KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Artikel 13 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 15 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 16 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting
2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid (Structuurvisie Infrastructuur En Ruimte)
2.2 Provinciale Structuurvisie (Voorheen: Streekplan Gelderland 2005)
2.3 Ruimtelijke Verordening Gelderland
2.4 Regionaal Beleid
2.5 De Groene Mal
2.6 Waterbeleid
2.7 Nota Milieuveiligheid
2.8 I-cultuur
2.9 Welstandsbeleid
3 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving
4 Ruimtelijke En Functionele Opzet
5 Planologische Aspecten
5.1 Milieuaspecten
5.2 Waterhuishouding
5.3 Natuurwaarden
5.4 Archeologie
5.5 Cultuurhistorie
5.6 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Karakter Bestemmingsplan
6.3 Bestemmingen
6.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 2 Procedureschema

Klarenbeekseweg naast 23 Klarenbeek

Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn

Vastgesteld op 11-07-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Klarenbeekseweg naast 23 Klarenbeek van de gemeente Apeldoorn.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.bp1187-vas1 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak

Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.

1.6 agrarisch bedrijf

Een bedrijf, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij en pensionstal, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.

1.7 ander werk

Een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.8 antennedrager

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 antenne-installatie

Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijfswoning

Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.

1.12 bestaand

  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  • bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

1.13 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.17 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.

1.18 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 bijgebouw

Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.

1.21 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.22 erkend archeoloog

Een door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen archeoloog die voldoet aan de door en krachtens de Monumentenwet gestelde kwalificaties en eisen.

1.23 evenementen

Periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten. Onder evenementen worden in ieder geval niet begrepen activiteiten die zijn gericht op verkoop uit grote partijen met een beperkt assortiment door één of enkele aanbieders.

1.24 gebouw

Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 grondgebonden agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel.

1.26 hoofdgebouw

Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.27 hoofdverblijf

  1. a. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
  2. b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.

1.28 kantoor

Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.

1.29 kavel

De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.

1.30 kwekerij

Een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.

1.31 lawaaisporten

De autosport, de motorsport, de (model-)vliegsport, karting en soortgelijk geluidproducerende sporten.

1.32 nevenactiviteit

Een activiteit die uitsluitend naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en uitsluitend door de bewoner en/of ondernemer van die hoofdfunctie uitgeoefend kan worden en wat betreft vloeroppervlakte ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.

1.33 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.34 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.35 peil

Het peil gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte bouwterrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogte.

1.36 permanente bewoning

Gebruik als hoofdverblijf als bedoeld in de Wet GBA, waaronder wordt verstaan:

  1. a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet GBA bepaalde noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente, en/of
  2. b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf beschikt.

1.37 productiegerichte paardenhouderij

Een paardenhouderij waar handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.

1.38 prostitutie

Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.

1.39 recreatief medegebruik

Extensieve vormen van dagrecreatie, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.40 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:

  1. a. seksbioscoop
    Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard.
  2. b. seksclub
    Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht.
  3. c. seksautomaat
    Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard.
  4. d. sekswinkel
    Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.
  5. e. prostitutiebedrijf
    Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.

1.41 stacaravan

Onderkomens, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dienen of kunnen dienen tot het dag- en/of nachtverblijf van een of meer personen, en die door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand kunnen worden verreden, doch niet bestemd en/of geschikt zijn om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze onderkomens wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt zijn om te worden verreden, worden zij aangemerkt als stacaravan.

1.42 teeltondersteunende voorzieningen

Voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen, zoals tunnel- en boogkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen en regenkappen.

1.43 verblijfsgebied

Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.

1.44 waarde

De aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuur-historie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie.

1.45 woning

Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

1.46 wooneenheid

Een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

1.47 zonnecollector

Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.

1.48 zorgwoning

Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 de vloeroppervlakte

Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. nutsvoorzieningen;
  2. b. tuin en/of erf;
  3. c. ontsluitingswegen;
  4. d. vijvers, watergangen en overige voorzieningen voor de waterhuishouding;
  5. e. ondergeschikte (neven)activiteiten ten behoeve van agrarische bedrijven;
  6. f. groenvoorzieningen.

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 7 gelden de regels van het navolgende bebouwingsschema.

Bebouwing Maximale oppervlakte Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Gebouwen en overkappingen bouwvlak 5 m 5 m - bedrijfswoningen zijn niet toegestaan
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen: 4 m

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.

Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 11 opgenomen procedureregels van toepassing.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. uitsluitend afschermende beplanting, ter plaatse van de aanduiding 'houtwal';
  3. c. fiets- en voetpaden;
  4. d. hondenuitlaatplaatsen;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. speelvoorzieningen;
  7. g. verhardingen uitsluitend ten behoeve van aangrenzende nutsvoorziening, voorzover de gronden niet zijn voorzien van de aanduiding 'houtwal';
  8. h. vijvers, watergangen en overige voorzieningen voor de waterhuishouding;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen speel- en klimtoestellen.

4.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 7 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.

Bebouwing Maximale oppervlakte Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - 2,50 m - van de bouwhoogtebepaling zijn bruggen uitgezonderd

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de verkeersveiligheid, het in het plan beoogde straatbeeld en de bescherming van het openbaar groen nadere eisen stellen aan de omvang en situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 11 opgenomen procedureregels van toepassing.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels van artikel 8 gelden de volgende specifieke regels.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterstaatsdoeleinden in de vorm van een kanaal met de daarbij behorende oevers;
  2. b. waterberging en waterhuishouding;
  3. c. water- en oeverrecreatie;
  4. d. nutsvoorzieningen,

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen, waaronder in ieder geval begrepen bruggen, taluds, inlaatwerken, waterleidingen, oeverbeschoeiingen, onderhoudspaden en aanlegplaatsen.

5.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 7 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.

Bebouwing Maximale oppervlakte Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - 4 m zie tevens de algemene Keur van het Waterschap

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaats en afmetingen van bouwwerken geen gebouwen zijnde in verband met het waarborgen van de waterbergende functie van gronden.

5.4 Omgevingsvergunning voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De in artikel 13 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Algemene regels

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik onbebouwde grond

8.2 Strijdig gebruik bebouwde grond

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voorzover -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
  2. b. ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte voor antenne-installaties, voor zover deze de bouwhoogte daarvan niet meer dan 40 meter bedraagt en deze bouwhoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik;
  3. c. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  4. d. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
  5. e. ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat van de inhoudsmaat voor (bedrijfs)woningen niet kan worden afgeweken;
  6. f. ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter.

