KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Overige Zone - Bijzondere Boom
Artikel 11 Overige Zone - Hoge Archeologische Verwachtingswaarde
Artikel 12 Overige Zone - Vastgestelde Archeologische Waarden
Artikel 13 Wetgevingzone - Wijzigingsgebied Realisatietermijn Woningbouw
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 16 Algemene Procedureregels
Artikel 17 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 19 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 20 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting
2 Beleidskader
2.1 Structuurvisie Infrastructuur En Ruimte
2.2 Nationale Omgevingsvisie
2.3 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
2.4 Omgevingsverordening Gelderland
2.5 Structuurvisie Apeldoorn Biedt Ruimte
2.6 Regieplan Binnenstad Apeldoorn
2.7 Visie Binnenstad/ Ontwikkelperspectief Stadspark Van Apeldoorn
2.8 Visie Op Mobiliteit In Het Stadspark Van Apeldoorn
2.9 Actieplan Wonen 2020-2025
2.10 Woonagenda Cleantech Regio 2018
2.11 Woonagenda Apeldoorn 2018-2021
2.12 Woningbouwprogramma 2010-2029
2.13 Afwegingskader Woningbouw 2018 T/m 2027
2.14 Verkeer En Parkeren
2.15 Waterbeleid
2.16 Groenbeleid
2.17 Nota I-cultuur
2.18 Welstandsbeleid
3 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving
3.1 Historie
3.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
3.3 Groenstructuur
3.4 Verkeer En Vervoer
4 Ruimtelijke En Functionele Opzet
4.1 Bebouwing
4.2 Infrastructuur, Verkeersontsluiting En Parkeren
4.3 Duurzaam Bouwen
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Milieuaspecten
5.2 Waterhuishouding
5.3 Natuurwaarden
5.4 Duurzame Verstedelijking
5.5 Archeologie
5.6 Cultuurhistorie
5.7 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Karakter Bestemmingsplan
6.3 Bestemmingen
6.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
7 Inspraak En Overleg
7.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
7.2 Totstandkoming Plan
Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
Bijlage 2 Beleidsregel Parkeren
Bijlage 1 Geluid Horeca
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek 2016
Bijlage 4 Bodemonderzoek Asbest
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerlawaai
Bijlage 6 Aerius Aanlegfase
Bijlage 7 Aerius Gebruiksfase
Bijlage 8 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 9 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 10 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 11 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 12 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 13 Nota Zienswijzen
Bijlage 14 Procedureschema

Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23

Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn

Vastgesteld op 18-02-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23 met identificatienummer NL.IMRO.0200.bp1424-vas1 van de gemeente Apeldoorn.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- of uitbouw

Een aan een woning toegevoegd visueel ondergeschikt bouwdeel, waarin woonfuncties zijn toegestaan.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanduidingsvlak

Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.

1.7 aaneengebouwde woning

Een woning in een rij van 3 of meer niet-gestapelde woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd.

1.8 achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.9 AHN2-maaiveld

De maaiveldhoogte die is vastgelegd in het Actueel Hoogtebestand Nederland 2.

1.10 ander werk

Een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

1.11 antennedrager

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.12 antenne-installatie

Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.13 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bedrijfswoning

Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.

1.15 beroepsuitoefening aan huis

Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat in een woning of bedrijfswoning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.16 beschermd stadsgezicht

Gebied dat burgemeester en wethouders hebben aangewezen als beschermd stadsgezicht als bedoeld in de Monumentenverordening.

1.17 bestaand

  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  • bij gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

1.18 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.

1.23 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 bijgebouw

Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.

1.26 bijzondere boom

Een als zodanig aangeduide boom, die is vermeld op de krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening vastgestelde lijst van bijzondere bomen.

1.27 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 gebouw

Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 gestapelde woning

Een woning in een woongebouw waarin 2 of meer zelfstandige woningen boven elkaar en eventueel ook naast elkaar zijn gebouwd.

1.30 hoofdgebouw

Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.31 kavel

De bij een bestaand of te realiseren hoofdgebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.

1.32 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.33 openbaar toegankelijk gebied

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.34 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.35 peil

  1. a. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - alternatief peil' geldt als peil: het putdeksel in de weg ter hoogte kruising Van Huutstraat/ C. van Reesstraat, waarvan de hoogte ligt op +NAP 17,132 m
  2. b. voor overige locaties geldt als peil: het gemiddelde afgewerkte bouwterrein dat aansluit aan de naar de weg dan wel openbare ruimte gekeerde gevel.

1.36 permanente bewoning

Gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet basisregistratie personen, waaronder wordt verstaan:

  1. a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet basisregistratie personen bepaalde leidt tot inschrijving in de basisregistratie personen van de gemeente en/of
  2. b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een woonadres beschikt.

1.37 prostitutie

Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.

1.38 risicovolle inrichting

Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit en/of een inrichting waarbinnen een risicobron aanwezig is met een contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar berekend conform de uitgangspunten zoals vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen.

1.39 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:

  1. a. seksbioscoop
    Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard.
  2. b. seksclub
    Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht.
  3. c. seksautomaat
    Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard.
  4. d. sekswinkel
    Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.
  5. e. prostitutiebedrijf
    Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.

1.40 verblijfsgebied

Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.

1.41 voorerfgebied

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.42 woning

Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

1.43 woonadres

  1. a. Het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
  2. b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.

1.44 zonnecollector

Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.

1.45 zorgwoning

Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 het bebouwingspercentage

De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.

2.5 de vloeroppervlakte

Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Boven peil tussen de buitenwerkse gevelvlakken, dakvlakken en harten van scheidsmuren.

2.7 de bodemingreep

De oppervlakte van de bodem die daadwerkelijk is afgegraven dan wel wordt afgegraven bij de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning.

2.8 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. hondenuitlaatplaatsen;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. (ondergrondse) afvalcontainers;
  7. g. vijvers, watergangen en overige voorzieningen voor de waterhuishouding;
  8. h. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;

met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder begrepen speel- en klimtoestellen.

3.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 8 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 3.4 genoemde afwijkingen.

Bebouwing Maximum oppervlakte Maximum goothoogte Maximum bouwhoogte Bijzondere regels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde speel- en klimtoestellen en ballenvangers: 4 m (3.4)
overig: 2,50 m
- van de bouwhoogtebepaling zijn bruggen uitgezonderd

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de verkeersveiligheid, het in het plan beoogde straatbeeld en de bescherming van het openbaar groen nadere eisen stellen aan de omvang en situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 16 opgenomen procedureregels van toepassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 3.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen van speel- en klimtoestellen en ballenvangers tot een bouwhoogte van 6 meter, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd en dit voor de omringende woningen geen onevenredige hinder oplevert.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied;
  2. b. markten en standplaatsen voor ambulante handel;
  3. c. watergangen en overige voorzieningen voor de waterhuishouding;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. tuin;
  6. f. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 8 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 4.3 genoemde afwijkingen.

Bebouwing Maximum oppervlakte Maximum goothoogte Maximum bouwhoogte Bijzondere regels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
speel- en klimtoestellen: 4 m (4.3)
erf- en terreinafscheidingen: 1 m
overig: 2,50 m

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 4.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen van speel- en klimtoestellen tot een bouwhoogte van 6 meter, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd en dit voor de omringende woningen geen onevenredige hinder oplevert.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;
  2. b. beroepsuitoefening aan huis;
  3. c. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. tuin en/of erf;
  6. f. voorzieningen voor de waterhuishouding;
  7. g. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;

met de daarbij behorende bouwwerken.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bijgebouwen en de oppervlakte per bijgebouw, voor zover dit noodzakelijk is voor:

  1. a. het waarborgen van de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd;
  2. b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. c. het bewerkstelligen van een onderlinge afstemming van de bebouwing.

Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 16 opgenomen procedureregels van toepassing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Beschermd Stadsgezicht

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en de versterking van de waardevolle ruimtelijke structuur, de cultuurhistorisch waardevolle (groen)elementen en het historische bebouwingsbeeld.

6.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bijgebouwen en de oppervlakte per bijgebouw, voor zover dit noodzakelijk is voor:

  1. a. het waarborgen van de in het plan beoogde waardevolle ruimtelijke structuur, de cultuurhistorisch waardevolle (groen)elementen en het historische bebouwingsbeeld;
  2. b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. c. het bewerkstelligen van een onderlinge afstemming van de bebouwing.

Op het stellen van nadere eisen zijn de in Artikel 16 opgenomen procedureregels van toepassing.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Algemene regels

  1. a. De bebouwing dient te voldoen aan de maatvoerings- en overige aanduidingen en aan het bepaalde in het bij de desbetreffende bestemming behorende bebouwingsschema.
  2. b. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen bouwvlakken, tenzij in deze regels anders is bepaald.
  3. c. Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming.
  4. d. Daar waar volgens deze regels bebouwing is toegestaan, mag tevens ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat uitsluitend zijn toegestaan ruimten die een functionele eenheid vormen met de ter plaatse toegestane functies, zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen.
  5. e. In afwijking van het in dit lid onder b bepaalde is, ter plaatse van de op de weg c.q. de openbare ruimte georiënteerde gevel, overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen toegestaan, waaronder in ieder geval begrepen een erker, luifel, balkon of bouwwerk ten behoeve van de hoofdingang, waarvan de diepte niet meer dan 1,20 m en de bouwhoogte niet meer dan 3,50 m bedraagt.
  6. f. Daar waar in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen mogen bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zowel binnen als buiten het bouwvlak, worden opgericht, met dien verstande dat -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 4 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken, geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt. Van de bepalingen over de bouwhoogte en oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn uitgezonderd de gronden ter plaatse van de bestemmingsvlakken met de bestemmingen en , waar bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met de bouwhoogte en oppervlakte die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de hoogspanningsleiding.
  7. g. Voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde maten en situering gelden de dan aanwezige maten en situering, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Gebruik in strijd met de bestemming

Als gebruik in strijd met de bestemming geldt in ieder geval:

  1. a. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  3. c. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
  4. d. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  5. e. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.

9.2 Strafbepaling

Overtreding van het in lid 9.1 bepaalde is een strafbaar feit.

9.3 Gebruiksregel parkeren

Artikel 10 Overige Zone - Bijzondere Boom

10.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bijzondere boom' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van bijzondere bomen.

10.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bijzondere boom' dient de afstand van bebouwing tot het hart van de als zodanig aangewezen boom tenminste 10 meter te bedragen.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 10.2 bepaalde ten behoeve van het verkleinen van de genoemde afstand tot ten minste 5 meter uit het hart van de boom, mits dit geen wezenlijke negatieve gevolgen heeft voor de boom.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Overige Zone - Hoge Archeologische Verwachtingswaarde

11.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden die voorkomen in het gebied waarvan de verwachting middelhoog tot hoog is dat er bij bodemingrepen archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen.

