KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Waarde - Archeologie Hoog
Artikel 6 Waarde - Archeologie Middelhoog
Artikel 7 Waarde - Beken En Sprengen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Artikel 14 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Artikel 15 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken, Geen Bouwwerk Zijnde, En Werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 17 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 18 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Opzet
2 Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Europees Beleid
2.3 Nationaal Beleid
2.4 Provinciaal Beleid
2.5 Regionaal Beleid
2.6 Gemeentelijk Beleid
3 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving
3.1 Historie
3.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
3.3 Hydrologie
3.4 Natuurwaarden
3.5 Verkeer En Vervoer
4 Ruimtelijke En Functionele Opzet
4.1 Functionele Ontwikkeling
4.2 Bebouwing
4.3 Landschappelijke Inpassing
4.4 Verkeersontsluiting En Parkeren
5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Bodem
5.3 Geluidhinder
5.4 Milieuzonering
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Elektromagnetische Straling
5.8 Milieueffectrapportage
6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Karakter Bestemmingsplan
6.3 Bestemmingen
6.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
7 Maatschappelijke En Financiele / Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak En Overleg
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Bedrijfstypen
Bijlage 2 Landschapsinrichtingsplan Wenumseweg 39
Bijlage 1 Uittreksel Geldend Bestemmingsplan
Bijlage 2 Archeologisch Bureauonderzoek En Gecombineerd Verkennend En Karterend Booronderzoek
Bijlage 3 Procedureschema

Wenumseweg 39 Wenum Wiesel

Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn

Vastgesteld op 03-07-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Wenumseweg 39 Wenum Wiesel van de gemeente Apeldoorn.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.bp1179-vas1 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak

Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.

1.6 ander werk

Een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.7 antennedrager

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.8 antenne-installatie

Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijfswoning

Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.

1.11 begeleid wonen

Vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.

1.12 beroepsuitoefening aan huis

Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, dat in een woning of bedrijfswoning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.13 bestaand

  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  • bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, met dien verstande dat bij veehouderijbedrijven wordt uitgegaan van het bij of krachtens de wet maximaal toegestaan aantal dieren per bedrijf op moment van de inwerkingtreding van het plan.

1.14 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.

1.19 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 bijgebouw

Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.

1.22 dependance

Een voor de huisvesting van een zelfstandig huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk één geheel vormt met het hoofdgebouw en blijvend onderdeel uitmaakt van het bestemmingsvlak van het hoofdgebouw.

1.23 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.24 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.25 erkend archeoloog

Een door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen archeoloog die voldoet aan de door en krachtens de Monumentenwet gestelde kwalificaties en eisen.

1.26 gebouw

Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 hoge archeologische verwachtingswaarde

Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten hoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarde en/of vondsten hoog is.

1.28 hoofdgebouw

Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.29 hoofdverblijf

  1. a. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
  2. b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.

1.30 kantoor

Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.

1.31 kavel

De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.

1.32 lawaaisporten

De autosport, de motorsport, de (model-)vliegsport, karting en soortgelijk geluidproducerende sporten.

1.33 middelhoge archeologische verwachtingswaarde

Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten middelhoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarde en/of vondsten middelhoog is.

1.34 nevenactiviteit

Een activiteit die uitsluitend naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en uitsluitend door de bewoner en/of ondernemer van die hoofdfunctie uitgeoefend kan worden en wat betreft vloeroppervlakte ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.

1.35 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.36 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.37 peil

Het peil gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte bouwterrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogte.

1.38 permanente bewoning

Gebruik als hoofdverblijf als bedoeld in de Wet GBA, waaronder wordt verstaan:

  1. a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet GBA bepaalde noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente, en/of
  2. b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf beschikt.

1.39 prostitutie

Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.

1.40 recreatief medegebruik

Extensieve vormen van dagrecreatie, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.41 recreatiewoning

Een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatieve doeleinden.

1.42 risicovolle inrichting

Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit.

1.43 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:

  1. a. seksbioscoop
    Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard.
  2. b. seksclub
    Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht.
  3. c. seksautomaat
    Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard.
  4. d. sekswinkel
    Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.
  5. e. prostitutiebedrijf
    Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.

1.44 verblijfsgebied

Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.

1.45 waarde

De aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie.

1.46 wezenlijke kenmerken of waarden

Hieronder worden verstaan de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied.

1.47 woning

Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

1.48 wooneenheid

Een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

1.49 zakelijke dienstverlening

Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.

1.50 zonnecollector

Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.

1.51 zorgwoning

Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 het bebouwingspercentage

De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.

Ingeval geen bouwvlak dan wel aanduidingsvlak is aangegeven wordt onder bebouwingspercentage verstaan de in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bestemmingsvlak tot de oppervlakte van het bestemmingsvlak, per kavel gemeten.

2.5 de vloeroppervlakte

Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelatenbedrijfstypen;
  2. b. een landbouwmechanisatiebedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - landbouwmechanisatiebedrijf';
  3. c. tuin en/of erf;
  4. d. ontsluitingswegen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. beroepsuitoefening aan huis;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn niet bestemd voor:
    1. 1. bedrijven die krachtens artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen als bedoeld in artikel 41, lid 3, van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, welke inrichtingen als zodanig zijn genoemd in de van deze regels deel uitmakende bijlage Inrichtingen Wet geluidhinder,inrichtingen
    2. 2. risicovolle inrichtingen, met uitzondering van bestaande risicovolle inrichtingen;
    3. 3. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van:
      • I. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van nijverheid en industrie, in ter plaatse vervaardigde en bewerkte goederen, niet zijnde detailhandel in textiel, schoeisel en lederwaren, voedings- en genotmiddelen en huishoudelijke artikelen;
      • II. detailhandelsbedrijven die zich uitsluitend toeleggen op postorderactiviteiten;
      • III. bestaande detailhandelsbedrijven.

3.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 9 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 3.4 genoemde afwijkingen.

Bebouwing Maximale oppervlakte /inhoud Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Gebouwen en overkappingen

1.450 m² per bouwvlak aan gebouwen en overkappingen de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven waarde de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven waarde - als voorwaarde voor het realiseren van nieuwe bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - landbouwmechanisatiebedrijf' geldt dat de bebouwing landschappelijk (binnen de bestemming 'Natuur') dient te worden ingepast en in stand dient te worden gehouden, overeenkomstig het inrichtingsplan dat als bijlage 2 bij deze regels is opgenomen.
- voor het bepalen van de oppervlakte worden bedrijfswoningen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen niet meegerekend
- de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m
Bedrijfswoningen 700 m3 4 m - - voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld;
- per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan;
- de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m
- voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het in artikel 9 lid 9.3 bepaalde
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen 75 m2 3 m 5 m - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht (3.4.1a)
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen
2,5 m
- erf- en terreinafscheidingen 2 m - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m (3.4.1b)
- antenne-installatie
15 m
- paardenbakken, stapmolens en lichtmasten t.b.v. paardenbakken 2 m (3.4.1c) - indien de paardenbak geen onderdeel vormt van het bedrijf als bedoeld in lid 3.1 onder a is er ten hoogste één paardenbak per bedrijfswoning toegestaan
- de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter
- overige bouwwerken
6 m

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels van artikel 10 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden

De in artikel 15 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. afschermend groen en natuurontwikkeling rondom de Papegaaibeek, zoals weergegeven in bijlage 2;
  2. b. natuurgebied;
  3. c. instandhouding van natuur, cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  4. d. extensief grondgebonden agrarisch en/of bedrijfsmatig medegebruik;
  5. e. recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, wandelen en fietsen;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

4.2 Inrichting

De gronden dienen, als voorwaarde voor nieuwbouw van een tweede bedrijfsgebouw binnen gronden met de bestemming Bedrijf (artikel 4), landschappelijk te worden ingericht en zodanig in stand te worden gehouden, overeenkomstig het inrichtingsplan dat als bijlage 2 bij deze regels is opgenomen.

4.3 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 9 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.

Bebouwing Maximale oppervlakte /inhoud Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

2 m

4.4 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels van artikel 10 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden

De in artikel 15 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 5 Waarde - Archeologie Hoog

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een hoge archeologischeverwachtingswaarde.

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. a. Behoudens het onder c bepaalde dient bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m2 de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarde in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarde is omgegaan.
  3. c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarde van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 6 Waarde - Archeologie Middelhoog

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een middelhogearcheologische verwachtingswaarde.

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. a. Behoudens het onder c bepaalde dient bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarde in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarde is omgegaan.
  3. c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarde van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 7 Waarde - Beken En Sprengen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beken en sprengen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van landschappelijk en ecologisch waardevolle beken en sprengen.

7.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 7.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van het beheer van de beken en sprengen worden gebouwd.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 7.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming, indien en voor zover:

  1. a. uit overleg met de beheerder van de beek of spreng blijkt, dat daartegen uit hoofde van dat beheer geen bezwaar bestaat;
  2. b. de landschappelijke en ecologische waarden van de beek of spreng niet worden aangetast.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Algemene regels

9.2 Afdekking van gebouwen

9.3 Woningsplitsing

Een woning respectievelijk een bedrijfswoning mag gesplitst worden in ten hoogste 2 zelfstandige (bedrijfs-)wooneenheden, mits:

  1. a. de wooneenheden tezamen de ten hoogste toegestane inhoud of oppervlakte van één (bedrijfs-)woning niet overschrijden;
  2. b. de oppervlakte aan bijgebouwen tezamen de ten hoogste toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen behorend bij één (bedrijfs-)woning niet overschrijden; er dient in ieder geval 20 m² aan bijgebouwen per wooneenheid aanwezig te zijn;
  3. c. het karakter van het gebouw als één (bedrijfs-)woning en de samenhangende bouwmassa van het gebouw behouden blijft;
  4. d. de cultuurhistorische dan wel karakteristieke waarde niet onevenredig wordt aangetast;
  5. e. de splitsing geen belemmering vormt voor omliggende (niet-)agrarische bedrijven.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik onbebouwde grond

10.2 Strijdig gebruik bebouwde grond

Als gebruik in strijd met de bestemming geldt in ieder geval:

  1. a. het gebruik van bouwwerken voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken, of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij:
    1. 1. dit gebruik plaatsvindt ten behoeve van de (agrarische) productie binnen het bedrijf;
    2. 2. dit gebruik uitsluitend betrekking heeft op (agrarische) producten van het eigen bedrijf;
    3. 3. het betreft inpandige berging van caravans en kampeerauto's in al dan niet voormalige (agrarische) bedrijfsopstallen;
    4. 4. het betreft inpandige opslag van goederen, zonder dat sprake is van be- of verwerking daarvan (statische opslag);
  2. b. het gebruik van bouwwerken voor detailhandel, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse geteelde of geproduceerde producten;
  3. c. het gebruik van bouwwerken voor het beoefenen van lawaaisporten;
  4. d. het gebruik van bouwwerken voor wonen, met uitzondering van de aangegeven woningen, dependances en de ingevolge de bestemmingsregeling toegestane bedrijfswoningen;
  5. e. het gebruik van gebouwen voor een seksinrichting;
  6. f. het gebruik van bestaande gebouwen ten behoeve van geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder, met uitzondering van bestaand gebruik als geluidgevoelig object,

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voorzover -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
  2. b. ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte voor antenne-installaties, voor zover deze de bouwhoogte daarvan niet meer dan 40 meter bedraagt en deze bouwhoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik;
  3. c. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  4. d. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
  5. e. ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat van de inhoudsmaat voor (bedrijfs)woningen niet kan worden afgeweken;
  6. f. ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter.