9.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in dit artikel is alleen mogelijk:

  1. a. voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  2. b. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten;
  3. c. bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 9.1 onder b voor een antenne-installatie met een bouwhoogte van niet meer dan 40 meter boven NAP: voor zover de antenne-installatie niet leidt tot een onaanvaardbare vermindering van de werking van de radar, blijkend uit een advies ter zake van de beheerder van de radar.

9.3 Aangrenzende percelen

Afwijken als bedoeld in lid 9.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de vergunning kan worden voorkomen.

9.4 Bouwwerken onder het overgangsrecht

Het in lid 9.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 14 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
  2. b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat de maat voor de inhoud van een (bedrijfs)woning niet gewijzigd kan worden;
  3. c. teneinde voor antenne-installaties een grotere bouwhoogte dan 40 meter toe te staan indien dat noodzakelijk is voor het beoogde gebruik, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 60 meter mag bedragen.

10.2 Voorwaarden voor wijziging

  1. a. Toepassing van wijzigingsbevoegdheden mag alleen plaatsvinden voor zover:
    1. 1. het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
    2. 2. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
    3. 3. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
    4. 4. er geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
    5. 5. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
    6. 6. er, indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt overschreden;
    7. 7. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.
  2. b. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 10.1 onder c voor een antenne-installatie met een bouwhoogte van meer dan 80 meter boven NAP mag alleen plaatsvinden indien de antenne-installatie niet leidt tot een onaanvaardbare vermindering van de werking van de radar, blijkend uit een advies ter zake van de beheerder van de radar.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 12 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.

Artikel 13 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

13.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een door het bevoegd gezag verleende vergunning de hierna genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren. Bij het verlenen van de vergunning wordt getoetst aan de in onderstaand schema bij de desbetreffende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden aangegeven specifieke beoordelingscriteria en aan de in lid 13.3 opgenomen algemene beoordelingscriteria.

Bestemming/aanduiding werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden Specifieke beoordelingscriteria
Bestemming Water het dempen, graven, vergraven, verleggen, afdammen of herprofileren van waterlopen,
watergangen en/of waterpartijen
- de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en –kwantiteit wordt niet onevenredig aangetast
- bij de waterbeheerder is advies ingewonnen omtrent de vraag of door de ingreep het waterhuishoudkundig belang niet onevenredg wordt aangetast alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden

13.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in lid 13.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. a. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, waaronder werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een normale agrarische bedrijfsexploitatie zoals spitwerkzaamheden, met dien verstande dat kwekerijen en boomgaarden niet onder normale agrarische bedrijvigheid worden begrepen, en werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer, waaronder mede begrepen houtproductie in de vorm van uitdunning van bos;
  2. b. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarmee is begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  3. c. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die in redelijkheid slechts kunnen worden aangemerkt als zijnde van zodanig ondergeschikte aard en omvang dat enige wezenlijke invloed op de betreffende waarde en functies niet te verwachten is;
  4. d. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden binnen een afstand van 10 m uit bestaande gebouwen;
  5. e. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals waterontrekking, voor zover daarvoor een vergunning vereist is krachtens artikel 14 van de Grondwaterwet;
  6. f. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals het onttrekken van oppervlaktewater, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens artikel 24 van de Wet op de Waterhuishouding of voor zover deze worden uitgevoerd door of vanwege het waterschap;
  7. g. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een door gedeputeerde staten goedgekeurd natuurontwikkelingsplan.

13.3 Algemene beoordelingscriteria

Werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel 13 lid 13.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 13.1 bedoelde gronden, die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarde of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht Bouwwerken

14.1 Overgangsrecht

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

14.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.

14.3 Afwijken bij bijgebouwen

Indien lid 14.1 van toepassing is op bijgebouwen als bedoeld in artikel 1 lid 1.20, kan het bevoegd gezag eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 14.1 bepaalde ten behoeve van het geheel vernieuwen van een gedeelte van die bijgebouwen. Afwijken is alleen mogelijk wanneer gelijktijdig voor elke m2 waarvoor bij omgevingsvergunning wordt afgeweken 2 m2 aan bestaande bijgebouwen wordt afgebroken, met het doel om te komen tot een sanering van de aanwezige bebouwing.

14.4 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 15 Overgangsrecht Gebruik

15.1 Overgangsrecht

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.2 Ander strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.4 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Klarenbeekseweg naast 23 Klarenbeek.

Vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn

d.d. 11 juli 2013 nr. 90-2013

Mij bekend,

de griffier,

namens hem:

John de Meij

manager Team Omgevingsrecht & Advies

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Productiebedrijf Schalterberg van Vitens NV voorziet Apeldoorn van drinkwater. De vergunning bedraagt 4,5 miljoen m³/jaar.

In de Overeenkomst Duurzame Drinkwatervoorziening Gelderland (ODDG) van Vitens met de Provincie Gelderland is vastgelegd dat Vitens bij de winning Schalterberg een infiltratieproject van 2 miljoen m³/jaar realiseert, zodat de winning vanaf 2013 netto 2,5 miljoen m³/jaar onttrekt.

Voor het infiltratieproject moet een innamepunt gebouwd worden bij het Apeldoorns Kanaal (nabij de Vrijenbergerspreng/Albaplas). De exacte plaats van het innamepunt is in nauwe samenwerking met het Waterschap Veluwe bepaald. De waterkwaliteit in dit gedeelte van het kanaal is zeer goed en voldoet aan het Infiltratiebesluit. Het ongezuiverde water wordt via een transportleiding naar de daar aangelegde vennen op de Schalterberg verpompt. Het aangevoerde water zakt weg in de zeer zandige ondergrond van de vennen en vult zo het grondwater aan. Na een verblijftijd van enkele jaren wordt uiteindelijk ruim 90% van het geïnfiltreerde water teruggewonnen via de bestaande productiemiddelen van PB Schalterberg.

Door realisatie van dit infiltratieproject kan Vitens 4,5 miljoen m³/jaar blijven produceren op PB Schalterberg, waarbij netto slechts 2,5 miljoen m³/jaar onttrokken wordt aan het grondwater in de omgeving en de grondwaterhuishouding dus minder beïnvloed wordt dan voorheen.

