Hoenderloseweg 145 en 145B
Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn
Vastgesteld op 13-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Hoenderloseweg 145 en 145B van de gemeente Apeldoorn.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.bp1159-met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aan- of uitbouw
Een aan een woning toegevoegd visueel ondergeschikt bouwdeel, waarin woonfuncties zijn toegestaan, gelegen:
- ter plaatse van de aanduiding 'erf';
- binnen het bouwvlak, op het gedeelte waar volgens deze regels de bouw van een woning niet is toegestaan.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aanduidingsvlak
Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.
1.7 aaneengebouwde woning
Een woning in een rij van 3 of meer niet-gestapelde woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd.
1.8 ander werk
Een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
1.9 antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.10 antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.11 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 begeleid wonen
Vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.
1.13 beroepsuitoefening aan huis
Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel dat in een woning of inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.14 bestaand
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
- bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
1.15 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.19 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.
1.20 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 bruto vloeroppervlakte
De gezamenlijke vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels, horeca of andere bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnruimte en overige dienstruimten.
1.23 bijgebouw
Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.
1.24 bijzondere boom
Een als zodanig aangeduide boom, die is vermeld op de krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening vastgestelde lijst van bijzondere bomen.
1.25 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.26 erkend archeoloog
Een door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen archeoloog die voldoet aan de door en krachtens de Monumentenwet gestelde kwalificaties en eisen.
1.27 folly
Een bouwwerk bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.
1.28 gebouw
Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 geluidwerende gevel
- a. een gevel waarin geen te openen waarin geen te openen delen aanwezig zijn, met een geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie een 33 dB onderscheidelijk 35 dB(A); of
- b. een gevel waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.30 hoge archeologische verwachtingswaarde
Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten hoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarden en/of vondsten hoog is.
1.31 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.32 hoofdverblijf
- a. Het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
- b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.
1.33 kampeermiddel
Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.
1.34 kantoor
Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.
1.35 kavel
De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.
1.36 middelhoge archeologische verwachtingswaarde
Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten middelhoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarden en/of vondsten middelhoog is.
1.37 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.38 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.
1.39 peil
Het gemiddelde afgewerkte bouwterrein dat aansluit aan de naar de weg dan wel openbare ruimte gekeerde gevel.
1.40 permanente bewoning
Gebruik als hoofdverblijf als bedoeld in de Wet GBA, waaronder wordt verstaan:
- a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet GBA bepaalde noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente en/of
- b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf beschikt.
1.41 prostitutie
Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.
1.42 publieksgerichte dienstverlening
Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde , horeca of seksinrichting.
1.43 recreatiewoning
Een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden.
1.44 risicovolle inrichting
Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit.
1.45 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:
- a. seksbioscoop
Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - b. seksclub
Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht. - c. seksautomaat
Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - d. sekswinkel
Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker. - e. prostitutiebedrijf
Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.
1.46 verblijfsrecreatie
Recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen en/of recreatiewoningen.
1.47 windturbine
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opwekking van energie door benutting van windkracht.
1.48 winkel
Een (deel van een) gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor de uitoefening van en/of het verlenen van diensten, waaronder mede worden begrepen videotheken, kapsalons en buffetverkoop. Tot de winkel worden de voor publiek toegankelijke ruimte alsmede de bijbehorende magazijnruimte, kantoren en overige dienstruimten begrepen.
1.49 woning
Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.50 woonwagen
Een voor huisvesting van personen bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.51 zakelijke dienstverlening
Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.
1.52 zonnecollector
Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 het bebouwingspercentage
De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.
2.5 de vloeroppervlakte
Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.8 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, bescherming, aanleg en versterking van het bos en de natuurwaarden;
- b. erfontsluitingsweg en parkeervoorzieningen;
- c. fiets- en voetpaden;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 9 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 1 m |
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de bescherming van het bos en/of het natuurgebied nadere eisen stellen aan de omvang en situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 14 opgenomen procedureregels van toepassing.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, waaronder begrepen begeleid wonen;
- b. beroepsuitoefening aan huis;
- c. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. tuin en/of erf;
met de daarbij behorende bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bijgebouwen en de oppervlakte per bijgebouw, voor zover dit noodzakelijk is voor:
- a. het waarborgen van de in het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit;
- b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- c. het bewerkstelligen van een onderlinge afstemming van de bebouwing.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 14 opgenomen procedureregels van toepassing.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan ieder bouwvlak met de bestemming 'Wonen' de aanduiding 'zorgwoning' toe te voegen teneinde zorgwoningen toe te staan indien:
- a. geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
- b. geen nadelige invloed ontstaat op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
- c. de bebouwing per bouwvlak maximaal 2.500 m3 bedraagt;
- d. de bebouwing voldoet aan de voor de betreffende locatie geldende maatvoerings- en bouwaanduidingen en aan de regels in het bebouwingsschema.
Artikel 5 Waarde - Archeologie Hoog
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een hoge archeologischeverwachtingswaarde.
5.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. Behoudens het onder c bepaalde dient, bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m2, de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
- 4. de verplichting om na beëindiging van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
- c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 6 Waarde - Archeologie Middelhoog
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een middelhogearcheologische verwachtingswaarde.
6.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. Behoudens het onder c bepaalde dient, bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2, de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de vergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
- 4. de verplichting om na beëindiging van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
- c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 7 Waarde - Beken En Sprengen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beken en sprengen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van landschappelijk en ecologisch waardevolle beken en sprengen.
7.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 7.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van het beheer van de beken en sprengen worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 7.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming, indien en voor zover:
- a. uit overleg met de beheerder van de beek of spreng blijkt, dat daartegen uit hoofde van dat beheer geen bezwaar bestaat;
- b. de landschappelijke en ecologische waarden van de beek of spreng niet worden aangetast.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Algemene regels
- a. De bebouwing dient te voldoen aan de maatvoerings- en overige aanduidingen en aan het bepaalde in het bij de desbetreffende bestemming behorende bebouwingsschema.
- b. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen bouwvlakken, tenzij in deze regels anders is bepaald.
- c. Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming.
- d. Daar waar volgens deze regels bebouwing is toegestaan, mag tevens ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat uitsluitend zijn toegestaan ruimten die een functionele eenheid vormen met de ter plaatse toegestane functies, zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen, alsmede fiets- en voetgangerstunnels.
- e. In afwijking van het in dit lid onder b en c bepaalde is ondergronds bouwen in het gehele plangebied, zowel binnen als buiten het bouwvlak, toegestaan voor het tot stand brengen van ruimten die een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woon-, kantoor- en werkfuncties zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen, alsmede fiets- en voetgangerstunnels.
- f. In afwijking van het in dit lid onder b bepaalde is, ter plaatse van de op de weg c.q. de openbare ruimte georiënteerde gevel, overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen toegestaan, waaronder in ieder geval begrepen een erker, luifel, balkon of bouwwerk ten behoeve van de hoofdingang, waarvan de diepte niet meer dan 1,20 m en de bouwhoogte niet meer dan 3,50 m bedraagt.
- g. Daar waar in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen mogen bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zowel binnen als buiten het bouwvlak, worden opgericht, met dien verstande dat -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 4 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken, geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.
- h. Voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde maten gelden de dan aanwezige maten, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel.
9.2 Afdekking van gebouwen
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Gebruik in strijd met de bestemming
Als gebruik in strijd met de bestemming geldt in ieder geval:
- a. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting;
- b. de permanente bewoning van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- d. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
- e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- g. het verstoren van archeologische waarden buiten vlakken met de bestemmingen 'Waarde- Archeologie hoog' en 'Waarde - Archeologie middelhoog' door het uitvoeren van grondwerkzaamheden in het kader van de natuurontwikkeling, het aanleggen van leidingen en het waterbeheer dieper dan 0,50 m onder het maaiveld over een oppervlakte van ten minste 1.000 m², tenzij blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden verstoord, hetgeen moet blijken uit een (voor)onderzoek ter plaatse begeleid door een erkend archeoloog aan de hand van een voor dit onderzoek namens het bevoegd gezag op te stellen Programma van Eisen.
Indien het (voor)onderzoek daartoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag op advies van de archeoloog besluiten zonodig een opgraving te laten plaatsvinden.