11.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in dit artikel is alleen mogelijk:

  1. a. voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld en de cultuurhistorische waarden niet onevenredig wordt aangetast;
  2. b. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten.

11.3 Aangrenzende percelen

Afwijken als bedoeld in lid 11.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de vergunning kan worden voorkomen.

11.4 Bouwwerken onder het overgangsrecht

Het in lid 11.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 16 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
  2. b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat de maat voor de inhoud van een (bedrijfs)woning niet gewijzigd kan worden;
  3. c. teneinde voor antenne-installaties een grotere bouwhoogte dan 40 meter toe te staan indien dat noodzakelijk is voor het beoogde gebruik, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 60 meter mag bedragen.

12.2 Wijzigingsbevoegdheid naar bestemming Natuur

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming ´Bedrijf' om te zetten in bestemming 'Natuur', waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. a. de wijzigingsbevoegdheid vindt plaats ter uitvoering van de volgende natuurdoelen:
    1. 1. behouden en versterken van de het karakteristieke landschap en zijn cultuurhistorische waarde;
    2. 2. realiseren van de ecologische hoofdstructuur;
  2. b. wijziging vindt plaats met inachtneming van het provinciaal beleid inzake bos- en natuurcompensatie en de Boswet.

12.3 Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van dependance

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan vlakken met de bestemming 'Bedrijf',de aanduiding dependance toe te voegen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. a. de oppervlakte van een dependance bedraagt niet meer dan 65 m²;
  2. b. de totale oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en dependances bij een (bedrijfs)woning bedraagt niet meer dan 75 m2;
  3. c. een dependance heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen.

12.4 Voorwaarden voor wijziging

Toepassing van wijzigingsbevoegdheden mag alleen plaatsvinden voor zover:

  1. a. het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
  2. b. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
  3. c. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
  4. d. er geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
  5. e. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
  6. f. er, indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt overschreden;
  7. g. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.

Artikel 13 Algemene Procedureregels

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 14 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.

Artikel 15 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken, Geen Bouwwerk Zijnde, En Werkzaamheden

15.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende vergunning de hierna genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren. Bij het verlenen van de vergunning wordt getoetst aan de in onderstaand schema bij de desbetreffende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden aangegeven specifieke beoordelingscriteria en aan de in lid 15.3 opgenomen algemene beoordelingscriteria.

Bestemming/aanduiding werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden Specifieke beoordelingscriteria
bestemming: Waarde -Beken en sprengen

het dempen, graven, vergraven, verleggen, afdammen of herprofileren van waterlopen,
watergangen en/of waterpartijen
- de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en –kwantiteit wordt niet onevenredig aangetast
- bij de waterbeheerder is advies ingewonnen omtrent de vraag of door de ingreep het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden
- cultuurhistorische waarden
- behoud van het patroon van beplanting, wegen, paden, waterlopen, verkaveling, wallen, kampen en enken en de daarbij behorende hoogteverschillen
bestemming: Waarde -Beken en sprengen
het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding, zoals de water aan- en afvoer, beïnvloeden door bemaling en onderbemaling, het draineren van gronden, het verbreden en verdiepen, verbeteren en dempen van watergangen en greppels, en het slaan van putten
- de hoge grondwaterstanden alsmede het optreden van kwel blijven behouden
- de differentiatie in abiotische milieu-omstandigheden blijft behouden
- de waterkwaliteit blijft behouden
- de morfologie beken en waterlopen
blijft behouden
- de bestaande kwetsbare vegetaties blijven behouden
Bestemming: -Natuur



het verharden van bestaande onverharde wegen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen - de recreatieve betekenis en het landelijke karakter blijven behouden
- de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte beheer en gebruik
- de infiltratie in de bodem blijft behouden
bestemming: -Natuur
het kappen van bomen - het kappen is noodzakelijk voor het beheer van het natuurbos
- er treedt geen significant negatief effect voor de waarden van het natuurbos en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden op

15.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in lid 15.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. a. voor werken en werkzaamheden die plaatsvinden binnen bouwvlakken, gronden met de bestemming Bedrijf;
  2. b. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, waaronder werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een normale agrarische bedrijfsexploitatie zoals spitwerkzaamheden, met dien verstande dat kwekerijen en boomgaarden niet onder normale agrarische bedrijvigheid worden begrepen, en werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer, waaronder mede begrepen houtproductie in de vorm van uitdunning van bos;
  3. c. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  4. d. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die in redelijkheid slechts kunnen worden aangemerkt als zijnde van zodanig ondergeschikte aard en omvang dat enige wezenlijke invloed op de betreffende waarde en functies niet te verwachten is;
  5. e. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden binnen een afstand van 10 m uit bestaande gebouwen;
  6. f. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals waterontrekking, voor zover daarvoor een vergunning vereist is krachtens artikel 14 van de Grondwaterwet;
  7. g. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals het onttrekken van oppervlaktewater, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens artikel 24 van de Wet op de Waterhuishouding of voor zover deze worden uitgevoerd door of vanwege het waterschap;
  8. h. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een door gedeputeerde staten goedgekeurd natuurontwikkelingsplan;
  9. i. voor het verharden van (fiets)paden binnen het tracé van de onverharde weg;
  10. j. reeds op basis van de Monumentenwet 1988 zijn toegestaan.

15.3 Algemene beoordelingscriteria

Werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel 15 lid 15.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 15.1 bedoelde gronden, die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarde of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht Bouwwerken

16.1 Overgangsrecht

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

16.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.

16.3 Afwijken bij bijgebouwen

Indien lid 16.1 van toepassing is op bijgebouwen als bedoeld in artikel 1 lid 1.21, kunnen burgemeester en wethouders eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 16.1 bepaalde ten behoeve van het geheel vernieuwen van een gedeelte van die bijgebouwen. Afwijken is alleen mogelijk wanneer gelijktijdig voor elke m2 waarvoor bij omgevingsvergunning wordt afgeweken 2 m2 aan bestaande bijgebouwen wordt afgebroken, met het doel om te komen tot een sanering van de aanwezige bebouwing.

16.4 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 17 Overgangsrecht Gebruik

17.1 Overgangsrecht

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

17.2 Ander strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

17.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

17.4 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Wenumseweg 39 Wenum Wiesel.

Vastgesteld bij besluit van de raad der gemeente Apeldoorn

d.d. 3 juli 2014 nr. 85-2014

Mij bekend,

De griffier,

Namens hem:

John de Meij

manager Team Omgevingsrecht & Advies

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van een machine-opslagloods aan de Wenumseweg 39 te Wenum Wiesel. De opslag vindt nu plaats verpreid over het terrein. Het geldende bestemmingsplan bevat een specifieke bepaling met betrekking tot het maximaal te bebouwen grondoppervlakte. Hierdoor is verdere uitbreiding niet meer mogelijk binnen dit vigerende bestemmingsplan. Met dit nieuwe bestemmingsplan wordt enerzijds wel de benodigde bedrijfsuitbreiding geboden anderzijds wordt er ingezet op een versterking van de ruimtelijke kwaliteit op het perceel.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied ligt ten zuidoosten van het dorp Wenum en wordt aan de westzijde begrensd door de voormalige treinverbinding Apeldoorn - Zwolle heden ten dage in gebruik als fietsroute. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Papegaaiebeek. Aan de oostkant bevindt zich de ontsluiting van het perceel op de daar lopende Wenumseweg. Ten noorden van het plangebied bevindt zich Wenumseweg 43, hier is een bedrijf gevestigd dat is gespecialiseerd in park-, tuin- en bosbouwmachines. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1179-vas1_0001.jpg"

Figuur 1.1 - Ligging plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied is het volgende bestemmingsplan momenteel geldend:

Buitengebied Wenum Wiesel (vastgesteld april 2001) incl. herzieningen en wijzigingen. Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van de plankaart. Vigerend is hierbij de bestemming "niet agrarische bedrijven" van toepassing. Waarbij op het adres specifiek een landbouwmechanisatiebedrijf wordt toegelaten met maximaal 1240 m2 als maximaal te bebouwen grondoppervlakte. Ten zuiden van deze bedrijfsbestemming zijn de gronden aangemerkt als "agrarisch gebied", waarbinnen een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor natuurontwikkeling. Insteek van deze wijzigingsbevoegdheid was om ruimte te bieden voor de ontwikkeling en instandhouding van natuur en ecologische verbindingszones. Ook bevatten de zuidelijke gronden een strook die is voorzien van de bestemming "Afschermend groen". Deze specifieke bestemming is opgenomen om de destijds gewenste uitbreiding landschappelijk in te passen. Voor zover bekend is er nooit uitvoering gegeven aan deze uitbreiding en is zodoende de landschappelijke inpassing ook nooit van de grond gekomen. Tot slot bevat de Papegaaiebeek de status van A-watergang met de daaraan gekoppelde bescherming. In deze vigerende regeling heeft deze beek nog de HEN-status met bijbehorende bescherming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1179-vas1_0002.jpg"

Afbeelding 1.2 uitsnede vigerende bestemmingsplan

Ontwerpbestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied

Inmiddels heeft er een ontwerpbestemmingsplan voor heel Wenum Wiesel terinzage gelegen samen met de omliggende gronden behorende bij het buitengebied. In dit ontwerpbestemmingsplan heeft het perceel Wenumseweg 39 de bestemming "Bedrijf" gekregen en is de bedrijfswoning voorzien van de bestemming "Wonen - 2". In dit bestemmingsplan is er geen sprake meer van een specifieke regeling voor het landbouwmachanisatiebedrijf. Verder bevatten de gronden een aanduiding "Waarde Archeologie - middelhoog" en de gebiedsaanduiding "reconstructiewetzone - verwevingsgebied"(deze laatste is bedoeld voor intensieve veehouderij en is hier dus niet van toepassing). De Papegaaiebeek bevat in dit bestemmingsplan een aanduiding voor "Waarde beken en sprengen" en een gebiedsaanduiding voor "Ecologisch water".

