Veendijk hoek A50 Beekbergen
Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn
Vastgesteld op 04-07-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Veendijk hoek A50 Beekbergen met identificatienummer NL.IMRO.0200.bp1510-vas1 van de gemeente Apeldoorn.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan- of uitbouw
Een aan een hoofdgebouw toegevoegd visueel ondergeschikt bouwdeel, waarin woonfuncties zijn
toegestaan.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aanduidingsvlak
Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.
1.7 achtererfgebied
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig
loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te
doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen. Indien op een perceel meer gebouwen
aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de bestemming of indien het
hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen
aanwezig zijn, wordt het achtererfgebied bepaald door het hoofdgebouw, de woning of een van de andere
hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk
gebied.
1.8 agrarisch bedrijf
Een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen
en/of het houden van dieren (met uitzondering van de intensieve veehouderij).
1.9 AHN2-maaiveld
De maaiveldhoogte die is vastgelegd in het Actueel Hoogtebestand Nederland 2.
1.10 antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.11 antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een
techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.12 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bedrijfsmatige exploitatie
Het door middel van een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon beheren of exploiteren van
recreatieverblijven, waarbij voor recreatieverblijven geldt dat daar permanent wisselende recreatieve
(nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.
1.14 bedrijfswoning
Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve
van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
1.15 beperkt kwetsbaar object
Object zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen artikel 1 sub 1.
1.16 beroepsuitoefening aan huis
Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of
technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat in een woning of bedrijfswoning (inclusief
bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie
behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming
is.
1.17 bestaand
- Bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.
- Bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.
1.18 bestaande ammoniakemissie
- a. De activiteit die is toegestaan ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 7 lid 5 van de Wet natuurbescherming is aangehaakt, of een melding op grond van artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming, welke zijn opgenomen in Bijlage 2 van de Bijlagen bij de regels, of
- b. Indien een vergunning of melding als bedoeld onder a ontbreekt: een aan het bedrijf ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan reeds verleende omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu, danwel een melding op grond van het activiteitenbesluit, welke zijn opgenomen in Bijlage 2 van de Bijlagen bij de regels.
1.19 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 bijgebouw
Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is
aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of
hobbyruimte.
1.22 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.23 bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
1.24 bouwlaag:
Een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw en kapverdieping.
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 bruto vloeroppervlakte
De gezamenlijke vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels, horeca of andere bedrijven, met
inbegrip van de daarbij behorende magazijnruimte en overige dienstruimten.
1.28 dependance
Een voor de huisvesting van een zelfstandig huishouden geschikt gebouw dat blijvend onderdeel
uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.
1.29 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur,
het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en
diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een
beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.30 detailhandel in ambulante goederen
Detailhandel in niet volumineuze markt - en faillissementgoederen die tijdelijk ter plaatse worden
verhandeld, niet zijnde textiel, schoeisel en lederwaren, voedings- en genotsmiddelen en huishoudelijke
artikelen.
1.31 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te
woord wordt gestaan en geholpen.
1.32 evenementen
grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten.
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 gebruiksgerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone, waaronder
begrepen een pensionstalling.
1.35 geitenhouderij
Een veehouderij met geiten.
1.36 geurgevoelig object
Een gebouw dat is bestemd voor en dat blijkens aard, indeling en inrichting geschikt is voor wonen of
menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt.
1.37 glastuinbouwbedrijf
Een bedrijf en/of bedrijfsonderdeel dat is gericht op de teelt of veredeling van gewassen, geheel of
nagenoeg geheel met behulp van een glasopstand met een oppervlakte van ten minste 2.500 m2,
waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.
1.38 groepsaccommodatie
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat niet voor permanente bewoning bestemd is en dat
gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatief nachtverblijf door wisselende groepen personen.
1.39 grondgebonden agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als
agrarisch productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond,
waaronder begrepen grondgebonden veehouderij.
1.40 grondgebonden veehouderij
Een agrarisch bedrijf dat overwegend gericht is op het houden van dieren en voor de bedrijfsvoering afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond die tot dat bedrijf behoort.
1.41 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste
bouwwerk valt aan te merken.
1.42 hotel
Een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het verstrekken van nachtverblijf voor beperkte duur.
1.43 kampeermiddel
Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of
gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen recreatiewoning, trekkershut of stacaravan
zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd
of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.
1.44 kas
Een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van
gewassen.
1.45 kavel
De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.
1.46 kwekerij
Een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen,
heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of
grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.
1.47 kwetsbaar object
Object zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen artikel 1 sub 2.
1.48 lawaaisporten
De autosport, de motorsport, de (model-)vliegsport, karting en soortgelijk geluidproducerende sporten.
1.49 loonbedrijf
Een bedrijf dat zich, met behulp van werktuigen en apparatuur, richt op het leveren van diensten op het
gebied van cultuurtechniek en van grond-, weg- en waterbouw.
1.50 manege
Een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid
geven tot het beoefenen van de paardensport en als ondergeschikte activiteit al dan niet mogelijkheden
biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden al dan niet gecombineerd met het fokken, africhten
en verkopen van paarden.
1.51 nevenactiviteit
Een activiteit die uitsluitend naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en uitsluitend door de bewoner
en/of ondernemer van die hoofdfunctie uitgeoefend kan worden en wat betreft vloeroppervlakte
ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.
1.52 niet-grondgebonden veehouderij
Veehouderij die beschikt over onvoldoende agrarische cultuurgrond in de omgeving van de
bedrijfsgebouwen om 50% van de benodigde diervoeding zelf te kunnen produceren.
1.53 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie
alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen
transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.54 openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen,
parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen
toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door
langzaam verkeer.
1.55 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste
één wand.
1.56 peil
Het peil gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte bouwterrein, met dien verstande
dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogte.
1.57 permanente bewoning
Gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet basisregistratie personen, waaronder wordt verstaan:
- a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet basisregistratie personen bepaalde leidt tot inschrijving in de basisregistratie personen van de gemeente, en/of
- b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een woonadres beschikt.
1.58 productiegerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij waar handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op
het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.59 prostitutie
Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.
1.60 recreatief medegebruik
Extensieve vormen van dagrecreatie, in de vorm van paardrijden, wandelen, trimmen, fietsen,
mountainbiken, picknicken en daarmee te vergelijken recreatievormen, inclusief naar de aard en omvang
daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.
1.61 recreatief zorgverblijf
Recreatieverblijf ten behoeve van mensen met een functionele beperking.
1.62 recreatieverblijf
Een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, niet zijnde permanente
bewoning, en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden door wisselende
personen.
1.63 recreatiewoning
Een gebouw of gedeelte van een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op
wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en dat
gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatie.
1.64 risicovolle inrichting
Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een
richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het
bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd
Besluit en/of een inrichting waarbinnen een risicobron aanwezig is met een contour voor het
plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar berekend conform de uitgangspunten zoals vastgelegd in de
Regeling externe veiligheid inrichtingen.
1.65 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden
van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een
gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:
- a. seksbioscoop: Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard.
- b. seksclub: Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht.
- c. seksautomaat: Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard.
- d. sekswinkel: Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.
- e. prostitutiebedrijf: Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.
1.66 stacaravan
Onderkomens, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dienen of kunnen
dienen tot het dag- en/of nachtverblijf van een of meer personen, die gedurende het hele jaar gebruikt
worden voor recreatieve doeleinden door wisselende personen, en die door de aanwezigheid van een
chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand kunnen worden verreden, doch niet bestemd
en/of geschikt zijn om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als een aanhangsel van een
personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze onderkomens wegens daaraan of daarbij
aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt zijn om te worden verreden, worden
zij aangemerkt als stacaravan.
1.67 teeltondersteunende voorzieningen
Voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen
en te beschermen, zoals tunnelkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen en
regenkappen.
1.68 trekkershut
Een gebouw geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat niet voor
permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatie.
1.69 tunnelkas
Elke constructie, geen gebouw zijnde, van hout, metaal of anderszins die met plastic of in gebruik
daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten.
1.70 verblijfsgebied
Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.
1.71 verblijfsrecreatie
Recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, trekkershutten, recreatiewoningen,
groepsaccommodaties en/of stacaravans.
1.72 voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.73 waarde
De aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op
het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie.
1.74 winkel
Een (deel van een) gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor de
uitoefening van detailhandel en/of het verlenen van diensten, waaronder mede worden begrepen
videotheken, kapsalons en buffetverkoop. Tot de winkel worden de voor publiek toegankelijke ruimte
alsmede de bijbehorende magazijnruimte, kantoren en overige dienstruimten begrepen.
1.75 woning
Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van
personen.
1.76 woonadres
- a. Het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten.
- b. Het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.
1.77 wooneenheid
Een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.78 woonwagen
Een voor huisvesting van personen bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en
dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.79 woonwagenstandplaats
Terrein bestemd voor woonwagens en bijbehorende voorzieningen.
1.80 zonnecollector
Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.
1.81 zorgboerderij
Een voorziening in hoofdzaak gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van
gewassen en/of het houden van dieren door personen die niet zelfstandig kunnen werken en die
geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 het bebouwingspercentage
De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel
aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.
Ingeval geen bouwvlak dan wel aanduidingsvlak is aangegeven wordt onder bebouwingspercentage
verstaan de in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een
bestemmingsvlak tot de oppervlakte van het bestemmingsvlak, per kavel gemeten.
2.5 de vloeroppervlakte
Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien
verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten
beschouwing wordt gelaten.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Boven peil tussen de buitenwerkse gevelvlakken, dakvlakken en harten van scheidsmuren.
2.7 de bodemingreep
De oppervlakte van de bodem die daadwerkelijk is afgegraven dan wel wordt afgegraven bij de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos en natuurgebied;
- b. bosbouw en houtproductie;
- c. extensief grondgebonden agrarisch medegebruik;
- d. recreatief medegebruik;
- e. natuureducatie en beheeractiviteiten;
- f. hoogzitten ten behoeve van de jacht;
- g. behoud, ontwikkeling en herstel van cultuurhistorische waarden;
- h. behoud en herstel van aardkundige waarden;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. bestaande ontsluitingen van binnen het natuurgebied gelegen woningen;
- k. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
3.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van Artikel 5 en de regels voor gebiedsaanduidingen van Hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximum oppervlakte / inhoud | Maximum goothoogte | Maximum bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken t.b.v. beheeractiviteiten en natuureducatie | bestaand | 3 m | ||
Bouwwerken, geen gebouw zijnde: - hoogzit - bouwwerken t.b.v. recreatief medegebruik - overige | 5 m 2 m 2,5 m | - het oprichten van hekwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen, is niet toegestaan - lichtmasten en andere vormen van verlichting zijn niet toegestaan |
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van Artikel 6 en de regels voor gebiedsaanduidingen van Hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 14 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit lid mag alleen plaatsvinden voor zover de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied en het in het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast. Voorts zijn de algemene criteria van artikel 11 lid 11.2 van toepassing.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het toestaan van bebouwing ten behoeve van het behoud, bescherming en beheer van natuur, natuureducatie en -recreatie zoals ecoducten, een uitkijktoren en een natuurtransferia.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Algemene regels
5.2 Afdekking van gebouwen
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik onbebouwde grond
6.2 Strijdig gebruik bebouwde grond
6.3 Gebruiksregel parkeren
6.4 Aanvulling gebruiksverbod
Onder het gebruiken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt tevens verstaan het in gebruik geven of laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Artikel 7 Overige Zone - Beslotenheid
7.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beslotenheid' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van kavelgrensbeplantingen en beplanting langs wegen en paden.