11.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' gelden voor het oprichten van bebouwing de volgende regels:

  1. a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. In afwijking van het onder a bepaalde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.
  3. c. Indien uit het onder a genoemde rapport dan wel uit de onder b bedoelde andere beschikbare informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de bodemingreep als bedoeld onder a zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en tot het uitbrengen van een verslag waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
    2. 2. de verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek en tot het uitbrengen van een verslag waarmee de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate buiten de bodem behouden blijven.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding 'overige zone- hoge archeologische verwachtingswaarde geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 12 Overige Zone - Vastgestelde Archeologische Waarden

12.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - vastgestelde archeologische waarden' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden die voorkomen in het gebied waarvan is vastgesteld dat er zich een of meer behoudenswaardige archeologische vindplaatsen bevinden.

12.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - vastgestelde archeologische waarden' gelden voor het oprichten van 'bebouwing' de volgende regels:

  1. a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een 'bouwwerk' waarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,35 m onder het 'AHN2-maaiveld' met een oppervlakte van meer dan 50 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. In afwijking van het onder a bepaalde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.
  3. c. Indien uit het onder a genoemde rapport dan wel uit de onder b bedoelde andere beschikbare informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de bodemingreep als bedoeld onder a zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en tot het uitbrengen van een verslag waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
    2. 2. de verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek en tot het uitbrengen van een verslag waarmee de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate buiten de bodem behouden blijven.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het 'plan' te wijzigen door de aanduiding 'overigezone - vastgestelde archeologische waarden' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 13 Wetgevingzone - Wijzigingsgebied Realisatietermijn Woningbouw

13.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' de functie wonen uit de doeleindenomschrijving te verwijderen.

13.2 Voorwaarden voor wijziging

Van de in lid 13.1 bedoelde bevoegdheid kan alleen gebruik worden gemaakt indien na drie jaar na het onherroepelijk worden van het plan:

  1. a. geen woningen zijn opgericht; en
  2. b. het bevoegd gezag eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen heeft ingetrokken.

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels

14.1 Afwijken algemeen

14.2 Afwijken parkeren

14.3 Bouwwerken onder het overgangsrecht

Het in lid 14.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 18 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).

Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels

15.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
  2. b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages.

15.2 Voorwaarden voor wijziging

Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit artikel mag alleen plaatsvinden voor zover de in het gebied voorkomende karakteristieke bebouwing en het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 16 Algemene Procedureregels

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 17 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht Bouwwerken

18.1 Overgangsrecht

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het

bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

18.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

18.3 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 19 Overgangsrecht Gebruik

19.1 Overgangsrecht

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

19.2 Ander strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

19.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

19.4 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23.

Vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn

d.d.
8 juli 2021 nr. 79-2021

Mij bekend,

De griffier,

Namens hem:

Piet Stoop

Afdelingshoofd Omgevingsrecht en Vergunningen

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op twee locaties, gelegen aan respectievelijk Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23. De eerste locatie betreft het perceel van het voormalige sportfondsenbad. Dit zwembad is per 1 januari 2015 gesloten en de bebouwing is inmiddels gesloopt. De locatie is eigendom van de gemeente Apeldoorn.

Daarnaast ligt de voormalige locatie van de Hogeschool Saxion: de Koningin Wilhelminaschool. Dit gebouw, een rijksmonument en voormalige oude huishoudschool, is eveneens van de gemeente Apeldoorn. De gemeente wil aan beide locaties een nieuwe invulling geven met woningbouw.

De ontwikkeling van beide locaties tot een woongebied met stedelijke kwaliteiten past in de strategische doelstelling van Apeldoorn als comfortabele gezinsstad. Wonen in de binnenstad is bovendien goed voor de leefbaarheid en levendigheid van de stad.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied ligt in het noordelijke deel van de Apeldoornse binnenstad en omvat de twee percelen Van Huutstraat 3 (sportfondsenbad) en Kerklaan 21-23 (Koningin Wilhelminaschool). Zie ook figuur 1.1.

Het plangebied ligt tussen het klassiek ingerichte en weelderige Oranjepark en de Apeldoornse binnenstad. Ondanks de stedelijke omgeving ligt de locatie hoofdzakelijk aan een woonstraat, de Van Huutstraat. Deze straat is via een steeg rechtstreeks gekoppeld aan de levendige winkelstraat, de Hoofdstraat en het Caterplein. Dit deel van de Hoofdstraat is een wat rustiger deel van het kernwinkelgebied, dat zich vooral in het zuidelijke deel van de Hoofdstraat concentreert. Het Caterplein is een uitgaansgebied, met een bioscoop en het cultuurkwartier (poppodium, filmhuis, CODA-museum en bibliotheek). Aan de Paslaan bevinden zich vele fraaie en cultuurhistorisch interessante panden met daarin onder andere winkels, horeca en woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1424-vas1_0001.png"

Figuur 1.1: Globale situering plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden momenteel verschillende bestemmingsplannen. Het nieuwe bestemmingsplan Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23 vervangt gedeeltelijk deze geldende bestemmingsplannen:

  • "Binnenstad-West", vastgesteld op 29 juni 2006
  • "De Parken, Indische Buurt en Beekpark", vastgesteld op 19 augustus 2015
  • "De Parken, Indische Buurt en Beekpark herstelplan", vastgesteld op 17 januari 2019

De locatie van het sportfondsenbad heeft in het bestemmingsplan "Binnenstad-West" de bestemming "Maatschappelijke doeleinden". De locatie van de Koningin Wilhelminaschool heeft in het bestemmingsplan "De Parken, Indische Buurt en Beekpark" de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Gemengd - 1" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie hoog" en "Waarde - Beschermd stadsgezicht". Op basis van deze bestemmingen is een ontwikkeling met woningbouw niet mogelijk, omdat binnen deze bestemmingen de ontwikkeling van een nieuw woongebied niet is toegestaan. Die ontwikkeling moet door middel van dit nieuwe bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting begint met de aanleiding voor de planherziening.

In hoofdstuk 2 worden in het kort de geldende beleidskaders beschreven die van toepassing zijn. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie beschreven en in hoofdstuk 4 wordt de inhoud van het plan toegelicht. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de uitvoerbaarheid van het plan aan de hand van diverse planologische en milieuhygiënische aspecten. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Tot slot behandelt hoofdstuk 7 de inspraak- en overlegreacties.

2 Beleidskader

2.1 Structuurvisie Infrastructuur En Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze nationale belangen zijn:

  1. 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  2. 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  3. 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  4. 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  5. 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  6. 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  7. 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  8. 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  9. 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  10. 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  11. 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  12. 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  13. 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.

2.2 Nationale Omgevingsvisie

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Het Rijk wil sturen en richting geven op vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling draagt met name bij aan punt 1 en 3.

Prioriteit 1 gaat over de ambitie van Nederland om in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust te zijn. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Daarnaast gaat het ook over de ambitie van Nederland om in 2050 een duurzame energievoorziening te hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen.

Bij prioriteit 2 word beschreven dat er vooral nieuwe locaties nodig zijn voor wonen en werken in de steden en stedelijke regio's. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Tegelijk is het doel om de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren.

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan deze uitgangspunten uit de Nationale Omgevingsvisie. De nieuwe woningen worden aardgasloos gebouwd en er worden zonnepanelen op de daken gerealiseerd. Daarnaast draagt het plan bij aan voldoende groen en ruimte voor wateropslag. Bovendien vindt de ontwikkeling plaats binnen bestaande stadsgrenzen.

2.3 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1424-vas1_0002.png"

Figuur 2.1: De zeven ambities uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Ambitie energietransitie

Gestreefd wordt naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten.

Ambitie klimaatadaptatie

Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.

Ambitie circulaire economie

Gestreefd wordt naar een voortvarend en innovatief circulair beleid, waarbij de ambitie van de provincie is om de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in onze schone industrie. Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht.

Ambitie biodiversiteit

Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald

Ambitie bereikbaarheid

Gestreefd wordt naar een efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag. Ambities vanuit dit streven zijn dat in 2050 de groei van de mobiliteit op een slimme manier is opgevangen en dat mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal verplaatsen. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen. In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal. In 2030 is het busvervoer in Gelderland zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.

Ambitie economisch vestigingsklimaat

Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.

Ambitie woon- en leefklimaat

Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.

Toetsing

Het plan sluit aan bij de ambitie van een duurzaam en divers woon- en leefklimaat. De onderhavige ontwikkeling betreft deels het omvormen van leegstaande bebouwing (de Koningin Wilhelminaschool). Hier wordt een bestaand pand verbouwd, hetgeen bijdraagt aan het streven naar circulair bouwen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt het bestaand stedelijk gebied gevitaliseerd.

De nieuwbouw ter plaatse van het sportfondsenbad wordt aardgasloos gerealiseerd. Tevens wordt op het vlak van duurzaam en circulair bouwen aangesloten bij het beleid van de gemeente Apeldoorn. Ten aanzien van klimaatadaptatie is van belang dat meer groen wordt aangelegd in de openbare ruimte. Het zwembadterrein was namelijk bijna geheel versteend en met dit project wordt het aantal vierkante meters verharding een stuk minder.

Daarom kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

2.4 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de Omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.

De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Met het actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening wordt onder andere geborgd dat elke regio een regionale woonagenda opstelt die door de provincie vastgesteld dient te worden en dat woningbouw slechts mogelijk is als dit past binnen de afspraken van die agenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.

Toetsing

De regels van de Omgevingsverordening Gelderland die voor dit plangebied van toepassing zijn, worden per planologisch aspect besproken in hoofdstuk 5. De Omgevingsverordening is slechts in beperkte mate relevant voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

De bepalingen uit de Omgevingsverordening die gelden ter plaatse van Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23 hebben betrekking op intrekgebieden en een tijdelijk verbod voor nieuwvestiging, uitbreiding en hervestiging van glastuinbouw in bestemmingsplannen. Duidelijk mag zijn dat in dit bestemmingsplan niet ziet op dergelijke ontwikkelingen. Het bestemmingsplan is daardoor in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.

2.5 Structuurvisie Apeldoorn Biedt Ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

Ter plaatse van het plangebied is sprake van een duidelijke vernieuwingsopgave binnen de stad. Door middel van dit plan worden bestaande kwaliteiten behouden (het monumentale schoolgebouw) maar wordt - zoals hiervoor reeds aangegeven - ook ingespeeld op Apeldoorn als gezinsstad. Dit plan faciliteert bovendien de bouw van eengezinswoningen zeer nabij de binnenstad, waardoor gezinnen niet alleen voor de woonwijken hoeven te kiezen.

2.6 Regieplan Binnenstad Apeldoorn

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het Regieplan Binnenstad (raadsbesluit, februari 2010). De ambities voor de binnenstad in het Regieplan zijn:

  1. 1. De compacte en complete binnenstad;
  2. 2. De bereikbare binnenstad;
  3. 3. De eigen(zinninge), verankerde en groen-blauwe binnenstad.