Het (voor)onderzoek is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
10.2 Strafbepaling
Overtreding van het in het eerste lid bepaalde is een strafbaar feit.
Artikel 11 Bijzondere Boom
11.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'bijzondere boom' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van bijzondere bomen.
11.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'bijzondere boom' dient de afstand van bebouwing tot het hart van de als zodanig aangewezen boom tenminste 10 meter te bedragen.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 11.2 bepaalde ten behoeve van het verkleinen van de genoemde afstand tot ten minste 5 meter uit het hart van de boom, mits dit geen wezenlijke negatieve gevolgen heeft voor de boom.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:
- a. voor het afwijken van deze regels ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voorzover deze -indien het gebouwen betreft- inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
- b. ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte voor antenne-installaties, voor zover de bouwhoogte daarvan niet meer dan 40 meter bedraagt en deze bouwhoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik;
- c. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
- d. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
- e. voor het afwijken ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
- f. voor het plaatsen van jeugd-ontmoetingsplaatsen, mits de oppervlakte niet meer dan 20 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.
12.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in dit artikel is alleen mogelijk :
- a. voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- b. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten.
12.3 Aangrenzende percelen
Afwijken als bedoeld in lid 12.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de omgevingsvergunning kan worden voorkomen.
12.4 Bouwwerken onder het overgangsrecht
Het in lid 12.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 16 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:
- a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
- b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages.
13.2 Voorwaarden voor wijziging
- a. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit artikel mag alleen plaatsvinden voor zover de in het gebied voorkomende karakteristieke bebouwing en het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 15 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht Bouwwerken
16.1 Overgangsrecht
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
16.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
16.3 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 17 Overgangsrecht Gebruik
17.1 Overgangsrecht
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
17.2 Ander strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
17.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
17.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Hoenderloseweg 145 en 145B.
Vastgesteld bij besluit van de raad der gemeente Apeldoorn
d.d. 13 juni 2013 nr. 50-2013
Mij bekend,
de griffier,
namens hem:
John de Meij
manager Team Omgevingsrecht & ADvies
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de locatie Hoenderloseweg 145-145B is van oudsher een wasserij gevestigd. Thans ligt er een plan dat uitgaat van beëindiging van de bedrijfsfuncties, waarbij onder andere de bestaande karakteristieke bedrijfsruimte (het wasserijgebouw) zal worden omgebouwd tot woonhuis.
Het initiatief om te komen tot een uitruil van de bedrijfsbestemming naar de bestemming wonen loopt al geruime tijd. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan voor Ughelen heeft het verzoek van de initiatiefnemer tot aan de Raad van State gespeeld. Bij uitspraak van 2 maart 2011 oordeelde de Raad van State het door de initiatiefnemer ingestelde beroep tegen de bedrijfsbestemming van het perceel Hoenderloseweg 145 gegrond. Het besluit van de gemeenteraad om op basis van het onderliggende geluidsbeleid het verzoek tot uitruil van de bedrijfsbestemming naar de bestemming wonen af te wijzen, werd daarmee vernietigd.
Afgelopen periode is ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van State met de initiatiefnemer gewerkt aan een nieuw bestemmingsplan voor dit perceelsgedeelte. Tijdens dit overleg rees de gedachte dat een goede en hernieuwde functie (herbestemming) van het karakteristieke wasserijgebouw bij zou dragen aan de instandhouding ervan. Het overleg met de initiatiefnemer, in nauwe samenwerking met de akoestisch adviseur en architect, heeft geleid tot een integraal plan voor de bedrijfslocatie dat toeziet op:
- het laten vervallen van de bedrijfsbestemming ten gunste van de bestemmingen wonen en natuur;
- de sloop van verouderde stalruimte en bergingen (ca .145 m2);
- het herbestemmen van het karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle wasserijgebouw naar vrijstaande woning;
- de toevoeging van één vrijstaande woning;
- de omzetting van de aanwezige bedrijfswoning naar een reguliere woonbestemming;
- de intrekking van een nog niet gerealiseerde bouwvergunning voor de bouw van een opslagloods (ca. 400 m2).
Vanwege de landelijke ligging op de rand naar het buitengebied van Ugchelen vormt onderdeel van het integrale plan een voor de locatie opgesteld landschapsplan, waarmee een ruimtelijke inpassing met gevoel voor de bijzondere en rustieke omgeving verzekerd is.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied is gelegen op de percelen Hoenderloseweg 145 en 145 B te Ugchelen, kadastraal bekend gemeente Beekbergen, sectie I, nummers 4636 en 4638.
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Aanvankelijk vormde het plangebied onderdeel van het integrale bestemmingsplan voor Ugchelen. Door vernietiging door de Raad van State van het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten is het oude planologische regime voor deze locatie van toepassing (bedrijfsbestemmig).
Voor de vlek waaraan de goedkeuring is vernietigd, geldt op grond van het oude bestemmingsplan 'Ugchelen Zuid' (1980) de bestemming 'Wasserij'. Voor de gebieden waaraan waarvan de goedkeuring in stand is gebleven, gelden op grond van het bestemmingsplan 'Ugchelen' (2009) de bestemmingen 'Bedrijfsdoeleinden' en 'Bos- en natuurgebied'.
1.4 Werkwijze En Opzet Van Het Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting bestaat onder andere uit een beschrijving van het relevante beleidskader, de bestaande situatie, de voorgestelde ruimtelijke invulling, de uitvoerbaarheid en de juridische opzet van het bestemmingsplan.
2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
De Nota Ruimte is één van de structuurschema's waarin de visie van het Rijk over natuur en landelijk gebied is vastgelegd. De Nota richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling wordt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gerealiseerd en worden onder meer ganzenfoerageergebieden en weidevogelgebieden aangewezen. Het hoofddoel van hetruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk vankwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen doorbescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken.
De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur is geregeld in het Streekplan Gelderland. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering voor bestemmingswijzigingen.
De beek die door het plangbied heen loopt, ligt geheel binnen de EHS en is daarin aangegeven als EHS verweven. De kernkwaliteiten die van toepassing zijn op de Ecologische Hoofdstructuur Veluwe in relatie tot het plangebied zijn:
- De landschappelijke verwevenheid van natuur, bos en landschapselementen met
cultuurgronden;
- De beken, sprengen en beekdalen op de flanken van de Veluwe met hun hydrologische en landschappelijke samenhang met hun omgeving.
De kernkwaliteiten van de EHS zijn ook beschermd via de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Algemeen
Het Streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, het beleid dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan dan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.
2.2.2 EHS
De in de planlocatie gelegen beek is onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) Natuur. De EHS is ook via de Ruimtelijke Verordening Gelderland beschermd.
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur, wat bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving. Dit wordt gedaan door het realiseren van een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, natuurrijke cultuurlandschappen en verbindingszonesdoor bescherming, instandhouding en ontwikkeling. Tevens wordt de kwaliteit en kwantiteit van natuurterreinen beschermd.
Binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geldt de “nee, tenzij”-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Tot groot openbaar belang wordt in ieder geval gerekend de veiligheid, de drinkwatervoorziening en de plaatsing van installaties voor winning, opslag of transport van gas.
In de EHS verweving en verbindingszones zijn, in tegenstelling tot de EHS natuur, onder voorwaarden mogelijkheden voor de ontwikkeling van andere functies. In de EHS-verweving en sterker nog in EHS-verbinding, zijn onderdelen van de EHS niet voor 100% belegd met natuurdoelen. Het zijn als het ware zoekgebieden waar de precieze locatie van natuurdoelen nog niet vast staat. Initiatieven voor bijvoorbeeld recreatie of landschappelijk wonen kunnen hier mogelijk zijn wanneer wordt bijgedragen aan de realisering van de natuurdoelen, die dan onderdeel moet zijn van de realisering van het initiatief.
Door gelijktijdig met een initiatief bij te dragen aan de realisering van de natuurdoelen kan het mogelijk zijn om significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities te voorkomen. Dit geldt alleen wanneer daarmee geen bestaande natuurwaarden significant worden aangetast en geen barrières voor de gewenste samenhang worden gecreëerd.