Op het perceel ten zuiden van Klarenbeekseweg 23 is Vitens daarom voornemens om een nieuw pompgebouw met verbindend leidingwerk naar het Apeldoorns Kanaal te realiseren dat aansluit op een inlaatvoorziening in het kanaal. De vigerende bestemmingen laten de realisatie van de bouwplannen niet toe. Om dit mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging En Begrenzing

De realisatie van het pompgebouw vindt plaats op gronden kadastraal bekend als O 366 te Beekbergen. Zie blauw gemarkeerde gronden op afbeelding 1.1. De inlaatvoorziening wordt ter plaatse van de rode markering op afbeelding 1.1 gesitueerd in het kanaal en deels in de oever. Het kanaal is eigendom van Waterschap Veluwe. Tussen beide voorzieningen wordt een leidingverbinding gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1187-vas1_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

De ontwikkeling is gelegen binnen de gronden behorende tot het bestemmingsplan 't Woud en Stuwwalrand Parkzone Zuid.

De leidingen, het pompgebouw en een deel van de inlaatvoorziening zijn gelegen binnen bestemmingsplan 't Woud. Deze gronden hebben de bestemming Agrarisch gebied met de aanduidingen: Overige "Wegen", Overige "niet vestigingsgebied kwetsbare landschapselementen" en Overige "Niet vestigingsgebied".

Een deel van de inlaatvoorziening is gelegen binnen bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid. Deze gronden beschikken over de bestemming Water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1187-vas1_0002.png"

Figuur. 1.2 Uitsnede vigerende bestemmingsplan

1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting

In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader weergegeven en in hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op de ruimtelijk functionele opzet van de ontwikkeling. Hoofdstuk 5 toetst de planologische voorwaarden. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de regels. Het laatste hoofdstuk gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid (Structuurvisie Infrastructuur En Ruimte)

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een nieuwe structuurvisie opgesteld Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Deze structuurvisie heeft op dit moment nog de ontwerp-status. Het bijbehorende Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro/ AmvB Ruimte) is echter al wel in werking getreden op 17 december 2011. Hierna wordt kort de doelstelling van dit nieuwe beleid samengevat.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om die nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De financiële middelen zijn de komende jaren beperkt en private investeerders zijn terughoudender. Hierdoor vertragen projecten, worden deze heroverwogen of zelfs gestopt. Daarnaast werkt de huidige wijze van financiering van gebiedsontwikkeling niet meer. Nieuwe verdienmodellen en andere kostendragers zijn nodig om gebiedsontwikkeling weer van de grond te krijgen. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid & veiligheid om rijksbetrokkenheid.

De AmvB ruimte bevat algemene regels voor bestemmingsplannen. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringszone van een rijksvaarweg bevindt. Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductieinstallaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.


Deze rijks-structuurvisie en AmvB ruimte hebben indirecte betrekking op onderhavige ontwikkeling. Met het initiatief wordt uitvoering gegeven aan de rijksdoelstellingen om enerzijds wateroverlast te voorkomen en anderzijds juist water toe te voegen ten behoeve van de natte natuur. Tevens is het initiatief een schakel in de keten die ons voorziet van drinkwater, hetgeen eveneens als ambitie is verwoord in de rijks-structuurvisie. Het initiatief is hiermee een duurzame investering in leefbaarheid.

2.2 Provinciale Structuurvisie (Voorheen: Streekplan Gelderland 2005)

Het Streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, het beleid dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan dan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1187-vas1_0003.png"

Figuur 2.1 Uitsnede streekplankaart

Generiek

In het Streekplan ligt het plangebied dat is gezoneerd als Multifunctioneel Platteland, met de aanduiding voor extensivering voor intensieve veehouderij. Binnen dit generieke beleid is de verdere invulling van het ruimtelijke beleid vooral de verantwoordelijkheid van de verschillende gemeenten.

Groen

Tevens maakt het initiatief deel uit van de groene wig. Hier geldt een ja, mits beleid. Hetgeen betekent dat nieuwbouw niet wordt uitgesloten op voorwaarde dat deze passen in de zoekzones voor landschappelijke versterking en zorgen voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Tevens wordt gevraagd aan de gemeenten om een ontwikkelingsvisie ten aanzien van de groene wig op te stellen. Voor de vertaling hiervan wordt verwezen naar het gemeentelijke beleid ten aanzien van de groene wig (paragraaf2.5).

Water

Het initiatief bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied.

EHS/Natura 2000

In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de relatie met het ten westen van het plangebied gelegen EHS en Natura 2000 -gebied.

2.3 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op 15 december 2010 hebben provinciale staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld en inmiddels is deze versie herijkt en vastgesteld op 27 juni 2012. In de toelichting hebben provinciale staten aangegeven wat de strekking van de verordening is. "In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale verordening. Dit vloeit voort uit de AMvB Ruimte."

Op grond van artikel 2.3 van de verordening kan, in afwijking van artikel 2.2, nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken mogelijk gemaakt worden:

  • indien de nieuwe bebouwing functioneel gebonden is aan het buitengebied;

Gezien het feit dat het hier gaat om een functioneel gebonden situatie (het tegengaan van verdroging ter plaatse) past het initiatief binnen de kaders van de provinciale verordening. Het initiatief houdt hierbij nadrukkelijk rekening met de ruimtelijke/landschappelijke kwaliteiten gezien de aanduiding van de gronden als Nationaal landschap. Het plangebied maakt echter geen onderdeel uit van Waardevol landschap.

2.4 Regionaal Beleid

Het plangebied bevindt zich op het snijvlak tussen de regionale structuurvisie Voorlanden Stedendriehoek 2030 en de regionale structuurvisie stedendriehoek 2030. En enerzijds op het snijvlak van het bestaande bos en heidegebied als groen/blauwe onderlegger en anderzijds het "overige" landelijk gebied. De ontwikkeling staan de ambities zoals deze regionaal zijn vastgelegd in de hiervoor genoemde structuurvisies niet in de weg. Qua duurzaamheid sluit het initiatief mooi aan bij de regionale ambities. Er wordt verdroging tegengegaan met het initiatief en er wordt voor de langere termijn ingespeeld op de drinkwatervoorziening.

2.5 De Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1187-vas1_0004.png"

figuur 2.2 kaart Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen. Het plangebied valt buiten de gebieden die specifieke aandacht krijgen vanuit de groene mal. Het plangebied valt onder "landschappelijk groen, buiten de hoofdstructuur".