Deze ambities zijn uitgewerkt in een aantal vaste waarden. De vaste waarden zijn de spelregels waarbinnen toekomstige ontwikkelingen in de binnenstad mogelijk zijn. Alle vaste waarden samen zorgen ervoor dat de ambities voor de binnenstad gerealiseerd worden. Ze geven aan waar de gemeente Apeldoorn op stuurt en vormen zo het samenhangend toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen in de binnenstad.

Als vaste waarde 10 in het Regieplan Binnenstad is genoemd: "Het realiseren van 250 tot 400 woningen op vier ontwikkellocaties".

De locatie van het sportfondsenbad is genoemd als één van de vier woningbouwlocaties in de Apeldoornse binnenstad. Op de functiekaart van het regieplan staat de locatie sportfondsenbad daarom als wonen aangeduid.

2.7 Visie Binnenstad/ Ontwikkelperspectief Stadspark Van Apeldoorn

Het college van burgemeester en wethouders hebben in 2019 de Visie Binnenstad Apeldoorn vastgesteld. Deze visie geeft het nieuwe perspectief aan voor de binnenstad, is de lange termijn investeringsagenda en biedt een uitnodigend kader voor bestaande en nieuwe investeerders.


De Visie stelt voor de binnenstad van Apeldoorn als Stadspark te ontwikkelen. Dat is het gedroomde eindbeeld voor 2040. Een grote overkoepelende agenda die de lang gekoesterde wens van de stad om echt verbinding te maken met het Veluws landschap radicaal waar kan maken. Om de groenste binnenstad te kunnen worden stuurt Apeldoorn op de parknorm. De parknorm wordt hiermee de belangrijkste Apeldoornse indicator die de groenstedelijke opgave van de binnenstad gaat aanwakkeren. Het ontwikkelen van de “parknorm” is een project op zich. Het gaat hier niet alleen over groenareaal en integrale duurzaamheidsmaatregelen, maar het gaat ook over het juiste type programma, de stedelijke doelgroepen en de ruimtelijke kwaliteit die aansluit bij het principe van de binnenstad als Stadspark. Deze norm gaat ervan uit dat elk binnenstedelijk project een substantiële groene bijdrage levert in de vorm van:

  • Groene openbare ruimte en/of wateroppervlak
  • Integrale duurzaamheidsmaatregelen
  • Doelgroepen, programma’s en ruimtelijke kwaliteit die horen bij het Stadspark


De Visie Binnenstad Apeldoorn is verder uitgewerkt in het Ontwikkelperspectief 'Stadspark van Apeldoorn'. Dit plan is begin 2021 door de raad vastgesteld. De volgende vier waarden kenmerken het 'Stadspark van Apeldoorn'.


Groen: De stad ademt de Veluwe, zowel visueel als in gebruik. Het centrum moet hierin mee en transformeert naar een stadspark. Het omliggende landschap en daarmee ook de waterstructuren vormen een van de vertrekpunten en aspecten hiervan worden teruggebracht. De programmering van de binnenstad sluit hierop aan en zorgt het ervoor dat het groen daadwerkelijk gebruikt wordt. Tevens worden duurzame initiatieven en ontwikkelingen zichtbaar gemaakt in de stad.


Ontspanning: Apeldoorn heeft de ontspannen kwaliteiten van een dorp, met de voorzieningen van een stad. Deze dorpse kwaliteit blijft behouden. Geen grote bezoekersstromen of geforceerd programma maar juist de binnenstad als een aangename verblijfsplek. De binnenstad van Apeldoorn straalt de relaxte sfeer uit waarbinnen je op een ontspannen manier beweegt en verblijft. Of dat nu wandelend, rennend, met de fiets of met het openbaar vervoer is.


Ontmoeting: Naast een plek om te verblijven, heeft de binnenstad een belangrijke ontmoetingsfunctie. De binnenstad wordt een gastvrije en levendige plek waar verschillende doelgroepen elkaar ontmoeten. Zowel geplande als spontane ontmoetingen worden gestimuleerd door slimme plaatsing van openbaar programma, maar ook ingrepen in de openbare ruimte die ontmoeting mogelijk maken.


Apeldoorns: Apeldoorn heeft veel om trots op te zijn. De historische lijnen die door de stad lopen, de monumentale panden, Het Loo, het koninklijke, het karakteristieke erfgoed, haar identiteit als gezinsstad en het sterke lokale ondernemerschap. Deze authentieke kenmerken worden zichtbaar gemaakt in de binnenstad, om niet alleen het onderscheidende vermogen van de binnenstad te vergroten, maar ook om Apeldoorners trots(er) te maken op hun stad.


De gemeente is voornemens om de binnenstad te verdichten met meer woningbouw om daarmee te voldoen aan de grote vraag naar woningen. Tegelijkertijd is er een doelstelling om het centrum te vergroenen. Hiervoor is een ontwikkelperspectief 'Stadspark van Apeldoorn' opgesteld en vastgesteld. Het voorliggende ontwerp is passend in de huidige context.

2.8 Visie Op Mobiliteit In Het Stadspark Van Apeldoorn

De gemeenteraad heeft ingestemd met een nieuw ontwikkelperspectief voor de binnenstad waarin wordt gewerkt naar de binnenstad als Stadspark. Mobiliteit vormt een belangrijk onderdeel van dit plan. In de visie op mobiliteit in het Stadspark van Apeldoorn wordt de visie geschets hoe de nieuwe bereikbaarheid van de binnenstad eruit gaat zien.


In de mobiliteitsvisie staat centraal dat mensen in de binnenstad zich vooral te voet en met de fiets verplaatsen en dat de stad ook goed bereikbaar is met het openbaar vervoer. De binnenstad is ook goed bereikbaar voor auto’s, maar die parkeren wel voornamelijk aan de rand van de binnenstad in parkeergarages. Auto’s zijn te gast en krijgen in de stad zelf minder ruimte. Parkeren op maaiveld (bovengronds) wordt zoveel mogelijk verschoven naar parkeren in kwalitatief goede parkeergarages. In de parkeergarages wordt het ook mogelijk over te stappen op andere vormen van vervoer.


Er is in de toekomst geen doorgaand autoverkeer meer dat alleen door de binnenstad rijdt en geen bestemming heeft in de binnenstad. De binnenstad als stadspark behoudt belangrijke bushaltes als Marktplein en Amaliapark, en daarnaast kijken we of het verleggen van enkele buslijnen mogelijk is om op een aantal plaatsen meer ruimte voor voetgangers, fietsers en groen in de straat te creëren. Concreet denken we bijvoorbeeld aan het verleggen van de lijnen die over de Hofstraat/Kanaalstraat rijden naar de Kalverstraat.


In de binnenstad rijden niet alleen elektrische bussen, maar vanaf 2025 wordt ook het logistieke verkeer (vrachtverkeer en bestelbusjes) zoveel mogelijk uitstootvrij. Qua parkeren wordt voor de binnenstad een nieuwe ‘parknorm’ uitgewerkt. Dit betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen met lagere parkeernormen autoluw ontwikkelen wordt gestimuleerd.


In het voetgangersgebied wordt de druk door fietsers verminderd door het parkeren van de fietsen te concentreren in de stallingen. De fietsroutes naar de binnenstad worden bekeken. Het gaat dan om realisatie van nieuwe routes of het verbeteren van bestaande routes.

Voor dit plangebied geldt dat op de locatie wordt voorzien van parkeergelegenheid voor bewoners en bezoekers.

2.9 Actieplan Wonen 2020-2025

In maart 2020 is het Actieplan Wonen 2020-2025 'sneller, betaalbaar, flexibel' vastgesteld. Gelderland heeft te maken met een urgente vraag naar meer woonruimte. Tot 2030 moeten er in de provincie ruim 80.000 nieuwe woningen gebouwd worden.

De provincie Gelderland wil met dit Actieplan Wonen een bijdrage leveren aan de uitvoering van de bouwopgave. Drie doelen staan in dit actieplan centraal:

  • Doelstelling 1: versnelling van de woningbouw (sneller)
  • Doelstelling 2: meer betaalbare woningen (betaalbaar)
  • Doelstelling 3: meer flexibele woonvormen (flexibel)

Met het Actieplan Wonen wil de provincie de komende vijf jaar de bouw van circa 45.000 woningen versnellen. Hiervoor zetten ze € 30 miljoen in. De provincie heeft 14 acties opgesteld die de 45.000 woningen op moeten leveren:

Acties 'Sneller':

  1. 1. Vijftig bouwprojecten versnellen.
  2. 2. Zachte plannen omzetten in harde plannen in de FoodValley.
  3. 3. Procedures versimpelen, bijvoorbeeld met betrekking tot stikstof.
  4. 4. Van leegstand naar wonen met SteenGoed Benutten.
  5. 5. Ondersteunen bij herprogrammering.
  6. 6. BouwAcademie oprichten.
  7. 7. Conceptbouw ondersteunen.

Acties 'Betaalbaar':

  1. 1. Subsidieregeling betaalbare woningen instellen.
  2. 2. Samenwerking voor middenhuur stimuleren.
  3. 3. Doorstroomregeling sociale huur.
  4. 4. Verkenning: KoopGarantfons oprichten.
  5. 5. Starterslening meefinancieren.

Acties 'Flexibel':

  1. 1. Handboek en projectsubsidies Flexwonen.
  2. 2. 25 flexibele woningbouwlocaties benoemen.

Het Actieplan Wonen zorgt voor de betere beschikbaarheid en betaalbaarheid van sociale en middeldure huur- en koopwoningen. Daarnaast worden door middel van het Actieplan Wonen 2000 flexibele woningen toegevoegd. Dat zijn tijdelijke huizen gerealiseerd door nieuwbouw of transformatie van bestaande woningen.

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van nieuwe woningen mogelijk en draagt daarom bij aan de verwezenlijking van het Actieplan Wonen.

2.10 Woonagenda Cleantech Regio 2018

De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.

De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:

  • woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
  • de programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.

Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.

Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.

De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de "Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024" en het "Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024" van de Regio Stedendriehoek. De regionale woonagenda. Na de vaststelling wordt een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van (onder meer) eengezinswoningen mogelijk. Daarmee sluit het plan aan op de ambitie om meer woningen (voor onder meer gezinnen) te bouwen binnen de bestaande contouren van de stad.

