KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Bepalingen
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsbepalingen
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 5 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg
Artikel 6 Bos
Artikel 7 Gemengd
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Horeca
Artikel 10 Maatschappelijk
Artikel 11 Sport
Artikel 12 Tuin
Artikel 13 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 14 Verkeer - Wegverkeer
Artikel 15 Wonen
Artikel 16 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 17 Waarde - Landschap
Hoofdstuk 3 Algemene Bepalingen
Artikel 18 Antidubbeltelregel
Artikel 19 Algemene Bouwregels
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 23 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
Artikel 25 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Situering En Begrenzing Plangebied
1.2 Aanleiding En Doel
1.3 Opzet Bestemmingsplan
1.4 Geldende Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Ruimtelijke Situatie
2.1 Inleiding
2.2 Historische Ontwikkeling
2.3 Ruimtelijke- En Functionele Structuur
2.4 Deelgebieden En Clusters
2.5 Toekomstige Ontwikkelingen
Hoofdstuk 3 Wettelijk- En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.3 Woonbeleid
3.4 Welstandsbeleid
3.5 Erfgoed
3.6 Verkeersbeleid
3.7 Milieubeleid
3.8 Sport- En Recreatiebeleid
3.9 Economisch Beleid
3.10 Overige Beleidsuitgangspunten
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Geluid
4.3 Lucht
4.4 Hinder
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Groen En Ecologie
4.7 Water
4.8 Bodem
4.9 Cultuurhistorie En Archeologie
4.10 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving En Verantwoording
5.1 Inleiding
5.2 Opzet Van De Regels
5.3 Verantwoording Van De Regels
5.4 Handhaving
5.5 Exploitatie
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Vooroverleg
6.2 Terinzagelegging (Ontwerp-bestemmingsplan)
6.3 Terinzagelegging (Vastgesteld-bestemmingsplan)
Bijlage 1 Parkeernorm
Bijlage 1 Analyse Typologie Ontsluitingswegen Kemperberg
Bijlage 2 Uitspraak Raad Van State

Bestemmingsplan Kemperberg

Bestemmingsplan - gemeente Arnhem

Vastgesteld op 04-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Bepalingen

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplanBestemmingsplan Kemperberg van de gemeente Arnhem.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0202.718-0302.gml met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-, uitbouw:

een bouwwerk verbonden met een hoofdgebouw dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw;

1.6 bestemmingsgrens:

een op de plankaart aangegeven lijn die de grens vormt van een bestemmingsvlak

1.7 bestemmingsvlak:

een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;

1.8 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.9 bouwgrens:

een op de plankaart aangegeven lijn die de grens vormt van een bouwvlak;

1.10 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.11 bouwvlak:

een door bouw- of bestemmingsgrenzen op de plankaart aangegeven vlak waarmee gronden zijn aangeduid waarop bouwwerken zijn toegestaan;

1.12 bouwzone:

het gedeelte van een bouwvlak dat in zijn geheel, of, indien als zodanig op de plankaart aangegeven, tot een bepaald percentage mag worden bebouwd;

1.13 onbebouwbare zone:

het gedeelte van een bestemmingsvlak, dat buiten het bouwvlak is gelegen;

1.14 zone bijgebouwen:

het gedeelte van een bouwvlak, niet behorend tot de bouwzone;

1.15 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.17 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.18 antennemast:

een bouwwerk bedoeld voor de bevestiging van 1 of meerdere antenne's;

1.19 bebouwingspercentage:

een op de plankaart of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.20 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw
  3. c. voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw

1.21 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken

1.22 bijgebouw:

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw

1.23 garage:

overdekte berg- en bewaarplaats voor auto’s en (motor)fietsen;

1.24 bouwlaag:

een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering c.q. kapruimte

1.25 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen

1.26 wonen:

voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen in ieder geval begrepen: bijzondere woonvormen

1.27 bijzondere woonvorm:

een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding); maar niet therapeutisch behandeld worden

1.28 woning:

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf

1.29 mantelzorg:

het op individuele basis, buiten organisatorisch verband, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch of verstandelijk ernstig hulpbehoevend zijn

1.30 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw behorend bij een woning op één bouwperceel, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest

1.31 woonwagen:

voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst

1.32 standplaats:

een kavel, waarop nutsvoorzieningen aanwezig zijn, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen

1.33 beroep aan huis:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend

1.34 praktijkruimte:

een ruimte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een beroep aan huis

1.35 bedrijf:

een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid

1.36 bedrijfswoning / dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is

1.37 kantoor:

een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening

1.38 administratief kantoor:

een in beginsel niet voor het publiek openstaand kantoor

1.39 publiekgericht kantoor:

een kantoor ten behoeve van technische, administratieve of persoonlijke dienstverlening, (hieronder niet begrepen detailhandel of horeca-activiteiten), met een publiekaantrekkend karakter, dan wel met een baliefunctie

1.40 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen

1.41 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.42 winkel:

een ruimte of bij elkaar behorende ruimten, die bestemd zijn voor de uitoefening van detailhandel, met inbegrip van bijbehorende magazijnruimte of werkruimte

1.43 dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak, al dan niet met een baliefunctie, zoals uitzendbureaus, reisbureaus, kapsalons, snelfoto-ontwikkel- en kopieerservicebedrijven, videotheken en andere verhuurbedrijven, autorijscholen en dergelijke, met uitzondering van garagebedrijven; detailhandel wordt hieronder niet begrepen

1.44 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen

1.45 horeca - B:

horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro's, grillrooms en daarmee vergelijkbare horecabedrijven

1.46 agrarisch loonbedrijf:

bedrijf dat in opdracht agrarische werkzaamheden verricht;

1.47 autogaragebedrijf:

bedrijf dat bepaalde diensten met betrekking tot motorvoertuigen verleent en reparaties aan motorvoertuigen verricht;

1.48 nutsbedrijven:

bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op:

  • I. de levering van elektriciteit, gas, water en warmte
  • II. de verzorging van telecommunicatie
  • III. de afvoer en verwerking van afvalstoffen

1.49 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding

1.50 prostitué(e):

degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding

1.51 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar

1.52 raamprostitutie:

een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden

1.53 thuisprostitutie:

vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e)

1.54 werkplek:

een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht

1.55 wijk:

wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek

1.56 vestigingsbeleid:

het beleid neergelegd in de nota "van Rood naar Groen" prostitutie vastgesteld 26 juni 2000

1.57 straatmeubilair:

onverminderd het bepaalde in de Woningwet wordt hieronder voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de bovenste goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

  1. 1. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  2. 2. indien van toepassing, vanaf N.A.P. tot het hoogste, respectievelijk diepste punt van een bouwwerk.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsbepalingen

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een agrarisch loonbedrijf, ter plaatse van de functieaanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
  2. b. een brood en banketbakkerij, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1';
  3. c. een autogaragebedrijf, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2';
  4. d. een kwekerij, ter plaatse van de functieaanduiding 'intensieve kwekerij';
  5. e. bedrijfswoning, ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning';
  6. f. ondergeschikte kantoorfucties ten dienste van de onder a,b,c en d genoemde bestemmingen;
  7. g. ondergeschikte detailhandel ten dienste van de onder c en d genoemde bestemmingen;

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 genoemde gronden mogen, met inachtneming van de op de plankaart aangegeven maximumbouwhoogte en het bebouwingspercentage, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van 80+ NAP niet mag worden overschreden en dat deze bebouwing, waarbij gelet de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen is toegestaan indien uit de aanvraag om bouwvergunning blijkt dat voldaan wordt aan de parkeernorm zoals genoemd in bijlage 2 van deze regels.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2voorzover het betreft de parkeernorm zoals genoemd in de bijlage 1 ten behoeve van de verlaging van deze norm indien de aanvrager kan aantonen met een beperkter aantal parkeerplaatsen te kunnen volstaan dan volgens de norm verplicht zou zijn en dit niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor bedrijf-Nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsbedrijven of soortgelijke instellingen en voor voorzieningen ten behoeve van het verkeer en straatmeubilair

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 genoemde gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogte, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, . met dien verstande dat de hoogte van 80+ NAP niet mag worden overschreden.

Artikel 5 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met LPG aangewezen gronden zijn bestemd voor het gebruik ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen, inclusief LPG, één en ander met bijbehorende bebouwing en onbebouwde terreinen, ontsluitings-, parkeer- en groenvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 4 meter, met dien verstande dat de hoogte van 80+ NAP niet mag worden overschreden.

5.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming van de gronden te wijzigen in de bestemming Bedrijf-verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG mits het gebruik van de gronden ten behoeve van de verkoop van LPG-brandstof daadwerkelijk is beëindigd.

Artikel 6 Bos

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, herstel en ontwikkeling van het bos voor natuur, landschap en houtteelt;
  2. b. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen natuurwaarden, ecologische waarden, landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden;
  3. c. vormen van extensieve recreatie, welke niet strijdig zijn met het behoud of herstel van de onder lid 6.1 onder a. en b. genoemde waarden;
  4. d. instandhouding van onverharde wegen;
  5. e. een plantenkas, ter plaatse van de functieaanduiding 'kas'.

6.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a. mag met inachtneming van de op de plankaart aangegeven maximumbouwhoogte, ter plaatse van de aanduiding 'kas' een plantenkas worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2onder a. en artikel 19.1 verlenen:

  1. a. voor het oprichten van erf- of terreinafscheidingen met een maximumbouwhoogte van 2,75 meter, mits:
    1. 1. deze geen belemmering vormen voor de in het plangebied levende fauna en beschermde flora;
    2. 2. noodzakelijk zijn in verband met de veiligheid;
  2. b. voor het oprichten van brandtorens;
  3. c. voor het oprichten van kleine bouwwerken, zoals hooiruiven en kleine kassen met een maximumbouwhoogte van 2,5 meter en een maximum vloeroppervlakte van 3,50 m²
  4. d. voor het oprichten van voederbergingen of voederruiven voor wild, mits:
    1. 1. deze noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het wild;
    2. 2. de inhoud maximaal 3 m³ per bouwwerk bedraagt;
    3. 3. de hoogte maximaal 2 meter bedraagt;
  5. e. voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van het bosbeheer en extensieve recreatie mits:
    1. 1. door de bouw de aanwezige natuurwaarden en landschappelijke waarden niet onevenredig worden geschaad;
    2. 2. de hoogte maximaal 2,5 meter bedraagt;
    3. 3. de maximale oppervlakte 10m² per bouwwerk bedraagt.