7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 14 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 8 Overige Zone - Hoge Archeologische Verwachtingswaarde
8.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden die voorkomen in het gebied waarvan de verwachting middelhoog tot hoog is dat er bij bodemingrepen archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen.
8.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' gelden voor het oprichten van bebouwing de volgende regels:
- a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,15 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m², dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
- b. Ter plaatse van de aanduiding overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden die voorkomen in het gebied waarvan de verwachting middelhoog tot hoog is dat er bij bodemingrepen archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen;
- c. Indien uit het onder a genoemde rapport dan wel uit de onder b bedoelde andere beschikbare informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de als bedoeld onder a zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en tot het uitbrengen van een verslag waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
- 2. de verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek en tot het uitbrengen van een verslag waarmee de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate buiten de bodem behouden blijven.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 14 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding 'overige zone- hoge archeologische verwachtingswaarde' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 9 Overige Zone - Lage Archeologische Verwachtingswaarde
9.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - lage archeologische verwachtingswaarde' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden die voorkomen in het gebied waarvan de verwachting laag is dat er bij bodemingrepen archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen.
9.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - lage archeologische verwachtingswaarde' gelden voor het oprichten van bebouwing de volgende regels:
- a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,15 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 2.500 m², dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
- b. In afwijking van het onder a bepaalde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld;
- c. Indien uit het onder a genoemde rapport dan wel uit de onder b bedoelde andere beschikbare informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de bodemingreep als bedoeld onder a zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en tot het uitbrengen van een verslag waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt op welke wijze met de archeologische is omgegaan;
- 2. de verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek en tot het uitbrengen van een verslag waarmee de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate buiten de bodem behouden blijven.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 14 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding overige zone- lage archeologische verwachtingswaarde geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Bevoegdheid tot het afwijken
Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de regels van het plan, voor:
- a. ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voor zover -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m³ en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m² en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de regels voor bouwhoogte zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de regels voor inhoud zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de regels voor oppervlakte zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
- b. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
- c. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
- d. ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages.
10.2 Voorwaarden voor afwijken
- a. Afwijken als bedoeld in lid 10.1 is alleen mogelijk:
- I. voor zover de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit die met het plan is beoogd niet onevenredig wordt aangetast;
- II. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten.
10.3 Aangrenzende percelen
Afwijken als bedoeld in lid 10.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de vergunning kan worden voorkomen.
10.4 Bouwwerken onder het overgangsrecht
Het in lid 10.1 onder d bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 15 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:
- a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
- b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages.
11.2 Voorwaarden voor wijziging
Toepassing van wijzigingsbevoegdheden mag alleen plaatsvinden voor zover:
- a. indien er sprake is van cultuurhistorische dan wel karakteristieke waarden, deze worden behouden en versterkt;
- b. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
- c. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
- d. er geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
- e. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
- f. er, indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt overschreden;
- g. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 13 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.
Artikel 14 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
14.1 Vergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een door het bevoegd gezag verleende vergunning de hierna genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren. Bij het verlenen van de vergunning wordt getoetst aan de in onderstaand schema bij de desbetreffende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden aangegeven specifieke beoordelingscriteria en aan de in lid 14.3 opgenomen algemene beoordelingscriteria.
Bestemming/ aanduiding | Werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarvoor de vergunningplicht geldt | Specifieke beoordelingscriteria |
bestemming Natuur | het egaliseren, ophogen, verharden en afgraven van gronden - het verharden van bestaande onverharde wegen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen - het aanbrengen van ondergrondse leidingen | - de aanwezige differentiatie in abiotische milieu-omstandigheden blijft behouden - de aanwezige hoogteverschillen blijven behouden - de bestaande kwetsbare vegetaties blijven behouden - de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het agrarisch medegebruik van de gronden - de recreatieve betekenis en het landelijke karakter blijven behouden - de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte beheer en gebruik - de infiltratie in de bodem blijft behouden - aanwezige kwetsbare vegetaties blijven behouden - de recreatieve betekenis blijft behouden - de ondergrondse leidingen zijn noodzakelijk voor het terreinbeheer dan wel het openbaar nut |
Aanduiding overige zone - hogearcheologische verwachtingswaarde | - grondwerkzaamheden voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,15 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m², zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting; - graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels, voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,15 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m² ; - aanleggen van leidingen voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,15 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m² | - de archeologische waarden worden niet onevenredig aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld |
Aanduiding overige zone - lagearcheologische verwachtingswaarde | - grondwerkzaamheden voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,15 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 2.500 m², zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting; - graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels, voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,15 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² ; - aanleggen van leidingen voor zover daarvoor een bodemingreep wordt gedaan dieper dan 0,15 m onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² | - de archeologische waarden worden niet onevenredig aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld |
Aanduiding overige zone - beslotenheid | het graven en dempen van sloten, aanleggen van drainage en diepploegen | - de hoge grondwaterstanden alsmede het optreden van kwel blijven behouden - de aanwezige differentiatie in abiotische milieu-omstandigheden blijven behouden - de aanwezige hoogteverschillen blijven behouden - de bestaande kwetsbare vegetaties blijven behouden - de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het agrarisch gebruik van de gronden |
14.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in lid 14.1 opgenomen verbod geldt niet:
- a. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, waaronder werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een normale agrarische bedrijfsexploitatie zoals spitwerkzaamheden, met dien verstande dat kwekerijen en boomgaarden niet onder normale agrarische bedrijvigheid worden begrepen, en werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer, waaronder mede begrepen houtproductie in de vorm van uitdunning van bos;
- b. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarmee is begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
- c. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die in redelijkheid slechts kunnen worden aangemerkt als zijnde van zodanig ondergeschikte aard en omvang dat enige wezenlijke invloed op de betreffende waarden en functies niet te verwachten is;
- d. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden binnen een afstand van 10 m uit bestaande gebouwen;
- e. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals waterontrekking, voor zover daarvoor een vergunning vereist is krachtens artikel 6.4 van de Waterwet;
- f. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals het onttrekken van oppervlaktewater, voor zover daarvoor een vergunning is vereist of voor zover deze worden uitgevoerd door of vanwege het waterschap;
- g. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een door gedeputeerde staten goedgekeurd natuurontwikkelingsplan;
- h. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
- i. ingeval op grond van de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet een vergunning is vereist dan wel overige regels van de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet van toepassing zijn.
14.3 Algemene beoordelingscriteria
Werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel 14 lid 14.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 14.1 bedoelde gronden, die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht Bouwwerken
15.1 Overgangsrecht
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
15.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.
15.3 Afwijken bij bijgebouwen
Indien lid 15.1 van toepassing is op bijgebouwen als bedoeld in artikel 1 lid 1.21 kan het bevoegd gezag eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 15.1 bepaalde ten behoeve van het geheel vernieuwen van een gedeelte van die bijgebouwen. Afwijken is alleen mogelijk wanneer gelijktijdig voor elke m² waarvoor bij omgevingsvergunning wordt afgeweken 2 m² aan bestaande bijgebouwen wordt afgebroken, met het doel om te komen tot een sanering van de aanwezige bebouwing.
15.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 16 Overgangsrecht Gebruik
16.1 Overgangsrecht
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
16.2 Ander strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
16.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
16.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
17.1 Citeertitel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Veendijk hoek A50 Beekbergen.
Vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn
d.d. 4 juli 2024 nr. 96-2024
Mij bekend,
de griffier,
namens hem/haar:
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Herziening
Langs de Veendijk bij Lieren heeft de provincie Gelderland een landbouwperceel met een oppervlakte van 4,4 hectare aangekocht. De voormalige natuurwaarde van het perceel was vrij laag. De provincie heeft hier daarom natuur gerealiseerd binnen het project 'inrichting natuur op eigen grond'. Met het beheer en de aanleg van nieuwe natuur kan de bestaande natuur versterkt worden. In dit geval gaat het perceel Veendijk Lieren verschillende gebieden met elkaar verbinden en gaat zo deel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk. Ook is het perceel onderdeel van de ecologische verbindingszone vanaf de Veluwe naar de IJsselvallei (Beekbergerpoort).
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het perceel is gelegen direct langs de Veendijk, ten oosten van de rijksweg A50, 180 meter ten zuiden van het Kanaal Zuid en ten westen van de Oosterhuizerspreng. In de figuur hieronder is het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Weergave plangebied met rode lijn (bron: Beknopte LESA Apeldoorn; Veendijk Lieren)
1.3 Vigerende Plannen
- Bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid (vastgesteld door de gemeenteraad van Apeldoorn op 26 april 2001). Ter plaatse vigeren de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke- en natuurwaarde (geheel) en de aanduidingen 'natte verspreide natuurwaarden' (geheel) en 'natuurontwikkelingsgebied' (deels).
- Bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid 1e partiële herziening (vastgesteld door de gemeenteraad van Apeldoorn op 5 juni 2006). De partiële herziening omvat voor dit plangebied enkel een herziening van de planregels.
- Bestemmingsplan Parapluherziening begeleid wonen analoge plannen (vastgesteld door de gemeenteraad van Apeldoorn op 17 januari 2019). Dit plan is niet relevant voor deze ontwikkeling.
- Bestemmingsplan Parapluherziening parkeren (vastgesteld door de gemeenteraad van Apeldoorn op 21 maart 2019). Dit plan is niet relevant voor deze ontwikkeling.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en de gemeente Apeldoorn uiteengezet. In hoofdstuk 4 worden de doelstellingen en uitgangspunten besproken en worden de ontwikkelingen besproken die ten grondslag liggen aan het planvoornemen. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de standaarden en de systematiek van dit bestemmingsplan worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstukken 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en van de resultaten van de inspraak en het overleg.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Europees Beleid En Rijksbeleid
Kaderrichtlijn Water
Op 22 december 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) in werking getreden. Hierin zijn richtlijnen opgenomen die het grond- en oppervlaktewater zowel kwantitatief als kwalitatief op niveau moeten houden, nu en in de toekomst. Kaders moeten er uiteindelijk toe leiden dat:
- verdere achteruitgang van aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van de ecosystemen wordt voorkomen;
- het aquatisch milieu wordt verbeterd, bijvoorbeeld door het verminderen van lozingen en emissies;
- duurzamer met het gebruik van water wordt omgegaan. De beschikbare waterbronnen op lange termijn moeten worden beschermd;
- er minder verontreiniging van grondwater is.
Provincies, waterschappen en gemeenten moeten gezamenlijk een maatregelprogramma opstellen op basis van de ecologische en chemische doelen die voortkomen uit de KRW (zie 2.3 Regionaal beleidRegionaal Waterprogramma Gelderland). De partijen zijn verplicht om de maatregelen te nemen om een goede toestand van het aquatisch milieu te realiseren.