Initiatiefnemers van ingrepen binnen de EHS zullen de effecten van de ingreep op kernkwaliteiten en omgevingscondities moeten onderzoeken. De kernkwaliteiten en omgevingscondities die gelden binnen de EHS zijn vastgelegd in de streekplanuitwerking “Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstuctuur”.
De wezenlijke kenmerken of waarden van de HEN-wateren zijn geactualiseerd vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.
2.2.3 Natura 2000
Op gebieden binnen de EHS die deel uitmaken van de “Natura 2000”-gebieden is aanvullend de Natuurbeschermingswet 1998 van toepassing. Dit betekent dat het bijtoepassing van het “nee, tenzij”-beginsel gaat om dwingende redenen van groot openbaar belang. Met “dwingend” wordt in ieder geval niet ieder denkbaar openbaar belang bedoeld, maar het belang dat - ook op de langere termijn - zwaarder moet wegen dan de belangen die de Natuurbeschermingswet 1998 beoogt te beschermen.
2.2.4 Provinciale Verordening
Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.
Hoofdstuk 15 van de Verordening bevat regels omtrent de bescherming van de EHS in de provincie. Het "nee, tenzij"-principe is verwerkt in regels waarmee via ontheffingen mogelijkheden bestaan tot medewerking mits dit het landschap niet aantast en/of verbetert.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
figuur kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen. In de directe omgeving is de Steenbeek gelegen.
2.4 I-cultuur
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidskaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de trefkans van archeologische resten. De trefkans kent drie gradaties:
- Hoge trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
- Gemiddelde trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch bureauonderzoek verplicht, afhankelijk van de uitkomsten kan veldonderzoek verplicht worden. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
- Lage trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een archeologische quick-scan vereist, afhankelijk van de resultaten wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Behoud van archeologische waarden wordt aanbevolen.
Cultuurhistorische beleidskaart
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
- Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
- Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
- Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
3 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving
3.1 Cultuurhistorie
Op basis van het beschikbare historische kaartmateriaal kan gesteld worden dat het plangebied reeds aan het begin van de 19de eeuw was bebouwd met drie gebouwen. Eén van deze gebouwen betrof de watermolen 'De Oude Molen' of 'Altena'. Deze eerste Ugchelse papiermolen werd in 1613 gebouwd. Het waterrad van de molen draaide oorspronkelijk op het water van de Steenbeek. In 1639 werd in een tot dan toe onbenutte Ugchelsche Beek, die ter hoogte van de molen uitliep in de Steenbeek, de 'Nieuwe Molen' of 'Hamermolen' gebouwd. Ten behoeve van een verbetering van de watertoevoer vond gelijktijdig sprengenaanleg en -uitbreiding plaats in de bovenloop. Water uit de zogenaamde Koppelsprengen werd geleid naar 'De Nieuwe Molen' en 'De Oude Molen', waardoor het vermogen van laatstgenoemde papiermolen werd vergroot. De stichting van een nieuwe papiermolen (Het Voorslop) aan de Steenbeek in 1644 maakte een verdieping van de onderbeek noodzakelijk. Als gevolg van deze ingreep kon het water niet meer op het rad van De Oude Molen komen. Vermoedelijk werd vanaf dat moment het water van de Steenbeek 'op het halve rad' geleid.
Kadastraal minuutplan 1832 (www.watwaswaar.nl) met een indicatieve begrenzing van het plangebied (rode stippellijn). Oorspronkelijk werd De Oude Molen (Wm-1) aangedreven door water uit de Steenbeek (A), later is met name het water van de Ugchelsche Beek (B) benut, die gevoed werd door de Koppelsprengen. De Nieuwe Molen (Wm-2) lag ten opzichte van De Oude Molen stroomopwaarts van laatstgenoemde beek, terwijl papiermolen Het Voorslop (Wm-3) zich aan de bovenloop van de Steenbeek bevond.
In de tweede helft van de 19de eeuw was het beekdal van de Ugchelsche Beek grotendeels in agrarisch gebruik. De aangrenzende terreinen betroffen veelal nog woeste gronden (heide). Ten westen, zuiden en zuidoosten van het plangebied waren (boeren)erven aanwezig. Vanaf het einde van de 19de werden ook de terreinen buiten het beekdal grotendeels in cultuur gebracht. In deze periode nam de bebouwing in de omgeving van het plangebied geleidelijk toe.
Binnen het plangebied, ten oosten van de beek, stonden drie gebouwen, waaronder de watermolen. Voor dit gebouwencomplex, dat in gebruik was als papierfabriek, kwam rond het midden van de 19de eeuw de naam 'Altena' in zwang. De watermolen brandde in 1876 af, maar werd spoedig herbouwd. De nieuwe molen werd in 1880 door de toenmalige eigenaar Johannes Lambertus van Delden in gebruik genomen als wasserij (Hagens, 1998). In 1891 nam Johann Gottlieb Preller 'De Wasch- en Natuurbleekerij Altena' over. Hij liet architect H.F. Suyk een plan vervaardigen voor de bouw van een woonhuis en een schuur met stalling. In 1911 werd wasserij Altena nog uitgebreid met een ketelhuis, machinekamer en stoomschoorsteen.
Een bijzondere verandering in de historisch-ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied vond plaats aan het begin van de 20ste eeuw. In 1905 bouwde de oudste zoon van Preller op de plek van de naastgelegen Hamermolen een nieuwe wasserij. Beide bedrijven van de firma J.G. Preller & Zn. vormden in de periode 1905 tot 1927 een functionele eenheid. In De Hamermolen werd gewassen, waarna de schone was over een smalspoor naar Altena werd gebracht, alwaar het mangel- en droogproces plaatsvond. Ook in ruimtelijk opzicht lijkt sprake te zijn geweest van een samenhangend complex. Onderstaande situatieschets is vervaardigd door Henricus Hermanus Preller, een zoon van Johann Gottlieb Preller die zich bekwaamde als architect. Hoewel geen waarheidsgetrouw beeld lijkt te worden gegeven - de grootte van beide ho ofdgebouwen is bijvoorbeeld sterk overdreven weergegeven - doet de tekening vermoeden dat in de inrichting toch een bepaalde ordening is nagestreefd. De situatie rondom het complex is vermoedelijk goeddeels fictief, echter oude foto's duiden op een parkachtige aanleg in een meer bescheiden opzet.
Tekening van de firma Preller & Zn door Henricus Hermanus Preller (bron: Stichting Vrienden Van De Hamermolen)
Vanaf 1927 zijn beide wasserijen als aparte bedrijven voorgezet en is vermoedelijk ook de ruimtelijke samenhang geleidelijk afgenomen. In 1950 kwam het rad van wasserij Altena, dat in de jaren 1940-1945 dienst had gedaan voor de opwekking van elektriciteit, stil te staan. In 1960 werd wasserij De Hamermolen gesloten.
Op kaartmateriaal uit de jaren '50 van de 20ste eeuw is nog bebouwing weergegeven tussen de twee beeklopen binnen het zuidwestelijk deel van het plangebied. Deze bebouwing is kort daarop gesloopt. Gedurende de tweede helft van de 20ste eeuw nam de bebouwing ten oosten van de beek toe. In april 1992 werd wasserij Altena volledig verwoest door een brand. Thans rest van wasserij Altena een voormalige droogschuur, die gesitueerd is aan de westzijde van de beek. De bebouwing van de naastgelegen wasserij Hamermolen is aangewezen als gemeentelijk monument.
3.2 Stedenbouwkundige Structuur
Het perceel is gelegen aan de rand van een beken- en open landschapsstructuur. De omgeving wordt gekenmerkt door vrijstaande bebouwing in een agrarisch en landschappelijke omgeving. De wasserijlocatie heeft vanuit de geschiedenis een gote relatie met de beek. Als cultuurhistorisch relict is ter plaatse nog een oude karakteristieke gebouwtje van Van Altena te herkennen, dat nog steeds een wasserijbestemming heeft.
bestaande situatie
3.3 Landschappelijke Structuur
Het landschap rondom Ugchelen is gelegen op de rand van de stuwwal, op de flank van de Veluwe. Ugchelen zelf ligt op een dekzandrug met daarnaast oude akkerbouwcomplexen. De Ugcheler beek begint haar loop iets ten zuiden van Ugchelen, stroomt door het perceel van Hoenderloseweg 145, door het dorpje Ugchelen, noordwaarts, richting het IJsseldal. De oorspronkelijke bebouwing werd geplaatst op de hogere veilige plekken in het landschap, maar altijd in de buurt van water. De meest ideale plaatsten hiervoor zijn de randen van de beek. Deze morfologie is duidelijk te herkennen in de occupatiegeschiedenis van Ugchelen.