1.4 Opzet

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven van het Europese, landelijke, provinciale en (inter)gemeentelijke beleid, dat van toepassing is op het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bestaat uit een analyse van de huidige opbouw en structuur van het plangebied, waaronder natuur, cultuurhistorie, archeologie wonen en agrarische sector.
  • In hoofdstuk 4 komen de diverse milieuaspecten aan bod.
  • In hoofdstuk 5 wordt wordt een juridische toelichting gegeven op de planregels.
  • Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het relevante ruimtelijke beleid voor het bestemmingsplan 'Wenumseweg 39 Wenum Wiesel' op Europees, rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleid vormt het kader waarbinnen het huidige gebruik en nieuwe ontwikkelingen in principe plaats dienen te vinden. Het beschreven beleidskader is daarmee één van de bouwstenen voor de planregels.

2.2 Europees Beleid

2.2.1 Natura 2000

Natura 2000 bestaat uit een Europees netwerk van belangrijke natuurgebieden. Het netwerk wordt beschermd door twee Europese richtlijnen, namelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van strikt te beschermen gebieden, zogenaamde ‘speciale beschermingszones’. In Nederland is de bescherming van de speciale beschermingszones geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998. Er is voor gekozen één aanwijzingsbesluit te hanteren, dat de diverse vormen van bescherming van het gebied regelt. In dit besluit zijn de instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd, de doelen van de natuurbescherming in dit gebied.

Voor elke ruimtelijke ontwikkeling die kan leiden tot gevolgen voor een of meer van deze instandhoudingsdoelstellingen, is een 'passende beoordeling’ van de gevolgen van de ontwikkeling verplicht. In de passende beoordeling wordt inzichtelijk gemaakt welke gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen worden verwacht en hoe die schade wordt geminimaliseerd door het treffen van bepaalde maatregelen.

Het Natura 2000-gebied ‘Veluwe’ ligt op enige afstand van het plangebied. De EHS natuur ligt eveneens op afstand ten noorden van het plangebied. De Papegaaiebeek zelf is aangemerkt als EHS-verweving. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de gebiedsbescherming. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied kunnen aantasten. Hieronder is in afbeelding 2.1. het plangebied voorzien van een rode cirkel waarmee de afstanden ten opzichte van de hiervoor genoemde gebieden wordt gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1179-vas1_0003.jpg"

Figuur 2.1 - Begrenzing Natura 2000-gebied Veluwe en Ecologische Hoofdstructuur (plangebied = gelegen in rode cirkel)

2.2.2 Europese Kaderrichtlijn Water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) in werking getreden. De KRW geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:

  • Aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed;
  • Verbetering van het aquatisch milieu wordt bereikt, onder andere door een forse vermindering van lozingen en emissies;
  • Duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • Er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.


Voor de KRW zijn ecologische èn fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang en/of het beschermingsniveau van het grondwater. De KRW heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor bijvoorbeeld riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Doordat met het initiatief juist wordt ingezet op versterking van de Papegaaiebeek zal aantasting van watersystemen worden voorkomen en juist worden versterkt (duurzaam waterbeheer).

2.3 Nationaal Beleid

2.3.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte, onderdeel van de planologische kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid, bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030.

Uitgangspunt is het zogenaamde 'restrictieve beleid': een verstedelijking van het platteland dient voorkomen te worden door alleen functies toe te staan die hier aan gebonden zijn. Het betreft hier een uitbreiding van een bedrijf dat functioneel is gebonden aan het buitengebied. Het landbouwmechanisatiebedrijf is van oudsher gevestigd op deze locatie. De klanten bevinden zich hoofdzakelijk in de directe omgeving van de huidige lokatie. Verplaatsing van een landbouwmechanisatiebedrijf zou betekenen dat klanten zowel overdag als 's avonds/ 's nachts met deze grote machines het stedelijke verkeersnetwerk zullen gaan belasten hetgeen tot het vastlopen van dit netwerk en een gevaarlijke situatie op zal leveren. Voor klanten is het van belang om zonder afspraak de machines op het terrein van initiatiefnemer te kunnen stallen, hetgeen lastig wordt in het stedelijk gebied omdat de noodzaak groter zal zijn om het terrein van een hekwerk te voorzien om overlast/vandalisme/criminele activiteiten te voorkomen. De huidige landelijke economische situatie zorgt ook voor een behoudende insteek en initiatiefnemers zien ook op basis daarvan een investering in een bedrijfskavel op een bedrijventerrein in de omgeving niet zitten. Opsplitsing van het bedrijf bedrijfsmatige ook geen optie. Er is sprake van een functionele binding met de huidige locatie zowel bedrijfsmatig alsook economisch. Daarnaast bevindt zich de ontwikkeling net buiten het dorp, waarbij voor de dorpen zelf het uitgangspunt is dat functies van meer stedelijke aard in principe mogelijk zijn.

2.3.2 Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding uit 1998 en hét rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. De beleidslijnen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal bestuursakkoord Water, die inspelen op de verwachte klimaatsveranderingen, zijn een belangrijke impuls voor de koers van het nieuwe waterbeleid. Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie. Het bestemmingsplan zal op gepaste wijze om gaan met water

2.4 Provinciaal Beleid

2.4.1 Streekplan Gelderland

De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.

Met het ruimtelijk beleid beoogt de provincie bij te dragen aan de versterking van de ecologische, economische en sociaal-culturele positie van Gelderland als één van de Europese regio's. Hierbij hanteert de provincie, in wisselwerking met de beleidsinstrumenten van de andere omgevingsplannen, onder andere de volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling:

  • sterke stedelijke netwerken en regionale centra bevorderen;
  • de vitaliteit van het landelijk gebied en de leefbaarheid van daarin aanwezige dorpen versterken;
  • de waardevolle landschappen verbeteren en de Ecologische Hoofdstructuur realiseren;
  • de watersystemen veilig en duurzaam afstemmen op de veranderende water aan- en afvoer en de benodigde waterkwaliteit;
  • een gezonde en veilige milieu(basis)kwaliteit bewerkstelligen;
  • bijdragen aan een evenwichtige regionaal gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkeling, door de cultuurhistorische identiteiten en ruimtelijke kenmerken als inspiratiebron te hanteren in de ruimtelijke planning
  • zoekzone kleine kern voor wat betreft Wenum.

Ecologische hoofdstructuur
De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de EHS is onderdeel van het streekplan. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zoals bouwprojecten, moeten afwegingen worden gemaakt. Om deze goed te kunnen maken is een gedetailleerde beschrijving van de eigenschappen van de ecologische hoofdstructuur in de streekplanuitwerking opgenomen. De streekplanuitwerking is daarmee voor gemeenten een middel waarmee zij weloverwogen afwegingen kunnen maken.

Voor de EHS geldt de 'nee tenzij'-benadering. Dit houdt in dat wijzigen van het bestemmingsplan uitsluitend wordt toegestaan als er groot maatschappelijk belang op het spel staat en er geen redelijke alternatieven zijn. De kernkwaliteiten en omgevingscondities vormen het toetsingskader.

Waardevol landschap
Binnen de waardevolle landschappen zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt ('ja, mits'-benadering). Binnen waardevolle landschappen is daarom 'behoud door ontwikkeling’ het uitgangspunt. Dit betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in overeenstemming moeten zijn met de kernkwaliteiten van het landschap.

Stedendriehoek
Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is het streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Voor de regio Stedendriehoek refereert het streekplan dan ook sterk aan de structuurvisie Ruimtelijk structuurbeeld 2030 stedelijk netwerk Stedendriehoek.

Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidende principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk.

2.4.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Op het provinciale niveau betekent de invoering van de nieuwe Wet dat het streekplan als beleidsdocument en het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen zijn komen te vervallen. Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is de provinciale structuurvisie ingevolge artikel 2.2 Wro voor het streekplan in de plaats gekomen. Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro.

Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door GS te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft deze plaats gemaakt voor algemene regels (ruimtelijke verordening). Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.

Gedeputeerde Staten hebben op 3 november 2009 het ontwerp van de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De relevante thema's hieruit voor het plangebied zijn de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de regels omtrent het toestaan van nieuwe bebouwing in het buitengebied. De Ruimtelijke Verordening Gelderland is ondertussen 3 maal herzien.

De Ecologische Hoofdstructuur dient in het bestemmingsplan te worden vastgelegd, zodat een adequate bescherming kan worden gewaarborgd. De onderhavige ontwikkeling zal in overeenstemming moeten zijn met de kernkwaliteiten van het landschap.

Tevens dient in dit bestemmingsplan gemotiveerd te worden waarom hervestiging van dit bedrijf niet tot de mogelijkheden behoort en daarmee dit bedrijf op de huidige plaats gefaciliteerd zou moeten worden.

2.4.3 Reconstructieplan Veluwe

Het plangebied ligt in het Reconstructiegebied Veluwe. De reconstructieopgaven met de hoogste prioriteit voor het plangebied zijn het realiseren van de EHS, een kwaliteitsverbetering van recreatie en toerisme en het behouden en versterken van landschappelijke en natuurlijke overgangen tussen het Veluwemassief en de randgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1179-vas1_0004.jpg"

Figuur 2.2 - Reconstructiezonering (plangebied = gelegen binnen rode cirkel)

In het verwevingsgebied is het beleid gericht op passende combinaties van bestaande intensieve veehouderij, andere vormen van landbouw, landschapskwaliteiten, natuur, recreatie en wonen. Intensieve veehouderij is in het plangebied echter niet aan de orde.

2.4.4 Waterplan Gelderland 2009-2015

Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten. Voor het plangebied zijn echter geen relevante doelen in het Waterplan Gelderland opgenomen die een rechtstreekse doorwerking behoeven in het bestemmingsplan.