Conclusie:
De herinrichting van Veendijk Lieren is niet tegenstrijdig met de natuuropgaven uit de KRW.
Nationale Omgevingsvisie
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) heeft het Rijk de langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland verder inhoud gegeven.
De NOVI richt zich op vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe we onze fysieke leefomgeving inrichten. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
- Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
- De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
- Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken;
- Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
In feite zijn er vanuit de geschetste sectorale opgaven, vier strategische, integrerende, opgaven voor het omgevingsbeleid gedestilleerd:
- 1. Naar een duurzame en concurrerende economie;
- 2. Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;
- 3. Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;
- 4. Naar een waardevolle leefomgeving.
De natuurontwikkeling en de bijbehorende uitgevoerde werkzaamheden hebben met name betrekking op uitgangspunt 4 en leveren hier een positieve bijdrage aan.
Conclusie:
De herinrichting van Veendijk Lieren draagt bij aan de strategische opgaven uit de NOVI, met name aan uitganspunt 4 'een waardevolle leefomgeving'.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte de 'kapstok' voor uitwerkingen van beleid met ruimtelijke consequenties.
Met de SVIR stelt het Rijk heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk heeft hier drie doelen voor opgesteld:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Binnen dit laatste doel is nationaal belang 10 'ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten' opgenomen. Hieronder valt ook de Ecologische hoofdstructuur en de Natura 2000.
Conclusie:
De herinrichting van Veendijk Lieren draagt bij aan de belangen van de SVIR, met name nationaal belang 10 'ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten'.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In de Structuurvisie Infrastructuur (SVIR) en Ruimte heeft de Rijksoverheid de nationale belangen omschreven waarvoor het Rijk zelf verantwoordelijkheid draagt. Een goede doorwerking van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd met een algemene maatregel van bestuur (AMvB), via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De regels zijn bedoeld om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt.
De nationale belangen betreffen onder meer onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
Natuurnetwerk Nederland
Op 18 mei 2016 is het Barro gewijzigd, waaronder titel 2.10 'Ecologische Hoofdstructuur'. Het Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in 2013 vervangen door het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit bouwt voort op de doelstellingen die in de EHS beschreven zijn en de reeds gerealiseerde delen van het EHS en Natura 2000. Het beoogde oppervlak van het netwerk is met de komst van het NNN echter wel verkleind, maar de kwaliteitsambitie is verhoogd.
Zoals de naam al aangeeft, is een netwerk met verbindingszones van groot belang. Dit maakt uitwisseling en verplaatsing van planten en dieren mogelijk. Bovendien moeten de natuurnetwerken aansluiting vinden op de groenblauwe dooradering van de stad. De uitvoering van dit beleid ligt bij de provincies, zoals overeengekomen in de Natuurpact ontwikkeling en beheer van natuur in Nederland die een doorlooptijd heeft tot 2027. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, genaamd Gelders Natuurnetwerk binnen de provincie Gelderland) heeft namelijk de EHS opgevolgd. Dat is van belang voor het bestemmingsplan, om de volgende reden:
De provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing en begrenzing in een verordening van de gebieden die deel zijn van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Voor de NNN geldt het volgende: nieuwe activiteiten die de wezenlijke kenmerken en waarden van NNN-gebieden significant aantasten zijn verboden, tenzij sprake is van groot openbaar belang, er geen andere mogelijkheden voor realisatie zijn en de negatieve gevolgen worden beperkt en gecompenseerd. De provinciale regels dienen te bewerkstelligen dat bestemmingsplannen in het NNN in beginsel geen bestemmingen mogelijk maken die per saldo de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant aantasten.
Conclusie:
Omdat de herinrichting bestaat uit natuurontwikkeling draagt het bij aan de doelstellingen vanuit het Natuurnetwerk Nederland.
2.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is vastgesteld op 19 december 2018. Het document schetst een toekomstbeeld, en benoemt een aantal waarden en kwaliteiten dat van belang is voor de ontwikkeling van de provincie Gelderland. Deze waarden en kwaliteiten zijn vervolgens vertaald naar een aantal onderwerpen, zoals volgt:
- energietransitie;
- klimaatadaptatie;
- circulaire economie;
- biodiversiteit;
- bereikbaarheid;
- vestigingsklimaat;
- woon- en leefomgeving.
Bovenstaande onderwerpen geven richting aan het realiseren van het toekomstbeeld dat geschetst wordt in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
Biodiversiteit
De natuurontwikkeling en de daarvoor uitgevoerde werkzaamheden sluiten met name aan bij het onderwerp biodiversiteit. In de omgevingsvisie wordt dit onderwerp direct gelinkt aan 'werken met de natuur'. De natuur binnen de provincie Gelderland bestaat uit een netwerk met allerlei verbindingszones, zoals ecologische poorten, ecoducten en uiterwaarden. Deze verbindingszones beschermen en versterken specifieke dier- en plantensoorten.
Daarnaast komt in de omgevingsvisie naar voren dat de variatie in dier- en plantensoorten dalend is. Dit betekent dat er meer aan gedaan moet worden om deze variatie weer op peil te krijgen. Door veehouderij, land- en tuinbouw en natuur slimmer te verbinden, kan hieraan worden bijgedragen.
Ambities met betrekking tot de biodiversiteit in Gelderland zijn:
- In 2050 gaat het goed met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden.
- In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.
Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving
Een ander leidend thema voor de Omgevingsvisie Gelderland is het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. De provincie streeft ernaar om de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving te versterken. Dit omvat aspecten zoals een aantrekkelijk landschap, natuur, gezondheid, veiligheid, waterkwaliteit en een goede ondergrond. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.
Voorgaande betekent het volgende:
- het ontwikkelen van kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van een plek;
- zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
- een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties, ook bij droogte, hitte en waterovervloed;
- een gezonde en veilige leefomgeving;
- een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap
Het grondgebied is aangewezen als 'verkenningsgebied voorwaarden windturbines Gelders natuurnetwerk' en 'windenergie mogelijk' (zie onderstaande afbeelding). De bescherming van specifieke natuurgebieden ligt vast in de Wet natuurbescherming. Voor windenergie zijn de Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland van belang. Het plangebied is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland. Als een windproject de belangrijkste waarden en kenmerken van het gebied aantast, is het niet toegestaan. Er geldt wel een uitzondering: als er geen redelijk alternatief is, er een dwingende reden van openbaar belang is en als er compensatie plaatsvindt: de zogenaamde ADC-toets.
Figuur 2.1: Kaart verkenningsgebied windenergie (Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, 2018)
Conclusie:
De herinrichting van Veendijk Lieren draagt bij aan de ambities uit de Gelderse omgevingsvisie Gaaf Gelderland, tenminste op het gebied van biodiversiteit en het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving.
Omgevingsverordening Gelderland
Op basis van de omgevingsverordening Gelderland zijn de volgende zaken relevant voor natuurontwikkeling in het plangebied, namelijk:
- Het gebied valt binnen het ammoniakbuffergebied (art. 2.33), dit houdt in dat nieuw- en hervestiging van een niet-grondgebonden veehouderij(tak) niet mogelijk is.
- Bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling is een initiatiefnemer verplicht om onderzoek te doen naar de te verwachten effecten daarvan op de kernkwaliteiten, oppervlakte en samenhang van het Gelders natuurnetwerk.
- Een bestemmingsplan mag geen nieuwe grootschalige ontwikkeling mogelijk maken die leidt tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone. Enkele uitzonderingen daargelaten.
Conclusie:
De herinrichting van Veendijk Lieren heeft is niet tegenstrijdig met de regels vanuit de omgevingsverordening Gelderland.
Gelders Natuurnetwerk (GNN)
Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Gelderse Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit het zoekgebied voor nieuwe natuur. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan.
Figuur 2.2: Kaart Gelders Natuur Netwerk (Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, 2018)
Het gehele perceel is aangewezen als Gelders natuurnetwerk, als ecologische verbindingszone en als zoekgebied nieuwe natuur. De kernkwaliteiten van de door de Provincie Gelderland in het GNN en GO aangewezen percelen worden beschreven voor 184 deelgebieden in KernkwaliteitenGeldersNatuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone. Het perceel aan de Veendijk ligt aan de rand van gebied 123 Loenermark. De kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van het gebied staan opgesomd in onderstaand tekstkader (bron: Beknopte LESA Apeldoorn,Veendijk Lieren).
Kernkwaliteiten - Onderdeel van grootschalig aaneengesloten gebied van droge, voedselarme bossen, zandverstuivingen en heide; hier vooral bos en heidevelden met veel reliëf, droge en natte heide, vennen en sprengenbeken - Onderdeel van Nationaal Landschap Veluwe - Onderdeel van Natura 2000-gebied Veluwe met de bijbehorende habitats en soorten - Toevoergebied van Beekberger Poort - Parel Ramenberg: droog Zomereiken-Berkenbos in diverse stadia van ontwikkeling; heide met jeneverbes - Parel Loenermark: droge heidevelden, deels met waardevolle hakhoutrelicten van wintereik - Groot wild: m.n. edelherten, wilde zwijnen - Leefgebied das - Cultuurhistorische waarden van o.m. sprengenbeken, oude ontginningen en boerderijen, - Abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir - Rust, ruimte, donkerte - Ecosysteemdiensten: recreatie, rust, drinkwater - Houtproductie - Alle door de Flora- en faunawet of Natuurbeschermingswet beschermde soorten en hun leefgebieden in dit deelgebied Ontwikkelingsdoelen natuur en landschap (GNN) - Ontwikkeling oude bossen met bijbehorende flora en fauna - Ontwikkeling heidevelden, droog en vochtig met vennen, jeneverbesstruwelen en met bijbehorende flora en vegetatie - Ontwikkeling sprengen en beken met de bijbehorende flora en fauna - Ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden, heide en schrale graslanden - Ontwikkeling Beekberger Poort - Ontwikkeling uitwisseling met de omgeving en vermindering barrièrewerking A50, N786, N789 en Apeldoornsch Kanaal - Ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieen - Ontwikkeling cultuurhistorische patronen en beheersvormen - Ontwikkeling houtproductie en andere ecosysteemdiensten Ontwikkelingsdoelen natuur en landschap Groene Ontwikkelingszone (GO) - Ontwikkeling Beekberger Poort - Ontwikkeling uitwisseling met de omgeving en vermindering barrièrewerking A50, N786, N789 en Apeldoornsch Kanaal - Ontwikkeling overgangen tussen bos en graslanden en heideachtige terreinen - Ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën - Ontwikkeling cultuurhistorische patronen en beheersvormen - Ontwikkeling van het kleinschalig landschap langs de voet van de Veluwe; houtsingels, beken en (schrale) graslanden Ecologische verbindingen met evz-model - Beekberger Poort |
De planontwikkeling staat in het teken van de realisatie van nieuwe natuur en draagt daardoor bij aan het Gelders natuur- en landschapsbeleid.