![]() | ![]() |
Wijds uitzicht richting het oosten Hoogopgeschoten Laurierkers
Het bestaande gebouw, waar nu het textielbedrijf in gevestigd is, is om die reden op deze plek gesitueerd. Van oorsprong is er begroeiing langs de randen van de beken. Dit ontstond spontaan, vanwege de vochtige grond en de aanvoer van mineraal grondwater. De begroeiing bestond vooral uit Elzenbroekbos, maar door menselijke invloed is de huidige beplanting langs de beekloop nu zeer gevarieerd aan soorten. De Ugchelsebeek wordt grotendeels begeleid door beplanting, en her en der, op plaatsen waar bebouwing is gevestigd, breekt de groenstructuur open. Dit maakt zorgt voor een bijzondere beleving van het landschap, met afwisseling van beslotenheid naar openheid, en van natuur naar cultuur.
Het gaat hier dus om een relatief open gebied met een duidelijk herkenbaar reliëf van dat beekdal. Dit beeld is landschappelijk als cultuurhistorisch zeerwaardevol aan te merken.
3.4 Natuurwaarden
3.4.1 Algemeen
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Habitat- en Vogelrichtlijn, de natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
- Algemene soorten
Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. - Overige soorten
De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'. - Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt het van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:- 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
- 2. er is geen alternatief; en
- 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.
Bos- en natuurcompensatie
Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.
In de richtlijn is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.
Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd. Dit laatste is hier niet het geval.
3.4.2 Ligging ten opzichte van beschermde gebieden
Natura 2000
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, maar wel in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft de Veluwe en bevindt zich op circa 300 meter afstand ten zuiden van de onderzoekslocatie.
Ecologische Hoofdstructuur
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de EHS, maar ligt wel grenzend aan een verwevings- en natuurgebied behorende tot de EHS.
De ligging van de onderzoekslocatie
Het verwevingsgebied heeft betrekking op de Steenbeek, gelegen op de scheiding van het perceel, te midden van de onderzoekslocatie. De Steenbeek is aangewezen als waardevolle waternatuur en heeft de status "Hoogste Ecologisch Niveau" (HEN).
3.4.3 Toekomstig gebruik onderzoekslocatie en voorgenomen ingrepen
De initiatiefnemer is voornemens de bedrijfsruimte te verbouwen naar een woning. Tevens wordt er binnen het perceel een nieuwe woning gerealiseerd. Daartoe worden de paardenstal en de stacaravan gesloopt. De beplanting blijft grotendeels gehandhaafd er worden geen bomen, of boomgroepen gekapt. Slechts enkele opgaande begroeiingen (ruigtes en struiken) worden verwijderd.
3.5 Archeologie
De Cultuurhistorische Waardenkaart van gemeente Apeldoorn geeft inzicht in de historisch-stedenbouwkundige en de historisch-geografische waarden van de regio. Volgens deze kaart ligt het plangebied binnen een gewaardeerde groenstructuur. Daarnaast is voor het noordwestelijke deel een esdek aangegeven. De ten westen van het plangebied gelegen Hoenderloseweg is aangeduid als een gewaardeerde weg.
Volgens de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Apeldoorn ligt het zuidwestelijke deel van het plangebied binnen een gebied met een hoge archeologische verwachting, terwijl de overige delen een lage verwachting hebben. Binnen het noordwestelijke en het centrale deel van het plangebied is een esdek weergegeven. Verder is binnen het plangebied een bekende archeologische vindplaats weergegeven, betreffende een watermolen.
De hiervoor beschreven watermolen dateert uit 1613 en wordt aangegeven op het historisch kaart-materiaal. Uit het raadplegen van historische luchtfoto’s blijkt dat de ter plaatse van de watermolen aanwezige bebouwing in de jaren ’90 van de 20e eeuw gesloopt is.
4 Ruimtelijke En Functionele Opzet
Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied.
4.1 Bebouwing
Vanuit het verleden doet het oude karakteristieke gebouwtje van Van Altena herinneren aan de oorspronkelijke wasserijbestemming van het perceel. Met het hergebruiken van dit gebouwtje blijft daarmee het behoud van een stukje geschiedenis goed zichtbaar. Het is wenselijk dat ook met het toevoegen van een nieuwe woning wordt verwezen naar het verleden van de plek. Clustering en samenhang met de reeds aanwezige dienstwoning moet bijdragen aan die verwijzing naar het verleden. Bijkomend voordeel van clustering is, is dat de ingrepen op het landschap ook beperkt zijn.
De toe te voegen vrijstaande woning is ondergeschikt aan het landschap door een geringe bouwhoogte van één laag met kap. Door de positionering van deze woning op ruime afstand van de weg ontstaat er ruimte om op het eigen perceel een landschappelijek overgang te maken richting open enk. Het inpassen van deze tuin in het landschap verdient de nodige aandacht. Voorkomen dient te worden dat het landschap versnippert of wordt aangetast door schuttingen. Dit deel van het perceel krijgt in het bestemmingsplan een passende Natuurbestemming. Ter hoogte van het oude wasserijgebouw komt een groen ingeplante erfafscheiding ter afscherming van geluid.
nieuwe situatie - indicatieve schets
De bergingen worden in de woningen opgenomen; aan de achterzijde van de woningen is er beperkte ruimte voor een tuinbestemming.
4.2 Landschap
Door bureau Taken Adviseurs en Ingenieurs zijn de bestaande landschappelijke kwaliteiten geïnventariseerd en zijn voorstellen gedaan rond de landschappelijke inpassing (zie bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting).
Uit de verrichte inventerisatie blijkt dat er al hoge landschappelijke kwaliteit aanwezig is. Het is zeker niet nodig om groots in te grijpen; teveel ingrepen zullen hier meer schade aanrichten dan goed doen. Het erf kan echter wel wat verder wordt gepolijst, zodat de bijzondere plekjes net iets beter tevoorschijn komen. Dit kan onder andere langs de randen en onder de bestaande bomen.
Het perceel heeft een parkachtige uitstraling, die op sommige plekken wat is verdwenen door het achterstallige beheer. Wanneer de opschietende begroeiing onder de bomen wordt verwijderd, kan weer onder de bomen worden doorgekeken richting de beek of richting het aangrenzende aflopende landschap. Getracht wordt orde te creëren in het momenteel iets rommelig ogende erf. Aanvullend daarop kan, om het parkachtige van het perceel te versterken, de huidige struweelrand aan de zuid- en noordzijde het best vervangen worden door Rododendron ponticum of Rododendron catawbiense grandiflorum. Deze soorten groeien relatief snel (ongeveer 5 jaar voor een aardig formaat), en zijn uitermate geschikt als groenblijvende parkvegetatie. Ook zou, om het beeld iets verder te versterken, er Rhododendron aangeplant kunnen worden aan de zuidoostzijde van het perceel
De Ugchelerbeek komt precies samen op de plek van het projectgebied bij een karakteristieke rode beuk. De route die de beek volgt gaat op die plek van een zuidelijke ‘besloten’ sfeer plotseling over in een prachtig open stukje landschap met een parkachtige uitstraling. Die kracht van die overgang dient zoveel mogelijk bewaard te blijven, en om die reden zal voorkomen moeten worden dat er verdere opgaande beplanting wordt geplaatst langs de beekloop.