2.6 Waterbeleid

2.6.1 Europees beleid

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) in werking getreden. De KRW geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kust-water en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:

  • Aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed.
  • Verbetering van het aquatisch milieu wordt bereikt, onder andere door een forse vermindering van lozingen en emissies.
  • Duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn.
  • Er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Voor de KRW zijn ecologische èn fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang en/of het beschermingsniveau van het grondwater. De KRW heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor bijvoorbeeld riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijk beleid.

2.6.2 Nationaal beleid

2.6.3 Provinciaal beleid

2.6.4 Waterschapsbeleid

Waterschap Veluwe is in zijn beheersgebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding en de waterkering. Voor Waterschap Veluwe liggen de komende jaren belangrijke wateropgaven te wachten. Deze opgaven komen voort uit de effecten van klimaatverandering: extreem natte en droge perioden. Veiligheid tegen hoge (rivier)afvoer moet zijn gewaarborgd en het aanwezige oppervlaktewater moet schoon en gezond zijn. De verschillende functies in het beheergebied (wonen, werken, landbouw en natuur) vragen om een specifiek waterbeheer. Waterschap Veluwe tracht alle functies van een zo goed mogelijk waterbeheer te voorzien.

Op 22 december 2009 is het nieuwe Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015 (WBP) vastgesteld en met ingang 2010 is dit van kracht. Het jaar 2015 is een markant ijkpunt. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel en in de Kaderrichtlijn Water is bepaald dat in dat jaar het watersysteem op orde moet zijn.

In het Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015 staan de doelen beschreven. Kortom: wat gaat het waterschap waar doen, op welke manier en wanneer? De doelen in de plannen vloeien voort uit Europese, Nationale en provinciale wet-, regelgeving en beleid. In totaal worden negen hoofddoelen onderscheiden:

Doel 1: Veilige dijken

Doel 2: Gewenste grond- en oppervlaktewaterstanden

Doel 3: Vermindering wateroverlast en water voor droge tijden

Doel 4: Goede onderhoudssituatie

Doel 5: Herstel en behoud van bijzondere natuur

Doel 6: Goede waterkwaliteit

Doel 7: Stedelijk waterbeheer

Doel 8: Transport en zuivering van afvalwater

Doel 9: Brede kijk

De maatregelen die Waterschap Veluwe moet nemen om de gestelde doelen te halen, hebben bijna allemaal één ding met elkaar gemeen: er is ruimte voor nodig. Waterschap Veluwe wil er in de planperiode voor zorgen dat het watersysteem voldoende ruimte krijgt en dat, waar nodig, deze ruimte ook planologisch veiliggesteld wordt. Dit moet gebeuren door overleg met de betrokken partijen en mede- overheden in de deelstroomgebieden.

2.6.5 Gemeentelijk beleid

2.7 Nota Milieuveiligheid

De gemeente Apeldoorn wil haar burgers en bedrijven een veilige leef- en werkomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Apeldoorn het externe veiligheidsbeleid geformuleerd.

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich zowel voor bij risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en beleidsnota's, onder andere in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Invulling geven aan deze wettelijke verplichtingen vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Apeldoorn aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen, bij het nemen van besluiten.

Risicosituatie gemeente Apeldoorn

De gemeente Apeldoorn kent voor wat betreft het Bevi 37 risicobronnen. Dit aspect speelt echter niet in het plangebied dan wel in de directe omgeving daarvan.

Uitgangspunten en gebiedsgerichte ambities gemeente Apeldoorn

Voor het plaatsgebonden risico in bestaande situaties geldt, dat deze moet voldoen aan de wettelijke grenswaarden.

In de bestaande situatie zijn er geen overschrijdingen van de oriënterende waarde van het groepsrisico aanwezig. Toename van de personendichtheid groter dan 1 x oriënterende waarde wordt voorkomen; opvullen van de personendichtheid tot 1 x oriënterende waarde is toegestaan, mits gemotiveerd.

De uitgangspunten voor het basisniveau externe veiligheid voor nieuwe situaties in woon- en gemengde gebieden zijn dat de realisering van een risicobron met externe veiligheidsconsequenties niet mogelijk is. De realisatie van een beperkt kwetsbaar object is gemotiveerd mogelijk tot 1x de oriënterende waarde.

Plangevolgen

Het onderhavige project leidt geenzins tot een situatie waarbij van externe veiligheidsrisico's sprake zal zijn. Verder onderzoek naar het facet externe veiligheid is niet noodzakelijk. Volledigheidshalve wordt voor een volledige weergave van het bovenstaande beleidsfacet en de gevolgen daarvan voor het plan naar paragraaf 5.1.6 verwezen.

2.8 I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de trefkans van archeologische resten. De trefkans kent drie gradaties:

  • Hoge trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
  • Gemiddelde trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch bureauonderzoek verplicht, afhankelijk van de uitkomsten kan veldonderzoek verplicht worden. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
  • Lage trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een archeologische quick-scan vereist, afhankelijk van de resultaten wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Behoud van archeologische waarden wordt aanbevolen.

Het plangebied wordt op de archeologische beleidskaart aangeduid met een lage archeologische verwachtingswaarde. Volledigheidshalve wordt voor een volledige weergave van het bovenstaande beleid en de doorwerking daarvan in het onderhavige plan naar paragraaf 5.4 verwezen.

Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

Het plangebied bevat in de beleidskaart voor cultuurhistorie een hoge attentiewaarde. Voor een volledige weergave van het beleid en de doorwerking daarvan in het onderhavige plan wordt naar paragraaf 5.5 verwezen.

