Waterweg 8 Beemte Broekland
Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn
Vastgesteld op 17-07-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Waterweg 8 Beemte Broekland met identificatienummer NL.IMRO.0200.bp1134-vas1 van de gemeente Apeldoorn.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanduidingsvlak
Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.
1.6 agrarisch bedrijf
Een bedrijf, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij en pensionstal, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.
1.7 ander werk
Een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.8 antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.9 antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.10 A-watergang
Een watergang van overwegend belang voor de waterhuishouding en waterberging, met inbegrip van oevers, taluds, kaden en onderhoudspaden, die in beheer en onderhoud is bij het waterschap.
1.11 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bedrijfsmatige exploitatie
Het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer dan wel exploitatie, dat in de logiesverblijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.
1.13 bedrijfswoning
Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
1.14 begeleid wonen
Vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.
1.15 beroepsuitoefening aan huis
Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, dat in een woning of bedrijfswoning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.16 beschermd dorpsgezicht
Gebied dat burgemeester en wethouders hebben aangewezen als beschermd dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenverordening.
1.17 bestaand
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
- bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
1.18 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.21 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.
1.23 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 bruto vloeroppervlakte
De gezamenlijke vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels, horeca of andere bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnruimte en overige dienstruimten.
1.26 bijgebouw
Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.
1.27 bijzondere boom
Een als zodanig aangeduide boom, die is vermeld op de krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening vastgestelde lijst van bijzondere bomen.
1.28 containerveld
Afgedekte gronden ten behoeve van de bovengrondse teelt van planten in containers
1.29 dependance
Een voor de huisvesting van een zelfstandig huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk één geheel vormt met het hoofdgebouw en blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.
1.30 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.31 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.32 erkend archeoloog
Een door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen archeoloog die voldoet aan de door en krachtens de Monumentenwet gestelde kwalificaties en eisen.
1.33 evenementen
Periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten. Onder evenementen worden in ieder geval niet begrepen activiteiten die zijn gericht op verkoop uit grote partijen met een beperkt assortiment door één of enkele aanbieders.
1.34 folly
Een bouwwerk bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.
1.35 gebouw
Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 gebruiksgerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone.
1.37 groepsaccommodatie
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatief nachtverblijf door wisselende groepen personen.
1.38 grondgebonden agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel.
1.39 hoge archeologische verwachtingswaarde
Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten hoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarde en/of vondsten hoog is.
1.40 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.41 hoofdverblijf
- a. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
- b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.
1.42 intensieve veehouderij
Een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet, het houden van melkrundvee, schapen of paarden en het houden van dieren uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.
1.43 kamerverhuurbedrijf
Het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.
1.44 kampeermiddel
Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen recreatiewoning, kampeermiddel of stacaravan zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.
1.45 kantoor
Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.
1.46 kas
Een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.
1.47 kavel
De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.
1.48 kwekerij
Een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.
1.49 lawaaisporten
De autosport, de motorsport, de (model-)vliegsport, karting en soortgelijk geluidproducerende sporten.
1.50 manege
Een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geven tot het beoefenen van de paardensport en als ondergeschikte activiteit al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden al dan niet gecombineerd met het fokken, africhten en verkopen van paarden.
1.51 middelhoge archeologische verwachtingswaarde
Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten middelhoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarde en/of vondsten middelhoog is.
1.52 nevenactiviteit
Een activiteit die uitsluitend naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en uitsluitend door de bewoner en/of ondernemer van die hoofdfunctie uitgeoefend kan worden en wat betreft vloeroppervlakte ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.
1.53 Nederlandse Grootte Eenheid (NGE)
Een rekeneenheid die wordt gehanteerd voor de vaststelling van de omvang van een agrarisch bedrijf, op basis van productiewaarde van oppervlakte, gewassen en dieren.
1.54 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.55 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.
1.56 peil
Het peil gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte bouwterrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogte.
1.57 permanente bewoning
Gebruik als hoofdverblijf als bedoeld in de Wet GBA, waaronder wordt verstaan:
- a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet GBA bepaalde noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente, en/of
- b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf beschikt.
1.58 productiegerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij waar handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.59 prostitutie
Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.
1.60 publieksgerichte dienstverlening
Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.
1.61 recreatief medegebruik
Extensieve vormen van dagrecreatie, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.
1.62 recreatieverblijf
Een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, niet zijnde permanente bewoning en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.
1.63 recreatiewoning
Een gebouw of gedeelte van een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanentebewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatieve doeleinden.
1.64 risicovolle inrichting
Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit.
1.65 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:
- a. seksbioscoop
Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - b. seksclub
Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht. - c. seksautomaat
Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - d. sekswinkel
Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker. - e. prostitutiebedrijf
Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.
1.66 stacaravan
Onderkomens, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dienen of kunnen dienen tot het dag- en/of nachtverblijf van een of meer personen, en die door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand kunnen worden verreden, doch niet bestemd en/of geschikt zijn om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze onderkomens wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt zijn om te worden verreden, worden zij aangemerkt als stacaravan.
1.67 teeltondersteunende voorzieningen
Voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen, zoals tunnel- en boogkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen en regenkappen.
1.68 tunnelkas
Een kas dan wel platglasconstructie van geringe hoogte, bestaande uit lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.
1.69 verblijfsgebied
Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.
1.70 verblijfsrecreatie
Recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, recreatiewoningen, groepsaccommodaties en/of stacaravans.
1.71 verkoopvloeroppervlakte
Het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.
1.72 waarde
De aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuur-historie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie.
1.73 windturbine
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opwekking van energie door benutting van windkracht.
1.74 winkel
Een (deel van een) gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor de uitoefening van detailhandel en/of het verlenen van diensten, waaronder mede worden begrepen videotheken, kapsalons en buffetverkoop. Tot de winkel worden de voor publiek toegankelijke ruimte alsmede de bijbehorende magazijnruimte, kantoren en overige dienstruimten begrepen.
1.75 woning
Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.76 wooneenheid
Een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.77 woonwagen
Een voor huisvesting van personen bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.78 woonwagenstandplaats
Terrein bestemd voor woonwagens en bijbehorende voorzieningen.
1.79 zakelijke dienstverlening
Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.
1.80 zonnecollector
Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.
1.81 zorgwoning
Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.
1.82 zorgboerderij
Een voorziening in hoofdzaak gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren door personen die niet zelfstandig kunnen werken en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 het bebouwingspercentage
De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.
Ingeval geen bouwvlak dan wel aanduidingsvlak is aangegeven wordt onder bebouwingspercentage verstaan de in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bestemmingsvlak tot de oppervlakte van het bestemmingsvlak, per kavel gemeten.
2.5 de vloeroppervlakte
Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Boven peil tussen de buitenwerkse gevelvlakken, dakvlakken en harten van scheidsmuren.