Conclusie:
De herinrichting van Veendijk Lieren draagt bij aan de ambities uit het Gelders Natuurnetwerk.
Groene Ontwikkelingszone (GO)
De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan natuur binnen de voormalige Gelderse EHS. Het beleid met betrekking tot de GO is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De ontwikkelingsdoelstelling is tweeledig; ontwikkeling van functies in combinatie met versterking van de kernkwaliteiten natuur en landschap.
Op onderstaande afbeelding is te zien dat het plangebied zelf niet aangewezen is als Groene Ontwikkelingszone, maar wel wordt omringd hierdoor.
Figuur 2.3: Kaart Groene Ontwikkelingszone (Omgevingsverordening Gelderland, 2021)
Conclusie:
De herinrichting van Veendijk Lieren versterkt de ecologische samenhang van verbindingszones en draagt zo bij aan de doelstellingen van de Groene Ontwikkelingszone.
2.3 Regionaal Beleid
Regionaal Waterprogramma Gelderland
Het Regionaal Waterprogramma Gelderland is in het verlengde van de Gelderse omgevingsvisie Gaaf Gelderland opgesteld. Dit programma gaat meer gedetailleerd in op wat in de visie al op hoofdlijnen uiteen is gezet met betrekking tot het waterprogramma. Gezamenlijk vormen beide documenten het Gelders waterbeleid. Dit Waterprogramma is, gebruikmakend van de term 'programma', conform de Omgevingswet en vervangt het omgevingsplan. Daarnaast voldoet het aan artikel 4.4 van de Waterwet, die stelt dat op regionaal niveau een waterplan vastgesteld moet worden. Thema's die in dit programma naar voren komen, zijn:
- water en ondergrond;
- waterveiligheid en -overlast;
- water en natuur;
- water en kwaliteit; en
- water en gebruik.
Op onderstaande afbeelding is te zien dat het plangebied is aangewezen als 'water als verbinder'. Het waterbeleid van provincie Gelderland is gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. De provincie onderschrijft hiermee de ambities voor 2027 uit de Europese Kaderrichtlijn Water die gericht zijn op het schoon en ecologisch gezond maken van het grond- en oppervlaktewater en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik. De provincie Gelderland en haar partners streven er samen naar een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden te realiseren, zo blijkt uit dit regionaal waterprogramma.
Figuur 2.4: Themakaart Waterbeleid (Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, 2018)
Conclusie:
De herinrichting van Veendijk Lieren is geenszins in strijd met de ambities uit het Regionaal Waterprogramma Gelderland.
Gelders Natuurbeheerplan (2021)
In het Natuurbeheerplan 2021 heeft de Provincie Gelderland de beleidsdoelen en subsidiemogelijkheden vastgelegd voor ontwikkeling en beheer van (agrarische) natuurgebieden, landschaps- en waterelementen in de provincie Gelderland. Het Natuurbeheerplan geeft aan waar welke beheerwaardige natuur aanwezig is en welke beheerdoelen hiervoor gelden. Hiervoor heeft de Provincie percelen aangewezen in het kader van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene ontwikkelingszones (GO) (bron: Beknopte LESA Apeldoorn, VeendijkLieren).
Het GNN en GO is door de Provincie vastgesteld om:
- Te beoordelen in hoeverre geplande ingrepen in het gebied de kernkwaliteiten aantast,
- Om richting te geven aan mitigerende en compenserende maatregelen.
Het onderzoeksgebied Veendijk bevindt zich in een ecologische verbindingszone van het deelgebied Loenermark noordwaarts naar het Beekbergerwoud en vervolgens noordwaarts richting het Woudhuis. Vanaf het Beekbergerwoud is tevens een ecologische verbindingszone van west naar oost voorzien langs de Beekbergsche beek richting de bosgebieden van landgoederen Klarenbeek en de Poll: de Beekbergerpoort.
In het Provinciale Natuurbeheerplan zijn voor het GNN-perceel Veendijk de volgende relevante ontwikkelingsdoelen geformuleerd:
- Ontwikkeling cultuurhistorische patronen en beheersvormen
- Ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden, heide en schrale graslanden
- Ontwikkeling Beekberger Poort
- Ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën
Conclusie:
De natuurontwikkeling draagt bij aan de kernkwaliteiten van het door GNN en GO aangewezen deelgebied Loenermark.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte 2030
De structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte is op 30 mei 2013 vastgesteld. Dit is een kaderstellend beleidsdocument dat gericht is op de toekomst van Apeldoorn en die samenhang brengt in de hoeveelheid aan plannen en beleid. Apeldoorn wordt in deze visie neergezet als Buitenstad, om een einde aan de discussie te maken of Apeldoorn nu een stad is of een groot dorp. Apeldoorn is beide en biedt het beste van beiden.
In de structuurvisie zijn vier ambities geformuleerd:
- comfortabele gezinsstad;
- toeristisch toplandschap;
- veelzijdige economie;
- lokale duurzaamheid.
Gezien het feit dat het hier gaat om een natuurontwikkeling in het buitengebied, is de ambitie 'toeristisch toplandschap' het meest van toepassing. De gemeente is rijk aan natuur. Zo vormt het buitengebied onderdeel van de Veluwe en de IJsselvallei. Maar er is ook kwaliteit verloren gegaan, omdat verbindingen tussen stad en land ontbreken of doordat de A50 een barrière vormt voor de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit. In de structuurvisie komt het doel naar voren om zoveel mogelijk mensen te laten profiteren van de landschappen en om mensen te laten verleiden om vanuit het landschap de dorpen en de stad te bezoeken. Daarom wordt in de structuurvisie ingezet op:
- het verbeteren van de verbindingen tussen stad en landschap;
- het in stand houden en waar nodig versterken van landschappelijke kwaliteiten;
- het versterken van de landschappelijke verbindingen tussen Veluwe en IJsselvallei.
Conclusie:
De herinrichting van Veendijk Lieren draagt bij aan de ambities uit de Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte 2030.
Koersdocument Apeldoorn 2030
In 2019 is het Koersdocument Apeldoorn 2030 opgesteld. Die vier richtinggevende principes voor Apeldoorn die in dit document worden gegeven vormen de basis voor de omgevingsvisie:
- In Apeldoorn is groen altijd dichtbij!
- In Apeldoorn doet iedereen ertoe!
- In Apeldoorn maken we er werk van!
- In Apeldoorn zijn onze gasten welkom!
Het planvoornemen heeft met name betrekking op het eerste principe In Apeldoorn is groen altijd dichtbij!. Dit principe behelst het volgende:
Groen en ruimte
- Groen is altijd nabij in de groenste stad van Nederland.
- De ontwikkeling van de stad gaat gepaard met hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit en toevoegen van groen.
- De menselijke maat staat centraal: voorzieningen dichtbij, kleinschalig, sociale cohesie, ontmoeting.
- Efficiënt ruimtegebruik en functionele meervoudigheid is uitgangspunt bij ontwikkeling.
Duurzaam
- Zo snel mogelijk voldoen aan de klimaatopgave.
- We ondersteunen, stimuleren én reguleren bedrijven en inwoners in de transitie naar energieneutraal.
- We vertalen duurzaam vervoer ook naar de ruimte, door (waar mogelijk) asfalt te minimaliseren en groen te faciliteren
Conclusie:
De herinrichting van Veendijk Lieren draagt bij aan de ambities uit het Koersdocument Apeldoorn 2030.
Omgevingsvisie Apeldoorn
De Omgevingsvisie Woest Aantrekkelijk Apeldoorn die op 2 juni 2021 is vastgesteld, is de opvolger van de structuurvisie Apeldoorn Biedt Ruimte, en heeft een tijdhorizon van 2040.
In het kader van klimaatadaptatie bestaat er een urgente opgave om meer nationale drinkwatervoorraden te realiseren. Daarnaast nemen buien in heftigheid toe, in de vorm van sterke piekbuien, en vragen om oplossingen in zowel de stad (meer groen) als in het buitengebied (infiltratie en waterberging). Er zijn kansen om dergelijke opgaven slim te combineren met andere ruimtelijke uitdagingen. Een voorbeeld hiervan is de landelijke klimaatbossenstrategie als uitvoering die moet leiden tot minder hittestress en meer CO²-reductie. Apeldoorn wil zich neerzetten als bossenstad en deze kans verzilveren.
Ook komt de ambitie naar een gezonde leefomgeving naar voren. Een gezonde leefomgeving heeft een gezonde bodem en lucht en is groen, het nodigt uit tot bewegen, fietsen en wandelen. Daarom wil de gemeente de buitenruimte nog meer verfraaien. De natuurontwikkeling in dit plangebied levert hier een bijdrage aan.
Op onderstaande kaart is te zien dat Lieren,en dus het plangebied, is aangewezen als potentie kleinschalige landbouw, recreatie en natuur. De natuurontwikkeling sluit goed bij deze ambitie aan. In de daaropvolgende kaart wordt door middel van groene pijlen de ambitie weergegeven om de verbinding tussen stad en land te verbeteren en met groene bollen de ambitie om ecologische structuur en biodiversiteit te versterken. De natuurontwikkeling levert aan beide ambities een positieve bijdrage.
Figuur 2.5: Kaart ruimtelijke indeling Apeldoorn (Omgevingsvisie Apeldoorn, 2021)
Figuur 2.6: Themakaart landschapstypen Apeldoorn (Omgevingsvisie Apeldoorn, 2021)
Conclusie:
De herinrichting van Veendijk Lieren is gericht op natuurrealisatie en draagt daarom bij aan de potentie voor kleinschalige landbouw, recreatie en natuur van het gebied.
De Groene Mal van Apeldoorn
Tenslotte is de Groene Mal van Apeldoorn een relevant document voor dit planvoornemen. Het beleid is in 2002 opgesteld en dient als een groen kader, waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen. Het beleid sluit tevens aan bij de ambities van de gemeente om zich te profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is.
De Groene Mal vormt het uitgangspunt voor herstel, versterking en ontwikkeling van deze gebieden. Het richt zich expliciet op zeven belangrijke groenstructuren: beken en sprengen, kanaalzone, lanen, parken, grote groengebieden (Beekbergerwoud, het Landgoed Woudhuis en het Weteringse Broek), weteringen en groene wiggen.
In de Groene Mal zijn op drie niveaus doelstellingen geformuleerd:
- 1. Verweving van de stad met het landschap. Hierin is duidelijk onderscheid in het oosten van de stad, dat gelegen is in voormalig agrarisch gebied en de westkant, met het veluwebos, de parkenbuurt en de oude lanen. In het westen verloopt deze overgang soepel. In het oosten echter niet en daarom is hier meer versterking van groen nodig.
- 2. Verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
- 3. Dooradering van de stad met blauwe en groene structuren.
Figuur 2.7: Kaart groenstructuren (De groene mal, 2002)
In 2015 zijn de ambities van dit document omgezet naar Programma Groene Mal, welke uiteindelijk is gebundeld met het Programma Stadsranden. Het strategische doel van deze programma's is:
een robuust netwerk van groen en beken met goede verbindingen tussen stad en landschap en met
behoud en versterking van biodiversiteit, landschap en cultuurhistorische waarden.