6.4 specifieke gebruiksregels

  1. a. Onder gebruik van de gronden in strijd met de bestemming, wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden:
    1. 1. als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
    2. 2. voor het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
    3. 3. voor het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.

Artikel 7 Gemengd

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, zoals bedoeld in artikel 15;
  2. b. maatschappelijk, zoals bedoeld in artikel 10;
  3. c. buurtontsluitingswegen, woonstraten, verblijfsgebieden en fiets- en wandelpaden;
  4. d. groen- en speelvoorzieningen, kunstobjecten, parkeervoorzieningen voor gemotoriseerd en rijwielverkeer en straatmeubilair;

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 genoemde gronden mogen, met in achtneming van de op de plankaart aangegeven maximumbouwhoogte en, voor zover aangegeven, het bebouwingspercentage, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van 80+ NAP niet mag worden overschreden en dat deze bebouwing, waarbij gelet de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen is toegestaan indien uit de aanvraag om bouwvergunning blijkt dat voldaan wordt aan de parkeernorm zoals genoemd in bijlage 2 van deze regels.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2voorzover het betreft de parkeernorm zoals genoemd in de bijlage 1 ten behoeve van de verlaging van deze norm indien de aanvrager kan aantonen met een beperkter aantal parkeerplaatsen te kunnen volstaan dan volgens de norm verplicht zou zijn en dit niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
  3. c. fiets- en wandelpaden, straatmeubilair en speelvoorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op de in lid 8.1 genoemde gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van 80+ NAP niet mag worden overschreden.

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca-B;
  2. b. en tevens parkeren, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  3. c. en uitsluitend een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

9.2 Bouwregels

Op de in lid 9.1 genoemde gronden, mogen met inachtneming van de op de plankaart aangegeven maximumbouwhoogte en, voorzover aangegeven, de maximumgoothoogte en het bebouwingspercentage, uitsluitend de in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van 80+ NAP niet mag worden overschreden en dat deze bebouwing, waarbij gelet de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen is toegestaan indien uit de aanvraag om bouwvergunning blijkt dat voldaan wordt aan de parkeernorm zoals genoemd in bijlage 2 van deze regels.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 voorzover het betreft de parkeernorm zoals genoemd in de bijlage 1 ten behoeve van de verlaging van deze norm indien de aanvrager kan aantonen met een beperkter aantal parkeerplaatsen te kunnen volstaan dan volgens de norm verplicht zou zijn en dit niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. onderwijs, kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang;
  2. b. welzijn;
  3. c. religie;
  4. d. openbare dienstverlening;
  5. e. zorginstellingen;
  6. f. therapeutische functies;
  7. g. voorzieningen ten behoeve van het verkeer, groen- en speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  8. h. dienstwoningen;

Alsmede ondergeschikte horeca en detailhandel, uitsluitend ten dienste van bovengenoemde bestemmingsomschrijvingen.

  1. i. Ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van maatschappelijke doeleinden-1 (sm-1)", zijn de gronden uitsluitend bestemd voor het gebruik ten behoeve van wetenschappelijke en/of culturele instituten of soortgelijke bebouwing.

10.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 10.1 onder a tot en met f genoemde gronden mogen, met inachtneming van de op de plankaart aangegeven maximumbouwhoogte, en, voor zover aangegeven, het bebouwingspercentage, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van 80+ NAP niet mag worden overschreden en dat de inhoud van dienstwoningen maximaal 600 m3 per woning mag bedragen en dat deze bebouwing, waarbij gelet de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen is toegestaan indien uit de aanvraag om bouwvergunning blijkt dat voldaan wordt aan de parkeernorm zoals genoemd in bijlage 1 van deze regels.
  2. b. op de in lid 10.1 onder i genoemde gronden mogen, met inachtneming van de op de plantekenning aangegeven maximum-bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met aangehorigheden, zoals logiesgebouwen, rijwielstallingen, garages, bergingen en maximaal twee dienstwoningen.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 voorzover het betreft de parkeernorm zoals genoemd in de bijlage 1 ten behoeve van de verlaging van deze norm indien de aanvrager kan aantonen met een beperkter aantal parkeerplaatsen te kunnen volstaan dan volgens de norm verplicht zou zijn en dit niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving.

Artikel 11 Sport

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sport;
  2. b. groen- en speelvoorzieningen alsmede watergangen, waterpartijen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
  3. c. voorzieningen voor het verkeer en straatmeubilair;
  4. d. tevens voor parkeren met een maximum van 4000m2 ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  5. e. uitsluitend een antennemast ter plaatse van de aanduiding 'antennemast';

alsmede ondergeschikte horeca en detailhandel, uitsluitend ten dienste van bovengenoemde bestemmingsomschrijvingen.

11.2 Bouwregels

Op de in lid 11.1 genoemde gronden mogen, met in achtneming van de op de plankaart aangegeven maximumbouwhoogte, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van 80+ NAP niet mag worden overschreden.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 11.2 en artikel 19.1 voor het oprichten van lichtmasten en andere voorzieningen ten behoeve van de bestemming, mits:
    - de hoogte niet meer dan 15 meter bedraagt;
    - de afstand tot de meest nabij gelegen woonbebouwing minimaal 50 meter bedraagt, tenzij
    aangetoond kan worden dat de verticale verlichtingssterkte van vijf lux en de armatuurlichtsterkte van 7500 cd op een kortere afstand niet wordt overschreden;
    - de gebruikstijden vallen tussen 07:00 en 22:00 uur.
  2. b. lid 11.2 voor het verhogen van tribunes, mits dit geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat in de omgeving.
  3. c. artikel 19.1, ten behoeve van het buiten het bouwvlak bouwen, van kleine bouwwerken ten behoeve van de bestemming zoals fietsenstallingen, hekwerken, etc. met een maximumbouwhoogte van 3 meter;
  4. d. artikel 19.1, ten behoeve van het buiten het bouwvlak bouwen, voor het oprichten van hekwerken, zijnde ballenvangers, met een maximumbouwhoogte van 6 meter ;

Artikel 12 Tuin

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen.

12.2 Bouwregels

Op de in lid 12.1 genoemde gronden mag niet worden gebouwd.

12.3 specifieke gebruiksregels

Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in elk geval begrepen, het gebruik van de in lid 1 van dit artikel genoemde gronden ten behoeve van parkeerdoeleinden, voorzover het betreft de zone gelegen tussen de naar de openbare weg gekeerde bouwgrens van de aangrenzende bestemming en de openbare weg zelf, tenzij deze zone wordt gebruikt als oprit naar een carport of garage.

Artikel 13 Verkeer - Verblijfsgebied

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer-verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (woon)straten, buurtwegen, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties met de daarbij behorende;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. groen- en watervoorzieningen;
  4. d. wandelgebieden en speelgelegenheden;
  5. e. terrassen;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. onderdoorgangen, alsmede toegangen tot ondergrondse voorzieningen ten behoeve van direct aangrenzende bestemmingen.

13.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 13.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd.
  2. b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten, trolleymasten en straatmeubilair mag ten hoogste vijf meter bedragen.

Artikel 14 Verkeer - Wegverkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer-wegverkeer aangegeven gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, fiets- en voetpaden, trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer met de daarbij behorende:
  2. b. groen- en watervoorzieningen;
  3. c. geluidwerende voorzieningen;
  4. d. parkeervoorzieningen.

14.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 14.1 genoemde gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken zoals bruggen, viaducten, straatmeubilair en bouwwerken ter geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van 80+ NAP niet mag worden overschreden.
  2. b. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals geluidwerende voorzieningen, mag niet meer dan vijf meter bedragen.

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart als "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, hieronder niet begrepen bewoning van woonwagens of woonschepen;
    en daaraan ondergeschikt voor:
    1. 1. groen- en speelvoorzieningen;
    2. 2. parkeervoorzieningen ten behoeve van het wonen;
    3. 3. verblijfsgebieden;
  2. b. en tevens voor:
    1. kantoor op de begane grond, ter plaatse van de functieaanduiding 'kantoor';
    2. autogaragebedrijf, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2';
    3. detailhandel, ter plaatse van de functieaanduiding 'detailhandel'.

15.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 15.1 bedoelde gronden, voor zover binnen het bouwvlak gelegen, mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogten, maximumgoothoogten en maximum aantal wooneenheden, uitsluitend de in de gegeven bestemming passende hoofdbebouwing, aan- of uitbouwen, bijgebouwen en andere binnen de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van 80+ NAP niet mag worden overschreden en dat deze bebouwing, waarbij gelet de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen is toegestaan indien uit de aanvraag om bouwvergunning blijkt dat voldaan wordt aan de parkeernorm zoals genoemd in bijlage 1 van deze regels;
  2. b. Op de in lid 15.1 bedoelde gronden, voor zover binnen de bouwzone gelegen, mogen, met inachtneming van de op de plankaart aangegeven maximum bouwhoogten en maximumgoothoogte vrijstaande woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen en andere binnen de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd;
  3. c. Op de in lid 15.1 van dit artikel bedoelde gronden, ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mogen:
    1. 1. aan- of uitbouwen aan de hoofdbebouwing worden gebouwd met een maximumbouwhoogte gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van de hoofdbebouwing, vermeerderd met maximaal 30 centimeter ten behoeve van isolatie of afschot.
    2. 2. bijgebouwen worden gebouwd met een maximumbouwhoogte gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw, waarbij de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van de hoofdbebouwing.
    3. 3. overige bouwwerken, passend binnen de bestemming, met een maximumbouwhoogte van 3 meter worden gebouwd.