2.11 Woonagenda Apeldoorn 2018-2021

De gemeenteraad heeft op 18 april 2019 de 'Woonagenda 2018-2021, Iedereen een thuis' vastgesteld. De Woonagenda dient meerdere doelen:

  • basis voor de prestatieafspraken met corporaties en huurdersbelangenorganisaties;
  • volkshuisvestelijk kader voor de nieuwbouwopgave;
  • ondersteuning voor de opgaven in het woon-zorgdomein en de verduurzaming;
  • onderlegger voor de op te stellen omgevingsvisie;
  • invulling van het programma Comfortabele Gezinsstad op het onderdeel wonen;
  • uitwerking van het bestuursakkoord op het onderdeel Wonen

De Woonagenda beschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities en acties voor de komende jaren. De agenda is feitelijk een actieprogramma, waarin de uitvoering centraal staat. De lijn van de vorige Woonagenda is voortgezet en van nieuwe accenten voorzien. Die hangen samen met de actuele trends en ontwikkelingen en het bestuursakkoord.

Tot die actuele trends en ontwikkelingen behoren onder andere:

  • werken aan een CO2-arme energievoorziening: naar 100% energieneutrale woningen;
  • demografische trends: bevolkingsgroei, vergrijzing en meer kleine huishoudens;
  • druk op de woningmarkt: sterke behoefte aan woningen, vooral koopwoningen voor starters;
  • diversiteit in woonvoorkeuren, bijvoorbeeld: woningtypen voor kleinere huishoudens, levensloopbestendige woningen, grotere woningen voor thuiswerkers en gezinnen, enz.

De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten:

  1. 1. Een basis die op orde is:
    1. a. zorgen voor voldoende woningen voor iedereen, met in het bijzonder aandacht voor voldoende beschikbare en betaalbare woningen voor huishoudens met een laag inkomen (de primaire doelgroep) en
    2. b. de grote opgave om alle woningen te verduurzamen.
  2. 2. Wonen en zorg: ervoor zorgen dat we onze steeds ouder wordende bevolking een plek kunnen blijven geven in onze gemeente.
  3. 3. Aangevuld met de bestuurlijke ambities uit Comfortabele gezinsstad: de bouw van voldoende nieuwbouwwoningen om de trek naar de stad op te kunnen vangen.

2.12 Woningbouwprogramma 2010-2029

2.10 Woningbouwprogramma 2010-2029

In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat er gezien actuele inzichten in de bevolkingsontwikkeling op termijn minder vraag naar woningen zal zijn dan eerder was voorzien. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.

Dit raadskader voor de woningbouwprogrammering past daarmee binnen het regionale kader KWP3.

In maart 2015 heeft de gemeenteraad dit kader voor de woningbouwprogrammering heroverwogen. Op basis van actuele behoeftegegevens heeft de raad besloten het kwantitatieve uitgangspunt voor de periode tot 2019 te handhaven en kwalitatief het accent te leggen op de lagere prijssegmenten: goedkoop en middelduur.

Toetsing

In de programmering wordt prioriteit gegeven aan sloop en nieuwbouw (herstructurering). Dit is cruciaal voor de ontwikkeling van wijken en dorpen. Hier wil de gemeente geen rem op zetten.

Het plan omvat 6 appartementen in de voormalige school, 14 nieuwe drive-in woningen en 5 stadswoningen op de plek van het voormalige zwembad. Het betreft woningen in de klasse duur.

Het plangebied is gelegen in het centrum van Apeldoorn. In het centrum is in de jaren negentig tot en met 2010 veel ontwikkeld. Vanuit de ambitie om stadsstraten en stedelijkheid te realiseren zijn er veel appartementen toegevoegd. Deze markt heeft inmiddels zowel in de nieuwbouw als de bestaande bouw een punt van verzadiging bereikt. Het toe te voegen programma in het segment appartementen richt zich daarom vooral op het wegwerken van 'lelijke plekken'.

Geconcludeerd kan worden dat het plan aan sluit op de uitgangspunten uit het woningbouwprogramma. Momenteel zijn de terreinen en panden niet in gebruik. De herstructurering zorgt ervoor dat het gebied revitaliseert.

2.13 Afwegingskader Woningbouw 2018 T/m 2027

Burgemeester en wethouders hebben op 5 februari 2019 de beleidsregel 'Afwegingskader woningbouw 2018 - 2027' vastgesteld. De gemeente wil dat de juiste woningen op de juiste plek worden gebouwd. Het Afwegingskader Woningbouw geeft de prioritering voor woningbouw aan. Doel daarvan is het bevorderen van kansrijke initiatieven en versnellen van de bouw van woningen. De kaders die in de Structuurvisie, de Woonagenda en de Regionale Woonagenda zijn vastgesteld vormen de basis voor het Afwegingskader Woningbouw. Door het prioriteren en richting geven aan de woningbouw kan de gemeente adaptief en flexibel inspelen op de woningbehoefte. Het Afwegingskader Woningbouw geeft ook duidelijkheid en richting aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven in wil vullen. Het Afwegingskader gaat over de programmatische ruimte voor circa 1.500 woningen. Het Afwegingskader geldt niet voor initiatieven voor de bouw van 1 of 2 woningen, daarvoor vindt alleen een toets op ruimtelijke aspecten plaats.

Onderstaand model geeft samenvattend de criteria weer:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1424-vas1_0003.jpg"

Toetsing

Het plangebied is gelegen in de binnenstad van Apeldoorn. Indien nieuw woonprogramma wordt toegevoegd aan de binnenstad, dan moet dit de uitstraling en beleving van de binnenstad versterken. De locaties 'ruggengraat' en de 'poorten' worden voor deze verdere versterking het belangrijkst gevonden. De poorten van de binnenstad vallen samen met de grens van het regieplangebied. Dit zijn de plekken langs de hoofdinfrastructuur waar het grootste deel van de bezoekers per fiets, openbaar vervoer, auto of op een andere manier de binnenstad binnen komt. De Kerklaan ligt op de grens van de binnenstad.

Het voorgenomen plan voorziet in het omzetten van leegstaand vastgoed. Het initiatief zorgt voor een betere uitstraling en toevoeging van ruimtelijke kwaliteit aan een terrein van het voormalige sportfondsenbad en rijksmonument dat momenteel niet in gebruik is. Hierdoor wordt een vrijgevallen locatie in binnenstad weer doelmatig ingevuld. Bovendien draagt het plan bij aan behoud van de cultuurhistorische waarden van het rijksmonument (zowel exterieur als interieur). Daarbij hoort ook behoud van de groene tuin aan de voorzijde en aan de Van Huutstraat.

Het oude deel van het sportfondsenbad was weliswaar niet beschermd als monument, maar heeft wel cultuurhistorische en architectonische waarde. De nieuwe bebouwing sluit aan op de karakteristieken van het oorspronkelijke deel van het sportfondsenbad. Een robuuste baksteenarchitectuur, gecombineerd met grote raampartijen, overstekken en blokvormige volume-opbouw en platte daken kenmerken het sportfondsenbad.

Bovendien betreft de stedelijke ontwikkeling een uniek woningtype en een mix van typologieën, namelijk de schoollofts, drive-in woningen en stadswoningen. Alle woningen komen in het segment duur. De woningen bieden ruimte voor gezinnen om in de binnenstad te gaan wonen. De woningen worden niet levensloopbestendig gerealiseerd.

Daarnaast draagt het plan bij aan de gemeentelijke ambitie om energieneutraal te worden. Het plan wordt aardgasloos gerealiseerd en er worden zonnepanelen op de daken geïnstalleerd.

Het voorgenomen plan voldoet dus aan de meeste uitgangspunten van het afwegingskader. Het voorgenomen plan valt enkel niet binnen het middeldure segment in verband met de financiële realiseerbaarheid en de juiste woningtype op de juiste plek als onderdeel van De Parken.

Geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen plan voldoende bijdraagt aan de ontwikkelingskoers van gemeente Apeldoorn.

2.14 Verkeer En Parkeren

2.14.1 Verkeersvisie 2016 - 2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.

Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veiligverplaatsen en er is sprake van een bereikbare, leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fietsis het primairevervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdruktegoed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluweweet men de weg naar de binnenstadte vinden.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstromingop de hoofdwegen en met name op de Ringis essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinenen werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteiten waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fietskan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schoneleefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.

Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.

Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

Het onderhavige plan voorziet in een passende aansluiting op het bestaande wegennet. Het is daardoor in overeenstemming met het verkeersbeleid.

2.14.2 Parkeerbeleid

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.

Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.

Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.

De Beleidsregel Parkeren is ook op dit plan van (juridische) toepassing. De uitvoering van het beleid is daardoor gewaarborgd. De toetsing aan de parkeernormen komen terug in paragraaf 4.2 'Infrastructuur, verkeersontsluiting en parkeren'.

2.15 Waterbeleid

2.15.1 Nationaal beleid

2.15.2 Provinciaal beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.15.3 Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  1. 1. Beschermen tegen overstromingen
  2. 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  3. 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  4. 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
  5. 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.15.4 Gemeentelijk beleid

2.16 Groenbeleid

Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.

2.16.1 Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1424-vas1_0004.png"

Figuur 2.2: Kaart Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

Het plan draagt - door vergroening van de locatie - bij aan het beleid van De Groene Mal.

2.16.2 Groenstructuurkaart

In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.

De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:

  • Groenstructuur: Groene Mal
  • Groenstructuur: Beken & sprengen, weteringen en kanaal
  • Groenstructuur: doorgaande wegen buitengebied
  • Groenstructuur: snelwegcorridors en spoorwegen
  • Wijkgroenstructuur
  • Boomrijke gebieden

Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen. Het plan draagt - door vergroening van de locatie - bij aan het beleid van de Groenstructuurkaart.

2.16.3 Groenplan

In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen.

Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.

Het plan draagt - door vergroening van de locatie - bij aan het beleid van het groenplan.

2.17 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. De archeologische beleidskaart uit de Nota I-cultuur is inmiddels vervangen door de Archeologische beleidskaart 2015 die de gemeenteraad in 2015 heeft vastgesteld. Genoemde beleidskaarten worden beschreven in de paragrafen 5.5.1.2 respectievelijk 5.6.1.3.

2.18 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.

De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1424-vas1_0005.png"

Figuur 2.3: Piramide welstandsbeleid

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
    Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken.
  • Veelvoorkomende bouwwerken:eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.
    Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht.
  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen
    Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

De uiteindelijke toets aan het welstandsbeleid vindt niet in het kader van de vorming van het bestemmingsplan plaats maar op basis van een ingediende aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen. De concept-bouwplannen die aan dit bestemmingsplan mede ten grondslag liggen zijn op hoofdlijnen getoetst en akkoord bevonden.

3 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving

3.1 Historie

Sinds de middeleeuwen werd het gebied gebruikt als akker en/of grasland. De Van Huutstraat was een pad ter ontsluiting van de agrarische gronden. In de 19de eeuw ontwikkelde Apeldoorn zich tot villadorp. Agrarische gronden veranderden in parken en tuinen. In 1832 reikte de tuin van Hendrik Willem van Marle, directeur van het postkantoor, tot aan het latere zwembadgebouw. Zijn ruime woning stond aan de Hoofdstraat (toen nog Dorpsstraat), waar nu de Ierse pub is. In het derde kwart van de 19de eeuw werd het Oranjepark aangelegd en werd de grond eromheen verkaveld en verkocht ten behoeve van villabouw. Op één van de percelen werd begin 20ste eeuw een M.U.L.O.-school gebouwd; de Koningin Wilhelminaschool.