Conclusie:
De herinrichting van Veendijk Lieren draagt bij aan de ambities van De Groene Mal.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving
3.1 Historie
In Bijlage 1 Beknopte LESA Apeldoorn, Veendijk Lieren is onderzoek gedaan naar de historische situatie van het plangebied. De informatie in deze paragraaf is afkomstig van dit onderzoek.
De historische kaarten tonen de verandering van het landgebruik vanaf 1850 tot de huidige situatie.
Figuur 3.1: Historische kaart circa 1850 (Beknopte LESA Apeldoorn; Veendijk Lieren)
Op de kaart van 1850 is te zien dat de daluitspoelingswaaier in de directe omgeving van Oosterhuizen al was ontgonnen. Op de kaart is een fijnmazig patroon van slootjes te zien. De lagere delen van de daluitspoelingswaaier moeten in die tijd erg nat zijn geweest waardoor een intensieve ontwatering noodzakelijk was voor het gebruik als hooiland. De rest van de daluitspoelingswater en aangrenzende vlakte van sneeuwsmeltwaterzanden rondom het toenmalige Beekbergerwoud was in dit tijd nog niet was ontgonnen. Uit oude beschrijvingen kan worden afgeleid dat de woeste gronden destijds uit natte heide en heischrale graslanden bestonden. Ten noorden van het projectgebied is de Beekbergsche beek te zien, die toen al was omleid richting het oosten om de kopermolen bij Klarenbeek van water te voorzien.
Figuur 3.2: Historische kaart circa 1900 (Beknopte LESA Apeldoorn; Veendijk Lieren)
Op de historische kaart van circa 1900 is te zien dat de daluitpoelingswaaier in de tweede helft van de 19de eeuw vrijwel geheel is ontgonnen en drooggelegd met een fijnmazig slootpatroon. De heide is ontgonnen en omgezet in nat hooiland. Het landschap werd gekarakteriseerd door natte hooilandjes met elzensingels langs de slootjes. In het perceel ten noorden van de Veendijk zijn nog de laatste restanten van dit oude ontginningslandschap zichtbaar (zie Foto 1). Op de kaart is te zien dat het Apeldoornse Kanaal is gegraven evenals de Oosterhuizerspreng die tegelijkertijd is gegraven om het Apeldoorns kanaal in droge perioden van water te voorzien (zie Foto 2).
Foto 1: Laatste restanten van oude ontginningslandschap met slootje en elzensingels in het perceel ten noorden van de Veendijk (Beknopte LESA Apeldoorn; Veendijk Lieren)
Foto 2: Opgeleide Oosterhuizensprengweg aan de zuidoostzijde van het projectgebied (Beknopte LESA Apeldoorn; Veendijk Lieren)
Figuur 3.3: Historische kaart ca. 1960 (Beknopte LESA Apeldoorn; Veendijk Lieren)
Op de kaart van 1960 (figuur 4) is te zien dat een groot aantal sloten is gedempt en elzensingels zijn verwijderd. Deze aantasting van het landschap heeft plaatsgevonden in de periode 1950-1960, aangezien het oude landschapspatroon in 1950 nog geheel aanwezig was.
Figuur 3.4: Historische kaart circa 1980 (Beknopte Lesa Apeldoorn; Veendijk Lieren)
Het landschap onderging tussen 1960 en 1980 opnieuw een intensieve wijziging door de aanleg van de A50. Ook meer elzensingels zijn verdwenen.
Figuur 3.5: Historische kaart circa 2016 (Beknopte LESA Apeldoorn; Veendijk Lieren)
Op de topografische kaart van 2016 (bovenstaande figuur) is te zien dat op het perceel ten noordoosten van het onderzoeksgebied alle sloten zijn gedempt.
3.2 Ruimtelijke Structuur
Het perceel ligt direct langs de Veendijk, ten oosten van de rijksweg A50, ten zuiden van het Kanaal Zuid en ten westen van de Oosterhuizerspreng.
Het plangebied bestond voordat de werkzaamheden uitgevoerd waren uit een graslandperceel buiten de bebouwde kom van Apeldoorn. Het perceel is in eigendom van de Provincie Gelderland. Het perceel ligt in kleinschalig agrarisch gebied met verspreid liggende boerderijen, akkers, buurtschappen, houtsingels en bosschages.
Zoals op onderstaande kaart (zie rode pijl) te zien is, ligt het plangebied in de overgangszone IJsselvallei. Dit gebied kent veel weidse landschappelijke kwaliteiten. Het bestaat uit een aantrekkelijk kleinschalig landschap met beekdalen en enken, verweven met de dorpen Wiesel, Wenum, Beekbergen, Lieren, Loenen en Zilven. Behoud van dit gebied richt zich voornamelijk op het handhaven van de openheid en de afwisseling met landschappelijke coulissen, het reliëf en de cultuurhistorische en ecologische waarden.
Bovendien ligt het gebied dicht tegen het Apeldoorns Kanaal aan. Het Apeldoornse watersysteem vormt een karakteristieke kernkwaliteit van de Buitenstad. Water, groen en wonen zijn in de gebieden rond het kanaal nauw met elkaar verweven. Al geruime tijd wordt sterk ingezet op het (recreatief) benutten van het Apeldoorns Kanaal (Structuurvisie Apeldoorn Biedt Ruimte).
Figuur 3.6: Essentie van de Buitenstad (Structuurvisie Apeldoorn Biedt Ruimte)
3.3 Functionele Inrichting
Ligging aan de Veluwse stuwwal
Op de hoogtekaart is te zien dat het perceel zich aan de Veendijk aan de voet van de Veluwse stuwwal bevindt. Ten zuiden van het perceel loopt de stuwwal relatief steil omhoog. Ter hoogte van het perceel ten zuiden van de Veendijk en in het plangebied zelf daalt het maaiveld geleidelijk van hoog naar laag richting het noordoosten. In de stuwwal is een laaggelegen slenk zichtbaar. Dit is een gegraven slenk ten behoeve van de aanleg van de Oosterhuizerspreng. Het door de Oosterhuizerspreng aan de stuwwal onttrokken water wordt langs de zuidoostelijke grens van het perceel afgevoerd richting het Apeldoorns kanaal. De spreng is in 1869 gegraven om het kanaal in de zomer op peil te houden (bron: Bijlage 1 Beknopte LESAApeldoorn, Veendijk Lieren).
Verder zijn op het perceel nog resten van het vroegere natuurlijke reliëf zichtbaar in de vorm van ruggen en ondiepe slenken. Dit natuurlijke reliëf is mogelijk deels in het verleden door bewerking afgevlakt, waarbij de laagten deels zijn dichtgeschoven met grond vanaf de hogere ruggen (bron: Bijlage 1 Beknopte LESA Apeldoorn, Veendijk Lieren).
Figuur 3.7: Hoogtekaart (Bijlage 1 Beknopte LESA Apeldoorn, VeendijkLieren)
Vegetatiestructuur
Het perceel werd voorheen gebruikt als grasland voor begrazing (paardenonderkomen). Het graslandtype werd gekarakteriseerd als met een door witbol gedomineerde graslandvegetatie, fase 2 (Schippers, Bax & Gardenier, 2019). Dit betekent dat de gestreepte witbol een bedekking van meer dan 50% heeft, en de verdere vegetatiestructuur soortenarm is en slechts algemene soorten kent. De voormalige natuurwaarde was daarmee vrij laag.
Aan de noordwestzijde van het perceel kwamen in de voormalige situatie meer kruiden voor en de bodem was meer open. Dit deel werd daarom gekarakteriseerd als fase 1 (grassenmix). Op sommige plekken kwamen ook kruiden voor, zoals de Sint Janskruid.
Op het zuidoostelijke gedeelte aan de zuidzijde van de greppel was de bodem in de situatie voordat de werkzaamheden uitgevoerd waren geheel gedomineerd door Witbol. Hier waren geen vestigingsmogelijkheden voor andere soorten. Enkele exemplaren van andere soorten kwamen hier nog wel voor zoals; ridderzuring, kruipende boterbloem en paardenbloem (bron: Bijlage1 Beknopte LESA Apeldoorn, Veendijk Lieren).
Struwelen en bomen:
De bestaande struwelen en bomen zijn zoveel mogelijk behouden, al dan niet geaccentueerd tijdens de uitvoering. Aan de zuidoostzijde van het perceel bevindt zich een bramenstruweel, dat een laatste leefgebied vormt voor vlinders, vogels en kleine zoogdieren. Hierin is een aantal jonge berken opgeslagen (zie foto 3).
Aan de noordoostzijde bevindt zich een ondiepe greppel, waarin eveneens bramenstruweel aanwezig is. Hier komen soorten als zomereik, hazelaar, inlandse en Amerikaanse vogelkers, grauwe en geoorde wilg en boswilg voor. Ook komt hier kamperfoelie voor. Het struweel vormt een beginnende mantel-/zoom-vegetatie langs de hogere eikensingel langs de Oosterhuizerspreng. Deze ontwikkeling kan in de toekomst worden voortgezet tot een volwaardige overgang tussen de eikensingel en het grasland in de vorm van een bos, mantel en/of zoom.
Foto 3: voedselrijk grasland in onderzoeksgebied met op de achtergrond de laatste greppel met opslag van berken en braamstruweel
Tijdens het veldwerk zijn geen waarnemingen van bijzondere fauna gedaan.
Bebouwing
Op de oostelijke helft van het perceel stond een vervallen (bouw)keet die dienst deed als paardenstal. Overige bebouwing is in het plangebied niet aanwezig.
Foto 4: bouwkeet in grasland. (M. van der Neut, Ecoresult)
Water
Noemenswaardig open water is in het plangebied niet aanwezig.
Ondergrond
De ondergrond van het perceel bestaat uit matig tot zeer humeus matig fijn tot grof en soms grindrijk zand.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Doelstellingen En Uitgangspunten
Dit perceel maakt deel uit van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone en is onderdeel van de ecologische verbindingszone vanaf de Veluwe naar de IJsselvallei (Beekbergerpoort). De voormalige natuurwaarde van het perceel was vrij laag en daarom had de provincie de wens om hier nieuwe natuur te creëren.
De inrichting van het perceel is in eerste instantie gericht op de versterking van de Ecologische verbindingszone door de ontwikkeling van rustplekken voor kamsalamander en andere amfibieën, zoogdieren, vogels en insecten. Daarnaast zijn soortenrijke graslanden ontwikkeld.
4.2 Ontwikkelingen
Om een groter en beter leefgebied voor de kamsalamander en ander amfibieën, zoogdieren, vogels en insecten te realiseren, is hier nieuwe natuur gerealiseerd. Hiervoor zijn de volgende werkzaamheden verricht:
Het perceel is grotendeels 10 tot 20 cm afgegraven (plaggen) ten behoeve van de ontwikkeling naar het beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijkgrasland. Hierdoor zijn de vroegere laagten van de bovengrond weer geaccentueerd. Verder is in de noordwesthoek een poel aangelegd om kansen voor met name groene kikkers, bruine kikkers en kleine watersalamanders te creëren. Overige werkzaamheden bestonden uit het minder diep maken van sloten, het aanplanten van streekeigen struiken en kleine bomen, het verspreiden van maaisel en het aanleggen van een elzensingel en een nieuwe sloot. Langs alle greppels en sloten waar nog geen bomen stonden, zijn elzen gepoot, met uitzondering van de zijde aan de Veendijk. De greppel in het perceel is behouden gebleven. Vrijkomende grond is in de nabije omgeving herbruikt.