Beeldbepalende Rode Beuk op plek waar beide beekjes samenkomen
In het Groot Apeldoorns Landschapskookboek wordt aanbevolen de beekdalen open te houden, toegankelijk te maken en continuïteit te waarborgen. Ook wordt aangeraden de randen naast de beekdalen te verdichten. Dit gaat echter vooral over de benedenloop van de beken, en niet, zoals hier het geval is, om de sprengen. Het dichte bladerdek van de rode beuk maakt het daarbij bijna onmogelijk om beplanting onder de kroon te plaatsen vanwege de hoge schaduwdruk op die plek. Vandaar dat wordt aanbevolen om, indien de route van het beoogde recreatiepad hieronder doorloopt, deze te begeleiden door middel van een subtiele halfverharding. De Beukenhaag die gedeeltelijk op de grens van het perceel staat, is wat onregelmatig ontwikkeld. Door deze wat meer aan te vullen, en goed te snoeien kan deze een completere en onderhouden uitstraling krijgen. De haag dient laag te blijven (< 1 meter), om te waarborgen dat het perceel open en overzichtelijk blijft, met uitzicht naar het naastgelegen open landschap.
Het grasland op het perceel kan, om de natuurwaarde te verhogen, extensief worden beheerd. Op die manier kan er bloemrijk grasland tot ontwikkeling komen.
Het is van belang dat zichtrelaties tussen de Keienbergweg en het achterland gehandhaafd blijven en verder worden versterkt. Bovendien dient het groene beeld van de locatie in tact te blijven, Het belang van het behoud van dit ruimtelijk uitgangspunt komt terug in de bestemming Natuur.
4.3 Verkeersontsluiting En Parkeren
Door gebruik te maken van de bestaande inrit en deze af te takken naar de nieuwe woning wordt voorkomen dat een 2de ontsluitingsweggetje aangelegd moet worden. Door deze keuze wordt de samenhang van het reeds aanwezige landschap niet verbroken. Het bezoekersparkeren gebeurt centraal op een aan te leggen parkeerterreintje te projecteren aan de Hoenderloseweg.
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Milieuaspecten
5.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
5.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. 24 juni 2011, opgesteld door Grondvitaal B.V. en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt de aangetroffen concentratie bodemverontreiniging niet van een omvang is waardoor de volksgezondheid of het milieu mogelijk schade zal worden toegebracht. Met betrekking tot het voorgenomen gebruik (i.c. wonen) zijn milieutechnisch geen bezwaren aan te geven. Tijdens de monsteropname van de grond zijn geen asbestverdachte materialen in de bodem aangetroffen.
5.1.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
In onderstaande tabel zijn de uitgangspunten van het quickscan-onderzoek aangegeven:
Ligging planlocatie | Korte toelichting keuze | |
Rustige woonwijk/ rustig buitengebied | Nee | |
Gemengd gebied | Ja | nabij A1 |
Correctie mogelijk? | Ja | Aspect geluid |
Functiemenging | Nee | |
Inwaartse zonering | Ja | Woningen |
Uitwaartse zonering | Nee |
Milieuzonering bedrijven
Inwaartse zonering
Binnen het onderzoeksgebied (50 à 100 meter rond het plangebied (of meer indien relevant)) zijn de volgende bedrijven en instellingen gelegen:
Adres | Bedrijfs- activiteiten | Aantal dieren | MpM inrichting nr. | SBI- code 1993 | SBI- code 2008 | Milieu cat. | Huidige milieu- zone | Planologische bestemming | Plan. Milieuzone | Afstand tot planlocatie | Belem-mering |
Hoenderlose-weg 155 | De Hamermolen – Restaurant | n.v.t | 3662 | 553 | 561 | 1 | 10 meter geur/ gevaar | Horeca | 10 | Circa 7 meter | Ja |
Hoenderlose-weg 133 | A.TJ. Siersma – Timmerwerk-fabrieken | n.v.t | 2713 | 203, 204, 205.0 | 162.0 | 3.2 | 100 -1 stap* 50 meter | Bedrijf | 10-30 | Circa 85 meter | Nee |
Hoenderlose-weg 143 | G. Klopman – Fokken en houden van rundvee | 18 koeien 15 jongvee | 4334 | 0121 | 0141, 0142 | 3.2 | Wgv | Agrarisch | Wgv | Circa 70 meter | Nee |
*gecorrigeerd naar omgevingstype gemengd gebied
De planlocatie is gelegen binnen de milieuzones van restaurant De Hamermolen. Met de situering van het bouwvlak voor de te bouwen woning is rekening gehouden met de in acht te nemen afstand van minimaal 10 meter.
Agrarisch
Op het perceel Hoenderloseweg 143 te Ugchelen is een veehouderij gevestigd. Op dit bedrijf is de Wet geurhinder veehouderij (Wgv) van toepassing, vanwege de ligging op minder dan 250 meter van een Wav-gebied. De planlocatie is gelegen buiten de bebouwde kom. Voor het houden van bovengenoemde dieren gelden vaste afstanden. De aan te houden afstand tot woningen van derden bedraagt op basis van de Wgv 50 meter (buiten de bebouwde kom). De veehouderij is gelegen op circa 70 meter van de planlocatie en vormt dus geen belemmering voor de gewenste woningbouw.
5.1.4 Geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. alleen de invloed hiervan wordt in dze paragraaf beschouwd.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
- wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
- wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn de A1, de Hoenderloseweg en de Keienbergweg. Voor deze wegen doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat deze van rechtswege een geluidzone hebben. In de rapportage d.d. 19 september 2011, opgesteld door Sain Milieuadvies en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van deze wegen berekend. Uit het rapport blijkt dat de maximaal toelaatbare grenswaarde van 53 dB op meerdere gevels van beide woningen wordt overschreden.
Het realiseren van woningen is alleen mogelijk na het treffen van geluidbeperkende maatregelen. In het rapport zijn maatregelen onderzocht om de geluidbelasting tot onder de maximale grenswaarde te doen afnemen. Uit het rapport is op te maken dat alleen een combinatie van het realiseren van afscherming tussen weg en de woningen (in de vorm van een scherm en niet geluidgevoelige ruimten) en het uitvoeren van dove gevels kan leiden tot een uitvoerbaar plan. In onderstaande figuren is weergegeven welke maatregelen noodzakelijk zijn.
Geluidsituatie wasserijgebouw
Geluidsituatie nieuw te bouwen vrijstaande woning
Verder blijkt dat het niet mogelijk is om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde. Deze wordt, ondanks de voorgenoemde maatregelen, nog steeds overschreden. Een aanvullende voorwaarde voor de uitvoering van het plan is zodoende vaststelling van hogere waarden. Op 26 april 2012 is door burgemeester en wethouders besloten tot vaststelling van hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat aan de normen voor het binnenniveau wordt voldaan.
5.1.5 Luchtkwaliteit
Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn grenswaarden opgenomen in de Wet milieubeheer. Door de wetwijziging van 15 november 2007 is geen luchtonderzoek meer nodig voor plannen of activiteiten die slechts een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit. In de Ministeriële Regeling “Niet in betekenende mate bijdragen” zijn deze situaties vastgelegd.
Het betreft:
- woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen en één ontsluitingsweg;
- woningbouwprojecten met minder dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van maximaal 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van maximaal 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Verder is een bepaalde combinatie van wonen en kantoren mogelijk zonder nader onderzoek en is de onderzoeksplicht voor bepaalde inrichtingen vervallen.
Het plan valt onder de situaties die zijn vastgelegd in de Ministeriële Regeling “Niet in betekenende mate bijdragen”: er wordt voldaan aan de Wet milieubeheer.
5.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een zekere maatschappelijke ontwrichting ten gevolge van een calamiteit. Indien een ontwikkeling een toename van het groepsriscio mogelijk maakt geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de ontwikkeling naar wonen in combinatie met natuur.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het zogeheten Basisnet. Het Besluit transportroutes externe veiligheid zal naar verwachting op 1 juli 2012 in werking treden.
Op circa 150 meter van de planlocatie is de rijksweg A1 gelegen. De PR 10-6-contour conform de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is op basis van de bekende gegevens niet aanwezig. Door de gewenste ontwikkeling neemt het aantal personen in het invloedsgebied van 200 meter niet toe. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico zal niet significant toenemen. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk. Op basis van de bestemming 'Wonen' mag verondersteld worden dat de bewoners zelfredzaam zijn. De planlocatie is bereikbaar voor hulpdiensten en goed te ontvluchten
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
5.1.7 Elektromagnetische velden
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van van de planlocatie bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
5.2 Waterhuishouding
5.2.1 Algemeen
Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied ligt niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven. De geplande ontwikkeling grenst aan de Keurzone van de Ugchelsebeek.