2.7 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.8 de bouwhoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische bedrijven;
- b. recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, hobbymatig weiden van vee, wandelen en fietsen;
- c. natuurbeheer;
- d. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 8 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximum oppervlakte /inhoud | Maximum goothoogte | Maximum bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen: | - bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen | |||
- erf- en terreinafscheidingen | 1,5 m |
3.3 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 9 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Binnen de bestemming Groen zijn geen bouwwerken toegestaan.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. beroepsuitoefening aan huis;
- c. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- d. nevenactiviteiten in de vorm van hobbymatig agrarisch gebruik (minder dan 20 NGE), Bed&Breakfast en/of recreatief rustpunt;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. tuin en/of erf;
- g. voorzieningen voor de waterhuishouding;
met de daarbij behorende bouwwerken.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bijgebouwen en de oppervlakte per bijgebouw, voor zover dit noodzakelijk is voor:
- a. het waarborgen van de in het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit;
- b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- c. het bewerkstelligen van een onderlinge afstemming van de bebouwing.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 12 opgenomen procedureregels van toepassing.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 4.2 bepaalde voor het ten behoeve van de privacy bouwen van een erf- of terreinafscheiding tot een bouwhoogte van 2 meter, indien dit met het oog op het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd en de verkeers- en sociale veiligheid niet onaanvaardbaar is.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 9 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
- a. De aanleg van en het gebruik van gronden als tennisbaan met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde is niet toegestaan.
- b. De vloeroppervlakte ten behoeve van nevenactiviteiten in de vorm van Bed&Breakfast en/of recreatief rustpunt bedraagt niet meer dan 75 m2, met dien verstande dat voorzieningen ten behoeve van Bed&Breakfast uitsluitend in het hoofdgebouw zijn toegestaan en buitenopslag ten behoeve van de nevenactiviteiten niet is toegestaan.
- c. Het gebruik van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening aan huis en voor niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- 1. dit gebruik beslaat niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijgebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50 m2 per kavel;
- 2. het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu;
- 3. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte;
- 4. er wordt geen detailhandel uitgeoefend;
- 5. de activiteiten veroorzaken geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg;
- 6. het beroep respectievelijk de bedrijfsmatige activiteiten wordt respectievelijk worden in ieder geval door de bewoner uitgeoefend;
bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen toegestaan voor zover deze behoren tot categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteitenaan huis dan wel naar hun aard en invloed vergelijkbaar zijn met de in deze Lijst als categorie 1 aangemerkte activiteiten.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan ieder bouwvlak met de bestemming 'Wonen' de aanduiding 'zorgwoning' toe te voegen teneinde zorgwoningen toe te staan indien:
- a. geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
- b. geen nadelige invloed ontstaat op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
- c. de bebouwing per bouwvlak maximaal 2.500 m3 bedraagt;
- d. de bebouwing voldoet aan de voor de betreffende locatie geldende maatvoerings- en bouwaanduidingen en aan de regels in het bebouwingsschema.
Artikel 6 Waarde - Archeologie Hoog
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een hoge archeologischeverwachtingswaarde.
6.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. Behoudens het onder c bepaalde dient bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m2 de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarde in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
- 4. de verplichting om na beëindiging van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarde is omgegaan.
- c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
6.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarde van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Algemene regels
8.2 Afdekking van gebouwen
8.3 Woningsplitsing
Een woning mag gesplitst worden in ten hoogste 2 zelfstandige wooneenheden, mits:
- a. de wooneenheden tezamen de ten hoogste toegestane inhoud of oppervlakte van één (bedrijfs-)woning niet overschrijden;
- b. de oppervlakte aan bijgebouwen tezamen de ten hoogste toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen behorend bij één (bedrijfs-)woning niet overschrijden; er dient in ieder geval 20 m² aan bijgebouwen per wooneenheid aanwezig te zijn;
- c. het karakter van het gebouw als één woning en de samenhangende bouwmassa van het gebouw behouden blijft;
- d. de cultuurhistorische dan wel karakteristieke waarde niet onevenredig wordt aangetast;
- e. de splitsing geen belemmering vormt voor omliggende (niet-)agrarische bedrijven.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik onbebouwde grond
9.2 Strijdig gebruik bebouwde grond
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:
- a. ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voorzover -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
- b. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
- c. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
- d. ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat van de inhoudsmaat voor woningen niet kan worden afgeweken;
- e. ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter.
10.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in dit artikel is alleen mogelijk:
- a. voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- b. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten;
10.3 Aangrenzende percelen
Afwijken als bedoeld in lid 10.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de vergunning kan worden voorkomen.
10.4 Bouwwerken onder het overgangsrecht
Het in lid 10.1 onder d bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 14 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:
- a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
- b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat de maat voor de inhoud van een woning niet gewijzigd kan worden.
11.2 Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van dependance
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan vlakken met de bestemming 'Wonen' de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dependance' toe te voegen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- a. de oppervlakte van een dependance bedraagt niet meer dan 65 m²;
- b. de totale oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en dependances bij een woning bedraagt niet meer dan 75 m2;
- c. een dependance heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen;
- d. bij een dependance zijn geen dakkapellen, erkers en balkons toegestaan.
11.3 Voorwaarden voor wijziging
Toepassing van wijzigingsbevoegdheden mag alleen plaatsvinden voor zover:
- a. het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
- b. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
- c. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
- d. er geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
- e. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
- f. er, indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt overschreden;
- g. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 13 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht Bouwwerken
14.1 Overgangsrecht
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.
14.3 Afwijken bij bijgebouwen
Indien lid 14.1 van toepassing is op bijgebouwen als bedoeld in artikel 1 lid 1.26, kan het bevoegd gezag eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 14.1 bepaalde ten behoeve van het geheel vernieuwen van een gedeelte van die bijgebouwen. Afwijken is alleen mogelijk wanneer gelijktijdig voor elke m2 waarvoor bij omgevingsvergunning wordt afgeweken 2 m2 aan bestaande bijgebouwen wordt afgebroken, met het doel om te komen tot een sanering van de aanwezige bebouwing.
14.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 15 Overgangsrecht Gebruik
15.1 Overgangsrecht
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
15.2 Ander strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
15.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
15.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Waterweg 8 Beemte Broekland.
Vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn
d.d. 17 juli 2014 nr. 80-2014
Mij bekend,
de griffier,
namens hem:
John de Meij
manager Team Omgevingsrecht & Advies
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Waterweg 8 in Beemte Broekland ligt een voormalige agrarische bedrijfslocatie (varkenshouderij). De eigenaren van de locatie willen op basis van het functieveranderingsbeleid de agrarische opstallen slopen, de bestaande dienstwoning als reguliere woning gebruiken en drie vrijstaande woningen toevoegen aan het perceel (als compensatie voor de sloop).