2.9 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

3 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving

De gronden, waarbinnen het pompgebouw met bijbehorende leidingen hoofzakelijk zal worden gerealiseerd, betreft particuliere grond direct ten ten zuiden van Klarenbeekseweg 23. Deze gronden zijn momenteel in gebruik als agrarische gronden. Er wordt mais verbouwd. De sloot ten westen van de agrarische gronden is tevens in particuliere handen. Tussen de particuliere grond en het kanaal bevindt zich een langzaamverkeersroute, een rij bomen en de kade van het Apeldoorns Kanaal. Tot slot valt ook het Apeldoorns Kanaal binnen het plangebied aangezien hier de inlaatvoorziening in is gesitueerd. De structuur van het Apeldoorns Kanaal inclusief kades, laanbeplanting en begeleidende wegen (vh. jaagpad) hebben een hoge cultuurhistorische waarde. De gemeenten langs het kanaal beogen het in de toekomst weer bevaarbaar te maken. Ten noorden van het plangebied is een reguliere woning gevestigd, ten zuiden van het plangebied is Wasserij Berendsen gevestigd. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de doorgaande weg tussen Klarenbeek en Loenen: de Klarenbeekseweg. Deze weg met een 80 km/uur regime vormt de ontsluiting voor aangrenzende percelen, inclusief het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1187-vas1_0005.png"

Figuur 3.1 bestaande situatie, plangebied en directe omgeving

4 Ruimtelijke En Functionele Opzet

Het initiatief behelst de aanleg van een inlaatvoorziening in het Apeldoorns Kanaal met een trap in de waterkering en een pompgebouw op het naastgelegenterrein inclusief landschappelijke inpassing en verhardingen. Tevens met de bijbehorende leidingen, zowel voor het inlaten van het water vanuit het kanaal richting het pompgebouw en vervolgens zijn er ook leidingen nodig om het water weer door te pompen richting de Schalterberg(drinkwaterwingebied op de oostflank van de Veluwe). Deze leiding loopt onder het kanaal door.

Dit alles om hiermee te zorgen voor aanvoer van water richting dit gebied om te kunnen blijven voorzien in de drinkwaterbehoefte, anderzijds ook om verdroging in desbetreffende natuurgebied tegen te gaan en de sprengen op deze manier van meer water te voorzien.

Landschappelijke inpassing

Het betreft hier een pompgebouw van 6,80 m bij 7,20 m, dus met een totaal oppervlak van ca. 50 m2. Deel van het perceel (een strook aan de zuidzijde, van 15 meter vanaf de insteek van de zuidelijke watergang) wordt voorzien van een singel/houtwal (zie figuur 4.1.) waarmee het pompgebouw landschappelijk wordt ingepast. Vervolgens is er ruimte om bij het pompgebouw te komen achter op het perceel. Tevens wordt er met de landschappelijke inpassing rekening gehouden met onderhoud aan het pompgebouw. Leidingen zijn niet ruimtelijk relevant en maken dus geen onderdeel uit van de bestemmingsplanwijziging maar wel van het initiatief. De leidingen zijn op de tekening (4.2) zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1187-vas1_0006.png"

Figuur 4.1. landschappelijke inpassing

Het pompgebouw zal volledig opgaan in de singel/houtwal die wordt aangelegd. Zie afbeelding 4.2. Het gebouwtje wordt iets minder dan 4 meter hoog en voorzien van een platte dakafdekking. Voor de landschappelijke inpassing is ook aandacht besteed aan het type steen. Het pompgebouw is ondergronds bijna van vergelijkbare omvang als bovengronds. Ondergronds bevindt zich namelijk de technische ruimte (pomp) en bovengronds is er hoofdzakelijk werk/monitoring/kantoorruimte. De inlaatvoorziening ligt deels in de kade en deels in het kanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1187-vas1_0007.png"

Figuur 4.2 Uitstraling van inlaatvoorziening en pompgebouw

Verkeer/parkeren

Voor de dagelijkse verkeersbeweging zal er betonklinkerverharding worden aangelegd te weten, de inrit aansluitend op de Klarenbeekseweg met een breedte van 3 meter. Over deze aansluiting op de provinciale weg (met bijbehorende voorwaarden) is afstemming geweest met de Provincie Gelderland. Initiatiefnemer zal een omgevingsvergunning aanvragen (via het omgevingsloket van de gemeente Apeldoorn) die voldoet aan de afgesproken voorwaarden. De klinkerverharding vanaf de perceelgrens loopt door tot circa 8 meter voorbij de achterzijde van het pompgebouw met een breedte van circa 4 meter.

De semi verharding aan de voorzijde van het perceel zal uitgevoerd worden in zogenaamde graskeien en is ten behoeve van het periodiek gebruik van landbouwvoertuigen voor het naastliggende bouwlandperceel.


Eigendom

De gronden (inclusief de grond waarop het pompgebouw zal worden gerealiseerd) blijven in eigendom van de huidige eigenaar maar er is een pachtovereenkomst om de gronden als zodanig te mogen inrichten en gebruiken. Tevens zijn er afspraken gemaakt over het aanleggen van de noodzakelijke leidingen met de eigenaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1187-vas1_0008.png"

Figuur 4.3. Inrichting van het terrein en ligging van de leidingen.

5 Planologische Aspecten

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en milieueffectrapportage.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Op basis van het historisch bodembestand,het bedrijven-/ tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de locatie onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Daar het werken zijn niet bestemd voor mensen (pompgebouw en leidingwerk op perceel beekbergen O 366) en het een onverdachte locatie betreft, is voor de omgevingvergunning activiteit bouwen geen bodemonderzoek noodzakelijk.

Er zijn geen bezwaren voor de bestemmingsplanwijziging. Met de eigenaar is afgesproken dat de uitkomende en overtollige grond aangewend zal worden voor verdere ophoging van perceel O-366 (maaiveldophoging t.p.v. pompgebouw plm. 15 cm en uit-aflopend op 0cm, overtollige grond kan daardoor binnen het perceel verwerkt wordt en hoeft dus ook niet nader te worden onderzocht. Bovendien is de kwaliteit van de boven- en ondergrond volgens de bodemkwaliteitskaart AW 2000. De grond kan op basis van de kwaliteit elders in het gebied van de stedendriehoek worden toegepast.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussenbedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen(hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebiedenmetfunctiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De gewenste activiteit op de planlocatie is een pompgebouw met bijbehorend innamewerk. Deze activiteit is niet opgenomen in de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering'. Een pompgebouw met bijbehorend innamewerk is vergelijkbaar met een rioolgemaal met uitzondering van het aspect geur, omdat het te verpompen water schoon water uit het Apeldoorns Kanaal betreft. Om die reden kan de richtafstand met één afstandstap verlaagd worden voor het aspect geur. Voor de gewenste activiteit op de planlocatie geldt na correctie een aan te houden milieuzone van 10 meter.

Aangrenzend aan de planlocatie bevindt zich op het perceel Klarenbeekseweg 23 te Klarenbeek een woonbestemming. Deze gevoelige bestemming bevindt zich binnen de geldende milieuzone.