5.2.2 Grondwater
Het perceel ligt in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Dit betekent dat bij bouwprojecten rekening dient te worden gehouden met hogere grondwaterstanden in de toekomst door klimaatverandering. In de nabijheid van de locatie ligt geen representatieve peilbuis uit het gemeentelijk grondwatermeetnet. Derhalve is geen informatie over de hoogte van de huidige grondwaterstand.
Er is op en om de locatie geen grondwateroverlast bekend. De ontwikkelingen mogen rondom de locatie geen grondwateroverlast veroorzaken. De locatie dient zodanig ontwikkeld te worden dat er niet structureel grondwater afgevoerd wordt. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld. De ontwikkelaar of perceelseigenaar is zelf verantwoordelijk voor een voldoende ontwatering voor de beoogde functie van het terrein.
5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
Het terrein grenst aan Ugchelsebeek. De afstand de geplande uitbreiding en de insteek van de beek is meer dan 5 m. De beek ligt ter plaatse op particulier terrein. De ontwikkelingen zijn van dien aard dat er geen sprake is van nadelige gevolgen zijn voor het oppervlaktewater. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Dit plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater of waterafhankelijke natuur.
5.2.4 Afvoer van hemelwater
Het regenwater van daken en terreinverhardingen mag niet afgevoerd worden naar de drukriolering. Volgens de gemeentelijk bouwverordening is het in het buitengebied niet toegestaan het hemelwater van daken en verhardingen af te voeren naar de vuilwaterriolering en dient dit verwerkt te worden op het eigen perceel. Dit kan plaatsvinden door infiltratie in de bodem via een infiltratievoorziening (greppel, zaksloot of ondergrondse voorziening) van voldoende capaciteit op eigen terrein.
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.
5.2.5 Afvoer van afvalwater
De nieuwe bestemming dient te worden aangesloten op de bestaande aansluiting voor de drukriolering. De bestaande riolering heeft waarschijnlijk voldoende capaciteit voor de extra vuilwaterafvoer van de woning.
5.2.6 Watertoets
Het ontwerp van dit plan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het Waterschap Veluwe. De reactie van het Waterschap is hieronder samengevat en van antwoord voorzien.
Inhoud van de brief
Door het plangebied loopt de Steenbeek dat door de provincie Gelderland is aangemerkt als HEN-water (Hoogst ecologische niveau). Tevens is de Steenbeek een A-water met daarbij horende beschermingszone. Hierop is de Keur van Waterschap Veluwe van toepassing. Bij de beoordeling van vergunningsaanvragen zal de HEN functie van de Steenbeek een belangrijk principe zijn. Uitgangspunt is dat handelingen in de beek tot een minimum beperkt moet blijven.
Graag ziet het Waterschap Veluwe dat de beek op de verbeelding wordt weergegeven en indien mogelijk dient een beschermingszone van vijf meter aan weerszijde te worden aangeduid door middel van een dubbelbestemming of aanduiding. Dit ter signalering met een verwijzing naar de Keur van het waterschap. Extra aandacht wordt gevraagd voor lozing van hemelwater op de beek. Zowel vanuit kwaliteit als kwantiteit dient rekening gehouden te worden met de ecologische waarden van de beek. Beide aspecten kunnen negatieve effecten tot gevolg hebben die niet worden toegestaan.
Beantwoording
Op de verbeelding wordt het advies van het Waterschap Veluwe overgenomen; de waarde 'Beken en Sprengen' (dubbelbestemming ) komt te liggen op een parallele vijf meter strook gelegen aan weerszijden van de beek, gemeten vanaf het hart van de beek. De aanleg van een wandelpad wordt door deze dubbelbestemming gekoppeld aan een aanlegvergunning; hetzelfde geldt voor andere terreinverhardingen, zoals parkeren. Met de bestemmingen 'Wonen - tuin' en 'Natuur' aan beide zijden is een terughoudend gebruik gewaarborgd.
5.3 Natuurwaarden
5.3.1 Algemeen
Zorg voor alle inheemse planten- en diersoorten en voor de natuurlijke rijkdommen van gebieden wordt gegarandeerd door de naleving van de wet- en regelgeving ten aanzien van natuur en milieu. De instrumenten die deze bescherming mogelijk maken, zijn op Europees niveau vertaald in Natura 2000. De Europese wetgeving ten aanzien van de soortbescherming is in Nederland vertaald in de Flora- en faunawet.
De gebiedsbescherming is vastgelegd in de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. Hiermee heeft Nederland de Europese wetgeving in de nationale wetgeving verankerd. Door in de planfase van een (bouw)project of ruimtelijke ontwikkeling rekening te houden met het eventueel voorkomen van beschermde planten- en diersoorten kan effectief worden omgegaan met de aanwezigheid van een beschermde soort. Een dreigende overtreding van de Flora- en faunawet kan zo snel gesignaleerd en in veel situaties voorkomen worden. Vervolgens kan er accuraat actie ondernomen worden om zodoende de overlevingskansen en migratiemogelijkheden van een beschermde soort in het betreffende gebied geen blijvende schade toe te brengen.
Om alle gebieden met elkaar te verbinden en om uitwisseling en verspreiding van soorten mogelijk te maken, wordt er in Nederland gewerkt aan de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Verder worden diverse Rode lijsten van bedreigde soorten gehanteerd bij beoordelingen voor de aanwijzing van bescherming en compensatie.
5.3.2 Flora en fauna
De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens overige natuurwetgeving zijn beschermd, of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Onderzoeksresultaten
De initiatiefnemer is voornemens de bedrijfsruimte te verbouwen naar een woning. Tevens wordt er binnen het perceel een nieuwe woning gerealiseerd. Daartoe worden de paardenstal en de stacaravan gesloopt. De beplanting blijft grotendeels gehandhaafd er worden geen bomen, of boomgroepen gekapt. Slechts enkele opgaande begroeiingen (ruigtes en struiken) worden verwijderd.
Geschikte nestgelegenheid voor huismus is aanwezig binnen het bedrijfsgebouw. Uit een dakrand inspectie is gebleken dat huismus geen gebruik maakt van het gebouw. De paardenstal en stacaravan zijn toegankelijk voor algemene broedvogels. Tijdens het veldbezoek zijn twee nestjes van een lijsterachtige aangetroffen. Door de aanwezigheid opgaande begroeiingen in de vorm van struiken, bomen en boomgroepen (coniferen) is de onderzoekslocatie geschikt voor algemeen voorkomende broedvogels zoals merel, heggenmus, winterkoning, roodborst en houtduif. Er zijn geen aanwijzingen gevonden die er op duiden dat de onderzoekslocatie een (belangrijke) functie heeft of kan hebben voor andere vogelsoorten, zoals steenuil, waarvan het nest jaarrond beschermd is (beschermingscategorie
1 t/m 4).
Het bedrijfsgebouw is ten dele geschikt voor vleermuizen. Op basis van de uitgevoerde inspectie is het redelijkerwijs uit te sluiten dat vleermuizen van de bebouwing gebruik maken als verblijfplaats. De onderzoekslocatie biedt geschikt foerageerhabitat voor vleermuizen. De plannen zullen geen aantasting vormen van het foerageerhabitat. Op de onderzoekslocatie zijn streng beschermde soorten als boommarter en eekhoorn te verwachten die in de omgeving voorkomen. Het habitat van eekhoorn wordt niet aangetast door de ingreep. Tijdens het veldbezoek zijn geen sporen van gebruik door boommarter aangetroffen. Incidenteel kunnen amfibieën (landhabitat) en hazelworm voorkomen. Voor de overige soorten uit de verschillende soortgroepen vormt de onderzoekslocatie geen geschikt habitat of zijn deze op grond van bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken van verblijfsindicaties niet te verwachten.