2.4.5 Belvoir 3

De kadernota Belvoir 3 bevat het provinciaal cultuurhistorisch beleid voor de periode 2009 - 2012. In de nota is de provincie Gelderland verdeeld in enkele deelgebieden. Het plangebied valt binnen het deelgebied 'Veluwezoom'. Het streefbeeld voor 2016 van de Veluwezoom is dat de park- en landgoedachtige overgang van stuwwal naar rivierdal herkenbaar is. Als het gaat om de identiteit 'strategische ligging', dan is de toegevoegde waarde van de vitale sprengen, (sprengen)beken en watermolens in 2016 duidelijk aanwezig als toonbeeld van een watereconomie. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is het van belang dat het bestemmingsplan aandacht besteed aan de Papegaaiebeek en de relatie met de voormalige spoorlijn Apeldoorn-Zwolle.

2.5 Regionaal Beleid

2.5.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

In 2007 is door samenwerking tussen de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 tot stand gekomen. In de structuurvisie zijn de gemeenschappelijke ambities vastgelegd voor het zogenoemde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied. In 2009 is de visie aangevuld met een Regionale Structuurvisie De Voorlanden Stedendriehoek 2030. Daarin zijn de gemeenschappelijke ambities voor het gebied rondom de Stedendriehoek vastgelegd. De Stedendriehoek zet in op het voortzetten van het bestaande beleid voor bescherming en ontwikkeling van de natuur-, landschap- en cultuurhistorische waarden en op het benutten van ruimtelijke dynamiek om die waarden verder uit te bouwen. Met onderhavige initiatief wordt ingespeeld op de aanwezige ruimtelijke dynamiek door voor synergie te zorgen tussen een particulier initiatief en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, bestaande uit onder meer ecologische, natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

2.6 Gemeentelijk Beleid

2.6.1 De Groene Mal

Het gemeentelijke groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen. Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1179-vas1_0005.jpg"

Figuur 2.3 - De Groene Mal (rode cirkel = globale ligging plangebied)

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat vooral in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de directe woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus. De Groene Mal richt zich voor wat betreft het plangebied op 1 van de zeven belangrijke groene structuren, namelijk de beken (Papegaaiebeek). Deze beek dient te worden beschermd en te worden versterkt.

2.6.2 Strategische economische beleidsvisie Apeldoorn 2000-2020

In dit document staan de belangrijkste uitgangspunten en ambities voor het economische beleid van Apeldoorn tot 2020. Voor verschillende economische sectoren zijn gedetailleerde uitvoeringsplannen gemaakt. Als ambitie kiest Apeldoorn voor verdere economische ontwikkeling. Een van de speerpunten daarbij die relevant is voor onderhavige ontwikkeling is het verstevigen van de plattelandseconomie.

2.6.3 Verkeersbeleid

Het gemeentelijke verkeersbeleid is vastgelegd in de 'Verkeerskaart' van 1999 en de actualisatie hiervan (augustus 2004). Voor verschillende facetten zijn deelnota's uitgewerkt en vastgesteld. In juli 2009 is de Verkeersvisie 2010 – 2020 vastgesteld. In de Verkeersvisie wordt geconstateerd dat zowel integrale trends (vergrijzing, afnemende bevolkingsgroei, klimaat) als binnen de mobiliteitssector (voertuigtechnologie, gebruikersinformatie) het speelveld veranderen. De rol van de auto in de maatschappij is en blijft echter niet weg te denken. De Verkeersvisie formuleert op basis hiervan een aantal uitgangspunten.

Apeldoorn wil voor alle modaliteiten bereikbaar en bereisbaar zijn op een veilige en efficiënte manier. Tegelijkertijd wil Apeldoorn de negatieve effecten beperken. Bij mobiliteit is qua organisatie samenwerking geboden tussen overheidslagen en tussen aangrenzende beleidsvelden binnen de ruimtelijke ordening. Door een optimaal afgestemd aanbod en heldere voorlichting kan iedereen hier een bewuste keuze in maken. In de Verkeersvisie wordt als doel gesteld het huidige niveau van verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid te behouden en liefst nog te vergroten. Uitgangspunten zijn per modaliteit optimaal faciliteren, autoverkeer bundelen op hoofdwegen en het slim verdelen en gebruiken van de bestaande ruimte. Met onderhavige initiatief wordt juist ingespeeld op aspecten zoals verkeersveiligheid en bereikbaarheid door ruimte te bieden op de huidige locatie in plaats van andere scenario's zoals bedrijfsverplaatsing die naar verwachting juist nadelige consequenties zullen hebben voor de hiervoor genoemde verkeerskundige aspecten.

In de Parkeernota 1999, geactualiseerd in 2004, zijn parkeernormen voor woningen, bedrijven en diverse voorzieningen opgenomen, deze dienen in acht te worden genomen.

2.6.4 Waterbeleid

Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2005 is 'Werken aan water', het Apeldoorns waterplan 2005 - 2015, vastgesteld. Het waterplan beschrijft de visie van de Apeldoornse waterpartners Vitens, Waterschap Veluwe en gemeente op water in de stad en de dorpen. Het plan stelt de kaders voor het onderhoud en voor toekomstige plannen met water. Tevens dient het plan als basis voor communicatie en als toetsingskader voor de watertoets.

Voor het onderhavige initiatief is de hoofdlijn "Herstel van beken en sprengen" relevant vanuit het waterplan. Het beken- en sprengensysteem in het stedelijk gebied van de stad en de dorpen wordt hersteld. De naast de beek liggende waterbergingen krijgen ook een recreatieve functie voor wandelaars en fietsers. De cultuurhistorische waarde van de beken wordt hersteld en de hoge natuurwaarde wordt beschermd.

2.6.5 Beleidsvisie externe veiligheid

De gemeente Apeldoorn wil haar burgers en bedrijven een veilige leef- en werkomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Apeldoorn het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Bij externe veiligheid gaat het om de risico's op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich zowel voor bij risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en beleidsnota's, onder andere in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Invulling geven aan deze wettelijke verplichtingen vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Apeldoorn aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen, bij het nemen van besluiten.

Het plangebied bevindt zich niet binnen zoneringen van gevaarlijke inrichtingen en buisleidingen.

2.6.6 Beleidsvisie Cultuurhistorie

Beleidsbrief modernisering monumentenzorg

De modernisering van de monumentenzorg is verwoord in een brief van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2009). De modernisering is gestoeld op drie pijlers:

  1. 1. borging van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening;
  2. 2. krachtiger en eenvoudiger sectorale regelgeving;
  3. 3. en het bevorderen van herbestemming.

De cultuurhistorie wordt verankerd in de ruimtelijke ordening. De tijd is voorbij dat ruimtelijke plannen worden gemaakt zonder dat wordt nagedacht over wat de betekenis is van een plek, over wat zich daar heeft afgespeeld, hoe daar mensen hebben gewoond en gewerkt, en wat daarvan zichtbaar moet blijven in de ruimte.

Enerzijds wordt een deel van de sectorale regelgeving overbodig, omdat er veel in de ruimtelijke ordening geregeld zal worden. Anderzijds zal de sectorale energie anders ingezet moeten worden. Daar waar procedures geen of slechts een geringe meerwaarde leveren voor het monument, maar wel een aanzienlijke last zijn voor de eigenaar, zal flink worden ingegrepen. Dit betekent dat er minder en eenvoudiger procedures komen.

De nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

Archeologische beleidskaart

Op de archeologische beleidskaart staan bekende archeologische vindplaatsen en terreinen waarbij reeds is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn. Daarnaast is het gehele grondgebied van de gemeente Apeldoorn verdeeld in zones met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachtingswaarde. Deze verdeling is gebaseerd op onder andere bodemkundige, geo(morfo)logische, archeologische en historische kaarten en kennis.

Deze verwachtingswaarden geven geen feitelijke vindplaatsen weer, maar de kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats bij het uitvoeren van bodemingrepen. Concreet betekent dit dat de kans op het aantreffen van archeologische sporen en/of vondsten binnen een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde wel aanwezig is, maar dat deze kans veel kleiner is dan binnen een zone met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde.

Het verschil in de zogenaamde trefkans heeft ertoe geleid dat er verschillende grenzen van bodemingrepen zijn opgesteld, waarbij het uitvoeren van archeologisch onderzoek nodig is. Deze grenswaarden zien er als volgt uit:

  • Hoge archeologische verwachting, bebouwde kom: Bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm.
  • Hoge archeologische verwachting, buitengebied: Bij bodemingrepen groter dan 50 m² en dieper dan 35 cm.
  • Middelhoge archeologische verwachting, bebouwde kom: Bij bodemingrepen groter dan
    100 m2 en dieper dan 50 cm.
  • Middelhoge archeologische verwachting, buitengebied: Bij bodemingrepen groter dan
    100 m2 en dieper dan 35 cm.
  • Lage archeologische verwachting, bebouwde kom: Bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 50 cm.
  • Lage archeologische verwachting, buitengebied: Bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 35 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1179-vas1_0006.jpg"

Figuur 2.4 Archeologische beleidskaart. Rode cirkel = globale ligging plangebied. De Papegaaiebeek heeft een lage verwachtingwaarde (groen) het verdere perceel heet een middelhoge verwachtingswaarde (geel)

De archeologische beleidskaart zal, in overeenstemming met de Apeldoornse standaardregels, worden doorvertaald naar bestemmingen en planregels. Hetgeen voor onderhavige initiatief heeft geresulteerd in een tweetal dubbelbestemmingen: Waarde - Archeologie hoog en Waarde - Archeologie middelhoog. De zone langs de beek heeft een lage verwachtingwaarde.

Cultuurhistorische beleidskaart

Op deze kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Bij een hoge attentiewaarde geldt het streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht.
  • Bij een gemiddelde attentiewaarde geldt het streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht.
  • Bij een lage attentiewaarde wordt aanbevolen om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en/of versterken. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quickscan naar objecten verplicht.

Bij toekomstige ontwikkelingen kan op grond van de attentiewaarde specifieker onderzoek vereist zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1179-vas1_0007.jpg"

Figuur 2.5 - Cultuurhistorische beleidskaart (Bron: www.apeldoorn.nl) Gele cirkel = globale ligging plangebied. De rood gemarkeerde gronden bezitten een hoge attentiewaarde.