Doordat het pompgebouw, het daarbij behorende innamewerk en de onderliggende planologische bestemming op minimaal 10 meter van de perceelsgrens is geprojecteerd, kan voldaan worden aan een goede ruimtelijke ordening. Het pompgebouw valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling. Een pompgebouw is een type A inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit; er is geen meldingsplicht. Voor het pompgebouw gelden wel algemene milieuregels. Op grond van deze regels gelden onder meer geluidnormen en de zorgplicht. Op grond van de zorgplicht moet geluidhinder, luchtverontreiniging en geurhinder zo veel mogelijk worden voorkomen. Ook moeten risico's voor de omgeving indien mogelijk worden voorkomen of anders zo veel mogelijk worden beperkt.

Het verpompen van de 2 miljoen m³ kanaalwater per jaar zal voornamelijk in de periode september t/m april van elk jaar liggen (in zomermaanden is het kanaalpeil veelal te laag). Aangezien het een continubedrijf is (dus 24/7) in die betreffende periode zal er een geluidsnorm gehanteerd worden van max. 40 dB(A) zijnde de 'nachtnorm'.

5.1.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

De nieuwe bestemming valt niet in de categorie bestemmingen die bescherming behoeft en zal, gezien de aard van de bestemming, zelf ook niet bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is daarom geen noodzaak voor een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit.

5.1.5 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van enkele verkeerswegen.

Er worden echter geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt en evenmin is er sprake van relevante verkeersaantrekkende werking. Er is daarom geen noodzaak voor een nader akoestisch onderzoek.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.


Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.


Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.


Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).


Nota Milieu veiligheid

In november 2011 is de Nota Milieuveiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.


Onderzoeksresultaten

Zowel binnen het plangebied als in de directe omgeving zijn geen stationaire risicobronnen aanwezig. In de nabijheid is wel een doorgaande route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig te weten de provinciale weg N789. De externe veiligheid van de provinciale wegen is door de provincie Gelderland geïnventariseerd. De provincie heeft de gemeente hierover geïnformeerd bij brief van 8 maart 2011 'Definitief rapport externe veiligheid provinciale wegen'. De resultaten van dit onderzoek geven inzicht in de externe veiligheidssituatie van alle provinciale wegen in de huidige situatie en de autonome ontwikkeling daarvan tot 2020. Geconcludeerd wordt dat het plaatsgebonden risico noch het groepsrisico van de N789 leidt tot een belemmering voor planologische ontwikkelingen. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk. Dit is in lijn met de nota milieuveiligheid van de gemeente Apeldoorn.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  1. 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  2. 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Bij het aanvragen van de Waterwetvergunning voor infiltratie bij Schalterberg was op het moment dat werd gestart met de voorbereiding het doorlopen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht. Het Milieueffectrapport (MER) is opgesteld en afgerond in 2009. Het MER omvat een beschrijving van de effecten van een aantal alternatieven. Op basis van deze effectbeschrijving is in het MER het Meest Milieuvriendelijke Alternatief aangegeven, namelijk 4 miljoen infiltratie. Omdat het waterschap echter aangaf dat er maar maximaal 2 miljoen m3/jaar beschikbaar is vanuit het Apeldoorns Kanaal is dit door Vitens als voorkeursalternatief genomen.

Het MER is vervolgens bij de Waterwetvergunningaanvraag voor de infiltratie gevoegd. Daarnaast is een vergunningonderbouwend rapport opgesteld. In het vergunningonderbouwend rapport staan de resultaten van het MER, aangevuld met de informatie die niet in het MER vermeld hoefde te worden, maar wel nodig is voor de vergunningaanvraag. De vergunning is verleend in augustus 2011. Vanaf dat moment is gewerkt aan de lokatie en het ontwerp van het innamepunt. Omdat de oospronkelijk beoogde locatie van het innamepunt gewijzigd is (vanwege arbo- en verkeersveiligheid) had dit consequenties voor de Waterwetvergunning. Daarom is een wijziging van de vergunning aangevraagd. De ontwerp-beschikking ligt momenteel ter inzage. Het MER is afgerond en gebruikt voor de eerste vergunningaanvraag. Voor de wijziging was geen MER nodig.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen Apeldoorns Kanaal

Het onttrekkingswerk is gesitueerd aan de oever van het Apeldoorns Kanaal. Het Apeldoorns Kanaal is een belangrijk oppervlaktewaterlichaam in beheer bij waterschap Vallei en Veluwe. Het is een waterlichaam zoals bedoeld in de Kaderrichtlijn water en het eerste pand heeft de functie van Specifieke ecologische doelstelling (SED). Het Apeldoorns Kanaal wordt gevoed door sprengen zoals de Veldhuisspreng en de Zwaanspreng. Deze sprengen voeden het Apeldoorns Kanaal met zuiver grondwater waardoor de kwaliteit van het water erg goed is. Zo goed dat het als aanvulling voor het grondwater ter bereiding van drinkwater gebruikt kan worden.

De kwaliteit In het eerste pand van het Apeldoorns Kanaal is zo goed dat de bijzondere waterplanten als drijvende weegbree (beschermd) en teer vederkruid (Rode Lijst) voorkomen. Deze soorten zijn zeldzaam in Nederland en zeer gevoelig voor de verandering in waterkwaliteit. Er is inmiddels sprake van één van de grootste groeiplaatsen van zachtwatervegetaties in Gelderland en zelfs in nationaal en internationaal opzicht is de situatie uitzonderlijk (B-WARE 2010).

Om er voor te zorgen dat de kwaliteit gewaarborgd blijft heeft waterschap Veluwe o.a. het Afwegingskader inlaat Apeldoorns Kanaal vastgesteld. Op basis van dit document wordt bepaald welke afwegingen er worden gemaakt in geval van watertekort. De onttrekking voor infiltratiedoeleinden is alleen mogelijk indien er voldoende water aanwezig is. Dit is naar verwachting voornamelijk in de winterperiode.

5.2.2 Algemeen inlaatvoorziening

De locatie ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,5 hectare groot. Het locatie van het pompgebouw bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven. De inlaatvoorziening, het leidingwerk en toegangstrap naar het kanaal bevinden zich respectievelijk in het Apeldoorns Kanaal en de waterkering. Voor deze werken dient een via de watervergunning een keurontheffing te worden aangevraagd bij het waterschap.