Het Sportfondsenbad werd in 1934-35 gebouwd, met een ruim buitenbad. Het buitenbad is later gedempt en in plaats daarvan is in de 1980er jaren het gebouw uitgebreid. Het zwembad is in 2015 gesloten. Inmiddels is het gebouw gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1424-vas1_0006.png"

Figuur 3.1: Historisch beeld van het sportfondsenbad

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1424-vas1_0007.png"

Figuur 3.2: Kerklaan, Koningin Wilhelminaschool

3.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit de voormalige Koningin Wilhelminaschool met bijbehorende tuin, schoolplein en parkeerterrein en de locatie van het Sportfondsenbad met bijbehorend parkeerterrein. Op beide locaties is momenteel sprake van leegstand.

De Koningin Wilhelminaschool

Op één van de percelen werd begin 20ste eeuw een M.U.L.O.-school gebouwd; de Koningin Wilhelminaschool met naastgelegen onderwijzerswoning. Dit is het huidige Rijksmonument Kerklaan 21-23. De school is ontworpen door de Apeldoornse architect J.A. Wijn. Het is gebouwd in de overgangsstijl, die sterke invloeden vertoont van de Art Nouveau, maar ook elementen van de Neo-Renaissance in zich draagt. Er is sprake van een ensemblewaarde als onderdeel van de villawijk De Parken en in combinatie met de naastgelegen directeurswoning.

De villawijk De Parken is een rijksbeschermd stadsgezicht. In de wijk wordt gestreefd naar behoud van historische, stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten. Naast de bijzondere bebouwing, zijn ook de fraaie landschapsparken, de weelderige ruime tuinen en laanbeplantingen onderdeel van de beschermde waarden. Zo grenst de Kerklaan aan het Oranjepark.

Het sportfondsenbad

Een robuuste baksteenarchitectuur, gecombineerd met grote raampartijen, overstekken en blokvormige volume-opbouw en platte daken kenmerken het sportfondsenbad. Met name de grote raampartijen met lichte kaders die de verbinding vormden tussen het binnen- en buitenbad waren karakteristiek. Dit element zal terugkomen in de rug-aan-rug-woningen (drive-in woningen).

3.3 Groenstructuur

De Van Huutstraat is smal en het groene aanzien van de straat is vooral te danken aan het privégroen van de aangrenzende tuinen. Bij de Koningin Wilhelminaschool is sprake van een tuin aan de voorzijde en aan de kant van de Van Huutstraat. De Kerklaan ligt grenzend aan het Oranjepark. Villawijk De Parken kenmerkt zich door het groene karakter. Verder staan net buiten het plangebied twee bijzondere bomen. Deze bieden een aantrekkelijk groen beeld voor de toekomstige woningen. De rij met volwassen Platanen loodrecht op de Van Huutstraat zorgen eveneens voor een weelderig groen beeld als ook de groene afscherming met bosschages en bomen tussen de percelen aan de Paslaan en de Hoofdstraat en het plangebied.

3.4 Verkeer En Vervoer

Het plangebied ligt in de binnenstad van Apeldoorn. De Kerklaan maakt onderdeel uit van de Apeldoornse hoofdwegenstructuur. De Kerklaan ligt op de grens van de binnenstad en behoort dus tot de Centrumring van Apeldoorn. De Van Huutstraat sluit aan op de Kerklaan. Vanuit de Kerklaan is het niet mogelijk om de van Huutstraat in te rijden (eenrichtingsverkeer). Momenteel is het mogelijk om vanuit de Kerklaan via de Paul Krugerstraat en vervolgens Catharina van Reesstraat, de Van Huutstraat te bereiken. Het westelijke deel van de Van Huutstraat loopt dood, in deze richting is het mogelijk om via een steeg de Hoofdstraat bereiken.

De Van Huutstraat betreft een 30 km/h zone. De Kerklaan betreft een 50 km/h zone met eenrichtingsverkeer. In de Kerklaan is een buslijn aanwezig en in de nabijheid zijn verschillende bushaltes gesitueerd.

Langs de Kerklaan ligt één vrijliggend fietspad. Daarnaast zijn in de Kerklaan parkeervakken aanwezig, hier geldt betaald parkeren. Verder beschikken de voormalige Koningin Wilhelmina school en het sportfondsenbad over een eigen parkeerterrein.

4 Ruimtelijke En Functionele Opzet

Dit hoofdstuk geeft de beoogde ruimtelijke opzet van het plangebied weer.

4.1 Bebouwing

Het plan betreft het realiseren van 5 stadsvilla's in de voormalige Koningin Wilhelmina school, 14 nieuwe drive-in woningen en 5 stadswoningen op de plek van het voormalige zwembad. Het betreft koopwoningen in de klasse duur.

De hoofdopzet voor de twee percelen gaat uit van een 'groen tapijt' met daarop drie gebouwen: de Koningin Wilhelminaschool, 14 rug-aan-rug-woningen en 5 stadswoningen. Tussen die gebouwen komen 2 kleine stadsparken. Hiermee ontstaat een uniek groen woonmilieu passend bij De Parken en bij de wens om de binnenstad te vergroenen. Het parkje tussen de Koningin Wilhelminaschool en de rug-aan-rug-woningen begeleidt het zicht langs de voormalige Minerva bioscoop af richting de kerk van de Doopsgezinde Gemeente Apeldoorn aan de Paslaan. De huidige Platanen op en rond het voormalige schoolplein worden in dit park opgenomen. Het tweede parkje vormt een groen hof tussen de rug-aan-rug-woningen en de stadswoningen. De twee kleine stadsparkjes zijn met elkaar verbonden middels de groenstrook aan de achterzijde van de percelen aan de Paslaan als ook de groenstrook aan de zijde van de Van Huutstraat. Hierdoor krijgt de Van Huutstraat een meer ontspannen en groener profiel dan de oorspronkelijke situatie met verhard schoolplein en het bakstenen beeld van het sportfondsenbad direct tegen de Van Huutstraat.

In de Koningin Wilhelminaschool zijn 5 stadsvilla's voorzien. Aan de zijde van de Kerklaan komt een woning aan weerszijde van de centrale entree en een woning in de voormalige directeurswoning. In de vleugel met klaslokalen evenwijdig aan de Van Huutstraat komen 4 woningen. De tuin aan de Van Huutstraat vormt de toekomstige voortuin van deze 4 woningen. Ten behoeve van het groene beeld zal de huidige trafo aan de Van Huutstraat gesloopt worden. Aan de achterzijde, ter plaatse van de voormalige gymzaal, komt een collectieve achtertuin die omsloten wordt door de huidige muur van de gymzaal aan de zijde van de Sociëteit. Hiermee blijft de school zoveel mogelijk in tact. De toekomstige bewoners parkeren op het oude schoolplein dat deels ingericht wordt als park.

Ter plaatse van het oorspronkelijk sportfondsenbad komen 14 rug-aan-rug-woningen in een langwerpig blok evenwijdig aan de rij met volwassen Platanen. Hiermee blijft de gevelbreedte aan de zijde van de Van Huutstraat zoveel mogelijk beperkt. Om parkeerplaatsen in de openbare ruimte te voorkomen ten behoeve van een zo groen mogelijk karakter zijn het zogenaamde 'drive-in woningen' met een parkeerplaats op maaiveldniveau onder de woning. Hiervoor is de woonkamer gesitueerd op de eerste verdieping uitkijkend op de kruinen van de bomen. Op de begane grond is naast de parkeerplaats de entree van de woning en een berging/garage. De tweede en derde verdieping huisvesten de slaapkamers en een balkon. In totaal krijgen de woningen 4 bouwlagen. De architectuur van de woningen verwijst naar het oorspronkelijke sportfondsenbad met lichte uitstekende kaders rondom grote raampartijen. De woningen zijn gericht op de rij met volwassen Platanen en het centrale groen hof met de stadswoningen.

De 5 stadswoningen zijn ook zogenaamde 'drive-in woningen' maar dan met 2 parkeerplaatsen onder de woningen. Op de begane grond krijgen deze woningen een riante transparante leefkeuken die uitkijkt op de achtertuin. Vanuit de leefkeuken is de woonkamer op de eerste verdieping bereikbaar en de slaapkamers op de tweede verdieping. De woonkamer kijkt nadrukkelijk uit op de het centrale groene hof, maar ook de tuin aan de achterzijde. Ook bij deze woningen komen de kaders van het oorspronkelijke zwembadgebouw terug, maar nu in metselwerk, passend bij zowel de bebouwing in De Parken, de binnenstad en de Koningin Wilhelminaschool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1424-vas1_0008.jpg"

Figuur 4.1: Indicatieve schets stedenbouwkundige opzet

4.2 Infrastructuur, Verkeersontsluiting En Parkeren

De nieuwe woningen worden ontsloten op de bestaande, aangrenzende weginfrastructuur. De woningen worden ontsloten via drie nieuwe inritten vanaf de Van Huutstraat. Daarmee worden de verkeersbewegingen verdeeld over het terrein. Het zijn doodlopende 'inprikkers' zodat er geen doorgaand verkeer komt binnen het gebied. Qua capaciteit en qua veiligheid zijn geen belemmeringen te verwachten. De nieuwbouw heeft daarom geen negatieve gevolgen voor de verkeersafwikkeling in de omgeving van het plangebied.

Type woning parkeernorm parkeerplaatsen volgens beleid parkeerplaatsen in plan
5 stadsvilla's 1,25 pp 6,25 10
5 stadswoningen 1,25 pp 6,25 10
14 drive-in woningen 1,25 pp 17,5 14
30 34

De drive-in woningen hebben de mogelijkheid om 1 auto op eigen terrein te parkeren. De stadswoningen hebben 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Voor de stadsvilla's, ter plaatse van de Koningin Wilhelminaschool, worden de parkeerplaatsen aan de westzijde van het gebouw gerealiseerd. Op het terrein worden 10 parkeerplaatsen gerealiseerd. Bezoekers kunnen parkeren bij de voormalige school of in de openbare ruimte, buiten het plangebied.

4.3 Duurzaam Bouwen

Het plan draagt op verschillende manieren bij aan duurzaam bouwen. Zo worden de woningen aardgasloos gerealiseerd en worden op de daken zonnepanelen geïnstalleerd. Ook wordt gebruik gemaakt van luchtwarmtepompen. Vleermuiskasten worden aan de gevel geplaatst. Waterberging vindt op eigen terrein plaats. Bovendien worden de tegeltjes van het Sportfondsenbad hergebruikt bij deze ontwikkeling. Daarnaast krijgt de bestaande bebouwing van de Koninging Wilhelminaschool een tweede leven. Ten slotte liggen de woningen dichtbij de voorzieningen van de binnenstad en wordt er een openbaar toegankelijke parkstrook aangelegd.