Het bestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied ligt in een zone met zowel hoge, middelhoge als lage attentiewaarden op de beleidskaart. Op basis daarvan is een cultuurhistorische analyse gemaakt (CHA). In de nota is vastgelegd dat gebieden met een hoge attentiewaarde een beschermende regeling in het bestemmingsplan krijgen. Doordat het initiatief rekening houdt met de uitraling ten opzichte van de voormalige spoorlijn en ruimte biedt aan de beek en daarbij ook nog eens voorziet in een landschappelijke versterking door het rommelige beeld van opslag op het perceel naar binnen te verplaatsen en deze te voorzien van een landschappelijke inpassing kan wordne gesproken van een regeling die aansluit bij de aanwezige waarden.

2.6.7 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

Niet voor elke gebied in Apeldoorn gelden gelijke welstandseisen. Voor grote delen van Apeldoorn is een welstandsthema en een welstandsniveau vastgesteld. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing.

In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Voor de omgeving (en het plangebied) is gebiedsgericht welstandbeleid in ontwikkeling. Het concept-Beeldkwaliteitsplan Wenum Wiesel (hierna: Bkp) d.d. 20 februari 2013 bevat een gebiedsgericht welstandskader. Volgens dit welstandskader heeft de planlocatie het welstandsthema 'agrarisch buitengebied' en een normaal welstandsniveau.

Het Bkp heeft samen met het ontwerpbestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied van 21 maart t/m 1 mei 2013 ter inzage gelegen.

2.6.8 Notitie Woningsplitsing in het Buitengebied

Het college van burgemeester en wethouders heeft in 2006 een beleidsnotitie “Woningsplitsing in het Buitengebied” vastgesteld. Splitsen leidt tot efficiënt gebruik van de bestaande oppervlakte/inhoud van woningen en maakt bijvoorbeeld het geheel zelfstandig wonen van kinderen bij ouders (of andersom) mogelijk. Wel geldt dat gesplitste woningen tezamen de maximale toegestane inhoud of oppervlakte van één woning niet mogen overschrijden. Voorts ontstaat er geen groter recht op oppervlakte aan bijgebouwen. Het karakter van de woning als één woning en samenhangende bouwmassa dient behouden te blijven en de extra woning mag geen belemmering vormen voor naastgelegen (niet-) agrarische bedrijven.

2.6.9 Groot Apeldoorns Landschaps Kookboek

In het Groot Apeldoorns Landschap Kookboek is onderstaande landschapsvisie opgenomen (zie figuur 2.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1179-vas1_0008.png"

Figuur 2.6 - Landschapsvisie

De visie is opgebouwd uit verschillende landschappelijke eenheden. Voor het bestemmingsplangebied is de eenheid "Beekdalen" van belang, als gevolg van de aanwezigheid van de Papegaaiebeek. Dit betekent dat dit beedal open wordt gehouden en toegankelijk gemaakt. De continuïteit wordt gewaarborgd. De randen naast een beekdal kunnen verdicht worden.

3 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving

3.1 Historie

De ondergrond van het plangebied en omgeving is gevormd gedurende de ijstijden. In het Saalien stuwde het landijs rivierafzettingen vanuit het IJsseldal op. Zo ontstond de stuwwal van de Veluwe, waarvan in het plangebied een uitloper aanwezig is. Tijdens de daarop volgende ijstijd, het Weichselien, ontstonden brede, ondiepe dalen in west- en oostelijke richting. De stuwwalhelling is hierdoor afgevlakt. Tijdens het laatste deel van het Weichselien werden onder invloed van de wind oost-west gerichte jonge dekzandruggen afgezet (Formatie van Twente). Deze zijn in het plangebied zichtbaar als langgerekte duinen, zoals in het Wieselsche Veld.

In de periode van de 14de tot de 18de eeuw zijn de sprengenbeken en waterbekkens aangelegd. Dit gebeurde ten behoeve van het opwekken van energie door middel van watermolens voor onder andere papierfabrieken en koperpletterijen. In de 19de eeuw raakte waterkracht in onbruik, en werd het schone water vaak door wasserijen gebruikt.

In de 19de eeuw werd de ontsluiting van de stad Apeldoorn uitgebreid. De verbinding over het Wenumse Veld werd rechtgetrokken in de vorm van de Zwolseweg. Het Apeldoorns kanaal en de spoorlijn Apeldoorn-Hattemerbroek werden aangelegd. In de jaren 30 van de 20ste eeuw werd begonnen met de aanleg van een nieuwe Rijksweg, die niet werd voltooid en nu nog beleefbaar is in de vorm van de verkaveling, de taluds en de houtopstanden. Verder is vanuit cultuurhistorisch oogpunt ook de voormalige spoorlijn direct ten westen van het plangebied noemenswaardig.

Het overgrote deel van de woeste heidegebieden is in de loop der tijd ontgonnen en in gebruik genomen als cultuurgrond. Vooral de omgeving van de Zwolseweg is langzamerhand steeds dichter bebouwd met woningen en bedrijfsgebouwen (landelijk woongebied).

De bodemtypologie in het plangebied bestaat uit beekeerdgronden.

De planlocatie is al van oudsher een agrarisch bedrijf geweest, gericht op vee en specifiek hoenders. Naar mate de tijd vorderde is het repareren van agrarische apparaten een steeds belangrijkere bron van werk geworden. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat er op de planlocatie alleen nog het landbouwmechanisatiebedrijf is gevestigd en zodanig bestemd.

3.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het kleinschalige landschap in de omgeving van Wenum en Wiesel gaat naar het oosten toe geleidelijk over in een meer open agrarisch landschap. Kenmerkend zijn de essen: de hoger gelegen percelen waarop de (voormalige) boerderijen zijn gesitueerd. In het open gebied (waarbinnen het plangebied zich bevindt) vallen deze essen goed op door de hogere ligging ten opzichte van het omliggende landschap.

Opvallend is dat ook de bebouwing een grote diversiteit aan maten en vormen kent: niet alleen verspreid liggende solitaire bebouwing, maar ook min of meer lintvormige concentraties langs de Zwolseweg en Oude Zwolseweg en omgeving en ter plaatse van de kern van Wenum. De bebouwing in het plangebied draagt hieraan bij.

Het plangebied ligt nabij het "Gemengd agrarisch gebied" maar bevindt zich binnen het "Open agrarisch gebied" (zie figuur 3.1). Het "Open agrarisch gebied" is het gebied tussen de Zwolseweg / Wenum en het Apeldoorns kanaal dat vooral bestaat uit een vlak, open agrarisch gebied. Hier zijn vooral burgerwoningen en (voormalige) agrarische bedrijven gevestigd. Het landbouwmechanisatiebedrijf binnen het plangebied vormt samen met zijn buurman een uitzondering gezien de omringende functies. Grote beplantingselementen ontbreken, met uitzondering van erfbeplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1179-vas1_0009.jpg"

Figuur 3.1 - Landschappelijke hoofdstructuur (rode cirkel = globale ligging plangebied)

Er is reeds jaren sprake van een landbouwmechanisatiebedrijf binnen het plangebied. Opslag van machines bepaalt hier voor een groot deel de impact op de omgeving samen met de aanwezige hal. De zone richting de Papegaaiebeek bestaat uit grasland, veelal ook in gebruik voor opslag van materiaal. Het perceel bevat veel verharding in verband met de bedrijfsactiviteiten. Tevens bevindt er zich een houtwal tussen het fietspad (voormalige spoorlijn) en het bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1179-vas1_0010.jpg"

Figuur 3.2 Aan zicht vanaf de zuidzijde (Papegaaiebeek)

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1179-vas1_0011.jpg"

Figuur 3.3. Luchtfoto planlocatie

3.3 Hydrologie

3.3.1 Grondwater

Het plangebied maakt deel uit van het stroomgebied Apeldoorns Kanaal-Grift. In dit stroomgebied infiltreert regenwater in de hoge delen van de Veluwe en komt als kwelwater in de lage gebieden tussen de Veluwe en het Apeldoorns Kanaal weer te voorschijn. Door de kwel is hier waardevolle, watergebonden natuur ontstaan.

3.3.2 Oppervlaktewater

Het stroomgebied wordt gekenmerkt door de aanwezige sprengen en beken. In het verleden, voordat de randgebieden werden ontgonnen, was de grondwaterstand op de Veluwe waarschijnlijk hoger dan nu. Sprengenbeken zijn beken die vanaf de Middeleeuwen, vooral tussen 1600 en 1750, aan de oost- en zuidkant van de Veluwe zijn verdiept of aangelegd op plekken waar kwelwater uittrad. Het water werd gebruikt om molens aan te drijven (onder andere voor papierindustrie) en om vijvers en kasteelgrachten van water te voorzien. De sprengenbeken vertegenwoordigen een cultuurhistorische en ecologische waarde.

De Papegaaibeek stroomt vanaf de Veluwe naar het Apeldoorns Kanaal en is aangewezen als A-watergang. Op een A-watergang is de Keur van het Waterschap van toepassing.

Onderhoud, dat nu via de noordkant van de beek wordt uitgevoerd, is in de toekomst ook mogelijk. De Keur regelt onder andere het onderhoud. Wanneer er werkzaamheden plaatsvinden binnen de Keur dan is er een watervergunning nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1179-vas1_0012.jpg"

Figuur 3.4. Papegaaibeek

In en langs de beken vinden verschillende maatregelen plaats die zijn gericht op beekherstel, sanering van vervuilde waterbodems, verminderen wateroverlast voor de landbouw, verbetering van de waterkwaliteit en realisatie van ecologische verbindingszones.

3.3.3 Afvoer hemel- en afvalwater

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

3.3.4 Afvoer van hemelwater

Binnen het gebied is enkel riolering voor afvalwater aanwezig. Hemelwater mag daarop niet worden aangesloten. Afvloeiend hemelwater dient binnen het perceel te worden geborgen, geïnfiltreerd en/of vertraagd afgevoerd.

De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

3.3.5 Afvoer van afvalwater

Gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke vuilwaterriool. Het bestaande drukriool in de Wenumseweg heeft op dit moment voldoende capaciteit. Het gemiddelde aanbod van afval zal door genoemde ontwikkeling naar verwachting niet of nauwelijks toenemen.

3.3.6 Watertoets

De watertoets is ingesteld om het aspect water in een vroeg stadium mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is wettelijk verplicht en heeft als doel om gezamenlijk met de waterbeheerders de waterhuishoudkundige doelstellingen in een zo vroeg mogelijk stadium in ruimtelijke ontwikkelingen op te nemen. De gemaakte afspraken worden in de waterparagraaf van het bestemmingsplan opgenomen.