Maatregelen ter voorkoming van overtredingen van de Flora- en faunawet
Indien de beplanting buiten het broedseizoen wordt verwijderd en de bebouwing buiten het broedseizoen wordt gesloopt, zullen geen overtredingen van de Flora- en faunawet plaatsvinden met betrekking tot broedvogels. Voor algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt de algemene zorgplicht,die er ondermeer in voorziet dat al het redelijkerwijs mogelijke dient te worden gedaan om het doden van individuen te voorkomen. In het kader van de algemene zorgplicht dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van hazelworm. Bij het verwijderen van de vegetatie en de stacaravan dient rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de soort. Indien hazelworm aanwezig is, dan moet het dier de gelegenheid krijgen om weg te komen.
5.3.3 Gebiedsbescherming
De quickscan flora en fauna toetst voornamelijk aan de Flora- en faunawet. Indien een plangebied in of nabij een gebied is gelegen dat tot de EHS behoort of onder de Natuurbeschermingswet valt, dient te worden bepaald of er een effect valt te verwachten. Bij een toetsing aan de Natuurbeschermingswet spelen vaak andere facetten mee, zoals de aanwezige doelsoorten en kernwaarden van het betreffende beschermde gebied.
5.4 Cultuurhistorie
5.4.1 Cultuurhistorische waarden
Er is vanwege het wasserijverleden een cultuurhistorische quickscan verricht. Onderdeel van de ontwikkeling is het in stijl verbouwen en renoveren van het oude wasserijgebouw naar een woonfunctie. Hiermee is het behoud van dit cultuurhistorisch waardevolle gebouw verzekerd.
5.4.2 Archeologische waarden
Het landschap heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in het nederzettingspatroon van de mens. Bij onderzoek naar archeologische sporen in een bepaald gebied is het van groot belang te weten hoe het landschap er in het verleden heeft uitgezien. Men kan meer te weten komen over dit landschap door de geologische opbouw, de bodem en de hydrologie van een gebied te bestuderen.
geologie
Het plangebied is gelegen op de flank van de stuwwal van de Oostelijke Veluwe. Deze stuwwal is ontstaan tijdens de landijsbedekking in het Saalien (voorlaatste ijstijd, ca. 250.000 - 130.000 jaar geleden). De rand van het ijs bestond uit een aantal gletsjertongen. Aan weerszijden van deze ijs-massa's werden stuwwallen opgeduwd. Grote delen van de Formaties van Urk, Waalre en Peize zijn tijdens de glaciatie van het Saalien in de stuwwallen opgenomen. Aan het eind van de ijstijd kwamen door het smelten van de ijstongen grote hoeveelheden water vrij. Een deel van de stuwwal en de smeltwaterafzettingen erodeerde daardoor in de laatste fasen van het Saalien.
Tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (10.000 tot 115.000 jaar geleden), bereikte het landijs Nederland niet. Wel was er toen gedurende langere periodes sprake van een zeer koud en droog klimaat. Het landschap in Nederland bestond uit een poolwoestijn. Er vond erosie plaats van een deel van de stuwwal. Op de hellingen van de stuwwallen van Oostelijke Veluwe hebben geconcentreerde afstromingen van sneeuwsmeltwater geleid tot insnijding in de permafrost. Hierdoor ontstonden sneeuwsmeltwaterdalen. Aan de voet van deze dalen zijn de meegevoerde sedimenten afgezet als sneeuwsmeltwaterafzettingen in de vorm van daluitspoelingswaaiers (Formatie van Boxtel).
Het Holoceen begon ongeveer 10.000 jaar geleden en duurt nog steeds voort. Door de temperatuursstijging aan het eind van de Weichselien smolten de ijskappen op het noordelijk halfrond waardoor de zeespiegel sterk steeg en er een vegetatieontwikkeling van vooral warmteminnende boomsoorten plaatsvond. Door verwaaiing van de dekzanden zijn wel lokaal stuifzandgebieden ontstaan. Bij het ontstaan hiervan speelde de mens een belangrijke rol, door beweiding, afbranden en het steken van plaggen op de heidevelden dat voornamelijk plaatsvond in de Nieuwe tijd. De stuifzanden worden gerekend tot het Laagpakket van Kootwijk, welke tevens behoort tot de Formatie van Boxtel. Daarnaast zijn er in (lokale) beekdalen afzettingen gevormd bestaande uit leem, veen en zand. Deze afzettingen worden gerekend tot het Laagpakket van Singraven, welke tevens behoren tot de Formatie van Boxtel. Vaak liggen deze beekdalen binnen de in de laatste ijstijd gevormde sneeuwsmeltwaterdalen. Dit is ook het geval bij de Ugchelse Beek. Het is echter niet duidelijk of binnen het plangebied tijdens het Holoceen beeksedimenten zijn afgezet. In van nature slecht ontwaterd gebied en depressies vond tijdens het Holoceen vorming van (hoog)veen plaats.
geomorfolgie
De Geomorfologische kaart geeft de mate van reliëf en de vormen die in het landschap te onder-scheiden zijn weer. Volgens de Geomorfologische kaart van gemeente Apeldoorn (ligt het plangebied binnen een stuwwalglooiing. Daarnaast is binnen het noordwestelijke en centrale deel van het plangebied een esdek of oud bouwlanddek weergegeven. Volgens de Geomorfologische kaart van Nederland ligt het plangebied een punt waar twee droge dalen samenkomen.
bodemkunde
Volgens de Bodemkaart van Nederland zijn het noordwestelijke en het centrale deel van het plangebied gekarteerd als hoge zwarte enkeerdgrond en het zuidoostelijke deel als gooreerd-grond . Beide bodemtypes zijn ontwikkeld in grof zand.
Enkeerdgronden zijn oude bouwlanden, die vanaf de late Middeleeuwen op de Pleistocene zandgronden zijn ontstaan door het opbrengen van mest (uit potstallen) vermengd met plaggen, die gesto-ken werden op de woeste gronden (zoals heide, bossen en beekdalen). Dergelijke gronden zijn eerst ontstaan op de hogere delen van het landschap en hebben zich later uitgebreid tot de lagere delen. Ze bestaan uit dikke lagen leemarme en humusrijke gronden. Hun voorkomen valt veelal samen met de zogenaamde esdekken. Het belang van een enkeerdgrond ligt in de beschermende kwaliteiten van het dek. Eventuele archeologische waarden worden in de regel door het dikke dek beschermd tegen verstoring door onder andere agrarische activiteiten. Sinds de jaren 80 van de 20e eeuw is er een grotere en meer systematische aandacht voor essen en plaggenbodems in Nederland. In veel gevallen bleken de betreffende terreinen een hoge dichtheid aan verhoudingsgewijs goed geconserveerde archeologische overblijfselen te bevatten, soms zelfs complete archeologische landschappen.
De vaak opmerkelijke resultaten vormen de belangrijkste bron voor de beschrijving van de bewoning en het landgebruik in de zandlandschappen voor de periode vanaf de Midden-Bronstijd tot in de Nieuwe tijd. Veel hiervan representeert de vroegere geschiedenis van de dorpen die tussen de 9e en de 12e eeuw naast de essen kwamen te liggen. De rijkheid aan archeologische resten leidde er toe dat de hoger en droger gelegen plaggendekken of enkeerdgronden op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) over het algemeen een hoge indicatieve waarde kregen.
Resultaten onderzoek
Het relatief hoog gelegen centraal zuidelijke deel van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting voor alle archeologische perioden vanaf het (Laat-)Paleolithicum. De delen met een eerddek hebben een hoge verwachting voor resten uit de periode Middeleeuwen - Nieuwe tijd. Verder geldt een middelhoge archeologische verwachting.
Op basis van het bureauonderzoek (zie bijlage) kan geconcludeerd worden dat binnen het plangebied de verwachting op het aantreffen van archeologische resten hoog blijft voor een groot deel van het plangebied (noordelijk deel). In het overige (zuidoostelijk) deel van het plangebied kunnen eveneens archeologische resten worden aangetroffen, hier is de archeologische verwachting middelhoog. Dit betekent dat de middelhoge/hoge archeologische verwachting voor het plangebied gehandhaafd blijft. Wanneer zich binnen het plangebied bodemingrepen voor doen, dienen deze vooraf te worden gegaan door een karterend en waarderend archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven. Een booronderzoek volstaat niet aangezien delen die als verstoord kunnen worden geïnterpreteerd uit de boring, juist te maken kunnen hebben met nieuwtijds gebruik van het gebied.