5 Uitvoerbaarheid

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. 26 januari 2015, opgesteld door Aveco de Bondt en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het verkennend bodemonderzoek van het parkeerterrein en voormalig buitenbad (locatie Van Huutstraat 3) weergegeven. Uit het onderzoek blijkt dat:

  • De boorpunten 07 en 08 - ter plaatse van het voormalige buitenbad - zijn gestaakt op een diepte van circa 1,0 m-mv op een obstakel en een uiterst puinhoudende laag. Dit betreffen waarschijnlijk de voormalige wanden van het zwembad. Dit bevestigt het vermoeden dat de wanden van het buitenbad in het bad is gestort en dat het bad vervolgens is aangevuld met zand en puin;
  • zintuiglijk zijn op het maaiveld of in de bodem geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • de bovengrond bevat plaatselijk licht tot matig verhoogde gehalten aan PAK en PCB en licht verhoogde gehalten aan kwik, lood en zink;
  • de ondergrond bevat licht verhoogde gehalten aan koper, kwik en lood;
  • in het ondiepe grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium, cadmium en tetrachlooretheen gemeten. De aangetoonde concentraties overschrijden de betreffende streefwaarden, maar geven geen aanleiding voor het uitvoeren van een nader onderzoek;
  • het asfalt kan als niet-teerhoudend worden getypeerd en komt daarmee in aanmerking voor hergebruik

Geconcludeerd wordt dat gezien de vastgestelde bodemkwaliteit er geen risico's zijn voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Indien er in de toekomst bij grondwerkzaamheden grond vrijkomt, wordt geadviseerd deze grond zoveel mogelijk binnen de begrenzing van het perceel te verwerken.

Inmiddels is een deel van het gebied afgegraven en is een groot deel van het puin verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1424-vas1_0009.png"

Figuur 5.1: Overzicht locatie monsterpunten (bron verkennend bodemonderzoek, Aveco de Bondt, d.d. 26 januari 2015)

Daarnaast zijn in de rapportage d.d. 3 maart 2016, opgesteld door Aveco de Bondt en opgenomen in bijlage 3 van de bijlagen bij de toelichting, de resultaten van het bodemonderzoek Van Huutstraat 3 weergegeven. Uit dit onderzoek blijkt dat:

  • ter plaatse van de voormalige bovengrondse tank en voormalige WKK-installatie in de grond zijn geen verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetoond en zijn in het grondwater barium en dichlooretheen in licht verhoogde concentraties gemeten;
  • ter plaatse van de opslag van chemicaliën zijn licht verhoogde gehalten aan PAK en PCB aangetoond. Deze verhoogde gehalten zijn niet te relateren aan de verdachte activiteit. In het grondwater zijn destijds licht verhoogde gehalten aan barium en tetrachlooretheen gemeten;

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat de verdachte bedrijfsactiviteiten niet hebben geleid tot een verontreiniging van de bodem.

In de grond van de onderzoekslocatie zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan cadmium, koper, kwik, lood, zink, PAK en minerale olie aangetoond. Omdat voor geen van de parameters de interventiewaarde wordt overschreden is er op de locatie geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Vanuit de Wbb gelden hiervoor geen saneringsverplichtingen. De grond wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor de voorgenomen nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1424-vas1_0010.png"

Figuur 5.2: Overzicht locaties monsterpunten (bron bodemonderzoek, Aveco de Bondt, d.d. 3 maart 2016)

Op de locatie Kerklaan 21-23 blijft het pand gehandhaafd en wordt niet in de bodem geroerd, een onderzoek naar bodem is derhalve niet noodzakelijk op deze locatie.

Beoordeling Omgevingsdienst Veluwe en IJssel

De Omgevingsdienst Veluwe IJssel (OVIJ) heeft bovenstaande bodemonderzoeken beoordeeld. De OVIJ concludeert echter dat voor de locatie (Sportfondsenbad) onvoldoende bodemonderzoek is uitgevoerd. Dit is gebaseerd op het volgende:

Het voormalige buitenbad is gevuld met de wanden van dit gesloopte bad tot circa 1 meter beneden maaiveld. Dit is vervolgens aangevuld met zand en puin. Tijdens het bodemonderzoek zijn hier in de bovengrond (tot circa 0,5 meter beneden maaiveld) bijmengingen met bodemvreemde materialen (puin en plaatselijk plastic) aangetroffen. Ook rondom het voormalige binnenbad is baksteen en plaatselijk puin aangetroffen. De aangetroffen bijmengingen zijn een mogelijke indicatie voor de aanwezigheid van asbest in de bodem. Er dient zodoende aanvullend een verkennend asbestonderzoek te worden uitgevoerd conform NEN 5707.

Vanwege de bodemverontreiniging is de grond niet geschikt voor de beoogde functie en zal deze geschikt gemaakt moeten worden. Hiertoe wordt een nader asbestonderzoek uitgevoerd en een saneringsplan opgesteld. Beiden moeten door het bevoegd gezag, de provincie Gelderland, goedgekeurd worden. Op basis van het beschikbare bodemonderzoek is voldoende inzicht in de bodemkwaliteit om te kunnen ramen wat de kosten zijn om de locaties geschikt te maken voor woningbouw. Op basis van deze geraamde kosten staat vast dat de sanering financieel uitvoerbaar is.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussenbedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen(hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebiedenmetfunctiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Het plangebied ligt in het centrumgebied. Dit is een gemengd gebied waarbinnen bedrijven en functies in milieucategorie 2 zijn toegestaan. In de directe omgeving van het plangebied komen geen hogere milieucategorieën voor.

Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. vallen in categorie 1 en discotheken en muziekcafe's vallen categorie 2. De in acht te nemen richtafstand in gemengd gebied voor categorie 1 is 0 meter en voor een categorie 2 bedrijf is dat 10 meter. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de bestemming tot op de gevel van de woning. De afstand tussen de bestemmingsgrens horecabedrijven in categorie 2 en de gevels van de te realiseren woningen is groter dan 10 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG brochure. De toevoeging van de woningen voor de horecavestigingen geeft geen beperking in hun bedrijfsvoering ten opzichte van de huidige situatie.

Aan de Vosselmanstraat 203 is een brandweerkazerne aanwezig. De planlocatie is gelegen buiten de richtafstanden die voor de kazerne gelden. De kazerne vormt daarom geen belemmering voor deze ontwikkeling.

Onderzoeksresultaten geluid

In de nabijheid van de planlocatie zijn een aantal horecagelegenheden aanwezig. Hoewel de afstand tussen de planlocatie en de horecagelegenheden voldoet op basis van de VNG brochure, is toch het aspect geluid nader beschouwd. Zie voor het rapport bijlage 1. Er zijn 5 horecagelegenheden op locatie bezocht en de bedrijfsvoering en de maximale ruimtelijke invulling van de bestemming horeca is beschouwd voor het aspect geluid. De 5 horecagelegenheden zijn:

  • Sizzles at the park (Kerklaan 17)
  • Finnegan’s Irish Pub & Restaurant (Hoofdstraat 176)
  • De Kater (Hoofdstraat 176)
  • The Babylon club (Hoofdstraat 166-3)
  • Rockcafe Ozzy (Hoofdstraat 162)

Uit het onderzoek blijkt dat voor de horeca igelegenheden geldt, dat voor het aspect geluid de maximale ruimtelijke invulling niet sterker wordt beperkt door het nieuwe bestemmingsplan 'Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23' ten opzichte van de bestaande situatie.

Onder de voorwaarde dat de beschouwde inrichtingen bij de maximale ruimtelijke invulling in de bestaande situatie voldoen aan de geluidvoorschriften op de dichtstbijzijnde woningen. In dat geval voldoen de inrichtingen aan de geluidvoorschriften conform het Activiteitenbesluit op de dichtstbijzijnde woning in het plan van 50, 45 en 40 dB(A) in dag- avond en nachtperiode. Hiermee is aangetoond dat de woonbestemmingen in het plan ruimtelijk zorgvuldig zijn gescheiden van de beschouwde horeca bestemmingen en is er sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat in de woningen.

Voor één horecagelegenheid blijkt dat een installatie niet voldoet aan de geluidvoorschriften die gelden op op grond van het Activiteitenbesluit. De berekening voor deze installatie is gemaakt op basis van kengetallen. Met de horecagelegehheid is afgesproken dat er nog een keer een geluidsmeting wordt uitgevoerd als de installatie in bedrijf is. Mocht er dan ook sprake zijn van een overschrijding van de geluidvoorschriften, dan kunnen er maatregelen getroffen worden. Bijvoorbeeld door het plaatsen van een demper.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van de nabijgelegen horeca.

Wegverkeerslawaai: geluidsgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

In de rapportage d.d. 21 oktober 2020, opgesteld door Royal HaskoningDHV en opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai weergegeven. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:

Zoneplichtige wegen in het kader van de Wgh

De nieuwbouw bevindt zich conform de Wet geluidhinder voor een deel binnen de geluidzone van de wegen Kerklaan en Regentesselaan. Ten gevolge van de Kerklaan wordt de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden. De geluidbelasting op de nieuwbouw (stadsvilla's) is ten hoogste 57 dB. De ten hoogste toelaatbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Ten gevolge van de Regentesselaan wordt voldaan aan de voorkeurswaarde en worden vanuit de Wet geluidhinder verder geen eisen gesteld.

Voor de Kerklaan zijn maatregelen onderzocht. Echter, bron- en of schermmaatregelen zijn hier niet doeltreffend. Hogere waarden dienen te worden vastgesteld conform onderstaande tabel.

Tabel 5.1: Overzicht vast te stellen hogere waarden stadsvilla's

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1424-vas1_0011.png"

Ten aanzien van de in de KWS te realiseren stadsvilla's schrijft het Bouwbesluit voor dat de kwaliteit van de uitwendige scheidingsconstructie (= dak + gevel) niet mag verslechteren door de verbouwing. Vervolgonderzoek naar de noodzaak van gevelisolerende maatregelen is dus niet nodig.

Niet zoneplichtige wegen in het kader van een GRO

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting van de 30 km/uur weg Van Huutstraat beoordeeld. Ten gevolge van deze weg is de geluidbelasting niet hoger dan 48 dB. In het kader van een goede ruimtelijk ordening wordt dit beoordeeld als “goed”. Gesteld kan worden dat er geen sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed leefklimaat vanwege deze weg.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  1. a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  2. b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  3. c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  4. d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt herontwikkeling van de Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23. Het plan betreft het realiseren van 6 appartementen in de voormalige Koningin Wilhelmina school,14 nieuwe drive-in woningen en 5 stadswoningen op de plek van het voormalige zwembad.Daarmee staat vast dat de ontwikkeling zeer ruim valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.