1.2 Ligging En Begrenzing
Het perceel Waterweg 8 ligt in het buitengebied ten oosten van Apeldoorn. Kadstraal bestaat het plangebied uit vijf percelen, bekend als gemeente Apeldoorn, sectie F, nummers 10312, 10314, 10315, 10324, 10325. De oppervlakte van de vijf percelen samen is 14.600 m2.
De kortste afstand van het perceel tot de doorgaande (provinciale) weg (Deventerstraat over gaande in de Rijksstraatweg) naar Deventer is 75 meter. Op een krappe kilometer ten westen van het plangebied ligt de A50 die loopt in de richtingen Zwolle en Arnhem. Ten noordoosten van het plangebied ligt op een ruime kilometer het vliegveld Teuge.
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost
Het perceel ligt in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost dat op 11 juli 2013 is vastgesteld. In dit plan heeft het perceel een Woonbestemming. Deze bestemming is bij de actualisatie van bestemmingsplan Broekland-Woudhuis op het perceel gelegd waarmee de feitelijke situatie is vastgelegd; het voormalige agrarische gebruik was reeds beeindigd en de voormalige agrarische bedrijfswoning was in gebruik als reguliere woning. Voor een groot deel van het perceel is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie Middelhoog opgenomen en is een gebiedsaanduiding geluidzone - vliegveld van toepassing.
Uitsnede plankaart Buitengebied Noord-Oost
Bestemmingsplan Broekland-Woudhuis
Voor de Waterweg 8 was eerder het bestemmingsplan Broekland-Woudhuis van toepassing en het perceel had daarin de bestemming Agrarisch gebied met een bouwvlak. Deze bestemming liet de realisatie van de functieverandering naar wonen niet toe. Om dit mogelijk te maken is reeds ten tijde van dit bestemmingsplan voorliggend bestemmingsplan voorbereid. Op onderstaand kaartje is het agrarische bouwperceel uit het bestemmingsplan Broekland-Woudhuis gearceerd weergegeven.
Agrarisch bouwperceel Waterweg 8
2 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het meest relevante ruimtelijke beleid op rijks, provinciaal-, regio- en gemeentelijk niveau behandeld.
2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
2.2 Provinciaal Beleid
Streekplan Gelderland 2005
Het Streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, waarin het beleid staat dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.
Generiek beleid
Vanwege ontwikkelingen in de landbouw verliezen in de komende periode veel agrarische gebouwen en bouwpercelen in het buitengebied hun huidige functie, of hebben die functie al verloren. Ook zijn er agrariërs die hun agrarische gebouwen deels willen gebruiken voor niet-agrarische activiteiten. De provincie wil bevorderen dat deze gebouwen op een goede wijze kunnen worden (her)gebruikt. Door functieverandering kan tegemoet worden gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen en werken in het landelijk gebied. Doel van functieverandering naar woonfuncties is het accommoderen van de behoefte naar landelijke wonen. Hiermee kan een impuls worden gegeven aan de leefbaarheid en vitaliteit van het landelijk gebied.
Functieverandering van gebouwen in het buitengebied moet bijdragen aan een impuls voor de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. De provincie acht het belang van een kwalitatief hoogwaardige ontwikkeling van het buitengebied zodanig hoog dat zij bij toepassing van functieverandering aandringt bij gemeenten op een vorm van verevening. Met de verandering van de functie van gebouwen veranderen ook de 'eisen' die door bewoners en gebruikers aan de omgeving en publieke ruimte kunnen worden gesteld. Uitgangspunt is dat er door de initiatiefnemer voor de functieverandering wordt bijgedragen aan de verbetering van de omgevingskwaliteit en publieke functies van het buitengebied, gerelateerd aan de locatie waar functieverandering aan de orde is.
In het Streekplan is het plangebied aangeduid als Multifunctioneel Platteland. Binnen het generieke beleid is de verdere invulling van het ruimtelijke beleid vooral de verantwoordelijkheid van de verschillende gemeenten.
Regiospecifiek beleid
De spelregels voor functieverandering zijn vastgelegd in de streekplanuitwerking voor de regio Stedendriehoek: 'Waar stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies. De algemene mogelijkheden uit het Streekplan zijn daarin nader uitgewerkt en aangepast op de specifieke situatie in de regio. Voor functieverandering naar wonen onderscheidt de uitwerking een aantal zones. Rond de steden en dorpen zijn zones gelegd waar ruimere mogelijkheden gelden dan voor plekken die middenin het buitengebied liggen.
Het plangebied ligt in de zone rond de stad Apeldoorn. In die zone is hergebruik voor wonen, overeenkomstig het streekplan, toegestaan tot de maximumgrens van 50% van de oppervlakte van vrijkomende of al vrijgekomen bedrijfsgebouwen (exclusief bedrijfswoning). Naast een aantal algemene voorwaarden, gelden de volgende regels:
- De gemeenten zullen van geval tot geval, op basis van maatwerk, bepalen wat wel en niet mogelijk is. Kwalitatieve koppeling aan het woningbouwprogramma zal plaatsvinden bij meer dan drie nieuwe woningen per locatie. Bij drie woningen of minder is de invulling aan de afzonderlijke gemeenten.
- De gemeenten staan naast woongebouwen ook vrijstaande woningen toe, gezien de behoefte daaraan. Bovendien zullen die woningen vaak meer bijdragen aan ontsteningswinst dan het bouwen van woongebouwen met meerdere wooneenheden.
- De gemeenten gaan er van uit dat bij veel vrijkomende gebouwen slopen en nieuwbouw voor wonen meer voor de hand ligt dan verbouwen. Veel agrarische stallen zijn niet geschikt om te verbouwen tot woning. Het niet toestaan van sloop en nieuwbouw zal leiden tot minder winst voor de omgevingskwaliteit. Dit omdat dan minder functieverandering zal plaatsvinden en omdat hergebruik van bestaande gebouwen voor wonen vaak minder zal bijdragen aan verbetering van de omgevingskwaliteit dan het toestaan van nieuwbouw.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 15 december 2010 hebben provinciale staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. In de toelichting hebben provinciale staten aangegeven wat de strekking van de verordening is. "In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale verordening. Dit vloeit voort uit de concept-AMvB Ruimte."
In de regels van de Ruimtelijke Verordening Gelderland is bepaald dan in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen.
In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het voorgaande KWP2 (2005-2014) was in formele zin een uitwerking ex artikel 4a, lid 10, Wet op de Ruimtelijke Ordening van het Streekplan Gelderland 2005. Sinds 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van het overgangsrecht is het Streekplan Gelderland 2005 gelijkgesteld met de in de Wro bedoelde verplichte provinciale structuurvisie. Op deze zelfde grond maakt het KWP3 – als opvolging van het KWP2 - deel uit van deze structuurvisie.
Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.
Als uitwerking van het Kwalitatief Woonprogramma heeft de gemeenteraad op 22 november 2012 ingestemd met de gemeentelijke woningbouwprogrammering tot 2029. Hierin is per dorp/deelgebied, dus ook voor Beemte Broekland, het woningbouwprogramma bepaald.
2.3 Regionaal Beleid
Regionale Structuurvisie De Voorlanden
De Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek maakt samen met de al eerder vastgestelde visie voor het bundelingsgebied (grofweg het gebied binnen de lijn Apeldoorn, Deventer en Zutphen) het ruimtelijk beleid voor de regio 'compleet'. Beide documenten vormen samen de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied.
Deze visie over De Voorlanden richt zich op het versterken en uitbouwen van de kwaliteiten van natuur en landschap, de gevarieerde en hoogwaardige woon- en werkomgeving, de sterke landbouw en het toeristisch profiel van het landelijk gebied van de regio Stedendriehoek. Duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling vormt één van de strategische keuzes voor de regio.
Naast het gebiedsbeleid zoals opgenomen in de structuurvisie bestaat er op regionaal niveau sectoraal beleid. Het betreft beleid voor functieverandering van vrijkomende agrarische opstallen, dat in 2008 is vastgelegd in de nota “Waar stallen verdwijnen, oude erven, nieuwe functies”.
Vanwege ontwikkelingen in de land- en tuinbouw verliezen in de komende periode veel (vooral agrarische) gebouwen en bouwpercelen in het buitengebied hun huidige functie, of hebben die functie al verloren. Om te bevorderen dat deze gebouwen op een goede wijze kunnen worden (her)gebruikt is op regionaal niveau functieveranderingsbeleid vastgesteld. Op basis hiervan is het mogelijk om in ruil voor het hergebruik of de sloop van (voormalige) agrarische opstallen en onder voorwaarden de agrarische functie te veranderen naar wonen of werken.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Apeldoorn
Voor het plangebied vormt op het gebied van de ruimtelijke ordening de gemeentelijke structuurvisie Buitenstad 2030 het integrale beleidskader. De structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en vervangt de structuurvisie voor het stedelijke gebied uit 2002.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. Door zo veel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare, krijgt Apeldoorn de ruimte zich te blijven ontwikkelen. Iedereen die een bijdrage kan leveren aan de Buitenstad Apeldoorn wordt uitgenodigd daaraan bij te dragen.
Ruimte bieden is niet vrijblijvend. Ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente; het beste van stad én landschap, het beste van modern én historisch, het beste van een centrale ligging én wonen in de luwte, het beste van bereikbaarheid én nabijheid, het beste van een solide én vernieuwende economie.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. Denk aan de beken, de sprengen, de enken, de fijnmazige voorzieningenstructuur, het Weteringengebied, de spoor- en snelwegen en de parken & lanen. Zij maken Apeldoorn tot Buitenstad. Het fundament van Apeldoorn wordt gekoesterd en versterkt. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie.
In het fundament zijn de kernkwaliteiten van de Buitenstad samengebracht. Die kwaliteiten worden in bestemmingsplannen verankerd. Vanwege hun betekenis voor Apeldoorn als geheel investeren de gemeente in het op kwaliteit houden van het fundament (beheer) en zal dat waar mogelijk ook doen bij het uitbouwen ervan (ontwikkeling), bijvoorbeeld door het herstel van beken en sprengen en het versterken van de gebruikswaarde van het weteringenlandschap.
De structuurvisie is opgesteld in een tijd van veel onzekerheden. Duidelijk is dat we rekening moeten houden met minder groei en veel ruimere bandbreedten. Apeldoorn beschikt tot zeker 2030 over voldoende ontwikkelruimte. Nieuwe locaties worden in de structuurvisie dan ook niet aangewezen.
Aanpassingen aan de bestaande woningvoorraad worden belangrijker, bijvoorbeeld om woningen levensloopbestendig te maken of energiezuiniger. Ook omdat het aantal toe te voegen woningen op nieuwbouwlocaties terugloopt, neemt het accent op de bestaande stad en dorpen toe. Op de structuurvisiekaart maakt het plangebied onderdeel uit van de bestaande stad.
Afbeelding: essentie van de Buitenstad
Nota I-cultuur
Kern van de nota I-cultuur van 16 februari 2006 is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidskaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de trefkans van archeologische resten. De trefkans kent drie gradaties:
- Hoge trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
- Gemiddelde trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch bureauonderzoek verplicht, afhankelijk van de uitkomsten kan veldonderzoek verplicht worden. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
- Lage trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een archeologische quick-scan vereist, afhankelijk van de resultaten wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Behoud van archeologische waarden wordt aanbevolen.
Cultuurhistorische beleidskaart
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent 3 gradaties:
- Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
- Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
- Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Visie Weteringse Broek
Het Weteringse Broek vormt één van de drie grote groengebieden uit de Groene Mal. De Groene Mal geeft een samenhangende groenstructuur voor de stad en directe omgeving. Met de ontwikkeling van het Weteringse Broek ontstaat een recreatief aantrekkelijk landschap van 500 ha groot voor de bewoners van Zuidbroek, de omringende dorpen en het gebied zelf. In 2007 hebben de colleges van B&W en de gemeenteraden van Apeldoorn en Voorst én het bestuur van Waterschap Veluwe ingestemd met de Gebiedsvisie Weteringse Broek.
De opgave uit de Gebiedsvisie (zie onderstaande kaart) is het realiseren van: 100 tot 110 ha natuur, 14 kilometer fietspad, 10 kilometer wandelpad, recreatieve voorzieningen, een extra snelwegoversteek, waterberging, een ecologische verbindingszone en een recreatief knooppunt. In de Intentieovereenkomst Weteringse Broek (2007) hebben de drie partners hun samenwerking bezegeld voor de uitvoering van deze visie. De ambitie is om eind 2012 het project gerealiseerd te hebben, met een doorloopmogelijkheid tot 2015.
Visiekaart Weteringse Broek
3 Bestaande En Nieuwe Situatie
3.1 Historie
De ontwikkeling van het plangebied en omgeving is door Adviesbureau Taken in beeld gebracht aan de hand van kaartuitsnedes met daaronder een beknopt commentaar.
3.2 Bestaande Situatie
De Waterweg maakt deel uit van het buitengebied ten oosten van de stad, wat wordt aangemerkt als Broekland-Woudhuis. Het gebied heeft een overwegend agrarische functie en kan worden gekenmerkt als (half)open landschap, met verschillende open gebieden als oude akkers en laaggelegen broekgebieden.