met een maximale oppervlakte per bouwperceel volgens onderstaand schema

oppervlakte bebouwbare zone maximale grootte bouwwerken
< 90 m2 50% de oppervlakte van het gebied met de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel met een minimum van 20 m2
90-150 m2 45 m2
150-300 m2 55 m2
300-500 m2 65 m2
500-1000 m2 75 m2
  1. d. Ter plaatse van de aanduiding Specifieke bouwaanduiding-1 geldt, in afwijking van het bepaalde in lid 15.2 onder c, binnen deze zone een bebouwingspercentage van 3%;
  2. e. Ter plaatse van de aanduiding Specifieke bouwaanduiding-2 mogen, in afwijking van het bepaalde in lid 15.2 onder c, uitsluitend binnen deze grenzen bijgebouwen worden gebouwd met een maximumbouwhoogte gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw, waarbij de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van de hoofdbebouwing.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in het in lid 15.2 onder c opgenomen schema ten behoeve van een verhoging van de maximale grootte van bouwwerken voor percelen waarbij de bebouwbare zone groter is dan 1000 m2met maximaal 25 m2 mits dit vanuit stedenbouwkudig en landschappelijk oogpunt niet op bezwaren stuit en de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet worden geschaad.
  2. b. het bepaalde in lid 15.2 onder a voorzover het betreft de parkeernorm zoals genoemd in de bijlage 1 ten behoeve van de verlaging van deze norm indien de aanvrager kan aantonen met een beperkter aantal parkeerplaatsen te kunnen volstaan dan volgens de norm verplicht zou zijn en dit niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving;
  3. c. het bepaalde in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van het gebruik van gronden als afhankelijke woonruimte mits:
    1. 1. het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een onafhankelijk deskundige wordt ingewonnen;
    2. 2. de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen tot een maximum van 60 m2;
    3. 3. de belangen van omwonenden en bedrijven niet onevenredig worden aangetast, waarbij rekening wordt gehouden met milieu-aspecten als geur, geluid, hinder en externe veiligheid;
    4. 4. het bijgebouw, dat als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, is gelegen op maximaal 20 meter afstand van het hoofdgebouw (op hetzelfde bouwperceel);
    5. 5. geen splitsing van eigendom van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
    6. 6. het aantal gebruikers van afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
    7. 7. het gebruik als afhankelijke woonruimte onmiddellijk wordt beëindigd, vanaf het moment dat de mantelzorg niet meer is vereist. Hiertoe controleren burgemeester en wethouders tweejaarlijks of nog aan de voorwaarden, waaronder of vrijstelling is verleend, wordt voldaan.
  4. d. het bepaalde in lid 15.2 onder a ten behoeve van het bouwen van vrijstaande woningen buiten de bouwzone mits:
    1. 1. de bestaande woning wordt afgebroken en het aantal woningen niet toeneemt;
    2. 2. de nieuw te bouwen woning wat betreft bouwhoogte aansluit bij de bouwhoogte van de naastgelegen woningen;
    3. 3. de voorgevel van de nieuw te bouwen woning in de rooilijn ligt van de naastgelegen woningen;
    4. 4. de breedte van de nieuw te bouwen woning niet meer bedraagt dan 8 meter;
    5. 5. de diepte van de woning niet meer bedraagt dan 10 meter;
    6. 6. de afstand van de woning tot aan de erfgrens ten minste drie meter bedraagt
    7. 7. de belangen van omwonenden niet onevenredig worden aangetast, waarbij rekening wordt gehouden met privacy, bezonning en lichtinval;
  5. e. het bepaalde in lid 15.2 onder c ten behoeve van het bouwen van aan- uit- en bijgebouwen buiten de zone bijgebouwen mits:
    1. 1. het gebouwen betreffen ten behoeve van een woning zoals bedoeld in lid 15.3 onder d;
    2. 2. de gebouwen worden opgericht binnen de bestemming Wonen;
    3. 3. de bouwbepalingen ten aanzien van aan- en bijgebouwen zoals genoemd in 15.2 onder c in acht worden genomen.

15.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming bedoeld in artikel 7.10 van de Wet op ruimtelijke ordening wordt in elk geval begrepen het gebruik als beroeps- of bedrijfsmatige werk- of opslagruimte;
  2. b. Het bepaalde in lid 15.4 onder a. is niet van toepassing op het gedeelte van een woning in gebruik als praktijkruimte door de bewoner, mits dit gedeelte niet meer bedraagt dan 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse, noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan.

Artikel 16 Leiding - Hoogspanningsverbinding

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor transport van electriciteit door een bovengrondse hoogspanningsleiding.

16.2 Bouwregels

Op de in lid 16.1 genoemde gronden mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) uitsluitend hoogspanningsmasten tot een hoogte van maximaal 35 meter en andere bouwwwerken geen gebouwen zijnde tot een hoogte van maximaal 2 meter ten behoeve van genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van 80+ NAP niet mag worden overschreden.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de andere bestemming(en) tot een hoogte van maximaal 4 meter mits:

  1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsleiding;
  2. b. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 17 Waarde - Landschap

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Landschap aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud, het herstel en de versterking van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke waarden.

17.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van de situering van bouwwerken die mogen worden gebouwd op grond van de andere bestemming(en) nadere eisen stellen ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke waarden.

17.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen:

  1. a. het aanbrengen van recreatievoorzieningen, dan wel als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
  2. b. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  3. c. het opslaan, lozen c.q. storten, als dan niet ten verkoop van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines;

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. a. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  2. b. het aanbrengen beplantingen;
  3. c. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
  4. d. het afgraven of verlagen van de bodem;
  5. e. het ophogen, egaliseren of ontginnen van de bodem, waaronder tevens wordt verstaan het het aanleggen van wegen t.b.v. bestemmingsverkeer;
  6. f. het gebruik van groeistoffen, stoorstoffen of kunstmest;
  7. g. het verbreden of verharden van voetpaden, rijwielpaden, ontsluitingswegen en parkeerplaatsen;
  8. h. het aanbrengen van recreatievoorzieningen;
  9. i. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken en andere waterpartijen;
  10. j. aanleggen van reservoirs;
  11. k. grootschalig verwijderen van bosstrooisel of mos;
  12. l. aanbrengen van rasters.

Hoofdstuk 3 Algemene Bepalingen

Artikel 18 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene Bouwregels

19.1 Bouwen binnen bouwvlak

  1. a. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
  2. b. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.

19.2 Bebouwingspercentage

  1. a. Indien in een bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag dit vlak geheel bebouwd worden.
  2. b. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak en een bebouwingspercentage zijn aangegeven is het bebouwingspercentage van toepassing op de gronden binnen het bouwvlak.
  3. c. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak slechts één bebouwingspercentage is aangegeven gedlt dit percentage voor het gehele bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
  4. d. Indien in een bestemmingsvlak resepectievelijk bouwvlak meerdere bebouwingspercentages zijn aangegeven, gelden deze percentages voor die delen van het bestemmingsvlak rescpectievelijk bouwvlak waarin ze zijn aangegeven.

Artikel 20 Algemene Gebruiksregels

Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan zoals bedoeld in het bepaalde in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  2. b. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.

Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels

21.1 veiligheidszone - lpg

Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. 1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogte, de maximumgoothoogte, het maximum bebouwingspercentage en de maximuminhoud, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten;
  2. 2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in lid 19.1 mits:
    1. a. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, keldergaten (koekoeken) balkons of galerijen;
    2. b. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
      1. 1. een diepte van zes meter niet wordt overschreden;
      2. 2. het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
      3. 3. geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
      4. 4. de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
  3. 3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
    1. a. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m³ , en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal
      75 m³;
    2. b. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
    3. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
      1. 1. voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
      2. 2. voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal acht meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
      3. 3. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder.
  4. 4. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras tot een maximum van één meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
    1. a. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
    2. b. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.
  5. 5. het bepaalde in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening voor de vestiging van maximaal één seksinrichting per wijk onder voorwaarde dat:
    1. a. het geen raamprostitutie betreft;
    2. b. de aanvraag past binnen de ruimtelijk relevante aspecten van het vestigingsbeleid prostitutie;
    3. c. het aantal seksinrichtingen, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, op het grondgebied van de gemeente Arnhem na het afwijken van de regels niet meer dan acht zal bedragen;
    4. d. er in de wijk nog geen seksinrichting is;
    5. e. de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd;
    6. f. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
    7. g. er geen onevenredige parkeerdruk ontstaat;
    8. h. de afstand tot de dichtstbijzijnde seksinrichting hemelsbreed tenminste 250 meter bedraagt;
    9. i. de inrichting niet meer dan acht werkplekken bevat.

Artikel 23 Algemene Procedureregels

23.1 Afwijking

Verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de in de Hoofdstukken 2 en 3 opgenomen regels mag slechts plaatsvinden nadat belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld bij het college gedurende een termijn van twee weken schriftelijk zienswijzen kenbaar te maken.

23.2 Uitwerking en wijziging

Op voorbereiding van uitwerkingen en wijzigingen op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, zoals bedoeld in Hoofdstuk 2 van deze regels is het bepaalde in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

24.2 Overgangsrecht gebruik

24.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels bestemmingsplan Kemperberg.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Situering En Begrenzing Plangebied

Het noordelijke deel van het bestemmingsplan "Kemperberg" heeft betrekking op een drietal langs de westzijde van de Kemperbergerweg gelegen gebieden of clusters.

Het eerste cluster begint direct na het viaduct van de Kemperbergerweg onder de Rijksweg A12, en is van het tweede, kleinere cluster gescheiden door een 150 meter brede bosstrook. Ten zuiden van dit tweede cluster ligt een iets smallere bosstrook; en weer ten zuiden daarvan begint het derde en grootste gebied, cluster drie. Dit cluster loopt door tot aan de Strolaan. De westgrens van deze gebieden wordt gevormd door de bossen van o.a. het Geldersch Landschap.

Het meest zuidelijke deel van het plangebied wordt in het noorden begrensd door de Strolaan, in het oosten door de Kemperbergerweg, in het westen door de Bakenbergseweg en in het zuiden door de Schelmseweg. Het kaartje "Ligging plangebied" geeft de globale gebiedsaanduiding aan. De exacte begrenzing wordt op de plankaart aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.718-0302_0001.jpg"

1.2 Aanleiding En Doel

In het plangebied gelden op dit moment meerdere bestemmingsplannen. De bestemmingsplannen "Kemperbergerweg tussen Strolaan en Rijksweg", "Menthenberg" en "Merkendal" zijn toe aan herziening. Van deze herziening wordt gebruik gemaakt om eenheid te brengen in de bestemmingen en meerdere plangebieden samen te voegen in dit bestemmingsplan "Kemperberg". (zie 1.4 Geldende plannen en het bijbehorende kaartje).