Nota Milieuveiligheid Apeldoorn

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtingsgrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied (rood omcirkeld) in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1424-vas1_0012.png"

Figuur 5.4: Overzicht plangebied i.r.t. risicobronnen

Bevi

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de woningbouw ontwikkeling.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.1.8 Lichthinder

Het stedenbouwkundig plan gaat uit van efficiënt ruimtegebruik, het bereiken van ruimtelijke kwaliteit en een doelmatige ontsluiting. Dit heeft enkele consequenties, waaronder mogelijke lichthinder. Wanneer auto's vanuit het plangebied de Van Huutstraat oprijden kunnen de bewoners aan de Van Huutstraat enige lichthinder ondervinden doordat de koplampen van die auto's de gevels beschijnen. Er zijn geen specifieke wettelijke normen die hierop van toepassing zijn. Er zijn wel richtlijnen, maar die zien vooral op vaste verlichting. Een kwantitatief onderzoek is daarom niet relevant.

Wanneer kwalitatief naar deze situatie wordt gekeken dan zal er in de (donkere) avonduren, wanneer ook de bewoners aan de Van Huutstraat thuis in de woonkamer zitten, sprake zijn van het inschijnen van koplampen. Naar verwachting zullen in de avondperiode relatief weinig auto's het plangebied verlaten. Deze beperkte mate van hinder levert geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat op. Bovendien wordt het woon- en leefklimaat op de Van Huutstraat op andere aspecten beter nu er een rustige woonbuurt komt op de plaats van de school en het zwembad.

De gemeente is bereid mee te denken over te nemen maatregelen in de sfeer van lichtafscherming. Dit zal in het vergunningenspoor meegenomen kunnen worden.

Het aanpassen van de ontsluiting (via het schoolplein) is onderzocht. Uit de boom effect analyse (tree-o-logic, december 2020), is gebleken dat het maken van een uitweg tussen de rij met platanen door mogelijk is, maar nadelige effecten heeft. Uit dit rapport blijkt dat een gezonde boom in dat geval niet behouden kan blijven, want deze boom komt 'midden in' de inrit te liggen. Om de platanen te behouden moet een drukverdelende sandwichconstructie worden aangebracht. Het aanbrengen van een sandwichconstructie heeft een negatief gevolg voor de toekomstige groeiruimte van de platanen.

Het parkeerterrein van de voormalige KWS en de groenstrook tussen KWS en de drive-in woningen wordt openbaar gebied. Dit sluit aan het gedachtegoed 'Stadspark van Apeldoorn'. In deze visie wordt ingezet op het vergroenen van de binnenstad. Hofjes/binnenterrein worden vergroend en openbaar toegankelijk gemaakt met als doel een groen dwaalmilieu te creëren. Door het aanbrengen van een uitweg tussen de platanen door, heeft dit tot gevolg dat het parkeerterrein van de KWS op een andere wijze vormgegeven moet worden. In dat geval is er geen sprake meer van een openbaar toegankelijk terrein. Dat is niet wat de gemeente beoogd heeft met deze ontwikkeling.

5.1.9 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  1. 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  2. 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:

  • de initiatiefnemer moet een aanmeldnotitie opstellen (deze verplichting geldt niet wanneer de gemeente initiatiefnemer is);
  • het bevoegd gezag moet een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen; dit besluit moet zijn genomen voordat het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd;
  • de initiatiefnemer moet het m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen.

Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, categorie D11.2'. De drempelwaarde wordt niet overschreden. Derhalve dient er een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden.

De (vormvrije) m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r.. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst (Bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU) zijn:

  • Plaats van het project;
  • Kenmerken van het project;
  • Potentiële effecten van het project.

De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in hoofdstuk 5. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu en daarom is het opstellen van een MER niet noodzakelijk. Evenmin is een aparte aanmeldnotitie noodzakelijk.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,7 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie heeft aangegeven.

5.2.2 Grondwater

Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die door de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie is vastgelegd. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen NAP+ 13,70 m en NAP+ 14,60 m ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In de nabijheid is het Oranjepark gelegen met een stadsvijver. Het hemelwater van omliggende straten wordt bij piekbuien via hemelwaterriolen afgevoerd op deze vijverpartij. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

5.2.4 Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een hemelwater en een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater worden afgevoerd. De capaciteit van de riolering is voldoende om bij een maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.

Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

Op dit moment wordt nog gewerkt aan het inrichtingsplan. Het uitgangspunt voor vaststelling van dit bestemmingsplan is dat de ontwikkeling aan deze voorwaarden kan en zal voldoen. De voornoemde voorwaarden worden - waar nodig - opgenomen in de omgevingsvergunning.

5.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

5.2.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1424-vas1_0013.jpg"

Figuur 5.5: Luchtfoto van de Koningin Wilhelminaschool en het Sportfondsenbad met een groot aandeel verhard oppervlak (oorspronkelijke situatie). Als gevolg van dit plan neemt het verhard oppervlak derhalve niet toe.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Wettelijk kader en beleid

5.3.2 Onderzoeksresultaten

In de rapportage d.d. 24 mei 2018, opgesteld door Aveco de Bondt en opgenomen in bijlage 8 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het verkennend natuuronderzoek voor de locaties Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23 weergegeven. Uit het onderzoek dat:

Natura 2000

Als gevolg van de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied kan sprake zijn van een toename aan stikstofdepositie op het omliggende Natura 2000-gebied Veluwe. Aan de hand van stikstofberekeningen moet bepaald worden in hoeverre sprake is van een toename aan stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. Gelet op de ligging van het plangebied, de bouw- en gebruiksactiviteiten en de ervaringen met andere projecten in Apeldoorn is de verwachting gerechtvaardigd dat er geen sprake zal zijn van significante effecten. Dit blijkt ook uit de uitgevoerde Aerius berekeningen, zie hiervoor bijlagen 6 en 7. Voor de aanlegfase komt de Aerius berekening uit op 0.01 mol/ha/jr. Dit wordt veroorzaakt door de inzet van een rupskraan gedurende een jaar. Mogelijk wordt deze rupskraan niet gebruikt. Indien toch gebruik wordt gemaakt van een rupskraan, dan wordt t.z.t. bij de provincie een vrijstelling aangevraagd. Voor de overige verstoringsaspecten geldt dat significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten.

Soortenbescherming

  • Het plangebied vormt geschikt leefgebied voor enkele zwaarder beschermde soorten zoals vleermuizen, vogels met een jaarrond beschermde nestplaats en steenmarter.
  • Het gebouw van de voormalige Koningin Wilhelminaschool is potentieel geschikt als verblijfplaats voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Dit gebouw wordt alleen (intern) verbouwd, maar daarbij kunnen mogelijk wel ingrepen plaatsvinden aan gevels en/of dakconstructies waarin genoemde soorten kunnen verblijven. Aan de hand van aanvullend veldonderzoek naar huismus, gierzwaluw en vleermuizen dient vastgesteld te worden of daadwerkelijk verblijfplaatsen in het gebouw aanwezig zijn.
  • Het gebouw van het voormalige Sportfondsenbad is potentieel geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen en steenmarter. Aan de hand van aanvullend veldonderzoek naar deze soort(groep)en dient vastgesteld te worden in hoeverre daadwerkelijk verblijfplaatsen aanwezig zijn.
  • Voor enkele algemeen voorkomende soorten zoals egel en diverse muizensoorten geldt dat het andere beschermde soorten (art. 3.10 Wnb) betreft, waarvoor een provinciale vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming geldt. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is ten aanzien van deze soorten niet aan de orde.
  • In de begroeiing rondom de bebouwing kunnen algemeen voorkomende zangvogels broeden. Aantasting of verstoring van in gebruik zijnde vogelnesten tijdens het broedseizoen dient voorkomen te worden, bijvoorbeeld door te werken buiten het broedseizoen op plaatsen waar vogels kunnen broeden.

Natuurnetwerk Nederland

De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de vigerende Omgevingsverordening van de provincie Gelderland ten aanzien van het Gelders Natuurnetwerk en/of de Groene Ontwikkelingszone. Verdere toetsing in de vorm van een “Nee, tenzij-toets” is niet aan de orde.

In de rapportage d.d. 13 november 2018, opgesteld door Aveco de Bondt en opgenomen in bijlage 9 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het aanvullend veldonderzoek naar het voorkomen van vleermuizen en steenmarter voor de locatie Van Huutstraat 3 weergeven. Uit het onderzoek blijkt dat:

  • In het plangebied is in 2018 een zomer- en paarverblijfplaats de gewone dwergvleermuis aangetroffen in het zwembadgebouw. Als gevolg van de voorgenomen sloop van het zwembadgebouw gaat een rust- en voortplantingsplaats van de gewone dwergvleermuis verloren. Dit betreft een overtreding van de verbodsbepalingen uit artikel 3.5 Wet natuurbescherming, waarvoor een ontheffing nodig is.
  • Het plangebied zelf fungeert niet als essentieel foerageergebied van vleermuizen. De voorgenomen ingreep leidt derhalve niet tot een aantasting van essentieel foerageergebied van vleermuizen.
  • Het plangebied fungeert niet als essentiële vliegroutes van vleermuizen. De voorgenomen ingreep leidt derhalve niet tot een aantasting van essentiële vliegroutes van vleermuizen.
  • De bebouwing in het plangebied wordt niet door steenmarter gebruikt als verblijfplaats. Het plangebied vormt ook geen essentieel leefgebied voor de steenmarter. De ingreep leidt derhalve niet tot een aantasting van een verblijfplaats of van essentieel leefgebied van de steenmarter. Het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming ten aanzien van steenmarter is niet aan de orde.

Het zwembadgebouw is reeds gesloopt. Er is een ontheffing verleend voor de vleerrmuizen. Vóór de sloop zijn mitigerende maatregelen getroffen voor de gewone dwergvleermuis. Daarnaast worden aan de nieuwe gevel vleermuiskasten opgehangen.