Figuur 4.1: weergave werkzaamheden plangebied
Hoofdstuk 5 Milieu- En Planologische Aspecten
5.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)
Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten die (uiteindelijk) kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Een m.e.r.-procedure staat nooit op zichzelf maar is altijd gekoppeld aan de procedure die moet worden doorlopen voor het betreffende plan of besluit, de zogenoemde 'moederprocedure' of 'hoofdprocedure'. Naast de eisen van de 'moederprocedure' moet ook worden voldaan aan de eisen van de m.e.r.-procedure, bijvoorbeeld bij het opstellen van een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunningaanvraag.
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (artikel 7.1 tot en met artikel 7.42) en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk voor een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten.
Van de andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als indicatieve richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, moet plaatsvinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r.. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentieel effect. Het mag duidelijk zijn dat deze beoordeling beknopt kan zijn wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.
In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor waardoor een plan-m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming (art. 2.8, lid 1) en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een plan-m.e.r..
Situatie plangebied
De ingrepen die plaats hebben gevonden, gingen gepaard met grondwerkzaamheden. De hoeveelheid hectare die ontgrond is, nadert noch de 25 hectare die in lijst C van het Besluit m.e.r. (categorie 16.1 'de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem' ) is genoemd, noch de 12,5 hectare die in lijst D van het Besluit m.e.r. (categorie 16.1 'de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem') genoemd is. Ook categorie 9 (Landinrichtingsproject) in lijst D van het Besluit m.e.r. is niet aan de orde, omdat het niet gaat om een functiewijziging van meer dan 125 hectare. Een m.e.r.-procedure is daarom op basis van het Besluit m.e.r. niet verplicht. Omdat het afgraven van grond dusdanig beperkt is, is er geen sprake van winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem. Bovendien zijn de oppervlakte van het plangebied en de ingrepen die in het plangebied plaatsvinden dusdanig beperkt dat hier niet gesproken kan worden van een landinrichtingsproject zoals de wetgever bedoelt in categorie 9 in lijst D van het Besluit m.e.r.. Om deze redenen en in afstemming met OVIJ is besloten om geen aanmeldnotitie voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling in te dienen ter besluitvorming.
Conclusie
Op basis van het Besluit m.e.r. en de Wet natuurbescherming is het voor de natuurontwikkeling niet nodig geweest een m.e.r. uit te voeren.
5.2 Verkeer
Wettelijk kader
In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.
Situatie plangebied en conclusie
In het plangebied wordt geen (gemotoriseerd) verkeer toegelaten. Het aspect verkeer is dan ook niet relevant voor dit plan.
5.3 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.
Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.
Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).
Luchtkwaliteitseisen
Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
- het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Ruimtelijk-economisch besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Situatie plangebied en conclusie
Met het bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Grenswaarden ten aanzien van luchtkwaliteit worden door dit plan dan ook niet overschreden. Het bestemmingsplan is met oog op het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
5.4 Geluidhinder
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en geluidproducerende bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze aarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidproducerende bestemmingen in principe in niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidproducerende bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Situatie plangebied en conclusie
Nieuwe natuur is geen gevoelig object, noch een milieuoverlastgevend(e) object/functie. In dit bestemmingsplan worden geluidgevoelige of -producerende bestemmingen, zoals woningen en scholen, niet mogelijk gemaakt. Het aspect geluid hoeft dan ook niet te worden onderzocht en vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.5 Geurhinder
Wettelijk kader
Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend.
Voor geurhinder door industrie en bedrijven gelden planologisch gezien geen wettelijke kaders. Deze vorm van geurhinder maakt deel uit van de methode 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, 2009).
Voor geurhinder door veehouderijen gelden deels andere regels. Voor veehouderijen gelden de Wet Geurhinder en Veehouderij en het Besluit landbouw milieubeheer. In het Besluit landbouw zijn afstanden vastgelegd die aangehouden moeten worden tussen een veehouderij en een geurgevoelig object. Afhankelijk van de aard van het agrarisch bedrijf en het type geurgevoelig object kan deze afstand 20, 50 of 100 meter bedragen.
Situatie plangebied en conclusie
Nieuwe natuur is geen gevoelig object, noch een milieuoverlastgevend object/functie. Nieuwe natuur wordt ook niet als 'natuur' gezien in de Wet geurhinder en veehouderijen. Omliggende agrarische bedrijven worden daarom niet belemmerd door deze natuurbestemming.
In dit bestemmingsplan worden geen geurgevoelige of -producerende bestemmingen mogelijk gemaakt. Het aspect geur hoeft dan ook niet te worden onderzocht en vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.6 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het doel van het Bevi is om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
In deze regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb gepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergegeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.
Situatie plangebied en conclusie
In het plangebied heeft natuuraanleg plaatsgevonden. Dit is geen kwetsbare of beperkt kwetsbare activiteit. Vanuit het aspect externe veiligheid is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
5.7 Bodemkwaliteit
Wettelijk kader
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Onderzoek
Bij het plan is sprake van het gedeeltelijk afgraven van de bovengrond tot 20 cm-mv. Tevens is op het
noordwestelijk deel van de locatie een poel gegraven. Vrijkomende grond is in de nabije omgeving hergebruikt. Voor de uitvoer van het grondverzet is inzicht in de huidige bodemkwaliteit vereist. Hiervoor is een vooronderzoek gewenst. Tijdens een vooronderzoek wordt gekeken naar de (mogelijke) aanwezigheid van verontreinigingen in bodem en naar de (mogelijke) verontreiniging met asbest in bodem en verhardingslagen. Dit onderzoek is opgeleverd door Grondslag op 21 augustus 2021 en toegevoegd onder Bijlage 2Bodemonderzoek. De onderzoeksopzet volgt de leidraad NEN 5725 'Strategie voor het uitvoeren van een milieuhygiënisch vooronderzoek. Van de locatie en directe omgeving wordt informatie verzameld over de volgende aspecten:
- afbakening van de locatie
- fysieke omstandigheden en terreininrichting van de locatie
- het huidige/toekomstige bodemgebruik
- het historische bodemgebruik
- eerdere bodemonderzoeken
- bodemkwaliteitskaart
- PFAS-verwachting
- gedempte sloten / dammen
- de bodemopbouw en geohydrologische situatie
- of asbestverdachte materialen verwacht kunnen worden
Bronnen die zijn geraadpleegd zijn: bodemkwaliteitskaart van de gemeente Apeldoorn, GeoWeb en asbestdakenkaart (provincie Gelderland), bodeminformatie en bodemonderzoek (omgevingsdienst Veluwe IJssel) en overige bronnen zoals het bodemloket en de hoogtekaart NL.
Resultaten vooronderzoek
In het verleden zijn sloten/greppels aanwezig zijn geweest. Het is niet bekend waarmee deze sloten zijn gedempt. Op de locatie komt een dam voor en een voormalige dam in de meest zuidwestelijke hoek. Verder zijn drie toeritten aanwezig (twee vanaf de Veendijk en één vanaf de Oosterhuizerspreng). De gedempte sloten, (voormalige) dammen en toeritten betreffen mogelijk verdachte locaties en zijn uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart. Uit het veldonderzoek is gebleken dat de demping heeft plaatsgevonden met gebiedseigen grond en dat er geen puin vanuit de toeritten en dammen aanwezig is.
In het bodemonderzoek is geconcludeerd dat grondverzet in principe op basis van de bodemkwaliteitskaart uitgevoerd kan worden. Op basis van de beschikbare bodemkwaliteitskaarten kan namelijk verwacht worden dat de bovengrond voldoet als klasse 'Landbouw/natuur'. Er is echter ook een aantal verdachte locaties aangewezen. De negatieve gevolgen hiervan zijn tijdens het veldonderzoek al uitgesloten. Andere verdachte locaties zijn uitgesloten tijdens de werkzaamheden. Vrijkomende grond is buiten de verdachte locaties binnen de regio hergebruikt. Met betrekking tot PFAS is vrij grondverzet mogelijk op basis van de reguliere bodemkwaliteitskaart. Dit geldt voor zowel de bovengrond (t.b.v. het afplaggen van de locatie) als de tussenlaag en de ondergrond (aanleggen poel).
Voor de planontwikkeling is geen ontgrondingsvergunning nodig. Er is namelijk sprake van toepassing van een vrijstelling uit de Omgevingsverordening Gelderland, art. 3.48 lid e: ontgrondingen ten behoeve van het realiseren of wijzigen van natuurbouwprojecten van ten hoogste een halve meter diep. Binnen deze ontwikkeling is maximaal 20 cm bouwvoor afgegraven, wat dus minder is dan 50 cm. Op grond van artikel 3.48, eerste lid, onder geldt voor een ontgronding die is vrijgesteld van een vergunningplicht en wel een omvang van 1.000 kubieke meter of meer heeft, wel een meldingsplicht. Deze meldingsplicht is toepassing op deze planontwikkeling.
Conclusie
Vanuit het aspect bodemkwaliteit is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
5.8 Water
Wettelijk kader
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Kaderrichtlijn water (KRW)
De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese wet met als doel dat alle lidstaten in alle wateren in Europa uiteindelijk een goede chemische en ecologische waterkwaliteit weten te bereiken. Een goede ecologische kwaliteit betekent dat plant- en diersoorten die 'van nature' in bepaalde wateren voorkomen daar ook daadwerkelijk in (kunnen) leven en zich voortplanten. Daar wordt naar gestreefd in alle wateren.
Waterwet
De Waterwet is in 2009 van kracht geworden en regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Alle regelgeving op het gebied van water is verankerd in de Waterwet. Voor alle activiteiten op, in of met invloed op het oppervlakte- en grondwater en de waterkeringen dient een Watervergunning in het kader van de Waterwet te worden aangevraagd.
In deze waterparagraaf zijn de keuzes gemotiveerd ten aanzien van waterhuishoudkundige aspecten die zijn gemaakt met betrekking tot dit bestemmingsplan.
Situatie plangebied
Waterhuishoudkundige aspecten
In deze waterparagraaf zijn de keuzes gemotiveerd voor waterhuishoudkundige aspecten die zijn gemaakt over deze bestemmingsplanwijziging. Binnen het wijzigingsplan worden geen wooneenheden gerealiseerd. Er is geen sprake van toename van het verharde oppervlak.
In onderstaande tabel is kort de relevantie van de waterhuishoudkundige aspecten aangegeven.