Vitens heeft een waterwetvergunning voor het onttrekkingswerk, het onttrekken van het water uit het kanaal en het infiltreren van het water ter compensatie van het grondwater dat wordt onttrokken ter bereiding van drinkwater. Deze waterwetvergunning is door de provincie Gelderland afgegeven met goedkeuring van het waterschap (en januari 2013 nogmaals verleend in verband met het verlopen van de gehanteerde termijn). In de watervergunning zijn eisen gesteld aan het onttrekkingswerk en de wijze van onttrekken. Daarnaast zijn er eisen gesteld aan het leggen van de leiding die het water transporteert naar de infiltratielocatie. Deze leiding zal onder het Apeldoorns Kanaal worden gelegd op dusdanige diepte dat er geen nadelige effecten te verwachten zijn.

5.2.3 Grondwater

Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Het maaiveldniveau van de locatie ter plaatse van de inrit ligt op circa NAP +12,50 m. Rondom de locatie zijn geen peilbuizen uit het gemeentelijke grondwatermeetnet aanwezig. Hierdoor kan er geen uitspraak worden gedaan over de hoogte van de grondwaterstanden.

Voor de ontwatering gelden de volgende normen:

  • Ontwatering wegen minimaal 0,7 m boven de GHG;
  • Ontwatering bebouwingen minimaal 0,9 m boven GHG.

De aan te leggen kelder dient waterdicht te worden uitgevoerd.

Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door de ontwikkeling van het perceel zal grondwater in dit plangebied geen overlast veroorzaken en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

5.2.4 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

De locatie van het pompgebouw wordt aan de west- en zuidzijde begrenst door twee kavelsloten. Aan de westzijde bevindt zich het Apeldoorns kanaal.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. De bouwplannen hebben geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en hebben geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

5.2.5 Afvoer van hemel- en afvalwater

Het pompgebouw dient te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is.

Het buitengebied is voorzien van drukriolering. Indien er sprake is van een vuilwaterafvoer kan deze worden aangesloten op de bestaande drukriolering in de Klarenbeekseweg. Op de drukriolering mag geen hemelwater worden aangesloten.

Het drukrioolstelsel heeft voldoende capaciteit om huishoudelijk afvalwater van dit bouwplan af te voeren. Bij verdere uitwerking van de plannen moet worden onderzocht of het bouwplan onder vrijverval op de bestaande leiding kan afvoeren of dat een andere oplossing noodzakelijk is.

Sinds de introductie van het vernieuwde waterbeleid hanteert de gemeente Apeldoorn het principe dat er geen hemelwater op de riolering mag worden aangesloten. Al het hemelwater afkomstig van daken en terreinverhardingen moet op de kavel worden verwerkt middels aansluiting op de kavelsloot of infiltratie in de bodem of door toepassing van waterdoorlatende verhardingen.

Voor de nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen (DAF-prestaties). Voorbeelden zijn zink en koper.

5.2.6 Watertoets

Voor de bouwactiviteiten in het Apeldoorns Kanaal en de waterkering dient een keurontheffing te worden aangevraagd bij het waterschap via een watervergunning.

Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlakte. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt het van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    1. 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    2. 2. er is geen alternatief; en
    3. 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.

Bos- en natuurcompensatie

Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.

In de richtlijn is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.

De gemeente hanteert daarbij de Groene Kluis, waarin de financiële vergoeding van compensatieverplichtingen gericht worden ingezet op compensatie van de arealen bos of natuur en daarmee op versterking van de Groene Mal.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Er is onderzoek gedaan door ecochore natuurtechniek naar de mogelijk negatieve effecten van het initiatief voor de flora en fauna. Hierbij is tevens gekeken naar de eventuele consequenties voor natura 2000 gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur. Uit de rapportage(zie bijlage 1) blijkt dat er geen beschermde soorten binnen het plangebied zijn aangetroffen behoudens enkele losse waarnemingen van vogels en twee licht beschermde zoogdieren, konijn en mol. Vaste verblijfplaatsen of groeiplaatsen van zwaar beschermde dier- en plantsoorten zijn niet aangetroffen of te verwachten. Door het ontbreken van zwaar beschermde soorten zal door het uitvoeren van de werkzaamheden geen overtreding plaatsvinden met de Flora- en faunawet. Gezien voorgaande is geen nader onderzoek noodzakelijk en kunnen de werkzaamheden in het kader van de Flora- en faunawet worden uitgevoerd zonder compenserende of mitigerende maatregelen. Ten aanzien van vogels is het van belang de werkzaamheden te starten buiten de broedperiode. Deze periode ligt globaal genomen tussen half maart en half juli.

De planlocatie is niet gelegen binnen een ecologische hoofdstructuur of ecologische verbindingszone. De westelijke zone is gelegen juist aan de overzijde van het Apeldoorns kanaal op enkele 10-tallen meters afstand. De overige begrenzingen liggen op meer dan 1 kilometer afstand. het dichtstbijzijnde Natura2000 gebied betreft De Veluwe ten westen van de planlocatie aan de overzijde van het Apeldoorns kanaal. De afstand tot de planlocatie bedraagt circa 600 meter. Er is vanuit de gebiedsbescherming dan ook geen sprake van een belemmering voor de geplande ontwikkeling.

Het initiatief bevat geen werkzaamheden die gecompenseerd moeten worden in het kader van de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland.

5.4 Archeologie

De gronden van het plangebied bevatten een lage archeologische verwachtingswaarde. Zie afbeelding 5.1. Dit betekent dat bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 35 cm vooraf dienen worden te gaan door een archeologisch onderzoek. In eerste instantie kan dit onderzoek eruit zien als een bureau- en verkennend booronderzoek. Gezien de nameting van de ingreep waaruit blijkt dat het gaat om een maximale oppervlakte van minder dan 1000 m2 , inclusief de werkzaamheden ten behoeve van de leidingen, is nader archeologisch onderzoek niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1187-vas1_0009.png"

Figuur 5.1 Uitsnede archeologische verwachtingskaart

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Modernisering monumentenzorg

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg. Deze beleidsbrief geeft de nieuwe visie van het Rijk op de monumentenzorg weer. De nieuwe visie rust op drie pijlers:

  1. 1. cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
  2. 2. krachtiger en eenvoudige regels;
  3. 3. herbestemmen van cultuurhistorisch waardevolle panden die hun functie verliezen.

Met de eerste pijler wordt ingezet op het bestemmingsplan als belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Een goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Cultuurhistorie is één van die belangen. Dit nieuwe beleid vormt een belangrijke aanvulling op de sectorale bescherming van monumenten. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk.