Daarnaast is aanvullend veldonderzoek uitgevoerd voor de Koningin Wilhelminaschool naar het voorkomen van vleermuizen, huismus en gierzwaluw (datum 13 november 2018, door Aveco de Bondt). Deze is opgenomen in bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting. Daarin is het volgende geconcludeerd:

  • In het plangebied zijn geen kraamkolonies en/of andere voortplantings- of rustplaatsen van vleermuizen aangetroffen. De ingreep leidt derhalve niet tot een aantasting van voortplantings- of rustplaatsen van vleermuizen.
  • Het plangebied fungeert niet als essentieel foerageergebied van vleermuizen. De voorgenomen ingreep leidt derhalve niet tot een aantasting van essentieel foerageergebied van vleermuizen.
  • Het plangebied fungeert niet als essentiële vliegroutes van vleermuizen. De voorgenomen ingreep leidt derhalve niet tot een aantasting van essentiële vliegroutes van vleermuizen.
  • In het plangebied zijn geen nestplaatsen van huismus en gierzwaluw aangetroffen. De ingreep leidt derhalve niet tot een aantasting van nestplaatsen van huismus en gierzwaluw. Er is ook geen essentieel leefgebied van huismus en gierzwaluw in het plangebied aanwezig.
  • De voorgenomen activiteit leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van vleermuizen, huismus en gierzwaluw. Voor de voorgenomen activiteit is derhalve geen ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk voor vleermuizen, huismus en gierzwaluw.

5.4 Duurzame Verstedelijking

5.4.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

Voorliggend bestemmingsplan maakt een stedelijke ontwikkeling mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied. In principe is het herbestemmen van een bestaand pand (Koningin Wilhelminaschool) geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor de realisatie van woningen ligt de drempel waarbij wordt gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling echter op 12 woningen. Gezien de aard van de functiewijziging (van maatschappelijk naar wonen) en de omvang (realisatie van 19 woningen ter plaatse van het sportfondsenbad) is in dit geval sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Op basis van paragraaf 2.13 "Afwegingskader woningbouw 2018 t/m 2027" kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen plan voldoende bijdraagt aan de ontwikkelingskoers van gemeente Apeldoorn. Bovendien is de locatie van het sportfondsenbad genoemd in paragraaf 2.6 "Regieplan Binnenstad Apeldoorn" als één van de vier nieuwe woningbouwlocaties in de Apeldoornse binnenstad. Het plan sluit dus kwalitatief aan op de vraag in de stad. In het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.5 Archeologie

5.5.1 Beleid

5.5.2 Onderzoeksresultaten

RAAP heeft een adviesdocument opgesteld voor de archeologische begeleiding van de locatie Van Huutstraat 3, dat is vastgelegd in "RAAP Adviesdocument 1072". De rapportage, gedateerd 8 januari 2020, is opgenomen in bijlage 11 van de Bijlagen bij de toelichting.

Uit de veldinspectie is duidelijk geworden dat het voormalige bebouwde gebied grotendeels, zo niet volledig is verstoord. Daarnaast bleken de civieltechnische werkzaamheden lastig archeologisch te begeleiden. De werkzaamheden gaven niet de mogelijkheid tot het doen van archeologische waarnemingen. Hierdoor was het niet mogelijk om een goede archeologische waardering van het terrein te geven. Om alsnog een betrouwbare waardering van het onbebouwde deel van het plangebied te kunnen geven, is voorgesteld om na afloop van de sloopwerkzaamheden een proefsleuf aan te leggen in het gedeelte van het plangebied dat tot het voormalige parkeerterrein heeft behoord. Dit deel van het terrein ligt hoger dan het straatniveau en is opgehoogd. Een foto uit 1934, waarop de situatie voorafgaand aan de bouw te zien is, laat zien dat het voormalige maaiveld van het terrein gelijk was met het straatniveau. Hier bestaat dus de kans dat eventuele archeologische vondstlagen nog intact in de bodem aanwezig zijn.

RAAP heeft een archeologisch proefsleuvenonderzoek (variant archeologische begeleiding) uitgevoerd aan de Van Huutstraat 3 (sportfondsenbad). De rapportage, gedateerd 24 februari 2020, is opgenomen in bijlage 12 van de Bijlagen bij de toelichting. Het doel van het onderzoek was het vaststellen van de archeologische waarde van het terrein.

Uit de resultaten van de boringen bleek dat het bodemprofiel ter plaatse van de bestaande bebouwing (en baden) dermate verstoord is, dat hier geen intacte archeologische resten meer verwacht worden. Ter plaatse van de voormalige parkeerplaats van het zwembad is een proefsleuf met afmetingen van 24x4 m aangelegd. In deze proefsleuf was de bodem inderdaad grotendeels intact, maar er zijn geen archeologische resten aangetroffen. Omdat wel sprake is van een intact bodemprofiel, is het waarschijnlijk dat deze ook nooit aanwezig zijn geweest. Vermoedelijk was het plangebied in het verleden te laag in het landschap gelegen en vormde het geen aantrekkelijk vestigingslocatie.

Op basis van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats wordt geadviseerd om het plangebied voor wat betreft archeologisch onderzoek vrij te geven voor de verdere ontwikkeling.

Voor het plangebied is een selectiebesluit genomen op basis van het conceptrapport proefsleuvenonderzoek van RAAP (autorisatie datum 16 juni 2020). Ter plaatse van de terreindelen met diep verstoord bodemprofiel (voormalige bebouwing en buitenbad) kan de beleidscategorie worden bijgesteld naar 'zone met geen archeologische verwachting'. Voor het westelijke deel van het plangebied, waar een intact bodemprofiel is aangetroffen, kan de beleidscategorie worden bijgesteld naar 'zone met lage archeologische verwachting'. In dat geval is het niet nodig een dubbelbestemming op te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1424-vas1_0014.png"

Figuur 5.5: Selectiebesluit

De Koninging Wilhelminaschool wordt enkel uitgebreid met bergingen met een lichte constructie waarvoor geen fundering nodig is diep in de bodem. Er wordt dus niet in de bodem geroerd bij de KWS, hierdoor is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk op deze locatie.

5.6 Cultuurhistorie

5.6.1 Wettelijk kader en beleid

5.6.2 Onderzoeksresultaten

5.7 Financieel-economische Uitvoerbaarheid

Het project binnen het plangebied kent een sluitende exploitatie-opzet. De gronden zijn in eigendom van de gemeente Apeldoorn. Overdracht van gronden aan, en verwezenlijking van de bestemming door een private ontwikkelende partij zijn geregeld via een overeenkomst, die tevens ziet op de waarborging van het wettelijke kostenverhaal.

6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter Bestemmingsplan

Bestemmingsplan Van Huutstraat 3 en Kerklaan 21-23 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Groen

Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.


Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.


Wonen

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Onder het wonen dat op grond van deze bestemming is toegestaan valt ook zelfstandig wonen met ambulante begeleiding.

Voor de woningen zijn op de plankaart bouwvlakken opgenomen. Voor de nieuwbouwwoningen zijn bouwstroken opgenomen, gebaseerd op het stedenbouwkundig plan. Het bouwvlak voor de schoolwoningen is strak om het bestaande gebouw getrokken.

Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd en, in het geval voor het schoolgebouw, de monumentale kwaliteit. Met name ter plaatse van de school ligt het niet direct voor de hand vergunning te verlenen voor bebouwing aan de voorzijde. Niettemin, wordt de juridische mogelijkheid open gelaten voor heel specifieke situaties.

De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50 m2. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 8 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 8.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

In artikel 9 staan de algemene gebruiksregels. In lid 9.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 9.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

Artikel 10 regelt de instandhouding van een waardevolle boom. In de artikelen 11 en 12 zijn regelingen opgenomen ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem. Deze beschermende artikelen worden verderop in dit hoofdstuk toegelicht.

In artikel 14 zijn enkele afwijkingsbevoegdheden opgenomen, onder meer voor bepaalde bouwwerken en voor beperkte overschrijdingen van in de regels opgenomen maatvoeringen. Artikel 15 betreft een wijzigingsbevoegdheid om af te kunnen wijken van onder meer bestemmingsgrenzen en voor verdergaande overschrijdingen van in de regels opgenomen maatvoeringen.

In artikel 16 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 17 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Parkeren

In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 9 in lid 9.3 een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren, zoals vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.

In de Algemene afwijkingsregels van artikel 14 is in lid 14.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

6.4.3 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook regels voor in het plangebied voorkomende belemmeringenzones, waarden en dergelijke opgenomen die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

Bijzondere bomen

De bepalingen voor bijzondere bomen zijn opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. Er bevinden bijzondere bomen net buiten het plangebied, maar het beschermingsgebied van deze bomen gaat over het plangebied heen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds-)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 Inspraak En Overleg

7.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening

Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan provincie Gelderland en Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

7.2 Totstandkoming Plan

De omgeving is via een informatiebrief geïnformeerd over de plannen. Op 27 oktober 2020 is er een digitale inloopbijeenkomst georganiseerd. Omwonenden met vragen over het plannen konden deze stellen aan de gemeente en Van Wijnen. Ook is er een website gemaakt met daarop informatie over het plan.

Direct omwonenden worden per brief op de hoogte gesteld van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 18 februari 2021 tot en met 31 maart 2021 voor een ieder terinzage gelegen. Gedurende deze periode zijn drie zienswijzen ontvangen. Zie voor een samenvatting van de zienswijze en een reactie daarop de nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen, bijlage 13.

Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis

SBI-CODE OMSCHRIJVING CATEGORIE
581 Uitgeverijen (kantoren) 1
1814A Grafische afwerking 1
182 Reproduktiebedrijven opgenomen media 1
9524 Meubelstoffeerderijen 1
461 Handelsbemiddeling (kantoren) 1
952 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 1
50, 51 Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) 1
5222 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) 1
5229 Expediteurs, cargadoors (kantoren) 1
791 Reisorganisaties 1
61 Telecommunicatiebedrijven 1
64, 65 Banken, verzekeringsbedrijf/kantoor 1
41, 68 Verhuur van en handel in onroerend goed 1
62 Computerservice- en informatietechnologie-bureaus e.d. 1
722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 1
63, 69 t/m71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 Overige zakelijke dienstverlening: kantoren 1
9602 Schoonheidsspecialist op afspraak 1
9602 Kapper op afspraak 1
9609 Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd 1

Bijlage 2 Beleidsregel Parkeren

Bijlage 2 Beleidsregel Parkeren

Bijlage 1 Geluid Horeca

Bijlage 1 Geluid horeca

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek 2016

Bijlage 3 Bodemonderzoek 2016

Bijlage 4 Bodemonderzoek Asbest

Bijlage 4 Bodemonderzoek asbest

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerlawaai

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai

Bijlage 6 Aerius Aanlegfase

Bijlage 6 Aerius aanlegfase

Bijlage 7 Aerius Gebruiksfase

Bijlage 7 Aerius gebruiksfase

Bijlage 8 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 8 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 9 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 9 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 10 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 10 Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 11 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 11 Archeologisch onderzoek

Bijlage 12 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 12 Archeologisch onderzoek

Bijlage 13 Nota Zienswijzen

Bijlage 13 Nota zienswijzen

Bijlage 14 Procedureschema


Ontwerpplan ter inzage
18-02-2021 - 31-03-2021
Vaststelling door gemeenteraad
08-07-2021
Terinzagelegging vastgesteld plan
22-07-2021 - 01-09-2021