Aanleiding voor het maken van dit bestemmingsplan is de ouderdom van de geldende regelingen.

Met het oog op de Wro waarin vermeld staat dat bestemmingsplannen ouder dan tien jaar moeten worden herzien en er ook behoefte is aan standaardisering en digitalisering van bestemmingplannen actualiseert de gemeente Arnhem haar bestemmingplannen.

1.3 Opzet Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de plankaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren, tekens en symbolen aangegeven. De planregels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

De bestemmingsomschrijvingen zijn ruim gekozen. Hierdoor zijn binnen één bestemming meerdere planologisch aanvaardbare invullingen mogelijk. Te gedetailleerde plannen leiden tot de noodzaak om voor bijna ieder bouwplan een (partiële herziening van een ) bestemmingsplan te maken. Dit komt de rechtszekerheid, de rechtsgelijkheid en de overzichtelijkheid niet ten goede.

De diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld door de bouwverordening, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.

1.4 Geldende Plannen

Het bestemmingsplan Kemperberg is een algehele herziening van de geldende plannen, voor zover van toepassing op dit plangebied. Onderstaand overzicht geeft weer welke bestemmingsplannen en verordeningen (deels) komen te vervallen. De daarop van toepassing zijnde partiële herzieningen vervallen ook. Bij elk plan is de datum van vaststelling en goedkeuring weergegeven.

Nr: Type plan: Naam: Datum vaststelling en goedkeuring:
636 Bestemmingsplan Kemperbergerweg tussen Strolaan en Rijksweg (incl partiële herziening 636.1)
03-02-1997, 16-09-1997
641 Bestemmingsplan Menthenberg 07-01-2002, 16-07-2002
717 Wijzigingsplan Menthenberg 01-07-2008
218 Bestemmingsplan Merkendal 14-10-1974, 21-05-1975

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.718-0302_0002.jpg"

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Ruimtelijke Situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Omdat het een bestemmingsplan voor een bestaande wijk is, zal dit hoofdstuk voornamelijk ingaan op de huidige ruimtelijke structuur. Het doel van dit bestemmingsplan is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in de wijk kunnen worden getoetst. Uitgangspunt hierbij is dat de huidige ruimtelijke kwaliteiten worden gewaarborgd en zo mogelijk versterkt.

2.2 Historische Ontwikkeling

Het gebied Kemperberg maakt deel uit van het waardevolle bos- en natuurlandschap van het Arnhemse Buitengebied.

In het verleden zijn ten behoeve van de nabijgelegen landgoederen zoals Warnsborn en Sterrenberg, woningen voor huishoudpersoneel, boswachters en pachters gebouwd, met name langs de Kemperbergerweg.

In het begin van de 20e eeuw werden deze landgoederen ten gevolge van de sterk gestegen kosten verkleind, onder andere door verkoop van stukken grond voor stadsuitbreidingen. Met het geleidelijk aan verdwijnen van de particuliere landgoederen bleven de werknemers in hun huizen wonen. Daarnaast bleek ook voor anderen de mogelijkheid aantrekkelijk om een stuk grond te verwerven en daar een villa te bouwen. Vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw werd er vrijwel uitsluitend door de hogere inkomensgroep gebouwd. Dit verschijnsel is tot de jaren zestig vorige eeuw doorgegaan; langzamerhand brak bij de gemeente het besef door dat een en ander zo niet verder kon gaan, wilde men niet door deze ontwikkeling een belangrijk kapitaalgoed van de stad, n.l. het natuurschoon, verliezen. Dit besef kwam tot uiting in het tot stand komen van diverse bestemmingsplannen voor het gebied, waarin - naast een afgeronde bebouwing - deze nieuwe inzichten werden vastgelegd.

Dit betekende een inperking, maar geen beëindiging van de bouwactiviteiten op Schaarsbergen: via kleine uitbreidingen en invullingen breidde Schaarsbergen zich nog uit.

Nu kan men op een aantal plaatsen in dit gebied spreken van lintbebouwing met een voor een buitengebied behoorlijke woningdichtheid. Ook zijn er plaatselijk veel bijgebouwen, schuren en dergelijke.

In de omringde bossen vond een dergelijke verstedelijking niet plaats door de eigendomssituatie aldaar.

2.3 Ruimtelijke- En Functionele Structuur

Het plangebied Kemperberg ligt ten noorden van de Schelmseweg en is onderdeel van de stedelijke uitstulping Menthenberg-Schaarsbergen, die diep doordringt in het buitengebied van Arnhem-noord. Deze stedelijke uitstulping ligt op de flank van de stuwwal van Arnhem en strekt zich uit tot in de smeltwaterwaaier. De hoogteverschillen in het plangebied die hiermee samenhangen zijn met name goed zichtbaar vanaf de Bakenbergseweg.

Het plangebied heeft geen duidelijke hoofdstructuur. Van de hoofdstructuur van het landgoed Menthenberg zoals dat er vroeger lag zijn o.a. de Seytweg, de Sylvalaan en de Menthenbergseweg overgebleven. Door bebouwing en door het verloren gaan van het doorgaande karakter van deze wegen is de structuur echter zodanig aangetast dat de samenhang van vroeger grotendeels teniet is gedaan.Het plangebied Kemperberg is in de loop van de tijd meer een lappendeken van functies en karakteristieken geworden, met als voornaamste functie wonen.

Het overgrote noordelijke deel van het plangebied ligt in een bosrijke omgeving. De omgeving kent hoge ecologische waarden en maakt deel uit van twee groene verbindingszones. Het zuiden van het plangebied kent eveneens groene delen, die echter ruimtelijk meer met structuren van rode functies, hoofdzakelijk wonen en een sportpark, zijn verweven. Van oudsher bestaan in het zuidelijke deel gecultiveerde structuren zoals landgoederen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.718-0302_0003.jpg"

deelgebieden en clusters

2.4 Deelgebieden En Clusters

Binnen het plangebied bevinden zich een aantal deelgebieden. Elk deelgebied heeft zijn eigen ruimtelijk-functionele kenmerken die tezamen het plangebied als geheel herkenbaar maken. Hieronder volgt een beschrijving van alle deelgebieden.

2.4.1 Landgoed Menthenberg

Het landgoed Menthenberg vormt de kern van het landgoed dat zich vroeger over het gehele plangebied uitstrekte. Het landgoed is weer in oude luister hersteld. Het vormt om verschillende redenen een zeer waardevol onderdeel van de groene zone van Arnhem – noord:

a. ecologisch: Het betreft een kleinschalig gebied dat qua landschapselementen zeer gedifferentieerd is te noemen. Belangrijk is ook de aanwezigheid van soortenrijk en oud bos. De ecologische condities van het gebied zijn dan ook zeer goed.

b.cultuur-historisch: De landgoedkern is gaaf en behoorlijk compleet overgebleven; veel van de elementen zoals die vroeger in de aanleg zijn aangenomen, zijn nog duidelijk herkenbaar in de huidige opzet. Ook belangrijke stijlen merken uit het verleden zijn terug te vinden in het landgoed. De restauratie heeft de cultuurhistorische waarde weer voor lange tijd veilig gesteld.

c. visueel-ruimtelijk: De straten, de lanen en het bos vormen een herkenbaar landschappelijk patroon. Rond het terrein zijn verschillende fraaie doorkijkjes. Met name vanaf de Kemperbergerweg is de variatie tussen bosmassa en groene open ruimte goed te zien.

Dit bestemmingsplan biedt een juridisch kader ten handhaving van dit bijzondere gebied.

2.4.2 Sportpark Bakenberg

Sportpark Bakenberg bestaat uit een clubgebouw en een aantal voetbal- en hockeyvelden. Het is een terrein met een aantal lineaire bomenrijen van geringe omvang, maar toch van landschappelijke betekenis. Tussen de woningen aan de oostzijde is een groenbuffer ingericht. Het totaalbeeld van het sportpark wordt gekarakteriseerd door openheid. Het sportpark heeft dan ook een belangrijke functie als open ruimte achter de boomsingels van de Schelmseweg. Het doorzicht is hier van landschappelijk belang omdat het goed past binnen de ruimtelijke-visuele beleving langs de Schelmseweg waar open (agrarische-), en gesloten (bos)gebieden elkaar met een zekere regelmaat afwisselen. Op het sportpark is een aantal parkeerplaatsen ingericht in een speciaal daarvoor aangegeven gebied.

2.4.3 Woongebied met landschappelijke waarden

Het woongebied van Schaarsbergen vormt een vreemd element in de stedelijke uitleg van Arnhem. Het zuidelijk deel is ontstaan nadat aan het eind van de 19e eeuw grote delen van het landgoed Menthenberg werden afgestoten en bebouwd. Met name langs de Bakenbergseweg en de Kemperbergerweg ontstond sporadische bebouwing in een waardevol landschap. De ruime kavels en het vele particuliere groen dragen nog extra bij aan de ruimtelijke en visuele kwaliteit. Om deze redenen dient ook in de woonwijk zelf behoedzaam omgegaan te worden met de verhouding tussen bebouwd en onbebouwd en is het niet zo dat her en der gedeelten van grote tuinen voor bebouwing in aanmerking komen. Met name ook aan de Bakenbergseweg dient de bebouwing “diffuus” te blijven en naar het noorden toe royaal met groen omringd te zijn, als overgang naar de visueel waardevolle open ruimten van Hoog Erf en het daarachter gelegen bos. Dit betekent dat de mogelijkheden tot uitbreiding van de bebouwing in de woongebieden met landschappelijke waarden slechts beperkt aanwezig is. De toepassing van de woonbestemming in dit plan is er dan ook op gericht om verdergaande verstedelijking binnen het plangebied tegen te gaan en de landschappelijke waarden een volwaardige functie te geven.

