsplan tot stand gekomen. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als Bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting.
4.6 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemers de kosten die gemeente maakt ter uitvoering van het initiatief voor hun rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen en er hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
De locatie is reeds in eigendom van de initiatiefnemers. Met de bouw of anderszins zijn geen dermate hoge kosten gemoeid op basis waarvan verondersteld zou moeten worden dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.
5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
5.2 Karakter Bestemmingsplan
Bestemmingsplan Amersfoortseweg 287-291 Uddel is een ontwikkelingsplan. De toekomstige situatie is uitgangspunt voor de wijze van bestemmen. De geldende agrarische bestemming met een bouwvlak maakt plaats voor nieuwe woonbestemmingen.
5.3 Bestemmingen
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Groen - Landschapselement
Het gedeelte van het plangebied waar de boomgaard is gepland, heeft de bestemming Groen - Landschapselement gekregen. Dit geldt ook voor de bestaande houtwal aan de oostzijde van het plangebied en de aan te leggen struweelhaag aan de westzijde. Door deze specifieke bestemming op te nemen wordt er geborgd dat het stedebouwkundige plan / inrichtingsplan als zodanig wordt uitgevoerd. Dit aangezien met deze bestemming een inrichting ten behoeve van bijvoorbeeld een gebruik als tuin of parkeerfunctie niet is toegestaan. Dit wordt nog eens versterkt door de voorwaardelijke verplichting die is opgenomen in de bestemming Wonen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt het gebruik van gebouwen ten behoeve van de woonfunctie strafbaar gesteld wanneer de gronden ter plaatse van de bestemmingsvlakken met de bestemmingen Groen - Landschapselement, Verkeer - Verblijfsgebied en Wonen zijn ingericht en in stand worden gehouden overeenkomstig het opgestelde inrichtingsplan. Dit inrichtingsplan is opgenomen als Bijlage 2 van de Bijlagen bij de regels. Een uitzondering is gemaakt voor het eerste jaar dat de gebouwen worden gebruikt voor de woonfunctie. Dit om het bouwproces niet onnodig te frustreren. Zie ook de uitleg van de bestemming Wonen.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan het centrale erf en de toegang daartoe vanaf de openbare weg. Beide zaken hebben een verblijfsfunctie en vormen de semi-openbare toegang tot de woningen. De gronden gaan dus niet dienen als tuin of erf bij een van de nieuwe woningen en hebben daarom een eigen bestemming gekregen. Binnen deze bestemming is niet in gebouwen voorzien.
Wonen
De bestaande bedrijfswoningen en de nieuwe drie woningen hebben de bestemming Wonen gekregen, inclusief de bijbehorende tuinen. Voor de woningen zijn op de plankaart bouwvlakken aangegeven die de posities vastleggen.
Binnen de bouwvlakken zijn vrijstaande woningen toegestaan. Hierin wordt voorzien middels de aanduiding 'vrijstaand'. Hieraan is gekoppeld dat, conform bestemmingsplan Agrarische Enclave, een maximale inhoudsmaat van 700 m³ geldt. De maximale goot- en bouwhoogte zijn op de plankaart aangeduid en zijn voor de nieuwe woningen vastgelegd op respectievelijk 3 m en 8 m. Voor de 3 bestaande woningen langs de Amersfoortseweg geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 4 m en 8 m. Binnen de woonbestemming in achtererfgebied is het toegestaan om bijgebouwen te realiseren tot een oppervlakte van 75 m2 in aansluiting op hetgeen bij woonbestemmingen in het bestemmingsplan Agrarische Enclave is toegestaan. In de bouwvlakken voor de nieuwe woningen is een gevellijn opgenomen zodat voor iedereen helder is op welke zijde de voorkant/voorgevel van de woning georiënteerd dient te zijn. Hiermee wordt ook voorkomen dat er mogelijkerwijs verschil van inzicht zou kunnen ontstaan over waar het voorerfgebied en achtererfgebied in het kader van het Bor zou liggen.
Om de landschappelijke inpassing te borgen die met het inrichtingsplan wordt beoogd, is een specifieke gebruiksregel in de bestemming opgenomen waardoor het gebruik van gebouwen ten behoeve van de woonfunctie strafbaar is wanneer de gronden ter plaatse van de bestemmingsvlakken met de bestemmingen Groen - Landschapselement, Verkeer -Verblijfsgebied en Wonen niet zijn ingericht en in stand worden gehouden overeenkomstig het opgestelde inrichtingsplan.