Verspreid in het gebied liggen enkele grootschalige agrarische bedrijven. Verder komt meer kleinschalige bebouwing voor, grotendeels in de vorm van woonbebouwing. De bebouwing van het perceel Waterweg 8 bestaat uit een bedrijfswoning en agrarische opstallen.
De kortste afstand van het perceel tot de doorgaande (provinciale) weg (Deventerstraat over gaande in de Rijksstraatweg) naar Deventer is 75 meter. Op een krappe kilometer ten westen van het plangebied ligt de A50 die loopt in de richtingen Zwolle en Arnhem. Ten noordoosten van het plangebied ligt op een ruime kilometer het vliegveld Teuge. Het plangebied ligt niet in een geluidzone van het vliegveld, zie de kaart hierna.
Kaart geluidzones vliegveld Teuge (uit aanwijzingsbesluit)
Luchtfoto van het agrarische erf
De bestaande situatie van het plangebied en omgeving is door Adviesbureau Taken in beeld gebracht aan de hand van fotomateriaal met daaronder een beknopt commentaar.
3.3 Landschapsanalyse
Kampenlandschap
Aan de rand van de Veluwe, waar veel variatie is tussen natte en droge gronden, komen geen grote akkercomplexen voor. Vaak zijn de percelen omgeven door heggen of hakhout. men spreekt hier van een kampenlandschap. De natte delen van de Veluwe hebben een opstrekkende verkaveling gekregen. In dit gebied komen vele 'broek' en 'veen' namen voor. Percelen worden hier vaak gescheiden door heggen. De lager gelegen, vochtige gronden zijn overwegend in gebruik als grasland. Veel van het landschap bestond voor de occupatie van de mens uit opgaande beplanting in de vorm van eiken-beukenbos en eiken-berkenbos op de dorgere delen. De beekdalen en de nattere delen werden veelal begroeid met elzen. Toen mensen hun intrede deden in het gebied hebben zij drastisch ingegrepen om het landschap geschikt te maken voor de landbouw.
Er is veel vergetatie verwijderd om productie te verhogen en grotere velden te kunnen beweiden. De verwijdering van de vegetatie door de mens heeft op een gegeven moment geleid tot het ontstaan van heidevelden en stuifzandgebieden op de hogere zandgronden. in de gebieden waar kampontginningen voorkwamen ontstonden geleidelijk grote concentraties moederdorpen met verschillenden brinkdorpen (eenmansessen) er omheen.
In de omgeving van Beemte ontstonden de eerste nederzettingen op de middelhoge zandgronden, aan de randen van de stuwwallen. Meestal hebben de dorpen een brink, waar het vee te drinken kreeg. De brink lag meestal 'open' naar het veld. De essen zijn oorspronkelijk langs de percelen begrensd door houtwallen, struweelranden, singels en lanen. Op de overgang van de hoge naar de lage gebieden en op de dekzandruggen vindt men de oude bouwlanden (essen). Vanouds waren dit de meest geschikte landbouwgronden.
De bebouwing van de boerderij ligt vaak aan de rand van de hoger gelegen essen. De bolling is ontstaan door het ophogen van de akkers met potstalmest. Dit is lange tijd gedaan om de grond vruchtbaar te houden, en geeft nu het prachtige effect in het reliëf. Het systeem van plaggenbemesting via de potstal leidde tot aanzienlijke intensivering van het akkergebruik en tot de mogelijkheid om nieuwe terreinen als akkers in gebruik te nemen. Veel essen zijn voor een belangrijk deel nog in gebruik als akkerland, alhoewel vooral na de Tweede Wereldoorlog veel akkers zijn omgezet in grasland. De laaggelegen zandgronden rondom Apeldoorn worden gebruikt als weiland; alleen op de hogere dekzandruggen komt nog akkerland voor.
Broeklanden
Het aflopende landschap richting de IJsselvallei krijgt langzaam een andere uitstraling. Op de laaggelegen gedeelten trad veenvorming op, die begon onder invloed van kwelwater vanuit de stuwwallen. Daarnaar verwijst de naam Broeland dan ook. Hoe lager het landschap, hoe meer greppels en sloten om het overtollige water af te voeren. Kenmerkend voor de broeklanden is de openheid. Deze wordt op plaatsen opgesneden door de elzensingels, die de landschappelijke ruimtes subtiel verdelen. Deze geleiden de richting van de ontginning en versterken het perspectief. Her en der staan nog wat grotere plukken opgaande beplanting als restant van het vroegere boerengeriefhout of een oude veekering.
De beste landschappelijke ingrepen zijn hier gericht op het versterken van het contrast tussen de essen en de broeklanden. Elementen die veel te vinden zijn in het landschap, als relicten van de vroegere beplanting, zijn solitaire elzen, elzenbossen, of elzensingels. Hoe meer het landschap afloopt, des te minder elzensingels zijn er terug te vinden. Ook neemt de hoeveelheid wegbeplanting steeds verder af. De boerderijen in dit gebied liggen daarom als een soort groene eilandjes in een grote open ruimte. Deze erven kunnen door middel van beplanting het contrast met het open broekland versterken.
Tussenvorm
Het perceel aan de Waterweg 8 ligt precies in het gebied tussen het essenlandschap en het broekland in. Hier wordt het landschap al wat opener, en vormen de lanen en houtwallen verschillende grote groene kamers. Vroeger waren veel delen in dit landschap ongeschikt als landbouwgrond, en bestond de vegetatie hier vooral uit natte of droge heide. Deze percelen zijn later verder ontgonnen en ontwatert, en zijn nu nog steeds goed bereikbaar dankzij het uitgebreide wegenpatroon. Het oude heidepatroon is ook nog steeds goed te herkennen door de driehoekige structuren die hier en daar gesitueerd zijn. Nu bestaat de landschappelijke karakteristiek vooral uit weidegrond met langs de perceelsgrenzen af en toe nog een houtwal of voormalig stukje boerengeriefhout.
Het landschap functioneerd als een sterk ruimtelijk kader waarin bebouwing relatief gemakkelijk wordt opgenomen. De meeste beplating is helaas op veel plekken verdwenen en de bebouwing is sterk toegenomen. Met passende ingrepen kan de kamerstructuur worden versterkt, door middel van het planten van bomen langs wegen en kavelgrenzen. Om de bebouwing wat meer ruggengraat te geven kunnen houtwallen worden aangelegd op kavelgrenzen. Deze werken als groene achtergrond en bestaan overwegend uit eikenbeplanting. Ook struweelheggen en houtsingels passen heel goed in dit landschapstype. In de nattere delen kan de beplanting bestaan uit elzensingels. Aanleg van houtwallen op kavelgrenzen kan de achtergrond van de bebouwing vormen.