Waterhuishoudkundig aspect | Relevantie | Toelichting |
Veiligheid | N.v.t. | Werkzaamheden vonden buiten de beschermingszone van de kering plaats. |
Riolering en afwaterketen | N.v.t. | Er is geen sprake van afvalwaterafvoer. |
Wateroverlast | N.v.t | Het plangebied heeft onder meer het bergen van water als doel. |
Grondwateroverlast | N.v.t. | De grondwatersituatie werd niet verslechterd als gevolg van de realisatie van de ecologische verbindingszone. |
Grondwaterkwaliteit | N.v.t. | Het plan is niet van invloed op de grondwaterkwaliteit. |
Verdroging | Ja | De natuurontwikkeling heeft bijgedragen aan het tegengaan van verdroging |
Inrichting/beheer en onderhoud | Ja | Het plangebied werd ingericht, en wordt beheerd en onderhouden volgens de uitgangspunten van ecologische verbindingszones. De provincie ondersteunt de waterschappen bij het aanleggen van natte ecologische verbindingszones zoals de uitgevoerde natuurontwikkeling. |
Cultuurhistorie | N.v.t. | Het plan is niet van invloed op cultuurhistorie m.b.t. water |
Digitale watertoets
Ook is een digitale watertoets uitgevoerd. Hieruit zijn vier adviezen naar voren gekomen:
- 1. Normale procedure: Gebleken is dat er waterschapsbelangen worden geraakt.
- 2. Advies algemeen. Rekening houden met drie aandachtspunten:
- i. Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
- ii. Gronwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende
grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar
- iii. Schoonhouden - scheiden - schoonmaken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het
afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer wordt gevraagd om duurzame bouwmaterialen te gebruiken.
Het ontwerp van het plan is gebaseerd op zowel het langer bergen van water als het bergen van meer water. Dit ontwerp is afgestemd met het waterschap. Verder loopt het plangebied langs een watergang maar tast deze watergang geenszins aan. Ook heeft de plantontwikkeling niet geleid tot bodemverontreiniging.
3. Advies wateren met HEN-en SED-functie
In het plangebied liggen één of meerdere wateren met een zeer hoge ecologische waarde. Dit zijn de zogenaamde HEN-en SED-wateren. HEN-water is water van het hoogst ecologische niveau. SED-water is water met een specifieke ecologische doelstelling. Met deze functietoekenning, wil de Provincie Gelderland de ecologische waarde beschermen en eventuele negatieve beinvloeding terugdringen.
De werkzaamheden zijn gericht op het versterken van de ecologische waarde van het natuurgebied. Er vindt geen negatieve beïnvloeding van HEN-of SED-wateren plaats.
4. Advies leggerwatergang
In de Keur en de legger van het waterschap is informatie vastgelegd over de bestaande watergangen. Het is van belang dat een plan geen negatieve invloed heeft op de aan- en afvoerfunctie van de watergang en de watergang bereikbaar is voor onderhoud. Om A- en B-watergangen te kunnen onderhouden, moet er bijvoorbeeld een vrije ruimte (onderhoudsstrook) van minimaal 5 meter aan één of
beide kanten (afhankelijk van breedte watergang) van de watergang beschikbaar zijn. In overleg met het waterschap moet worden bekeken wat in een situatie van belang is en hoe binnen een plan omgegaan kan worden met de aanwezige watergang(en)
Het ontwerp is afgestemd met het waterschap.
Conclusie
Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit. Derhalve is het wijzigingsplan uitvoerbaar voor wat betreft het aspect water.
5.9 Ecologie
Dit milieuaspect bestaat uit twee onderdelen: soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Soortenbescherming
Wettelijk kader
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
- Algemene soorten: Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
- Overige soorten: De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
- Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
- 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
- 2. er is geen alternatief; en
- 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Onderzoek en situatie plangebied
Op 4 januari 2022 is door Ecoresult een Quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming en Omgevingsverordening Gelderland opgeleverd. Hieronder wordt beschreven welke conclusies hieruit getrokken zijn. De Quickscan is toegevoegd onder Bijlage 3 Quickscan Wnben omgevingsverordeing Gelderland.
Zoogdieren
Door de afwezigheid van of het ontbreken van vaste rust- en verblijfsplaatsen van de volgende soorten, kan worden uitgesloten dat het plangebied een leefgebied voor deze soorten is:
- egel en verschillende soorten (spits-)muizen
- boommarter, eekhoorn en steenmarter (een enkel passerend dier is echter niet uitgesloten)
- das, bunzing, hermelijn of wezel
- vleermuizen
Het plangebied en de directe omgeving heeft in de voormalige situatie mogelijk (al) gefunctioneerd als leefgebied, bestaande uit vliegroutes (met name de bosschages en bomenrijen rond de percelen) en foerageergebied voor vleermuizen. Omdat in de omgeving van het plangebied alternatieve mogelijkheden van een vergelijkbare kwaliteit aanwezig zijn, was van het voormalig plangebied derhalve geen sprake van essentieel leefgebied. Bovendien zijn de bomenrijen en bosschages behouden gebleven.
Amfibieën en reptielen
De volgende soorten zijn niet in het plangebied waargenomen door ontbreken van openwater, watervegetatie en opwarmingsplekken, en door de smalle greppels door kleine waterafvoer. Voor deze soorten ontbreken vaste rust- en verblijfsplaatsen. Het gaat hierbij om:
- poelkikker, heikikker
- kamsalamander
Het plangebied was enkel geschikt als terrestrisch habitat voor Nationaal beschermde soortenamfibieën waarvoor in Gelderland een vrijstelling geldt, zoals gewone pad en bruine kikker.
Vaatplanten
Tijdens het verkennend onderzoek zijn er geen beschermde planten en invasieve exoten aangetroffen. Ook is er geen muurbloem of andere muurvegetatie aanwezig in het gebied. Door de eentonige grasvegetatie kunnen groeiplaatsen van beschermde vaatplanten uitgesloten worden.
Vogels
Ten aanzien van vogels kan het volgende geconcludeerd worden:
- het plangebied is niet gelegen in een Weidevogelgebied.
- het plangebied is niet geschikt voor vaste rust- en verblijfsplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nesten in gebouwen. Voorplantingsplaatsen of vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nesten zijn dan ook niet in het plangebied aanwezig.
- niet jaarrond beschermde nesten zijn mogelijk aanwezig in het plangebied. De vogels beschikken echter over voldoende capaciteit om zich elders te vestigen als dat nodig is. In de nabije omgeving wordt daar ook in voorzien; er zijn voldoende geschikte structuren die als alternatief gebruikt kunnen worden.
- het plangebied is geschikt als broedplaats voor andere algemene vogels, zoals de tjiftjaf, winterkoning, roodborst en merel. Nesten van algemene vogels vallen alleen tijdens het broedseizoen onder de bescherming van de wet.
Gebiedsbescherming
Wettelijk kader
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.
Bos- en natuurcompensatie
Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.
In de richtlijn is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.
De gemeente hanteert daarbij de Groene Kluis, waarin de financiële vergoeding van compensatieverplichtingen gericht worden ingezet op compensatie van de arealen bos of natuur en daarmee op versterking van de Groene Mal.
Onderzoek en situatie plangebied
De Veluwe
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Veluwe op circa 10 meter ten zuiden van het plangebied. De Veluwe bestaat overwegend uit droge bossen, droge en natte heide, vennen en stuifzanden. In dit gebied zijn er verschillende soorten stikstofgevoelige habitats. Hierdoor is het dus van belang dat het gebied geen nadelige effecten ondervindt van eventuele stikstofdepositie.
De aanlegfase is volledig afgerond. De werkzaamheden die in de aanlegfase zijn uitgevoerd, zijn uitgevoerd binnen de verleende omgevingsvergunning. Hiervoor is destijds een quickscan uitgevoerd, waarin ook de stikstoftoetsing plaats heeft gevonden. Om deze reden wordt eventuele stikstofdepositie afkomstig van werktuigen en gereedschappen die zijn gebruikt bij de werkzaamheden gericht op de ontwikkeling van een gevarieerde natuur in het plangebied niet meegenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Tijdens de beheerfase is er geen sprake van stikstofemissie. In de nieuwe situatie wordt geen agrarisch beheer meer gedaan, enkel instandhoudingsbeheer. Dit betekent dat er geen bemesting of ontkalking meer plaats zal vinden. Ook wordt er niet meer 5 keer per jaar gemaaid en afgevoerd. In deze fase leidt stikstof dus niet tot negatieve effecten op het Natura 2000-gebied de Veluwe. Om deze reden hoeft er dus ook geen Passende Beoordeling uitgevoerd te worden.
Conclusie
Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor vogel- en habitatsoorten en voor het omliggende Natura 2000-gebied de Veluwe. Wel is het van belang dat buiten het broedseizoen gewerkt wordt of dat er een inspectie wordt uitgevoerd door een ecologisch deskundige. Derhalve is het wijzigingsplan uitvoerbaar voor wat betreft het aspect ecologie.
5.10 Archeologie
Wettelijk kader
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet welke naar verwachting in 2019 in werking treedt. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
In het gebied geldt een vastgesteld gemeentelijk archeologisch beleid. Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart uit 2015 heeft het plangebied in het zuiden en midden een (middel)hoge archeologische verwachting. Het beleid is dat bij bodemingrepen van meer dan 500 m² en waarbij dieper wordt gegraven dan 35 cm onder maaiveld rekening gehouden moet worden met archeologische resten.
Onderzoek
Vooronderzoek
Bureau voor Archeologie heeft op 23 augustus 2021 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor natuurontwikkeling aan de Veendijk te Lieren. Dit onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de richtlijnen van de KNA, protocol 4002 en de richtlijnen van de gemeente Apeldoorn. Het bureauonderzoek is opgenomen in Bijlage 4 BureauonderzoekArcheologie. Op 4 maart 2022 is een Karterend booronderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 3 Quickscan Wnb enomgevingsverordeing Gelderland.
Na 1850 is het plangebied ontgonnen. Vanaf de ontginning tot en met het heden wordt het plangebied gebruikt als weiland. Het blijft in deze periode onbebouwd. Daarom zijn archeologische vondsten uit deze periode niet waarschijnlijk.
Wel zijn in de gemeente Apeldoorn sporen van bewoning vanaf het Paleolithicum bekend. Op 1,3 km van het plangebied zijn archeologische resten aangetroffen vanuit het Mesolithicum. In het hele plangebied kunnen archeologische resten uit het Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd aanwezig zijn gerelateerd aan bewoning, economie, infrastructuur, rituelen en begravingen. Deze resten bevinden zich in de top van de natuurlijke ondergrond, vermoedelijk onder een humeuze laag van 30 tot 35 cm dik.
Advies met betrekking tot werkzaamheden:
Voor de natuurontwikkeling is tussen de 10 en 20 cm van de bouwvoor afgegraven. In het noorden van het gebied is een poel met talud gegraven tot circa 20 cm onder de gemiddeld laagste grondwaterstand. De sloten aan de noord- en westzijde van het gebied zijn ondieper gemaakt. Voor de aanleg van de elzensingel is een greppel aangelegd van 30 cm diep.