2.4.4 Woongebied zonder landschappelijke waarden

Na de tweede wereldoorlog nam de bebouwing langs de Strolaan dusdanig toe dat er sprake was van een duidelijke verstedelijking. Eind jaren '60 werd ook het gebied tussen de Seytweg en de Menthenbergseweg bebouwd. Qua ontsluiting sluit die bebouwing aan op het woongebied ten noordwesten van de Seytweg. De bebouwing is in drie fasen ontstaan. Tussen de Sylvalaan en de Van Hugenpothlaan zijn meer dan 50 geschakelde patiowoningen met verdieping gebouwd die een stedelijk karakter hebben. Voorts zijn tussen de Van Hugenpothlaan en de Warnsbornlaan 21 kavels uitgegeven voor bungalows (met opbouw). Dankzij beplanting op de kavels is hier sprake van een groen aanzicht. Halverwege de jaren '80 zijn de woningen aan de Bloyantweg gebouwd. Deze woningen doen, als gevolg van kleine tuinen bij de compact gebouwde woningen, weer vrij stedelijk en stenig aan.Toch is het ook in dit woongebied gewenst de uitbouwmogelijkheden tussen de woningen enigszins te beperken door een minimale afstand te houden (zij het minder dan in de woongebieden met landschappelijke waarde).

In de woongebieden is nagenoeg geen openbaar groen te vinden. Alleen tussen de patiowoningen is sprake van enig semi-openbaar groen. Dit wordt echter gecompenseerd door de bosrijke omgeving van het buitengebied.

2.4.5 Woongebied Warnsbornlaan

Recentelijk zijn de scholen gelegen aan de Warnsbornlaan gesloopt om hier 50 woningen te realiseren. De verkaveling is eenvoudig van opzet. Vanaf de Warnsbornlaan wordt op het terrein een lus-vormige straat gerealiseerd waaraan in vier stroken de woningen zijn gesitueerd. Gekozen is voor een woonbuurt met een eigen gezicht waarmee wordt aangesloten op het karakter van de bebouwing van de omgeving als een aaneenschakeling van afzonderlijke gebiedjes met een eigen verkaveling en verschijningsvorm. Het merendeel van de woningen wordt gevormd door tweekapper-woningen (twee lagen + kap), die met de voorzijde naar de woonstraat zijn gericht. Aan de noodwestzijde van het terrein, op de hoek met de Warnsbornlaan is door het aanwezige pand Bloylantweg 1 sprake van een afwijking in de verkaveling. Door hier twee vrijstaande woningen (één laag + kap) te situeren blijft de verkaveling helder van opzet.

Aan de zuidzijde van het terrein zijn twee zogenaamde familiehuizen (twee lagen + kapverdieping) gesitueerd met elk acht woningen. Deze huizen vormen de overgang naar het zuidelijk gelegen sportpark “Bakenberg”.

Aan de rand is rekening gehouden met het behoudt van de bomen en dus het groene karakter dat bijdraagt aan de beeldkwaliteit van de nieuwe woonbuurt.

2.4.6 Instellingen

Binnen het plangebied zijn drie locaties met instellingen. Het betreft de locaties van het instituut Schreuder aan de Kemperbergerweg en de Bakenbergseweg en Siza Dorp aan de Kemperbergerweg.

De twee locaties van instituut Schreuder zijn verbonden via een langzaamverkeerroute aan de noordzijde van het sportpark. Aan de Bakenbergseweg betreft het een sociale werk- woonlocatie die door middel van geclusterde bebouwing aansluiting kan vinden op de woonbebouwing langs de Bakenbergseweg. Deze bebouwing is opgenomen in een bouwvlak dat voor een deel bebouwd mag worden. Een andere locatie aan de Kemperbergerweg betreft een dominant gebouw op de hoek met de Schelmseweg met daarnaast een klein schoolgebouw. Beperkte uitbreiding is mogelijk, echter de bestaande bebouwing neemt voor een groot deel het bebouwingspercentage in beslag. Beide terreinen kennen een hoge landschappelijke waarde waardoor behoedzaamheid gewenst is.

2.4.7 Clusters

Ten noorden van de Strolaan bevinden zich drie clusters van bebouwing. Deze vertonen bepaalde ruimtelijke kenmerken, die al of niet harmoniëren met het omringende landschap.

Cluster 1

Lintbebouwing, op zo'n 2,5 km vanaf de Schelmseweg (grens bebouwde kom); hier is duidelijk een te grote dichtheid ontstaan in verhouding tot de afstand van de stad en de ligging temidden van bos. Er is een uitwaaiering van schuren e.d. aan de westelijke zijde. Het gebied heeft een ongestructureerd karakter; rooilijnen lijken te ontbreken. Doordat de huizen dicht op de weg liggen, te open en zichtbaar –met name bij het viaduct van de A12- heeft het gebied visueel niet de uitstraling die recht doet aan de landschappelijke fraaie omgeving. Met name de achtertuinen van de woningen welke grenzen aan het buitengebied vormen een landschappelijk waardevol element. Weinig mogelijkheden tot inpassing van groen; de ruimte ontbreekt veelal.

Cluster 2

Extensief bebouwd gebied met ruime kavels, temidden van bos. Door brede boszones er omheen heeft het een “eiland”-karakter als duidelijk afgebakend element in het bos. Goede inpassing, voor zover zichtbaar vanaf de weg. Dit levert op de plaats een acceptabel beeld op.

De groene corridors ten noorden en ten zuiden van dit cluster 2 hebben grote ecologische en landschappelijke waarden.

Cluster 3

Cluster 3 is in feite het perifere en op het buitengebied aansluitende eind van de stad. Verdere intensivering, bijvoorbeeld door opvullen van open ruimten parallel aan de Kemperbergerweg, of in de richting van de meest westelijke woning (nr.312) zou het naar buiten toe extensiever

wordende beeld door te grote stedelijkheid verstoren.

Verder naar het zuiden, te beginnen bij Het lage Erf, is de verkaveling compacter. De rooilijnen zijn echter niet altijd even logisch.

De beide grote instituten, Hendrik Willem Landstichting en Carmelitessenklooster bezitten mooie bospercelen met landschappelijke waarden.

2.5 Toekomstige Ontwikkelingen

Dit bestemmingsplan legt de bestaande ruimtelijke situatie juridisch vast. Er is uitgegaan van de informatie en situatie zoals deze beschikbaar was voordat het ontwerp-bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Op dat moment was een aantal ontwikkelingen bekend maar nog niet zodanig uitgewerkt dat het mogelijk was om mee te nemen in dit bestemmingsplan. Deze ontwikkelingen zullen, als zij doorgang vinden, ter zijner tijd in een aparte juridische procedure worden geregeld.

2.5.1 RIN-locatie

De voormalige RIN-locatie is gelegen aan de noordrand van de gemeente Arnhem (Schaarsbergen), ingeklemd tussen twee doorgaande wegen: de Menthenbergseweg aan de zuidwestzijde en de Kempenbergerweg aan de noordoostzijde, in een bijzonder fraaie bosachtige en cultuurhistorische omgeving. Het is de voormalige locatie van het Rijksinstituut voor Natuurbeheer (RIN).

Op de locatie, van 13.800 m2 groot, staan thans twee gebouwen (voormalige kantoorgebouwen met laboratoria van het Rijksinstituut voor Natuurbeheer (RIN)). De panden mogen worden gesloopt en op grond van het structuurplan Arnhem 2010 kan op deze locatie woningbouw worden gerealiseerd. De locatie (exclusief Villa Sylva) is door Burgerlijk Pensioen Fonds Bouwinvest als ontwikkelende belegger in 2001 aangekocht om het terrein te ontwikkelen voor woningbouw.

Omdat de plannen nog niet voldoende concreet zijn wordt deze ontwikkeling niet in dit bestemmingsplan meegenomen en heeft deze locatie de conserverende bestemming "Maatschappelijk" behouden. Dit betekent dat woningbouw niet kan worden gerealiseerd op basis van dit bestemmingsplan. Deze ontwikkeling zal mogelijk worden gemaakt via een aparte juridische procedure.

In de zuidwestelijke hoek van het terrein bevindt zich Villa Silva met bijbehorende tuin gelegen aan de Sylvalaan. Deze villa maakte oorspronkelijk deel uit van de RIN-locatie (als dienstwoning), en wordt feitelijk al jaren gebruikt als particuliere woning.

2.5.2 Sportpark Bakenberg

In 2008/2009 is begonnen met de ontwikkeling van een masterplan voor sportpark Bakenberg. Aanleiding hiervoor was een aantal vragen met betrekking tot voorzieningen behorende bij het sportpark. Op het park zal in 2010 een 4e kunstgras hockeyveld worden aangelegd. De aanleg past binnen het nieuwe bestemmingsplan. Op dit moment wordt onderzocht of het haalbaar is een 2e kunstgrasvoetbalveld ter plaatse van een al aanwezig grasvoetbalveld in de toekomst aan te leggen. De behoefte aan parkeerplaatsen op het sportcomplex zal daardoor naar verwachting toenemen. Voor die toenemende behoefte zal dan naar verwachting een aparte planologische regeling moeten worden opgesteld.

Hoofdstuk 3 Wettelijk- En Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke, voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de plankaart en in de regels.

3.2 Ruimtelijk Beleid

3.2.1 Rijks- provinciaal- en regionaal beleid

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat.

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030.

Het ruimtelijk beleid van de provincie is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio”. Het Streekplan, dat wordt vastgesteld voor een periode van 10 jaar, is een schakel tussen rijks- en gemeentelijke plannen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak.

Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa' is de opvolger van het Regionaal structuurplan 2015 uit 1998. Het regionaal plan vormt het richtinggevend kader voor beleid en uitvoering van het regionaal beleid van de stadsregio op gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen.