3.4 Natuurwaarden

3.4.1 Gebiedsbescherming

Ecologische hoofdstructuur

Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur ( EHS) van Nederland.

Bij de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) werken verschillende overheden samen. Het Rijk heeft in 1995 in grote lijnen de grenzen van de EHS vastgesteld. De provincies bepalen om welke gebieden het precies gaat. Deze gebieden zijn in het provinciaal omgevingsplan opgenomen. Zie figuur 2.1. voor de exacte ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS.

Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat wijzigen van het bestemmingsplan uitsluitend wordt toegestaan als er groot maatschappelijk belang op het spel staat en er geen redelijke alternatieven zijn. De provincie Gelderland heeft de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden beschreven in de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur'.

EHS-verweving omvat landgoederen onder de Natuurschoonwet (daarop aanwezige grotere natuur- en bosgebieden zijn tot de EHS-natuur gerekend), landbouwgebieden met natuurwaarden en landbouwgebieden met een hoge dichtheid aan natuur- en boselementen. Door natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer wordt de natuurwaarde van het gebied als geheel versterkt.

Ter verbinding van EHS-natuur en EHS-verweving worden in de streekplanperiode ecologische verbindingen gerealiseerd. Deze verbindingszones bestaan uit een schakeling van natuurelementen (stapstenen) die multifunctioneel gebied doorsnijdt. Aangezien het gaat om smalle zones met een strategische ligging, is voor de realisering van de verbindingszones specifiek ruimtelijk beleid aan de orde. Het betreft een combinatie van planologische bescherming van aanwezige waarden en planologische reservering (zoekzone) voor versterking van de natuurwaarde voor de doelsoorten die in het Gelderse gebiedsplan Natuur en landschap zijn aangegeven. De zones, waar de ecologische verbindingsfunctie wordt versterkt, bestaan uit landbouwgronden en verspreid gelegen kleine natuur- en boselementen, waarbij veelal beken en andere watergangen de as van de ecologische verbindingszone vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1179-vas1_0013.jpg"

Afbeelding 3.5 Ligging EHS-verweving

Nationaal landschap Veluwe

De Veluwe is door het Rijk aangewezen als één van de Nationale Landschappen om de kwaliteit van het landschap te behouden en te versterken. De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor de Nationale Landschappen.

Doel van de aanwijzing van de Nationale Landschappen is dat de kwaliteit van het landschap in deze gebieden wordt behouden en versterkt. Dat gebeurt door investeringen te doen in de ontwikkeling van het landschap zelf, in de cultuurhistorie en in de toegankelijkheid van het landschap.

Een Nationaal Landschap is geen ‘museumlandschap’. Economische functies in het landschap kunnen zich –binnen de grenzen van het beleid zoals dat is vastgelegd in het Streekplan- blijven ontwikkelen. 'Behoud door ontwikkeling' is dan ook het uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid in de Nationale Landschappen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1179-vas1_0014.jpg"

Figuur 3.6 - Ligging Nationaal Landschap 'Veluwe' (groene kleur = Nationaal Landschap, rode cirkel = globale ligging plangebied)

3.4.2 Soortbescherming

Behalve de bescherming van natuurgebieden, zijn bepaalde planten- en diersoorten ook wettelijk beschermd op basis van de Flora en Faunawet. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten.

Op grond van de Flora en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. Op grond van artikel 75 van de wet kan ontheffing van het verbod worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB gelden enkele ontheffingen van het verbod. Het systeem werkt als volgt:

  • algemene soorten
    Voor de (met naam genoemde) algemene soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod.
  • overige soorten
    Voor de overige (met naam genoemde) soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • soorten bijlage IV Habitatrichtlijn/bijlage 1 AMvB
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB artikel 75 is voor activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een ontheffing nodig (onder andere alle in Nederland voorkomende vleermuizen). De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    1. 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (daaronder valt de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling); en
    2. 2. er is geen alternatief; en
    3. 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogels vormen een aparte groep: activiteiten die verstorend zijn gedurende de broedperiode van voorkomende broedvogels zijn niet toegestaan; een ontheffingsmogelijkheid ontbreekt dan ook. Voor het broedseizoen wordt echter geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Flora en faunawet. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Van een aantal vogelsoorten zijn vaste verblijfsplaatsen (nesten die meerdere broedseizoenen worden gebruikt of nesten van standvogels die hun verblijfsplaats het hele jaar gebruiken, zoals holen van spechten) jaarrond beschermd. Voor het verwijderen van dergelijke verblijfplaatsen is te allen tijde een ontheffing vereist.

Normaliter eist de gemeente Apeldoorn een ecologisch onderzoek ter onderbouwing van het initiatief. Echter in onderhavig geval gaat het om een Strook met EHS-verwevingsgebied. De gronden met deze provinciale aanduiding zijn in dit bestemmingsplan bestemd door middel van de bestemming Natuur. Hiermee krijgen de ambities om te komen tot versterking van de natuurwaarden juist verder vorm. Naast dat deze ambities via het bestemmingsplan worden verankerd, zijn deze ook in een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer geborgd. Een extra onderzoek voor de gevolgen van het initiatief voor de EHS zijn dan ook niet noodzakelijk gezien het positieve effect dat bestemmingsplantechnisch mogelijk wordt gemaakt en contractueel afgedwongen. Daarnaast heeft het initiatief, gezien het karakter van het initiatief, geen invloed op het Natura 2000 gebied Veluwe (Natuurbeschermingswet). Tot slot kan worden geconcludeerd dat er geen sloop en kap plaatsvindt en dat bebouwing alleen op braakliggend/grasland komt te liggen en er daarmee geen effecten ten aanzien van planten en/of diersoorten, zijn te verwachten die in strijd zouden zijn met de Flora- en faunawet. Hiermee mag worden geconcludeerd dat een extra ecologische toets geen meerwaarden/inzichten op zal leveren en het bestemmingsplan op dit vlak uitvoerbaar mag worden geacht.

3.5 Verkeer En Vervoer

Direct ten westen van het plangebied lag in het verleden een spoorlijn. Deze spoorlijn is inmiddels gesaneerd en vervangen door een fietspad, dat zorgt voor een veilige route voor langzaam verkeer langs de autoweg. Het kaarsrechte karakter van het fietspad sluit aan bij het verleden als spoorlijn. Ontsluiting van het perceel vindt plaats via de Wenumsweg.

4 Ruimtelijke En Functionele Opzet

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied.

4.1 Functionele Ontwikkeling

Het verzoek tot uitbreiding van het bestaande landbouwmechanisatiebedrijf is in strijd met de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Artikel 2.2 staat nieuwe bebouwing voor wonen en werken alleen in bestaand stedelijk gebied en aangewezen locaties toe. Onder voorwaarden is nieuwe bebouwing wel toegestaan mits o.a. de nieuwe bebouwing functioneel is gebonden aan het buitengebied.

Het landbouwmechanisatiebedrijf is van oudsher gevestigd op deze locatie. De klanten bevinden zich hoofdzakelijk in de directe omgeving van de huidige lokatie. Verplaatsing van een landbouwmechanisatiebedrijf zou betekenen dat klanten zowel overdag als 's avonds/ 's nachts met deze grote machines het stedelijke verkeersnetwerk zullen gaan belasten hetgeen tot het vastlopen van dit netwerk en een gevaarlijke situatie op zal leveren. Voor klanten is het van belang om zonder afspraak de machines op het terrein van initiatiefnemer te kunnen stallen, hetgeen lastig wordt in het stedelijk gebied omdat de noodzaak groter zal zijn om het terrein van een hekwerk te voorzien om overlast/vandalisme/criminele activiteiten te voorkomen. De huidige landelijke economische situatie zorgt ook voor een behoudende insteek en initiatiefnemers zien ook op basis daarvan een investering in een bedrijfskavel op een bedrijventerrein in de omgeving (Apeldoorn Noord/ Stadhoudersmolen) niet zitten. Opsplitsing van het bedrijf is bedrijfsmatig gezien ook geen optie. Er is sprake van een functionele binding met de huidige locatie zowel bedrijfsmatig alsook economisch. Daarnaast bevindt zich de ontwikkeling net buiten het dorp, waarbij voor de dorpen zelf het uitgangspunt is dat functies van meer stedelijke aard in principe mogelijk zijn.

Gelet op bovenstaande is de nieuwe bebouwing in overeenstemming met de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

In de huidige situatie staan veel tractoren en landbouwwerktuigen buiten opgesteld. In het huidige pand is te weinig ruimte om alle op voorraad zijnde machines binnen op te slaan. Een groot aantal van de op voorraad staande machines staan buiten en worden blootgesteld aan de weersomstandigheden. Deze blootstelling komt de machines niet ten goede. Tegenwoordig zit er veel techniek in de machines. Deze techniek is vochtgevoelig. Door deze omstandigheden zal de waarde van de machines verminderen en ontstaat er financiele schade. Door de mogelijkheid om een opslagloods te bouwen is initiatiefnemer in staat om de op voorraad zijnde machines droog en veilig op te slaan. Hierdoor blijven de machines in goede staat. Aangezien er niet gesleuteld wordt kan volstaan worden met een klinkervloer, komt er uitbreiding van de werkplaats in de toekomst dan zal de vloer aangepast worden om lekkage te voorkomen en te kunnen voldoen aan de milieu-eisen.

Verder ontstaat er met de nieuwbouw extra ruimte voor het magazijn. De uitbreiding van de showroom biedt het bedrijf de mogelijkheid om de professionele uitstraling te vergroten. Tevens kan door de uitbreiding van de showroom de voorraad overzichtelijker worden opgesteld voor de klanten. Hiermee kan het bedrijfsresultaat worden verbeterd.

4.2 Bebouwing

De hal sluit qua vormgeving en materialisering aan bij de bestaande hal en de omgeving, hetgeen een ingetogen karakter betekent. De showroom zal ook dat ingetogen karakter bevatten. Qua maatvoering wordt de hal iets vorser dan de huidge hal, gezien ook de ontwikkeling van het materiaal/machines die steeds vorser worden en bij de bestaande hal nog maar moeizaam in en uit kunnen rijden. Door de hal zo veel als mogelijk in lijn te leggen met de bestaande hal wordt de impact op de omgeving zo veel als mogelijk beperkt. Voor de opslag van materiaal wordt middels de situering van het bouwvlak enerzijds aangesloten bij het functioneren van het bedrijf maar wordt ook rekening gehouden met de ruimtelijke impact van deze opslag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1179-vas1_0015.jpg"Afbeelding 4.1 - Situering en massa nieuwbouw

Met de nieuwbouw zal de opslag hoofdzakelijk binnen plaatsvinden maar er blijft altijd behoefte aan stalling buiten de bebouwing. Deze stalling zal plaats moeten vinden binnen het bouwvlak en de landschappelijke inpassing speelt ook in op deze stalling.