Het verlagen van het maaiveld met 20 cm heeft niet geleid niet tot verstoring van archeologische resten omdat uit bodemkundig onderzoek al is gebleken dat de bouwvoor 30 cm of dikker is. Bureau voor Archeologie heeft daarom geadviseerd dat deze ingreep zonder verder archeologisch onderzoek plaats kon vinden. Wel is geadviseerd om bij toekomstige bodemingrepen een nieuwe (strengere) dieptevrijstellingsgrens van 15 cm (in plaats van 35) te hanteren bij het bepalen of bij bodemingrepen een archeologische onderzoeksplicht geldt.
Inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen in de karterende fase
Bureau voor Archeologie heeft geadviseerd om ter hoogte van de geplande poel, talud en greppel voor de elzensingel een karterend booronderzoek (een systematisch onderzoek naar de bodemopbouw) uit te voeren om te bepalen of archeologische resten aanwezig zijn die zich manifesteren als een spreiding van vondsten. Dit onderzoek (Bijlage 5 Inventarisatieveldonderzoek in karterende fase) is uitgevoerd en op 4 maart is door Bureau voor Archeologie de resultaten hiervan opgeleverd. Het rapport is opgenomen in Bijlage 5Inventarisatie veldonderzoek in karterende fase. Op onderstaande figuur is het onderzoeksgebied van deze studie afgebeeld.
Figuur 5.1: studiegebied boringen (rood) en plangebied (blauw).
Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de richtlijnen van de KNA, protocol 4003. Tijdens het booronderzoek zijn vijf boringen gezet met een 15 cm Edelmanboor tot maximaal 110 cm -mv. Hieruit is gebleken dat de bodem in het plangebied deels intact is. In twee boringen is een B-horizont aanwezig. De bovenliggende A-horizont is 15 tot 35 cm dik.
De opgeboorde grond is gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 4mm. In het plangebied zijn twee aardewerkfragmenten in de A-horizont aangetroffen die gedateerd kunnen worden in de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd. Uit het voorafgaande bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied pas rond 1850 is ontgonnen en daarna onbebouwd is gebleven. Deze aardewerkfragmenten wijzen daarom niet op een archeologische vindplaats. De kans dat behoudenswaardige archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn, is dus klein. Daarom heeft Bureau voor Archeologie geadviseerd het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.
Figuur 5.2: Boorpuntenkaart met aangetroffen archeologische indicatoren (AWF1: spoor aardewerkfragmenten)
Conclusie
Het advies van Bureau voor Archeologie (vrijgave) is overgenomen ten aanzien van de aangelegde poel. Voor het overige plangebied wordt in het bestemmingsplan een nieuwe (strengere) dieptevrijstellingsgrens van 15 cm (in plaats van 35cm) gehanteerd.
Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect archeologie uitvoerbaar.
5.11 Ontplofbare Oorlogsresten
Wettelijk kader
Ten behoeve van project Inrichting natuur op eigen grond, provincie Gelderland in Apeldoorn/Lieren staan diverse bodemroerende werkzaamheden gepland. De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat er gezorgd moet worden voor een veilige werkplek. Uit dien hoofde dient een onderzoek naar de aanwezigheid van te worden uitgevoerd. Dit onderzoek wordt in de regelgeving een vooronderzoek genoemd. Het vooronder-zoek wordt uitgevoerd conform de huidige wettelijke norm, zoals vastgelegd in het Certificatieschema Vooronderzoek en Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten (hierna: CS-VROO). Voorliggend rapport heeft betrekking op het projectgebied te Apeldoorn zoals getoond in dit vooronderzoek.
Onderzoek
In 2021 is door BeoBom een vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd in Bijlage 6 Vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten.
In de voor dit vooronderzoek geraadpleegde bronnen zijn geen feitelijke indicaties voor de aanwezigheid van OO binnen het projectgebied aangetroffen. Op basis van de feitelijke aanwijzingen, is binnen het projectgebied geen verdacht gebied afgebakend.
Figuur 5.3: Projectgebied vooronderzoek, gehele gebied onverdacht gebied
Conclusie
Het bestemmingsplan is daarmee voor wat betreft het aspect ontplofbare oorlogsresten uitvoerbaar.
5.12 Kabels En Leidingen
Wettelijk kader
Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is het verplicht om in het bestemmingsplan een beschermende regeling op te nemen voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer en voor brandstofleidingen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden of het bouwen van gebouwen in die zone is op grond van die beschermende regeling een aanvullende milieuvergunning vereist, ten einde een te grote belasting van de leiding of het raken van de leiding bij grondwerkzaamheden te voorkomen.
Onderzoek
Uit de KLIC-melding is het volgende naar voren gekomen:
- Er loopt een water- en gasleiding door de zuidwestelijke punt plangebied, zoals te zien is in Bijlage 6 Vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten. Aangezien hier niet verontdiept of gegraven is, hebben de werkzaamheden geen bedreiging voor het aantasten van deze kabel gevormd.
Conclusie
Het bestemmingsplan is daarmee voor wat betreft het aspect kabels en leidingen uitvoerbaar.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens is de bestemming weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voorliggende bestemmingsplan is een conserverend plan (wat betekent dat het huidige gebruik en de huidige verschijningsvorm als uitgangspunt dienen). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Apeldoorn.
6.2 Bestemmingsplan
Het digitale bestemmingsplan 'Veendijk hoek A50 Beekbergen' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.bp1510-vas1 met bijbehorende regels.
6.3 Plansystematiek
6.3.1 Indeling
Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Begrippen). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Wijze van meten). Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.
Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk is de bestemming vastgelegd. Het toegestane gebruik van de bestemming wordt geregeld en bouwregels zijn opgenomen. Daarbij worden, indien en voor zover aan de orde, de volgende onderdelen onderscheiden:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
- wijzigingsbevoegdheid.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. Ter nadere toelichting is in sommige bestemmingen aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval vallen onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo.
Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken. Er is bijvoorbeeld een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de opgenomen maatvoeringen, met een maximum van 10%.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' een omgevingsvergunningplicht.
Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en parkeerregelgeving.
Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
6.3.2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Het gehele plangebied krijgt de bestemming 'Natuur'.
De bestemming richt zich op het handhaven en versterken van de natuurwaarden in het gebied. Daarnaast zijn de bestaande dagrecreatie, extensief grondgebonden agrarisch gebruik, bestaande wegen en voet- en fietspaden toegestaan.
Onverharde wegen zijn specifiek beschermd in de bestemmingsregeling.
Het bouwen is beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
6.3.3 Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende aanvragen omgevingsvergunning voor de bouw waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelregel wordt conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het bestemmingsplan.
Artikel 5 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten behoeve van overschrijdingen van de bouwgrenzen. Tevens is een vervangende bouwregel opgenomen ten behoeve van bestaande bebouwing die afwijkt van de in de regels en op de verbeelding opgenomen maatvoering.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken is geregeld in de Wabo, ex art. 2.1 lid 1 sub c.
Artikel 7 overige zone - beslotenheid, Artikel 8 overige zone - hoge archeologischeverwachtingswaarde en Artikel 9 overige zone - lage archeologische verwachtingswaarde
In deze artikelen is een drietal gebiedsaanduidingen opgenomen, ter bescherming van
archeologische waarden en voor het behoud, herstel en versterking van kavelgrensbeplantingen en beplanting langs wegen en paden.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Met dit artikel wordt enige flexibiliteit mogelijk gemaakt ten aanzien van de gestelde regels in het plan. Een aantal van de gegeven maxima kan op grond van dit artikel in beperkte mate worden overschreden.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het in geringe mate van het plan, zoals het aanpassen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen.
Artikel 12 Algemene procedureregels
Dit artikel gaat in op de het nemen van een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen.
Artikel 13 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Dit artikel geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen
Artikel 14 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden
Dit artikel gaat in op de vergunningsplicht en de bijbehorende beoordelingscriteria.
6.3.4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht bouwwerken en Artikel 16 Overgangsrecht gebruik
Hier wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de planregels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. Het overgangsrecht vindt op deze wijze zijn plaats in dit plan.
Artikel 17 Slotregel
In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
Voor de realisatie van het project is een projectbudget beschikbaar gesteld door de provincie Gelderland. Realiseringskosten, exploitatiekosten en eventuele planschade door het realiseren van het project komen voor rekening van dit projectbudget.
De gemeente heeft afspraken gemaakt met de provincie Gelderland. Hierin is vastgelegd dat eventuele kosten als gevolg van planschade voor rekening komen van de provincie Gelderland.
Exploitatieplan
Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen.
De ingrepen waarin dit wijzigingsplan voorziet vallen niet onder één van de categorieën bouwplannen, zoals genoemd in artikel 6.12, lid 1 Wro. Hiervoor bestaat dus niet de verplichting een exploitatieplan vast te stellen.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van het bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De provincie Gelderland is initiatiefnemer van dit bestemmingsplan en is daarom nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. De provincie Gelderland heeft bij de planvorming nauw samen gewerkt met het waterschap Vallei en Veluwe. Derhalve is ook het waterschap nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan. Zowel de provincie Gelderland als het waterschap Vallei en Veluwe hebben aangegeven deze betrokkenheid te mogen aanmerken als vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
De provincie Gelderland heeft aangaande de planontwikkeling contact gehad met de gemeente Apeldoorn. Er zijn geen andere instanties die belangen hebben in of in de directe nabijheid van het plangebied.
Inspraak
Volgens de gemeentelijke inspraakverordening van de gemeente Apeldoorn kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.
Het planontwerp voor de natuurontwikkeling is tot stand gekomen in samenwerking met de betrokken partijen. Dit betreft de provincie Gelderland, het waterschap Vallei en Veluwe en de gemeente Apeldoorn. Middels een brief zijn omwonenden door de provincie Gelderland begin november 2021 op de hoogte gebracht dat zij voornemens is de gemeente Apeldoorn te verzoeken om de bestemming van de gronden ter plaatse van het plangebied te laten herzien in de bestemming Natuur ten behoeve van de onderhavige natuurontwikkeling. Omwonenden zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt, maar heeft niet geleid tot wijzigingen in het ontwerp.
Omdat participatie op de planontwikkeling anderszins heeft plaatsgevonden, wordt in dit geval geen voorontwerp wijzigingsplan ter inzage gelegd.
Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft op basis van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 14 december 2023 gedurende 6 weken voor een ieder ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Beknopte Lesa Apeldoorn, Veendijk Lieren
Bijlage 1 Beknopte LESA Apeldoorn, Veendijk Lieren
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Wnb En Omgevingsverordeing Gelderland
Bijlage 3 Quickscan Wnb en omgevingsverordeing Gelderland
Bijlage 4 Bureauonderzoek Archeologie
Bijlage 4 Bureauonderzoek Archeologie
Bijlage 5 Inventarisatie Veldonderzoek In Karterende Fase
Bijlage 5 Inventarisatie veldonderzoek in karterende fase
Bijlage 6 Vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten
Bijlage 6 Vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten
Bijlage 7 Overzichtstekening Werkzaamheden
Bijlage 7 Overzichtstekening werkzaamheden
Bijlage 8 Procedureschema
Ontwerpplan ter inzage | 14-12-2023 - 24-01-2024 |
Vaststelling door gemeenteraad | 04-07-2024 |
Terinzagelegging vastgesteld plan | 18-07-2024 - 28-08-2024 |