3.4 Planopzet
Een nieuwe ontwikkeling zoals deze functieverandering biedt een kans om het landschap weer te versterken door de aanplant van verschillende landschapselementen. Het nieuwe erf wordt omzoomd met een stevige structuur van houtsingels bestaande uit bomen met een onderbegroeiing van struiken. Op verschillende plaatsen zitten openingen in de singels (bomen zonder onderbegroeiing) waardoor zicht van en naar het landschap mogelijk blijft. Binnen het erf wordt de bestaande boomgaard doorgetrokken richting het hart van het erf. Hier is onder de bomen ruimte voor informeel parkeren voor bezoekers.
De nieuwe bebouwing wordt volgens dezelfde orientatie als de te slopen bebouwing geplaatst. Alleen de woning aan de noord-west kant is gericht op de Waterweg. Hierdoor ontstaat een 'knik' in de orientatie van de bebouwing. De bijgebouwen worden per twee in dezelfde lijn geplaatst zodat een rustig beeld ontstaat in het midden van het erf. Van een afstand lijkt het dan alsof het 1 gebouw betreft.
De percelen worden van elkaar gescheiden middels landschappelijke struweelhagen. Bij elke woning wordt een solitaire boom geplant die vrij mag uitgroeien. De omzoming van de privetuinen op de overgang naar het gezamenlijke erf, wordt vormgegeven middels geschoren hagen van bijvoorbeeld beuk, haagbeuk of veldesdoorn.
Afbeelding: planopzet
4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieuaspecten
4.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en milieueffectrapportage.
4.1.2 Bodem
Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Met het Besluit bodemkwaliteit wordt het hergebruik van licht en matig verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in een Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaarten.
Onderzoeksresultaten bodem
De volgende onderzoeken zijn uitgevoerd en opgenomen als bijlagen bij de Toelichting:
- Verkennend bodemonderzoek, rapportage d.d. 13 oktober 2011, Sigma Bouw en Milieu,
Bijlage 1 Bodemonderzoek 2011; - Aanvullend bodemonderzoek, rapportage d.d. 8 augustus 2013, Sigma Bouw en Milieu,
Bijlage 2 Aanvulling bodemonderzoek 2013; - Verkennend bodemonderzoek asbest in de grond en puin, rapportage d.d. 9 augustus 2013, Sigma Bouw en Milieu, Bijlage 3 Onderzoek asbest grond en puin 2013.
Uit deze onderzoeken blijkt dat de bovengrond licht is verontreinigd met cadmium, PAK, PCB's, zink, ter plaatse van de tank met minerale olie. De ondergrond is niet verontreinigd voor de onderzochte stoffen. Het grondwater is matig verontreinigd met barium. In Nederland komen vaker van nature verhoogde gehaltes aan barium voor in het grondwater. Een nader grondwater onderzoek is niet noodzakelijk. In de grond is analytisch geen asbest aangetoond. Op grond van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de bestemming Wonen.
In het puin onder de gesloten verharding op het terrein is asbest aangetroffen. Er is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging, doordat de grond ter plaatse van het puinpad meer dan 50 % bodemvreemd materiaal bevat en het volgens de Wet bodembescherming geen bodem betreft. Het pad dient gemeld te worden bij de Inspectie van leefomgeving als een puinpad met asbest. Bij het verwijderen dient het puin naar een erkend verwerker te worden afgevoerd.
4.1.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussenbedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen(hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebiedenmetfunctiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
In het doorlopen van het stappenplan is in eerste instantie de Richtafstandenlijst 1 uit Bijlage 1 van de VNG-publicatie betrokken. De planlocatie ligt in een buitengebied en buiten de bebouwde kom. Voor de betreffende planlocatie kan derhalve geen correctie ten opzichte van het referentie-omgevingstype "rustige woonwijk/rustig buitengebied" uitgevoerd worden. Het voornemen betreft hier een milieugevoelige functie. Er is hier dus alleen sprake van inwaartse milieuzonering. In de omgeving (tot circa 200 meter afstand) zijn meerdere agrarische bedrijven gelegen:
- Waterweg 3 (hovenier)
- Drostendijk 80 (veehouderij met rundvee)
Bij de bepaling van de richtafstanden voor de onderscheiden bedrijfstypen is uitgegaan van een 'gemiddeld' moderne activiteit met gebruikelijke processen en voorzieningen. Voor een agrarisch bedrijf geldt als grootste afstand een afstand van 200 meter (worst-case; voor het houden van varkens). In de tabel is veelal de aanduiding D van divers opgenomen. In de toelichting hierop staat dat voor dit soort bedrijven rekening moet worden gehouden met activiteiten met een grote variatie in productieprocessen en daarmee in milieu-belasting, dat per geval nader moet worden bezien.
Ter hoogte van Waterweg 3 bevindt zich een hoveniersbedrijf met een milieuzone van 50 meter. De rundveehouderij aan Drostendijk 80 heeft een milieuzone van 100 meter. De geprojecteerde woningen liggen buiten de milieuzones van deze bedrijven. Uitgaande van de planologische maatgevende situatie is alleen het aspect geur relevant. Dit aspect is op grond van het eerder genoemde stappenplan nader beschouwd, waarbij conform bijlage 6 van de VNG-publicatie is getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderij. Op grond van deze wet dient er tussen een agrarisch bedrijf en de nieuw te bouwen woningen een minimale afstand van 50 meter te bestaan. Er kan zodoende worden geconcludeerd dat de te projecteren woningen zich op dusdanige afstand bevinden dat de bedrijven niet worden belemmerd en dat er geen sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.1.4 Geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en daarom dient inzicht te worden gegeven in de invloed van deze verkeerswegen op het plan. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
- wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
- wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van <keuze: 63/53> dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn de Deventerstraat en de Waterweg. Voor deze wegen doet zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat deze wegen van rechtswege een geluidzone hebben. In de rapportage Akoestisch onderzoek Waterweg 8 Beemte Broekland d.d. 27 februari 2014, opgesteld door de Omgevingsdienst Veluwe IJssel en opgenomen in Bijlage 4 Akoestisch onderzoek van de Bijlagen bij de Toelichting is de geluidsbelasting ten gevolge van de Deventerstraat en Waterweg berekend. Hieruit blijkt dat de Waterweg niet relevant is, maar dat vanwege de Deventerstraat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde.
Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk of stuiten op stedenbouwkundige en/of financiële bezwaren. Het plan is derhalve alleen mogelijk na vaststelling van hogere waarden. De grond waarop het vaststellen van hogere waarden is gebaseerd, is vervanging van bestaande bebouwing en woningen worden verspreid gesitueerd. Ingevolge de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit zal met (extra) geluidwerende gevelmaatregelen een goed binnenniveau worden gewaarborgd.