Dit proefsleuvenonderzoek kan worden uitgevoerd ter hoogte van het toekomstige bouwblok. Vooralsnog ligt het bouwblok in een iets hoger gelegen zone waar de archeologische verwachting voor alle perioden hoog is. Als bij het onderzoek blijkt dat zich in het plangebied een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt, kan het onderzoek worden vervolgd in een opgraving. De rest van de eventuele vindplaats op het kavel blijft in situ behouden (en wordt beschermd via het bestemmingsplan).
Voor de concrete ontwikkelingen dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd met als bijlage een archeologisch Programma van Eisen. De vergunning kan dan verleend worden onder voorwaarde dat het onderzoek conform PvE wordt uitgevoerd
5.5 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
Het betreft hier een particulier initiatief op eigen grond. Alle met deze planherziening samenhangende kosten komen ten laste van de initiatiefnemer. Deze herziening heeft daarom voor de gemeente c.q. het grondbedrijf geen financiële gevolgen.
6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
In hoofdstuk is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
6.2 Karakter Bestemmingsplan
Bestemmingsplan Hoenderloseweg 145 en 145B is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
6.3 Bestemmingen
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Natuur
Vanwege het landschappelijk karakter en de inpassing van de ontwikkeling binnen de omgeving wordt voor de bestemming Natuur gekozen.
Woningen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Door middel van de bouwaanduiding is aangegeven dat hiet sprake moet zijn van vrijstaande woningen.
Binnen de woonbestemming wordt gewerkt met de aanduidingen 'tuin' en 'erf'. Deze aanduidingen zijn van belang voor de situering van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen. In de regels is namelijk bepaald dat deze bouwwerken niet alleen binnen het bouwvlak maar ook ter plaatse van de aanduiding erf mogen worden gebouwd. Daarbij is nog specifiek bepaald dat deze erfbebouwing ten minste 3 meter achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) moet worden gesitueerd.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Waarde - Archeologie hoog en Waarde - Archeologie middelhoog
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als gebied met hoge trefkans op archeologische resten hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als gebied met middelhoge trefkans op archeologische resten hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog gekregen. Voor beide bestemmingen geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (hoog) respectievelijk 100 m2 (middelhoog) tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Als uit dit rapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt in beide bestemmingen dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
Waarde - Beken en sprengen
De dubbelbestemming Waarde - Beken en sprengen is gegeven aan het tracé van de Steenbeek. De gronden zijn, naast de daar voorkomende andere bestemmingen, mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van de landschappelijk en ecologisch waardevolle beken en sprengen. De dubbelbestemming beoogt ook de beekoevers te beschermen. Daarom is het bestemmingsvlak beduidend breder dan de beek zelf. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van het beheer van de beken of sprengen worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Als voorwaarde is daarnaast opgenomen dat de landschappelijke en ecologische waarden van de beek of spreng niet mogen worden aangetast. Ook deze bestemming kent voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
6.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 9 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 9.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 9.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 10 staan de algemene gebruiksregels. In lid 10.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. Onderdeel g hiervan verdient bespreking. De archeologische beleidskaart geeft voor het gehele grondgebied van Apeldoorn aan hoe hoog de trefkans op archeologische resten per gebied is. Gebieden met een hoge trefkans hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog gekregen, gebieden waar die trefkans middelhoog is hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog gekregen. De overige gebieden, waar de trefkans op archeologische resten laag is, hebben geen dubbelbestemming gekregen. Daarvoor geldt onderdeel g van de Algemene gebruiksregels. Daarin is bepaald dat het verstoren van archeologische waarden in die gebieden door het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden over een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 en dieper dan 0,50 meter onder maaiveld in strijd is met de bestemming, tenzij uit archeologisch onderzoek is gebleken dat die waarden niet onevenredig worden verstoord. Indien de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bij voorbeeld eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren. In lid 10.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de gebiedsaanduidingen opgenomen. Dit zijn regels voor gebiedsaanduidingen die in meerdere bestemmingen voorkomen. Hier is onder andere een regeling opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
In artikel 14 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 15 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
7 Communicatie
7.1 Inspraak
Op 5 november 2011 is door de initiatiefnemer in het wasserijgebouw voor de direct aanwonenden een inloopbijeenkomst georganiseerd, waarbij het plan werd toegelicht door de architect. Gezien het positieve verloop van deze bijeenkomst en de beperkte invloed van deze ontwikkeling op de omgeving heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.
7.2 Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 9 februari 2012 tervisie gelegen. In deze periode is een zienswijze ontvangen van dorpsraad Ugchelen. Kern van de zienswijze van de dorpsraad vormt de vraag: wat krijgt het dorp Ugchelen? In de zienswijzen worden in hoofdzaak de volgende zaken naar voren gebracht:
- wandelpad langs beek als voortzetting bestaande route langs Hamermolen;
- aanleg vistrap bij molenhoofd;
- aanzien gevel wasserijgebouw van Van Altena;
- functie wonen in wasserijgebouw; geopteerd wordt voor een meer publieke functie in plaats van wonen.
Communicatie
Meerdere gesprekken zijn er geweest met de initiatiefnemer, soms in bijzijn van de voorzitter van de dorpsraad. Het plan is aantoonbaar op onderdelen bijgesteld, echter over de invulling van het wasserijgebouw werd geen overeenstemming bereikt. De dorpsraad acht een meer openbare functie beter passend dan het private karakter van wonen in dit beschermingswaardige gebouwtje. Reden voor de dorpsraad om de zienswijze in stand te houden. Op 6 september 2012 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden, waarvan de dorpsraar gebruik heeft gemaakt.
7.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan provincie en waterschap. De reactie van het Waterschap en de beantwoording is opgenomen in paragraaf 5.2 Waterhuishouding.
De provincie heeft per brief van 134 april 2012 laten weten het bestemmingsplan in overeenstemming te achten met de ruimtelijke verordening Gelderland. In de brief wordt aangeven dat het plan een verbetering oplevert voor de ecologische hoofdstructuur door het laten vervallen van de van de bedrijfsbestemming. Daarnaast zijn er geen significante effecten op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS te verwachten.
Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
SBI-CODE | OMSCHRIJVING | CATEGORIE |
581 | Uitgeverijen (kantoren) | 1 |
1814A | Grafische afwerking | 1 |
182 | Reproduktiebedrijven opgenomen media | 1 |
9524 | Meubelstoffeerderijen | 1 |
461 | Handelsbemiddeling (kantoren) | 1 |
952 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 1 |
50, 51 | Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) | 1 |
5222 | Overige d t.b.v. vervoer (kantoren) | 1 |
5229 | Expediteurs, cargadoors (kantoren) | 1 |
791 | Reisorganisaties | 1 |
61 | Telecommunicatiebedrijven | 1 |
64, 65 | Banken, verzekeringsbedrijf/kantoor | 1 |
41, 68 | Verhuur van en handel in onroerend goed | 1 |
62 | Computerservice- en informatietechnologie-bureaus e.d. | 1 |
722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 1 |
63, 69 t/m71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | Overige : kantoren | 1 |
9602 | Schoonheidsspecialist op afspraak | 1 |
9602 | Kapper op afspraak | 1 |
9609 | Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd | 1 |
Bijlage 2 Overzicht Geluidwerende Maatregelen
Bijlage 2 Overzicht geluidwerende maatregelen
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 3 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch onderzoek
Bijlage 5 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 5 Landschappelijke inpassing
Bijlage 6 Procedureschema
Voorbereidingsbesluit datum van inwerkingtreding | - |
Voorbereidingsbesluit geldig t/m | - |
Voorontwerp ter inzage | - |
Ontwerpplan ter inzage | 09-02-2012 - 21-03-2012 |
Vaststelling door gemeenteraad | 13-06-2013 |
Terinzagelegging vastgesteld plan | 27-06-2013 - 07-08-2013 |