Het Rijk wil deze nieuwe visie implementeren door in het Besluit ruimtelijke ordening een verplichting op te nemen om in het bestemmingsplan rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast zal het Rijk, aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, een visie op het cultureel erfgoed opstellen. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

5.5.2 Cultuurhistorische waarden

De structuur van het Apeldoorns Kanaal inclusief kades, laanbeplanting en begeleidende wegen (vh. jaagpad) hebben een hoge cultuurhistorische waarde. De gemeenten langs het kanaal beogen het in de toekomst weer bevaarbaar te maken. Het innamewerk met de daarbij behorende leidingen moet daarom zo geplaatst worden dat er geen bomen voor hoeven te worden gekapt en dat bevaarbaarheid van het kanaal er niet door wordt gehinderd. In goed overleg met de gemeente is rekening gehouden met deze aspecten bij het ontwerpen van de plannen. Tevens is in afstemming met de gemeente nog eens zorgvuldig gekeken naar de invloed van de trap in de kade. Hieruit is naar voren gekomen dat het talud niet verandert. Er komt alleen een inlaatwerk in en er wordt een trappetje in gelegd. De bestaande helling wordt gehandhaafd. Er is daarmee geen bezwaar vanuit cultuurhistorie.

5.5.3 Monumenten en karakteristieke panden

Er bevinden zich geen monumenten en / of karakteristieke panden in dan wel binnen de directe invloedssfeer van het plangebied. Ook bevinden er zich in het plangebied geen panden die op de nominatie staan om als monument dan wel als karakteristiek pand te worden betiteld.

5.6 Financieel-economische Uitvoerbaarheid

Het gaat hier om een ontwikkeling waar de gemeente Apeldoorn zelf niet over de gronden beschikt en geen kosten maakt, anders dan de kosten die ten laste komen van de initiatiefnemer. Dit is conform de afgesloten anterieure overeenkomst (AC1). Omdat er sprake is van een anterieure overeenkomst met initiatiefnemer en kostenverhaal op die manier is verzekerd is het niet nodig om voor deze ontwikkeling een exploitatieplan op te stellen.

De ontwikkeling draagt bij aan een duurzame instandhouding van de drinkwatervoorziening. Hetgeen een bijdrage is aan een effectieve en efficiente bedrijfsvoering. De vraag naar drinkwater is continu. Gezien enerzijds de concreetheid en van de plannen van initiatiefnemer en anderzijds de concrete vraag vanuit de maatschappij naar drinkwater mag in alle redelijkheid worden verondersteld dat het initiatief als financieel- en economisch uitvoerbaar is.

6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de planologische aspecten en hoofdstuk 4 geeft de ontwikkeling weer. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter Bestemmingsplan

Bestemmingsplan Klarenbeekseweg naast 23 Klarenbeek is een ontwikkelingsplan, waarin het initiatief uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Bedrijf nutsvoorziening

Binnen deze bestemming wordt het pompgebouw mogelijk gemaakt. het gebouw wordt zowel ondergronds als bovengronds vastgelegd binnen een bouwvlak. De maatvoering is opgenomen in de regels. De gronden voor de ontsluiting en het parkeren zijn eveneens opgenomen binnen deze bestemming. De bestemmingsgrens sluit aan de oostelijke zijde aan bij de eigendomsgrens en sluit daarmee aan bij de gronden van de provincie waarbinnen reeds verkeersdoeleinden zijn toegestaan en de ontsluiting van het pompgebouw reeds juridisch planologisch mogelijk is.

Groen

Deze bestemming is opgenomen om binnen de landelijke omgeving dit niet-agrarische bedrijf optimaal ruimtelijk/landschappelijk in te passen. Door rondom groen aan te leggen wordt de impact van de bebouwing beperkt richting de openbare ruimte/ Klarenbeekseweg en wordt aangesloten bij het groen dat zich langs het kanaal bevindt. Door een voorwaardelijke verplichting op te nemen wordt gegarandeerd dat de houtwal tijdig wordt aangelegd en in stand gehouden. Met de houtwal wordt ook aangesloten bij de groene afscherming zoals die zich op het aangrenzende perceel (Klarenbeekseweg 15) bevindt.

Water

Deze bestemming is opgenomen om de inlaatvoorziening in het kanaal expliciet mogelijk te maken. Om de inlaatvoorziening in omvang te beperken is de bestemming strak om het bouwwerk heen gelegd. Binnen deze bestemming is er een verwijzing naar artikel 13 om bepaalde activiteiten binnen deze bestemming vergunningplichtig te maken. Wateronttrekking zoals nu is voorzien wordt in lid 13.2 vervolgens weer uitgezonderd van deze vergunningplicht.

Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 7.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is. Artikel 9 en 10 bevatten flexibiliteitsbepalingen.

In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De impact van dit bestemmingsplan is zeer beperkt. Het gaat hier om kleinschalige bebouwing aansluitend op een bestaande bedrijfsbestemming die nauwkeurig landschappelijk wordt ingepast. Het aantal belanghebbenden is beperkt en er is overleg gevoerd met omwonenden. Inspraak is daarom, conform de gemeentelijke inspraakverordening, achterwege gelaten. Omwonenden ontvangen een persoonlijke brief met betrekking tot de terinzageligging van het ontwerpbestemmingsplan.

Wel is het plan informeel voorgelegd aan de provincie ter kennisname van de ontwikkeling. Dit mede gezien een directe relatie met provinciaal belang, namelijk het infilteren van oppervlaktewater in de bodem (met onder meer de provinciale vergunningverlening(Waterwetvergunning)). Tevens is er een directe relatie in verband met de aansluiting op de provinciale weg. Er zal uiteindelijk dan ook via het formele spoor een ontwerpbestemmingsplan aan de provincie worden toegestuurd. Het waterschap is nauw betrokken bij dit initiatief. Bovendien betreft het hier een postzegelplan waarover specifieke afspraken zijn gemaakt met het waterschap. Hetgeen betekent dat het plan niet conform artikel 3.1.1. Bro aan het waterschap hoeft te worden voorgelegd.

Bijlage 1 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 1 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 2 Procedureschema

Voorbereidingsbesluit datum van inwerkingtreding
-
Voorbereidingsbesluit geldig t/m
-
Voorontwerp ter inzage
-
Ontwerpplan ter inzage
28-02-2013 - 10-04-2013
Vaststelling door gemeenteraad
11-07-2013
Terinzagelegging vastgesteld plan
25-07-2013 - 04-09-2013