4.3 Landschappelijke Inpassing

Voor de landschappelijk inpassing zijn 2 hoofdthema's van toepassing. Enerzijds is dat de inpassing en versterking van de Papegaaiebeek met haar landschappelijke en ecologische betekenis en de daarbij behorende recreatieve ambities. Anderzijds moet de bebouwing en opslag van materiaal zo worden ingepast dat deze zich goed verhoudt tot zijn omgeving. Voor beide gevallen worden voorwaarden gesteld om te komen tot een goede inpassing.

Papegaaiebeek

Door een zone aan te houden ten opzichte van de Papegaaiebeek van ca. 15 meter met bloemrijk grasland wordt enerzijds ruimte gegeven aan de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van de beek. De recreatieve ambitie die is uitgesproken door de gemeente ten aanzien van de Papegaiiebeek krijgt vorm door middel van een openbaar toegankelijk fiets/wandelpad dat binnen het bloemrijke grasland wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1179-vas1_0016.jpg"

Afbeelding 4.2 Landschappelijke inpassing

De beplantingsstrook trekken we door naar de weg. Daarmee wordt het meer een landschappelijk element in plaats van een randje schaamgroen om de bebouwing.

Bebouwing

Voor de landschappelijke inpassing van de nieuwbouw is zowel de relatie met het open agrarische landschap van belang alsook de relatie met de voormalige spoorlijn, nu in dienst als fietspad en aangemerkt als cultuurhistorische relevante object.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1179-vas1_0017.jpg"

Figuur 4.3 Grove Landschappelijke inpassing in relatie tot de nieuwbouw

In figuur 4.3. is globaal de ligging van de nieuwbouw aangegeven. Inmiddels is iets meer ruimte aangehouden ten opzichte van de beek, hetgeen heeft geresulteerd in een iets langere nieuwbouw en iets minder breed. De nieuwbouw schiet daarmee slechts licht door de lijn van de voorgevel van de bestaande hal. De rood gemarkeerde ruimt is bedrijfsmatig niet optimaal en wordt ingezet voor de landschappelijke inpassing richting de openbare ruimte aan die zijde en ruimte voor de beek.

Voor buitenopslag blijft beperkte ruimte binnen het bouwvlak aan de voorzijde en tussen de bebouwing. Ook deze opslag wordt landschappelijk ingepast. Het initiatief zorgt voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, inz. de landschappelijke en ecologische waarden ter plekke en in het bijzonder in relatie tot de aanpalende Papegaaibeek. De aandacht komt voort uit de aanwijzing van de beek als EHS-verweving, de betekenis van de beek in de Groene Mal en de opgaven vanuit het Groot Apeldoorns Landschapskookboek.


Vanuit de EHS geldt dat er de kernkwaliteiten en omgevingscondities verzekerd moeten worden. Hetgeen gebeurt. Dit heeft vooral te maken met de betekenis van de beek in zijn omgeving en de ervan afhankelijke plant- en diersoorten.


Vanuit de Groene Mal geldt dat de beekzone verder moet worden ontwikkeld in relatie met grotere -extensieve- recreatieve toegankelijkheid. De beekzone wordt gevrijwaard van bebouwing en er wordt gestreefd naar aanleg van fiets/wandelroutes.


Vanuit het Kookboek wordt gestreefd naar continuïteit van openheid langs de beek in combinatie verdichting beekdalrand.

Beheer

Het bloemrijk grasland hoeft niet te worden ingericht. Het gaat daar om een bestaande situatie die door beheer moet ontstaan. Daar zijn geen kosten voor de initiatiefnemer aan verbonden. Het bloemrijk grasland zal jaarlijks 2x gemaaid moeten worden, waarbij het maaisel moet worden afgevoerd. Initiatiefnemer beschikt over materiaal om dit te verzorgen. De natuurbestemming voor deze zone gaat niet gepaard met het testen van machines van initiatiefnemer, dat verhoudt zich niet tot de voorgestane natuurontwikkeling. Dit zal op een andere locatie gaan plaatsvinden. Het bloemrijk grasland wordt daarnaast ook een stuk openbare ruimte gebruik in de vorm van een openbaar wandel/fietspad. De aanleg hiervan kan worden gekostigd uit de bijdrage van initiatiefnemer aan het fonds bovenwijkse voorzieningen. Initiatiefnemer zal tevens het beheer van dit openbare wandel/fietspad voor zijn rekening nemen.

De struweelzone zal bestaan uit: Inheemse (gebiedseigen) struikvormende soorten als: krent, hazelaar, vlier, gelderse roos, hondsroos, vuilboom, meidoorn, sleedoorn ( 5m breed). Met daartussen op ca. 10 m onderlinge afstand opgaande bomen (essen/eiken) met maat van 16-18 (cm omtrek, dus 4 a 5 cm dik, op 1 m hoogte). Ter accentuering van de beek enkele elzen (3 à 4) in de beekoever. De beplanting in de bosstrook kan worden voorzien van prikkende struiken. Hiermee kan worden voorkomen dat men ongewenst het perceel/ het materiaal zal benaderen. Hiermee kan de noodzaak voor een hek worden voorkomen, dat is zowel landschappelijk beter en daarnaast is de benaderbaarheid van het grasland voor de eigenaar beter. Voor de benaderbaarheid van dit deel van het bloemrijk grasland is het optioneel dat er in de opgaande beplanting wel een opening komt (al dan niet afsluitbaar). Onderhoud van de bosstrook bestaat uitsluitend het eerste jaar uit maaien (met bosmaaier) van gras tussen de aangeplanten struiken.

De aanleg en het beheer van voorgaande zullen worden vastgelegd in een aanvullend privaatrechtelijk contract.

4.4 Verkeersontsluiting En Parkeren

Er zal gebruik worden gemaakt van de bestaande twee in- en uitritten voor het bedrijf en een in- en uitrit voor de bedrijfswoning. Voor het parkeren kan ruimschoots voldaan worden aan de geldende gemeentelijke parkeernormen. Gezien het groot materiaal is het van belang dat de verkeerssituatie overzichtelijk blijft, conform de huidige situatie. Het stallen van het groot materiaal moet dan ook plaatsvinden op voldoende afstand van de Wenumseweg. Omdat het stallen is toegestaan binnen het bouwvlak zal deze ook zo worden gesitueerd dat dit een behoud van een verkeersveilige situatie bewerkstelligt.

5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

5.2 Bodem

Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning bouwen onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd. Hierbij mogen bodemonderzoek niet ouder zijn dan 5 jaar.

Hiernaast staat in de bodemnota 2009-2012 de volgende doelstelling met betrekking tot duurzaam bodembeheer geformuleerd: 'Ruimtelijke ontwikkelingen worden vanaf 2009 gekoppeld aan de chemische, fysische, ecologische bodemkwaliteit en rekening houden met bodemwaarden (bijvoorbeeld archeologie), bodemprocessen (bijvoorbeeld verdroging) en ingrepen in de bodem (bijvoorbeeld drinkwaterwinning); bij grondwerkzaamheden rekening houden met de eigenschappen van de bodem (duurzaam gebruik van de ondergrond)'.

Op basis van het bodeminformatiesysteem is de locatie Wenumseweg 39 verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. De volgende bodemonderzoeken hebben plaatsgevonden op deze locatie:

- Verkennend bodemonderzoek Wenumseweg 39, Witteveen en Bos, kenmerk Ap169.1/47/1010, d.d. 8 februari 1995;

- Aanvullend verkennend onderzoek Wenumseweg 39, Witteveen en Bos, AP169.2/27/2485, d.d. 29 maart 1995.

De bovengrond is licht verontreinigd met PAK. De ondergrond is sterk verontreinigd met PAK. Het grondwater is licht verontreinigd met chroom en koper. Er zijn geen bezwaren voor de bestemmingsplanwijziging, mits de onderkant van de fundering zich niet dieper bevindt dan 0,5 m-mv.

Voor het oprichten van een loods voor goederen opslag is geen bodemonderzoek nodig. Er is een bodemonderzoek noodzakelijk als er uitbreidingen komen van meer dan 50 m² grondoppervlakte, mits een persoon er structureel verblijft (twee uur per dag en meerdere dagen in de week). Het bodemonderzoek kan dan plaatsvinden bij de bouwaanvraag.

Voor de omgevingsvergunning bouwen (zie hierboven) zal een vooronderzoek op basisniveau conform NEN 5725 uitgevoerd moeten worden met aandacht voor asbest. Tevens zal er een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd moeten worden. Als blijkt dat de locatie verdacht is op het voorkomen van asbest in de bodem, is het uitvoeren van een verkennend asbestonderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk.

5.3 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tevens inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.


Onderzoeksresultaten.

Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en niet binnen de invloedssfeer van een spoorlijn en industrieterrein. De ontwikkeling betreft echter geen geluidgevoelige bestemming. Het plan betreft ook geen ontwikkeling van verkeerswegen en een industrieterrein in de zin van de Wgh nabij geluidgevoelige bestemmingen. De Wgh is derhalve niet van toepassing. Het plan leidt niet tot een verkeerstoename van meer dan 40%. De geluidbelasting neemt pas hoorbaar toe bij een verkeerstoename van meer dan 40% en derhalve is in casu geen sprake van een hoorbare toename en betreft het een aanvaardbare situatie.

5.4 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussenbedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen(hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebiedenmetfunctiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten

Het plangebied is gelegen in een omgeving welke het best getypeerd kan worden als landelijk gebied met verspreid liggende woningen en wat bedrijvigheid. Het betreft hier dus een omgevingstype 'rustig gebied'. Het toepassen van een reducerende stap ten gevolge van de heersende milieukwaliteit is niet mogelijk.