3.2.2 Gemeentelijk beleid

Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. Om plannen en initiatieven goed op elkaar af te stemmen, stelt de gemeente met enige regelmaat een structuurplan vast. Het nieuwe Structuurplan Arnhem 2010 (2000) is de opvolger van het tot nu toe geldende Structuurplan uit 1984. Het Structuurplan Arnhem 2010 beschrijft het ruimtelijk beleid voornamelijk in hoofdlijnen. Het plan is flexibel, zodat het kan inspelen op veranderende omstandigheden en inzichten. Formeel is het nieuwe Structuurplan Arnhem 2010 tien jaar van kracht: van 2000 tot 2010. Maar de inrichting van de ruimte werpt haar schaduw veel verder vooruit. Waar dat mogelijk is, richt het Structuurplan zijn blik daarom op het jaar 2030. Het nieuwe Structuurplan Arnhem 2010 is op 2 oktober 2000 door de raad vastgesteld.

Het plangebied Kemperberg:

In het structuurplan 2010 valt een deel van het plan onder de Veluwe, natuur en landschap worden als belangrijke functies genoemd.

Het plangebied komt in beeld als een buurt waar de woonfunctie domineert; architectuur en stedenbouw zijn er van hoge kwaliteit. Het landgoed Menthenberg heeft een beeldbepalende- en monumentale waarde (Rijksmonument).

3.3 Woonbeleid

In de Woonvisie Gemeente Arnhem 2015 (vastgesteld in 2004) is de basis gelegd voor het gemeentelijk te voeren woonbeleid. De Provinciale kaders en ambities voor een kwalitatief woonprogramma maken deel uit van de Regionale Woonvisie van het KAN, deze zijn kaderscheppend geweest bij het opstellen van de Arnhemse Woonvisie. In de Arnhemse Woonvisie staat het motto 'Arnhem aantrekkelijke woonstad in balans' centraal. Dit betekent dat Arnhem inzet op versnelling van de woningbouwproductie, het vergroten van de keuzevrijheid en zeggenschap van de woonconsument, het bevorderen van de doorstroming en het doorbreken en verbeteren van de eenzijdige grote goedkope woningvoorraad door datgene te bouwen waar vraag en een tekort aan is.

Op Regionaal niveau zijn tot 2009 procentuele afspraken gemaakt voor sociale woningbouw. Voor Arnhem ligt er een inspanningsverplichting om gedurende deze periode op het totaal aan nieuwbouwplannen ten minste 35% betaalbare koop- en huurwoningen in de stad te realiseren. Door het accent te leggen op de bouw van middelduur en duurdere woningen ontstaat er een grotere differentiatie en een ruimer en gevarieerd aanbod van woningtypen en woon- en leefomgevingen. Ook ligt er een inspanningsverplichting om het eigen woningbezit in de stad te bevorderen om zo in 2015 meer evenwicht te bereiken in de eigendomsverhouding van huurwoningen en koopwoningen. In het te voeren woonbeleid spelen de behoefte en wensen van alle woonconsumenten een belangrijke rol evenals de diversiteit in de bevolkingsamenstelling en de kenmerken die verschillende wijken en buurten in het Arnhemse bezitten.

De landelijke ontwikkelingen op de beleidsdriehoek wonen, welzijn en zorg zijn vertaald in de gemeentelijke kaderstellende nota's, o.a. de Arnhemse Woonvisie en Stad in Balans. Er ligt dan ook op het gebied van wonen, welzijn en zorg bij de gemeente een stevige opgave om de doelstellingen uit deze driehoek in fysieke en sociale zin te realiseren. Dit betekent dat er in woonwijken voor bijzondere doelgroepen en m.n. voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschaliger aanbod aan levensloopbestendige woningen, woonvormen of andere bijzondere woonconcepten gerealiseerd en gefaciliteerd moet worden, eventueel aangevuld met (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning, toezicht of andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving.

3.4 Welstandsbeleid

Arnhem kiest er in haar welstandsnota (2004) voor om zoveel mogelijk recht te doen aan de reeds bestaande verschillen in de bebouwde omgeving. Hiervoor is een indeling gemaakt in een aantal logische eenheden in de stad. Elke ruimtelijke eenheid heeft een welstandsniveau, 'zwaar', 'normaal', of 'licht', dat aangeeft in welke mate welstand in dat gebied wordt ingezet.

Voor de bestaande bebouwing in het plangebied geldt het welstandsniveau 'licht'.

In gebieden met het welstandsniveau 'licht' vindt de gemeente het voldoende om bouwplannen op hoofdlijnen op welstand te toetsen. De verantwoordelijkheid voor de invulling ligt vooral bij bewoners en eigenaren. Het gaat hier met name om de bestaande na-oorlogse delen van de stad. De criteria geven daar waar nodig de bescherming die noodzakelijk is om de kwaliteit van het publieke domein op redelijk niveau te houden.

Deze nota bevat geen welstandscriteria voor (her) ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Per project zullen daarom bijvoorbeeld in een masterplan of in een beeldkwaliteitsplan specifieke randvoorwaarden worden opgesteld, waaronder welstandscriteria. Het opstellen van welstandscriteria vormt een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De supervisor of stedenbouwkundige zal in overleg met de commissie voor welstand en monumenten, het voorstel voor de welstandscriteria opstellen. De welstandscriteria dienen bestuurlijk te zijn vastgesteld voordat planvorming van concrete bouwplannen start. Een indeling in het welstandsniveau "zwaar, normaal of licht" volgt pas na de oplevering van het bouwproject.

3.5 Erfgoed

3.5.1 Cultuurhistorie

Rijksbeleid

In de Nota Ruimte erkent het kabinet een specifieke verantwoordelijkheid voor de borging en ontwikkeling van gebieden en structuren, met zowel internationaal als voor Nederland kenmerkende landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Het beleid is gericht op behoud en ontwikkeling van de kernkwaliteiten.

Het actieprogramma Ruimte en Cultuur staat in het verlengde van de Nota Ruimte. Het programma richt zich op de culturele waarden: het meer betrekken van ontwerpende disciplines bij de ruimtelijke inrichting en een ontwikkelingsgerichte inzet van cultuurhistorie. De uitvoering van het architectuurbeleid en het Belvederebeleid wordt hierdoor in één programma verbonden. Het geeft een vervolg aan de architectuurnota “Ontwerpen aan Nederland” en actualiseert het Belvederebeleid, dat doorloopt tot 2010. Het belangrijkste doel is de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van onze gebouwen, dorpen, steden en landschappen.

Provinciaal beleid

Het hoofduitgangspunt voor cultuurhistorie zoals opgenomen in het Streekplan Gelderland 2005 luidt “behoud door ontwikkeling”. Dit uitgangspunt is overgenomen uit de rijksnota Belvedere en de provinciale Nota Belvoir 2 en is gebaseerd op het idee dat omgaan met cultuurhistorische kwaliteiten niet het bevriezen van ontwikkelingen inhoudt, maar het omgaan met ontwikkelingen, zodanig dat de cultuurhistorische gegevenheden worden ingepast, waarbij ze beleefbaar blijven of juist worden.

Gemeentelijk beleid

In de Monumentennota van de gemeente Arnhem is als uitgangspunt genomen dat de gemeentelijke overheid een duidelijke taak heeft op het gebied van de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed. Tevens wordt in deze nota een belangrijk uitgangspunt van het Verdrag van Malta als gemeentelijk beleid omarmd: het verstoorder-betaalt-principe.

Het gemeentelijk monumentenbeleid is neergelegd in de Arnhemse monumentennota Geen ruimte voor onverschilligheid (1996). Wettelijk is het beleid verankerd in de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening gemeente Arnhem (2000). Aanvullend beleid en regelgeving is te verwachten na afronding van het Monumenten Selectie Project (MSP). Het rijksproject MSP heeft geleid tot de aanwijzing van door het rijk beschermde monumenten en zal leiden tot de aanwijzing van door het rijk beschermde stads- en dorpsgezichten. Daarnaast is het plangebied onderzocht op monumentale en historische waarden. Het plangebied bevat geen monumenten of beeldbepalende objecten.

In 2000 is de Koerswijziging Uitvoering Monumentenbeleid (de Koers) vastgesteld, waarin de gemeente heeft gekozen voor een actieve rol met betrekking tot het cultuurhistorisch erfgoed.

3.5.2 Archeologie

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • Archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • Vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • Bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek en mogelijk opgravingen wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Inmiddels is het verdrag vertaald in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg die per 1 september 2007 van kracht is.

In de Archeologienota van de gemeente Arnhem staat dat een gemeentelijk archeologisch beleid uit oogpunt van algemeen belang om verschillende redenen relevant is:

  • Er bestaat de wetenschappelijke noodzaak om vroegere beschavingen en eigen geschiedenis te leren kennen;
  • Het stadsbestuur heeft de culturele verantwoordelijkheid voor beheer en behoud van unieke archeologische artefacten;

Archeologische monumentenzorg maakt onderdeel uit van integraal erfgoedbeleid.

3.6 Verkeersbeleid

3.6.1 Rijksbeleid

De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling.

3.6.2 Provinciaal en regionaal beleid

De provincie Gelderland en de Stadsregio Arnhem-Nijmegen kennen respectievelijk het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan-2 en het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan.

De provincie Gelderland kiest voor een duurzame mobiliteit, waarbij het verkeers- en vervoerssysteem een sterke economie ondersteunt, welvaart versterkt en de sociale integratie stimuleert. Om dat te bereiken kiest Gelderland voor de volgende aanpak: voorkomen, beter benutten, bouwen en beprijzen.

De essentie van het Stadsregio-verkeersbeleid is identiek aan dat van de provincie Gelderland. Voor Arnhem is het project RegioRail in het bijzonder van belang. Stadsregio Arnhem-Nijmegen kiest als ruggengraat van ontwikkeling en vervoer het spoor tussen Zutphen-Zevenaar via Arnhem en Nijmegen naar Boxmeer en Cuijk. Planontwikkeling en –realisatie vinden bij voorkeur in bebouwd gebied en in de omgeving van het spoor plaats.

3.6.3 Gemeentelijk beleid

Als resultaat van de wisselwerking tussen rijk, provincie en gemeente, heeft de gemeente Arnhem haar actuele verkeersbeleid verwoord in het Structuurplan Arnhem 2010 en in het Stedelijk Verkeers- en Vervoersplan (SVVP) Arnhem 2000-2010. De essentie ervan – overeenstemmend met die van rijk, provincie en regio – is het terugdringen van de verkeersonveiligheid en het geleiden van de mobiliteit. Daarbij geldt het principe van vrijheid van keuze voor de mobilist, die de gemeente probeert te beïnvloeden door “verleidelijke” alternatieven aan te bieden. Ook speelt het prijsmechanisme hierin een steeds grotere rol.