Het geluidseffect van het (extra) verkeer van en naar het plangebied is nihil aangezien:
- het om een zeer beperkt aantal woningen gaat
- het aandeel middelzware en zware voertuigen bij een agrarische bestemming hoger ligt dan bij een woonbestemming
- de intensiteit op de Waterweg significant hoger ligt
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige bestemmingen.
4.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
- de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
- het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
- de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
- woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van 3 woningen aan de bestaande dienstwoning. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een zekere maatschappelijke ontwrichting ten gevolge van een calamiteit. Indien een ontwikkeling een toename van het groepsriscio mogelijk maakt geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het zogeheten Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van Waterweg 8 bevinden zich geen buisleidingen en bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. In de nabijheid (op circa 180 m) van de Waterweg 8 bevindt zich de provinciale weg N344 (Deventerstraat). Dit is een doorgaande route waarover gevaarlijke stoffen kunnen worden getransporteerd. Provinciaal onderzoek uit 2011 ('Externe veiligheidsrisico's op provinciale wegen in Gelderland', Arcadis, januari 2011) heeft uitgewezen dat de N344 niet aangemerkt wordt als relevant in het kader van externe veiligheid. Er is geen sprake van een contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar. Voor ontwikkelingen langs de transportroute kan een nadere verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven. Verder zijn geen water-, spoor- en verkeerswegen aanwezig waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan mogelijk is in het licht van externe veiligheid.
4.1.7 Elektromagnetische velden
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
Nabij de planlocatie zijn geen bovengrondse hoogspanningsleidingen of zendmasten gelegen die enige belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling op de planlocatie.
4.1.8 Milieueffectrapportage
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
- 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
- 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de voorgaande paragrafen. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
4.2 Waterhuishouding
4.2.1 Algemeen
Waterweg 8 ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 1,2 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.
4.2.2 Grondwater
Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Het maaiveldniveau van de locatie ter plaatse van de inrit ligt op circa NAP +5,80 m. Rondom de locatie zijn geen peilbuizen uit het gemeentelijke grondwatermeetnet aanwezig. Hierdoor kan er geen uitspraak worden gedaan over de hoogte van de grondwaterstanden.
Voor de ontwatering gelden de volgende normen:
- Ontwatering wegen minimaal 0,7 m boven de GHG;
- Ontwatering bebouwingen minimaal 0,9 m boven GHG.
Indien sprake is van hoge grondwaterstanden kan het noodzakelijk zijn om voor de gewenste minimale ontwateringsnormen het terrein op te hogen.
Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door de ontwikkeling van het perceel zal grondwater in dit plangebied geen overlast veroorzaken en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
4.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
Ten noorden van het plangebied ligt op +/- 90 m langs de westzijde van de Waterweg een primaire watergang. De verschillende percelen in dit gebied worden met behulp van (kleinere) sloten ontwaterd.
Oppervlaktewater in de omgeving van het plangebied
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet rechtstreeks geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
4.2.4 Afvoer van hemel- en afvalwater
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is.
Het buitengebied is voorzien van drukriolering. Het bestaande pand Waterweg 8 loost haar huishoudelijk afvalwater via een vrij verval leiding op pompput 420 nabij Waterweg 8. Op de drukriolering mag geen hemelwater worden aangesloten.
Het drukrioolstelsel heeft voldoende capaciteit om het huishoudelijk afvalwater van dit bouwplan af te voeren. Bij verdere uitwerking van de plannen moet worden onderzocht of het bouwplan onder vrijverval op de bestaande leiding kan afvoeren of dat een andere oplossing noodzakelijk is.
Sinds de introductie van het vernieuwde waterbeleid hanteert de gemeente Apeldoorn bij nieuwbouwplannen en herstructureringsprojecten het principe dat er geen hemelwater op de bestaande riolering mag worden aangesloten. Voor dit project worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Al het hemelwater afkomstig van daken en terreinverhardingen wordt geïnfiltreerd in de bodem of geborgen op het terrein, bijvoorbeeld door toepassing van infiltatiegreppels of wadi's, ondergrondse infiltatievoorzieningen, waterdoorlatende verhardingen of vijvers.
- Voor hemelwater afkomstig van afvoerende verharde oppervlakken dient een hemelwatervoorziening ter grootte van 20 mm per afvoerende m2 verharding aangelegd te worden.
Indien er grotere buien vallen kunnen de infiltratie- of bergingsvoorzieningen bovengronds overlopen naar openbaar gebied. Hier dient met de hoogteligging van het ontwerp rekening mee gehouden te worden.
De uiteindelijke keuzes dienen met Gemeente Apeldoorn en, indien nodig, Waterschap Veluwe afgestemd te worden.
Voor de nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen (DAF-prestaties). Voorbeelden zijn zink en koper.
4.2.5 Watertoets
Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlakte. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe.
4.3 Natuurwaarden
4.3.1 Algemeen
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
- Algemene soorten
Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. - Overige soorten
De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'. - Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt het van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:- 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
- 2. er is geen alternatief; en
- 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.
Bos- en natuurcompensatie
Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.
4.3.2 Onderzoeksresultaten
Het plangebied ligt niet binnen of in de omgeving van Natura-2000 gebied en de EHS. Bos- en natuurcompensatie is niet aan de orde aangezien geen natuur of bos moet plaatsmaken voor de voorgestelde ontwikkeling van het plangebied.
Door De Groene Ruimte is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (rapportage d.d. 20 december 2012, Bijlage 5 van de Toelichting). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat aanvullend onderzoek nodig is naar het voorkomen van vleermuizen, Steenmarter en huismus. Door Econatura is op 28 augustus 2013 het plangebied op natuurwaarden onderzocht (rapportage 2013-013, Bijlage 6 van de Toelichting). Op het erf aan de Waterweg 8 zijn in de huidige situatie geen vaste rust- en/of verblijfplaatsen van beschermde natuurwaarden aangetroffen. De conclusie is dan ook dat op basis van dit onderzoek geen ecologische bezwaren tegen de geplande ontwikkeling en in het licht van de Flora- en faunawet naar voren zijn gekomen.
4.4 Archeologie
Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart 2006 ligt het plangebied deels binnen een zone met een lage en deels binnen een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 35 cm een archeologisch onderzoek verplicht is.
Uitsnede archeologische beleidskaart
Door ADC ArcheoProjecten is een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd (rapportage d.d. 16 januari 2014, bijlage 7 van de Toelichting). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de archeologische verwachting voor het plangebied kan worden bijgesteld. Uit onderstaande weergave uit het archeologische onderzoek kan worden afgeleid dat in de noord-west hoek van het plangebied een hoge verwachting is op archeologische waarden en dat in de rest van het plangebied een lage verwachtingswaarde geldt. Overeenkomstig het gemeentelijk archeologie-beleid moet alleen de hoge verwachting in het bestemmingsplan worden opgenomen met als dubbelbestemming (Waarde- Archeologie hoog) dat in een beschermende regeling voorziet.