Voor de middels dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte activiteiten ten behoeve van reparatie en onderhoud van landbouwvoertuigen geldt een aan te houden milieuzone van 50 meter. Binnen deze milieuzone liggen enkele (bedrijfs)woningen van derden. Echter de onderhavige bestemmingsplanwijziging heeft geen uitbreiding of verandering van het perceel of de inrichtingsgrenzen tot gevolg. Naar verwachting zullen de milieugevolgen op de omgeving afnemen omdat deze binnenpands, dus afgeschermd, gaan plaatsvinden. Ter hoogte van de (bedrijfs)woningen van derden zal geen nadelig gevolg optreden.

5.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  1. a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  2. b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  3. c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  4. d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van een machine-opslagloods. Er is geen sprake van een extra verkeersaantrekkende werking waardoor er geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

5.6 Externe Veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
  • Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Er zijn geen Bevi-inrichtingen in of nabij de planlocatie.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het zogeheten Basisnet.

Binnen het plangebied dan wel de omgeving is geen water, spoor of weg aanwezig waaover transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Binnen het plangebied dan wel de omgeving is geen transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen aanwezig.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

Binnen of nabij het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die een belemmering kunnen opleveren voor de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing.

5.7 Elektromagnetische Straling

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Er zijn geen hoogspanningslijnen in het gebied. Binnen het plangebied zijn ter hoogte van de Papegaaiweg en de Loseweg zendmasten aanwezig.

5.8 Milieueffectrapportage

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  1. 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  2. 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.


Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de voorgaande paragrafen. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. Dit heeft geleidt tot de gebiedsvisie in hoofdstuk 5, met een vertaling naar de planregels in hoofdstuk 6. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de verbeelding beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter Bestemmingsplan

Bestemmingsplan Wenumseweg 39 Wenum Wiesel is een ontwikkelingsplan, waarin het initiatief uitgangspunt is samen met de bestaande rechten voor de wijze van bestemmen. Er is, waar mogelijk, gestreefd naar een uniforme manier van bestemmen, zodat vergelijkbare planologische mogelijkheden gelden voor vergelijkbare situaties. Tegelijkertijd is gestreefd naar een bepaalde flexibiliteit binnen de verschillende bestemmingen. Voor de regels en de verbeelding is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Bedrijf

Uitgangspunt bij deze wijze van bestemmen is dat niet-agrarische bedrijven die legaal en bij wijze van hoofdactiviteit worden uitgeoefend (niet zijnde beroep of bedrijf aan huis), een bedrijfsbestemming krijgen. In dit geval gaat het om een landbouwmechanisatiebedrijf.

Binnen de bestemming 'Bedrijf' is naast het landbouwmechanisatiebedrijf ook bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan.

Ten opzichte van de basislijst van de VNG is de gehanteerde Lijst van toegelaten bedrijfstypen nader ingeperkt. Dit is gebeurd vanwege milieuhygiënische en planologische redenen. Per bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan. Om alle twijfel weg te nemen is bepaald dat beroepsuitoefening aan huis is toegestaan. Het aantal m2 aan bedrijfsbebouwing is vastgelegd op 1450 m2.
Door middel van het verlenen van een afwijkingsmogelijkheid kunnen ook bedrijven die niet voorkomen op de Lijst en bedrijven uit een hogere categorie dan bij recht is toegestaan worden toegelaten, mits ze naar aard en invloed op hun omgeving vergelijkbaar zijn met de bij recht toegestane bedrijven. In de daartoe opgenomen procedure van afwijking kan worden bezien of de benodigde hinderbeperkende maatregelen mogelijk zijn (bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe technieken). Criterium voor het verlenen van afwijking is in dit geval dat de hinder die resulteert na het nemen van maatregelen niet groter is dan van de ter plekke wel bij recht toegelaten bedrijven zou kunnen worden verwacht.

Binnen de bestemming Bedrijf is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.

Natuur

Deze bestemming is toegekend aan alle gronden waar de hoofdfunctie natuurgebied is.

Extensief recreatief medegebruik houdt in dat een gebied mede kan/mag worden benut voor wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, skaten, etc. Het uitgangspunt is om dit rechtsreeks mogelijk te maken binnen de bestemming 'Natuur'. Overigens betekent een dergelijke medebestemming niet dat een gebied ook vrij toegankelijk is. De eigenaar van de gronden is degene die bepaald of de geboden mogelijkheden uit het bestemmingsplan ook daadwerkelijk benut kunnen worden. Hierover worden privaatrechtelijke afspraken gemaakt met initiatiefnemer. Hetzelfde geldt voor de opgaande beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing die gerealiseerd moet worden voorafgaand aan of direct aansluitend op de nieuwbouw.

Ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden zal een aantal werken en werkzaamheden eerst moeten worden getoetst op hun effect op de natuur- en landschapswaarden. Door een aanlegvergunning te eisen heeft de gemeente een dergelijk toetsingsmoment. Deze werkzaamheden zijn dus niet bij voorbaat strijdig met de natuur- en landschapswaarden. Wanneer de werkzaamheden geen blijvende, wezenlijke invloed hebben op de natuur- en landschapswaarden, zal een aanlegvergunning worden verleend.

Een aanlegvergunning hoeft niet te worden aangevraagd wanneer er sprake is van een normaal onderhoud of beheer. Onder normale onderhoudswerkzaamheden worden werkzaamheden verstaan die periodiek moeten worden uitgevoerd ter instandhouding van de binnen een gebied aanwezige functies en waarden, zoals deze blijken uit de opgenomen bestemming.

Per 1 oktober 2010 is de aanlegvergunning onderdeel geworden van de omgevingsvergunning.

Waarde - Archeologie hoog en Waarde - Archeologie middelhoog

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als gebied met hoge trefkans op archeologische resten hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als gebied met middelhoge trefkans op archeologische resten hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog gekregen. Voor beide bestemmingen geldt dat bij het indienen van een bouwaanvraag voor een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (Hoog) respectievelijk 100 m2 (Middelhoog) tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Als uit dit rapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk zullen worden verstoord kunnen burgemeester en wethouders bepaalde voorwaarden aan de bouwvergunning verbinden. Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren. Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt in beide bestemmingen een aanlegvergunningvereiste.

Waarde - Beken en sprengen

De dubbelbestemming Waarde - Beken en sprengen is gegeven aan de beken met een cultuurhistorische en/of ecologische waarde. De gronden zijn, naast de daar voorkomende andere bestemmingen, mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van de landschappelijk en ecologisch waardevolle beken en sprengen. De dubbelbestemming beoogt ook de beekoevers te beschermen. Daarom is het bestemmingsvlak beduidend breder dan de beek zelf. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van het beheer van de beken of sprengen worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van ontheffing. Er kan pas ontheffing worden verleend wanneer vooraf advies van de beheerder van de beek of spreng is opgenomen. Als voorwaarde is daarnaast opgenomen dat de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van de beek of spreng niet mogen worden aangetast. Ook deze bestemming kent voor een aantal werken en werkzaamheden een aanlegvergunningvereiste.

6.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 9 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 9.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele pangebied is toegestaan. Het sublid h geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 9.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf die bouwhoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 10 staan de algemene gebruiksregels. Hierin is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming en daarmee onder het gebruiksverbod van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening vallen. Onderdeel g hiervan verdient bespreking. De archeologische beleidskaart geeft voor het gehele grondgebied van Apeldoorn aan hoe hoog de trefkans op archeologische resten per gebied is. Gebieden met een hoge trefkans hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog gekregen, gebieden waar die trefkans middelhoog is hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog gekregen. De overige gebieden, waar de trefkans op archeologische resten laag is, hebben geen dubbelbestemming gekregen. Daarvoor geldt onderdeel g van de Algemene gebruiksregels. Daarin is bepaald dat het verstoren van archeologische waarden in die gebieden door het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden over een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld in strijd is met de bestemming, tenzij uit archeologisch onderzoek is gebleken dat die waarden niet onevenredig worden verstoord. Indien de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bij voorbeeld eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren.

Artikel 11 en 12 bevatten flexibiliteitsbepalingen. In artikel 13 staan de procedureregels die bij nadere eisen in acht genomen moeten worden. Artikel 14 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 Maatschappelijke En Financiele / Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak En Overleg

In lijn met de gemeentelijke inspraakverordening wordt in het kader van dit bestemmingsplan de inspraak overgeslagen. Wel worden de overleginstanties op de hoogte gebracht van het bestemmingsplan en worden de direct omwonenden/belanghebbenden in het kader van de ontwerpfase expliciet geinformeerd.

In het kader van vooroverleg is er gereageerd door de provincie en het Waterschap Vallei en Veluwe. De gemaakte opmerkingen zijn verwerkt in de toelichting.

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is een particulier initiatief. In dit plan is een nieuwe ontwikkeling opgenomen waarvoor een anterieur contract is aangegaan. Het verhaal van kosten is daardoor verzekerd. Dit maakt het opstellen van een exploitatieplan niet nodig.

Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Bedrijfstypen

Deze bijlage is ontleend aan 'Bedrijven en milieuzonering', Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).

AFSTANDEN
IN METERS
INDICES
SBI-CODE OMSCHRIJVING GEUR STOF GELUID GEVAAR CATEGORIE VERKEER BODEM LUCHT
Tabel 1: Bedrijven
016 Dienstverlening t.b.v. de landbouw:
016 - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m² 30 10 30 10 2 1
016 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² 30 10 30 10 2 1
0162 KI-stations 30 10 30 0 2 1
16 HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.
162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 10 10 30 0 2 1
46 GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
4622 Grth in bloemen en planten 10 10 30 0 2 2
4635 Grth in tabaksprodukten 10 0 30 0 2 2
46735 zand en grind:
46735 - algemeen: b.o. <= 200 m² 0 10 30 0 2 1
4674 - algemeen: b.o. < = 2.000 m² 0 0 30 0 2 1
46752 Grth in kunstmeststoffen 30 30 30 30 R 2 1

Bijlage 2 Landschapsinrichtingsplan Wenumseweg 39

Bijlage 2 Landschapsinrichtingsplan Wenumseweg 39

Bijlage 1 Uittreksel Geldend Bestemmingsplan

Bijlage 1 Uittreksel geldend bestemmingsplan

Bijlage 2 Archeologisch Bureauonderzoek En Gecombineerd Verkennend En Karterend Booronderzoek

Bijlage 2 Archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek

Bijlage 3 Procedureschema

Ontwerpplan ter inzage
20-06-2013 - 31-07-2013
Vaststelling door gemeenteraad
03-07-2014
Terinzagelegging vastgesteld plan
17-07-2014 - 28-08-2014