Voor de werkingsduur van voorliggend bestemmingsplan is de uitwerking van het SVVP in het Categoriseringsplan Arnhem 2000 richtinggevend. Het categoriseringsplan werkt uit hoe de verkeersruimte in Arnhem duurzaam veilig (her-)ingericht wordt. Arnhem kent drie typen wegen: de stroomwegen, de verkeersaders (hoofdwegen en ontsluitingswegen) en de verblijfsgebieden.

De stroomwegen hebben als doel het autoverkeer dat over lange afstanden gebruik maakt van het wegennet snel te verwerken (maximumsnelheid is 80 km/uur of hoger). In Arnhem zijn dit de autosnelwegen (A12/A50/A325/N325).

De verkeersaders zijn de hoofd- en ontsluitingswegen en vormen het Arnhemse hoofdwegennet voor het autoverkeer. Deze wegen kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger.

Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden (behalve bedrijventerreinen). Deze wegen en straten krijgen het karakter van een 30 km/uurzone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen. Veelal zijn het woonstraten.

De aangrenzende verkeersaders Bakenbergseweg, Schelmseweg en Kemperbergerweg liggen niet binnen dit plangebied maar zijn meegenomen in andere bestemmingsplannen

Het plangebied heeft één verkeersader: de Strolaan. De overige wegen en straten in het plangebied zijn typische woonstraten. De buurt Menthenberg is ingericht als 30 km/uurzone.

Parkeerbeleid

Als uitwerking van het SVVP Arnhem 2010 is voor het onderdeel parkeren een Parkeernota Arnhem 2003-2010 vastgesteld. In de Parkeernota zijn voor verschillende functies (afhankelijk van type en grootte) de parkeernormen opgenomen.

Met de invoering van de Wro (1-7-2009) is de mogelijkheid vervallen om in de bouwverordening stedenbouwkundige voorwaarden op te nemen zoals parkeernormen. Dat betekent dat bij het toetsen van bouwaanvragen niet meer aan de parkeernorm kan worden getoetst. Om er toch voor te zorgen dat bij nieuw- of verbouw voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden, kunnen parkeernormen in het bestemmingsplan worden opgenomen.

3.7 Milieubeleid

3.7.1 Algemeen Milieubeleid

In de Integrale Milieuvisie 2008-2011 is aangegeven hoe het milieubeleid een positieve bijdrage kan leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunten zijn duurzame ontwikkeling en een optimale leefomgevingskwaliteit van de stad.

Op 26 mei 2008 heeft de gemeenteraad Hoofdstuk 3 "Gebiedsgerichte aanpak" van de Integrale Milieuvisie 2008-2011 vastgesteld. De gebiedsgerichte aanpak vormt de kern van de integrale milieuvisie en is een uitwerking van de zonering van milieukwaliteiten die in het Structuurplan Arnhem 2010 zijn opgenomen. Hiermee differentiëren we milieuambities naar verschillende gebieden. Niet overal in de stad streven we immers dezelfde milieuambities na: in een dynamisch centrum accepteren we bijvoorbeeld meer geluid dan in een woonwijk. Wel wordt rekening gehouden met grenswaarden en streefwaarden. Grenswaarden mogen niet worden overschreden. Van streefwaarden kan worden afgeweken als daar - op een hoger schaalniveau- aantoonbare milieuwinst tegenover staat en zolang er geen concentratiegebieden ontstaan waar de milieubelasting zich ophoopt.

Door expliciet te maken welke milieukwaliteiten we in het betreffende gebied willen handhaven of realiseren, wordt ook duidelijk of een bepaalde ontwikkeling wel of niet past in het betreffende gebied.

Bestemmingsplangebied

In het bestemmingsplangebied komt het volgende gebiedstype voor:

  • Stadswijk. De na te streven milieukwaliteit in het gebied is goed en de toegestane milieubelasting overwegend laag. Er wordt voldaan aan de streefwaarden.

In de volgende hoofdstukken worden per beleidsthema het beleidskader, de analyse van het plangebied en de conclusies voor de beleidsinzet gegeven. Prioritering van de beleidsinzet vindt plaats aan de hand van de methode beschreven in de Integrale Milieuvisie, deel 1 hoofdstuk 3.

3.7.2 Geluid

Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen is er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.

In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.

Door zonering wordt voorkomen dat bedrijven te veel lawaai mogen maken op de woningen buiten dit industrieterrein: de geluidbelasting van alle bedrijven op een gezoneerd industrieterrein samen mag namelijk op een vastgestelde afstand de norm van 50 dB(A) niet overschrijden.

Wanneer een nieuw bedrijf zich wil vestigen op een gezoneerd industrieterrein of wanneer een bedrijf daar wil uitbreiden moet de gemeente er voor zorgen dat de bedrijven gezamenlijk deze geluidsnorm niet overschrijden.

De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).

Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de Nota uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde van de gemeente Arnhem van toepassing.

Beleidsplan Geluid

In augustus 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naar mate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.

3.7.3 Lucht

De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in de Wet Luchtkwaliteit. Het doel van de Wet Luchtkwaliteit 2007 is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.

Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:

  • PM10 (fijnstof)
    1. 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;
    2. 2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
  • NO2 (stikstofdioxide)
    1. 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;
    2. 2. de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.

Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

Wet Luchtkwaliteit 2007

Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Luchtkwaliteit van kracht geworden. De nieuwe wet is nodig bevonden omdat de aanleg van een groot aantal bouwprojecten en bestemmingsplannen stilgelegd zijn door uitspraken van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De grenswaarden zijn ongewijzigd gebleven, maar de nieuwe wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL wordt inmiddels gestaafd door de nieuwe Wet luchtkwaliteit. Dit is augustus 2009 van kracht geworden.

Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit

Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige BLK2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de onlangs van kracht geworden Wet Luchtkwaliteit is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.

3.7.4 Hinder

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de

VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

3.7.5 Externe veiligheid

Externe Veiligheid

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR

(Plaatsgebonden Risico) en het GR

(Groepsrisico).

Landelijk beleid

Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.

Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, komt in 2009/2010 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.

Gemeentelijk beleid

Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid 2006-2009 vastgesteld. Op 16 februari 2009 heeft de gemeenteraad besloten om het beleidsplan met 2 jaar (tot en met 2010) te verlengen. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.

3.7.6 Groen en ecologie

Rijksbeleid: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

De Veluwe, Neder Rijn, IJssel en uiterwaarden in Arnhem zijn onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en daarmee onderdeel van een samenhangende Europese ecologische hoofdstructuur; Natura 2000. In Natura 2000 wordt onder meer aangegeven dat de grote wateren een cruciaal en onverbrekelijk onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur beslaan. Het Arnhemse deel van het rivierengebied en de Veluwe liggen cruciaal in de natuurstructuur. Het rivierengebied vormt een verbinding tussen de natuurontwikkelingsprojecten van de Gelderse Poort en de Noordoever Neder Rijn. Meinerswijk is één van de natuurontwikkelingsprojecten. Het Arnhemse deel van de Veluwe vormt een onderdeel van de totale natuurstructuur van de Veluwe.

Natura 2000
Het tot stand brengen van een samenhangende Europese ecologische hoofdstructuur, genaamd Natura 2000, is per 1 oktober 2005 door de nieuwe Natuurbeschermingswet overgenomen. De Natura 2000 gebieden in Arnhem zijn: Veluwe, Gelderse Poort en IJssel. Voor elk van deze gebieden zijn habitattypen en soorten benoemd die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet 1998. De bescherming van de Natura 2000 gebieden is vergelijkbaar met de bescherming volgens artikel 6 van de Habitatrichtlijn, die de afgelopen jaren in Nederland is toegepast. Nederland past hiervoor een vergunningenstelsel toe. Er geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van habitats of een verstorend effect op de soorten, waarvoor het gebied is aangewezen, mogen optreden.

Om de effecten van de ruimtelijke ingrepen van het bestemmingsplan op het Natura 2000-gebied te toetsen, moet de Habitattoets worden uitgevoerd, bestaande uit een voortoets. De voortoets verkent of door de ontwikkelingen waarin het plan voorziet mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het leveren van de informatie (zorgplicht, artikel 19l van de Natuurbeschermingswet).Het bevoegd gezag toetst de gegevens. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een natuurbeschermingswetvergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarbinnen het beschermingsgebied ligt.

In de strategische milieubeoordeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen ten behoeve van het Regionaal Plan 2005-2010 zijn effecten op de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) ten gevolge van woningbouw onderzocht. In dat kader is aangegeven dat de toetsing van plannen in de nabijheid van een beschermd gebied betrekking heeft op gebieden binnen een afstand van 2 kilometer.

Flora- en Faunawet 2002

De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels afwijking of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

Eind januari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:

tabel 1. algemeen beschermde soorten

tabel 2. beschermde soorten

tabel 3. streng beschermde soorten

Provinciaal beleid: Gelderse EHS

De provincie heeft de Gelderse EHS nauwkeurig aangegeven in de gebiedsplannen Natuur en Landschap. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS) is geregeld in het streekplan Gelderland, vastgesteld door Provinciale Staten op 29 juni 2005. Gedeputeerde Staten hebben op 19 november 2008 de nieuwe grenzen van de EHS voorlopig vastgesteld. Doel van de herbegrenzing is de EHS 'robuuster' te maken. Met robuust wordt bedoeld een netwerk van natuurgebieden waar waardevolle en kwetsbare natuur optimaal kan voortbestaan.

Binnen de EHS geldt de 'nee-tenzij'-benadering. Bestemmingsplanwijziging is niet mogelijk als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Het totale uiterwaardgebied is benoemd als waardevol landschap. Het ruimtelijke beleid voor waardevolle landschappen is het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten.

Provinciaal beleid: Richtlijn compensatie natuur en bos

De provincie heeft het compensatiebeleid "De Compensatierichtlijn natuur en bos" als uitwerking van het Streekplan Gelderland en de Structuurschema Groene Ruimte opgesteld. De gemeente zal dat compensatiebeleid uitvoeren. Is de provinciale richtlijn van toepassing dan treed de gemeentelijke regelgeving terug.