Verwachting op basis van het verkennende booronderzoek
4.5 Cultuurhistorie
Op de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart ligt het plangebied binnen een zone met een gemiddelde attentiewaarde, zie onderstaande uitsnede van deze kaart. Dit betekent dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden gestreefd naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart
In het actuele bestemmingsplan Buitengebied Noordoost is een cultuurhistorische analyse uitgevoerd. Voor het perceel Waterweg 8 en de omgeving hiervan heeft dit niet geleid tot een beschermende regeling. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Bij het opstellen van het inrichtingsplan is o.a. rekening gehouden met de (cultuur)historische ontwikkeling van het landschap en is getracht hier zo goed als mogelijk terug te laten komen in het ontwerp.
4.6 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan betreft een particulier initiatief. Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemers de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van zijn initiatief voor hun rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
5 Juridische Planopzet
5.1 Karakter Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsplan. De toekomstige situatie is uitgangspunt voor de wijze van bestemmen. De agrarische bestemming met bouwvlak maakt plaats voor een nieuwe woonbestemming waarmee de ontwikkeling kan worden gerealiseerd.
5.2 Bestemmingen
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Wonen
De bestaande en de 3 te bouwen woningen worden als zodanig bestemd. Per bouwvlak is maximaal 1 woning toegestaan met een goothoogte en inhoud van maximaal respectievelijk 4 meter en 700 m3. De bouwvlakken zijn overeenkomstig het verkavelingsplan op de plankaart opgenomen waarbij rond de beoogde voetprint van de woning enige ruimte is gegeven om enige flexibiliteit te bieden in de exacte plaats van de woning. Het terugbouwen in het bouwvlak is uitgangspunt in de regeling voor functieverandering en voorkomt het uitsmeren van bebouwing. De nieuwe bouvlakken zijn dan ook geprojecteerd in het voormalige (agrarische) bouwvlak.
Per woning is maximaal 75 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De zone tussen de woningen in is als erf aangeduid waarbinnen de bijgebouwen gerealiseerd moeten worden. Hierin is voor een specifiek gedeelte de aanduiding bijgebouwen opgenomen. Dit heeft als doel om er voor te zorgen dat het grootste gedeelte van het toegestane oppervlakte aan bijgebouwen op deze locatie wordt gerealiseerd, dit in overeenstemming met het erfinrichtingsplan.
Groen
Rond de woonbestemming is een strook grond als Groen bestemd. Overeenkomstig het erfinrichtingsplan is deze strook bedoeld voor omzoming met een stevige structuur van houtsingels bestaande uit bomen met een onderbegroeiing van struiken. Op verschillende plaatsen komen openingen in de singels (bomen zonder onderbegroeiing) waardoor zicht van en naar het landschap mogelijk blijft. De bestemming Groen zorgt er voor dat ook vergunningvrij hier geen bebouwing gerealiseerd kan worden.
Agrarisch
In het oosten van het plangebied is een strook grond als agrarisch bestemd. Deze grond hoort kadastraal gezien bij het perceel waarop de woningbouwontwikkeling plaatsvindt. De bestemming van deze grond was ook al in bestemmingplan Broekland-Woudhuis Agrarisch (zonder bouwvlak) en wordt in voorliggend bestemmingsplan dus weer als agrarisch bestemd. In het geldende bestemmingsplan buitengebied Noord-Oost had deze strook grond een woonbestemming gekregen vanwege het vastleggen van de feitelijke situatie op het moment van vaststellen van dit bestemmingsplan.
5.3 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 8 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 8.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Lid 8.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximum goothoogte.
Lid 8.3 bevat, conform gemeentelijk beleid, een regeling om vrijstaande woningen te mogen splitsen in twee wooneenheden. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Een splitsing levert geen extra bouwmogelijkheden op en de uitstraling van één woning moet blijven behouden.
In artikel 9 staan de algemene gebruiksregels. In lid 9.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 9.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 12 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Artikel 13 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven. Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
6 Inspraak En Overleg
6.1 Inspraak
Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft geen voorontwerp van dit plan ter inzage gelegen met de mogelijkheid een reactie te geven.
6.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Het overleg met het Waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is achterwege gelaten in overeenstemming met de richtlijn "Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen" van het Waterschap Veluwe. Dit zoals nader gemotiveerd in paragraaf 4.2 Waterhuishouding.
Gelet op de aard en omvang van het plan en aangezien het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid, is geen formele overlegreactie ex artikel 3.1.1. Bro gevraagd aan de provincie Gelderland. Wel is een melding ex artikel 3.8 lid 1 onder b Wro gedaan van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Het plan is eveneens niet toegezonden aan de Rijksdiensten aangezien met dit plan geen nationale belangen in het geding zijn.
Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
SBI-CODE | OMSCHRIJVING | CATEGORIE | |
581 | Uitgeverijen (kantoren) | 1 | |
1814A | Grafische afwerking | 1 | |
182 | Reproduktiebedrijven opgenomen media | 1 | |
9524 | Meubelstoffeerderijen | 1 | |
461 | Handelsbemiddeling (kantoren) | 1 | |
952 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 1 | |
50, 51 | Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) | 1 | |
5222 | Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) | 1 | |
5229 | Expediteurs, cargadoors (kantoren) | 1 | |
791 | Reisorganisaties | 1 | |
61 | Telecommunicatiebedrijven | 1 | |
64, 65 | Banken, verzekeringsbedrijf/kantoor | 1 | |
41, 68 | Verhuur van en handel in onroerend goed | 1 | |
62 | Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. | 1 | |
722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 1 | |
63, 69 t/m71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | 1 | |
9602 | Schoonheidsspecialist op afspraak | 1 | |
9602 | Kapper op afspraak | 1 | |
9609 | Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd | 1 |
Bijlage 1 Bodemonderzoek 2011
Bijlage 2 Aanvulling Bodemonderzoek 2013
Bijlage 2 Aanvulling bodemonderzoek 2013
Bijlage 3 Onderzoek Asbest Grond En Puin 2013
Bijlage 3 Onderzoek asbest grond en puin 2013
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek
Bijlage 5 Natuurwaardenonderzoek De Groene Ruimte
Bijlage 5 Natuurwaardenonderzoek De Groene Ruimte
Bijlage 6 Natuurwaardenonderzoek Econatura
Bijlage 6 Natuurwaardenonderzoek Econatura
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Archeologisch onderzoek
Bijlage 8 Procedureschema
Ontwerpplan ter inzage | 27-03-2014 - 07-05-2014 |
Vaststelling door gemeenteraad | 17-07-2014 |
Terinzagelegging vastgesteld plan | 31-07-2014 - 10-09-2014 |