Zie ook de uitleg van de bestemming Groen - Landschapselement. Om toch een bepaalde mate van flexibiliteit te bieden in de inrichting, is een afwijkingsbevoegdheid in het plan opgenomen om een andere inrichting toe te staan dan in het inrichtingsplan is aangegeven. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als er een wens is voor de aanplant van andere soorten dan in het inrichtingsplan is aangegeven en er geen redenen zich voordoen die zich daartegen verzetten.
Bij recht is het gebruik van een deel van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat bedrijfsactiviteiten die voorkomen in categorie 1 op de Lijst van toegelatenbedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Via een afwijkingsbevoegdheid kunnen niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden mogelijk gemaakt uit categorie 2 van die lijst. Daarnaast zijn bij de woningen, onder voorwaarden een tweetal recreatieve nevenactiviteiten toegestaan binnen de bestemming Wonen: een Bed&Breakfast en/of een recreatief rustpunt.
5.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 7.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie.
Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien. Deze bepaling geldt niet voor ondergeschikte bouwdelen en voor gebouwen die kleiner zijn dan 75 m².
In lid 7.3 bevat, conform gemeentelijk beleid, een regeling om woningen te mogen splitsen in twee wooneenheden. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Deze bepaling geldt alleen voor de bestaande woning in het plangebied die wordt herbouwd. Een splitsing levert geen extra bouwmogelijkheden op en de uitstraling van één woning moet behouden blijven.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. Hierin is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de gebiedsaanduidingen opgenomen. Dit zijn regels voor gebiedsaanduidingen die in meerdere bestemmingen voorkomen.
In artikel 12 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 13 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
6 Inspraak En Overleg
6.1 Inspraak
Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft geen voorontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Op 24 november 2015 heeft er een informatiebijeenkomst plaatsgevonden in De Beeldentuin in Garderen. Tijdens deze bijeenkomst is het bouwplan aan omwonenden en overige geïnteresseerden gepresenteerd met de mogelijkheid om op het plan een reactie te geven. Deze bijeenkomst is door ongeveer 15 personen bezocht, waaronder direct omwonenden. Tijdens en naar aanleiding van de bijeenkomst zijn er geen bezwaren tegen het plan naar voren gebracht.
6.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan de provincie Gelderland en/of de Rijksoverheid in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met dit plan zijn geen provinciale of nationale belangen in het geding. Hoewel het plangebied onderdeel uitmaakt van het Nationaal Landschap, is op voorhand duidelijk dat de kernkwaliteiten niet worden aangetast, zie hiervoor ook paragraaf 2.3 en 2.4. In paragraaf 4.2 is reeds ingegaan op het vooroverleg met het waterschap.
Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
SBI-CODE | OMSCHRIJVING | CATEGORIE |
581 | Uitgeverijen (kantoren) | |
1814A | Grafische afwerking | 1 |
182 | Reproduktiebedrijven opgenomen media | 1 |
9524 | Meubelstoffeerderijen | 1 |
461 | Handelsbemiddeling (kantoren) | 1 |
952 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 1 |
50, 51 | Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) | 1 |
5222 | Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) | 1 |
5229 | Expediteurs, cargadoors (kantoren) | 1 |
791 | Reisorganisaties | 1 |
61 | Telecommunicatiebedrijven | 1 |
4, 65 | Banken, verzekeringsbedrijf/kantoor | 1 |
41, 68 | Verhuur van en handel in onroerend goed | 1 |
62 | Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. | 1 |
722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 1 |
63, 69 t/m71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | 1 |
9602 | Schoonheidsspecialist op afspraak | 1 |
9602 | Kapper op afspraak | 1 |
9609 | Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd | 1 |
016/2 | Agrarisch hulpbedrijf | 2 |
016/4 | Hoveniersbedrijf | 2 |
0149/5 | Imkerij | 2 |
162902 | Dakdekkers-/rietdekkersbedrijf | 2 |
41, 42, 43/3 | Klussenbedrijf | 2 |
Bijlage 2 Terreininrichtingsplan
Bijlage 2 Terreininrichtingsplan
Bijlage 1 Geurberekening
Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan Amersfoortseweg 287-291
Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan Amersfoortseweg 287-291
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek
Bijlage 5 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 5 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 6 Archeologisch onderzoek
Bijlage 7 Procedureschema
Ontwerpplan ter inzage | 10-03-2016 - 20-04-2016 |
Vaststelling door gemeenteraad | 23-06-016 |
Terinzagelegging vastgesteld plan | 07-07-2016 - 17-08-2016 |