Uitgangspunt van het compensatiebeleid is dat natuur en bos alleen plaats kunnen maken voor een ander ruimtegebruik als er voor de specifieke locatiegebonden ontwikkeling geen alternatieve locaties aanwezig zijn (nee-tenzij-beleid). In principe dient natuur door natuur en bos door bos te worden gecompenseerd. De compensatierichtlijn is van toepassing op

  • alle natuur die op de streekplan- of bestemmingsplankaart de bestemming natuur heeft of een vegetatiewaarde van 6 of hoger heeft;
  • gebieden met de bestemming bos, zoals aangegeven op streekplan of bestemmingsplankaart;
  • alle gebieden die conform de Boswet herplantplichtig zijn, zowel binnen als buiten de bebouwde kom Boswet.

Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij het acceptabel is dat bos door natuur vervangen wordt. Die situaties worden beschreven in de Nota Open Bos.

De compensatierichtlijn kent een kwaliteitstoeslag, bij wijziging van functie dient dus meer bos of natuur te worden gerealiseerd dan verloren gaat.

Boswet

De Boswet is van toepassing op alle bossen en houtopstanden groter dan 10 are of - in geval van rijbeplantingen - meer dan twintig bomen, die gelegen zijn buiten de zogenaamde 'bebouwde kom Boswet'. De Boswet verplicht om de grond waarop het bos of de bomen hebben gestaan binnen drie jaar opnieuw in te planten.

Als voor de uitvoering van een werk de bestemming moet worden gewijzigd treedt de provinciale richtlijn 'Bos- en natuurcompensatie' in werking. Deze richtlijn is een uitwerking van het Streekplan en geldt ook voor bos binnen de zogenaamde 'bebouwde kom Boswet'.

Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015

Op 28 juni 2004 is het groenplan 2004-2007/2015 vastgesteld. De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.

De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor de herontwikkeling te worden meegegeven. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. Voor het bestemmingsplan is een groenbalans noodzakelijk, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels van de gemeente zijn toegepast.

Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel.

Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:

Alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn;

Barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.

Er worden 5 samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.

3.7.7 Water

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het vernieuwde Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel 2008). Het bestuursakkoord heeft tot doel “om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden en te anticiperen op de klimaatsverandering”. Verder is de watertoets ook in het NBW-actueel een belangrijk instrument om water verantwoord in te passen in ruimtelijke ontwikkelingen.

In de Nota Ruimte is water een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de Waterwet die op 22 december 2009 van kracht is geworden. In de Waterwet zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Streekplan (juni 2005), Waterplan Gelderland 2010-2015 (december 2009) en het Gelders Milieuplan (juni 2004).

In het Waterplan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermings- gebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Als uitvloeisel van de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater en zijn ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

Beleid waterschap en gemeente

Het stedelijke waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het waterschap Rijn & IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (201-2015) en de Keur en legger van het waterschap.

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.

  • Gemeentelijk RioleringsPlan (2009-2013), vastgesteld op 26 mei 2008; dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.
  • Waterplan Arnhem (2009-2015). Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft op 19 oktober 2009 het waterplan vastgesteld. Het bestuur van het Waterschap Rivierenland zal binnenkort volgen. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen: Arnhem aantrekkelijke waterstad, Klimaatbestendig watersysteem en waterketen, Goede kwaliteit water en waterbodem en tot slot Bewustwording.

Resumé

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • er grondwaterneutraal gebouwd moet worden.
  • er geen negatieve verstoring van de grondwaterstanden en -stromingen mag worden veroorzaakt om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen.
  • er maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.
  • regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering.
  • het verharde oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt.
  • het gebruik van uitloogbare materialen niet is toegestaan.

3.7.8 Bodem

Beleidskader

Voor een beheerbestemmingsplangebied moet worden getoetst of de kwaliteit van de bodem (inclusief grondwaterkwaliteit) de aanwezige bestemmingen/functies toelaat. Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:

  • Wet bodembescherming (Wbb, 1 januari 2006, gewijzigd 1 oktober 2008 en
    1 april 2009),
  • Beleidsnota bodem 2008 (Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, 27 november 2007),

Beleidsnota 'Hergebruik van licht verontreinigde grond in Arnhem' (november 1999, met aanvullingen in 2001 en 2002).

3.7.9 Cultuurhistorie en archeologie

Rijksbeleid

Monumentenwet

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorische erfgoed in Nederland.

Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Inmiddels is het verdrag vertaald in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007).

Provinciaal beleid

Nota Belvoir

Het Belvedere-uitgangspunt “behoud door ontwikkeling” is in 2000 overgenomen in de provinciale Nota Belvoir. Doel is dat cultuurhistorie voortaan prominent wordt meegewogen bij de ontwikkeling van alle ruimtelijke en economische plannen. Om nog meer in te kunnen spelen op de kansen die cultuurhistorie biedt voor de ruimtelijke omgeving, kiest de Provincie met de nieuwe nota Belvoir 3 voor een gebiedsgericht en uitvoeringsgericht beleid. In de nota worden 10 cultuurhistorisch waardevolle gebieden benoemd, waarnaar speciale aandacht zal uitgaan. Relevant voor Arnhem is de aandacht voor het Veluwemassief, de Veluwezoom en het Rivierengebied.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 'Panorama Arnhem'

In de Erfgoednota 2008-2012 wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert de komende twintig jaar in hoog tempo. Het nieuwe erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.

Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt.

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.

Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:

• Behouden door ontwikkelen

• Behouden door beschermen

• Adviseren, stimuleren en verleiden

• Kennis verwerven en verspreiden

3.8 Sport- En Recreatiebeleid

In 2005 is de gemeentelijke Sportnota "Sport over de breedte" vastgesteld. Het thema uit de Sportnota dat voor het plangebied van belang is, is het hebben van voldoende en kwalitatief goede sportaccommodaties. Dat betekent dat bestaande accommodaties aangepast moeten worden aan de huidige kwaliteitsnormen, er een goede spreiding van voorzieningen over de stad bestaat en dat nieuwe voorzieningen worden gerealiseerd daar waar dat wenselijk is.

In het plangebied Kemperberg ligt het sportpark Bakenberg. Bakenberg is een van de gemeentelijke sportcomplexen die een belangrijke rol spelen bij de invulling van het sportbeleid van Arnhem.

Het streven is in de toekomst de sportaccommodatie steeds meer multifunctioneel in te richten.

Op 20 augustus 2002 zijn de Beleidsregels lichtmasten bij sportvelden vastgesteld. Het plangebied ligt volgens de Beleidsregels in zone 2, waarvoor geldt "niet plaatsen, tenzij....". De zonering is vooral gericht op het verhinderen van lichthinder in landschappelijke en parkachtige situaties in de randen van de stad. De beleidsnotitie geeft verder regels voor de toelaatbare lichtsterkte en de gebruikstijden:

  1. 1. de gebruikstijden van de verlichting vallen niet buiten de tijdstippen 7.00 uur – 22.00 uur;
  2. 2. de verticale verlichtingssterkte mag niet meer bedragen dan 5 lux en de armatuurlichtsterkte mag niet meer bedragen dan 7500 cd. Dit betekent in de praktijk dat de verlichtingssterkte varieert van matig op de achtergrond (normale straatverlichting) tot goed verlichte (doorgaande) straten.

Verder moet bij de aanvraag van lichtmasten door de aanvrager worden aangetoond dat er geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de belangen van om- en aanwonenden. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de afscherming van het sportterrein.

3.9 Economisch Beleid

In de Kadernota Economisch beleid 2003-2006 (2003) is het economisch beleid voor de komende jaren neergelegd. De nota bouwt voort op de ambities van de Stadsvisie Arnhem 2015 en kiest op economisch gebied voor: Arnhem Dienstenstad van Oost-Nederland. Annex hieraan dient de Arnhemse ruimte en het Arnhems potentieel beter benut te worden en neemt Arnhem de taak op om uit te bouwen tot attractieve stad. Dit wordt uitgewerkt via vier strategische sporen: verbetering dienstverlening, het bieden van ruimte, promotie en acquisitie en structuurversterkende maatregelen.

In de Kadernota wordt, onder meer, gesteld dat Arnhem er voor kiest de belevingswaarde van de stad te vergroten. Arnhem is voor de wijde omgeving het regionaal centrum met de daarbij behorende voorzieningen op het gebied van o.a. detailhandel, horeca, kunst, cultuur, sport, recreatie. De gewenste schaalsprong van Arnhem kan niet zonder vergroting, aanpassing en modernisering van deze voorzieningen. Kwaliteit staat hierbij voorop.

Wijkeconomie

Het stimuleren van 'werken in de wijk' oftewel wijkeconomie, zoals vastgelegd in de gelijknamige Nota Wijkeconomie (2001) blijft een belangrijk thema. De ontwikkeling van kleinschalige bedrijvigheid en werkgelegenheid levert een bijdrage aan de verbetering van de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk. In dit verband is het werken aan huis, binnen duidelijk beperkte kaders, toegestaan. Concreet betekent dit dat de gemeente actief blijft bij het stimuleren van woon-werkeenheden en het ontwikkelen van kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen in wijken, bedoeld voor bedrijven in de ambachtelijke bedrijvigheid en de persoonlijke, zakelijke en overige dienstverlening.

In het plangebied zitten meerdere bedrijven; twee garagebedrijven, een bakkerij en een kwekerij. Daarnaast is in het plangebied voor een aantal panden de planologische mogelijkheid opgenomen om naast wonen een kantoor op de begane grond te realiseren.

Horeca

De horecanota Gastvrij Arnhem (2005) geeft de uitgangspunten aan voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling ten aanzien van horeca. Hoofdlijn van de nota is de randvoorwaardenscheppende en faciliterende rol van de gemeente zodat een evenwichtig aanbod van horeca ontstaat.

In het plangebied heeft de horeca een gebiedsverzorgende functie.

Het plangebied Kemperberg bevat één restaurant aan de Schelmseweg en één pannenkoekenhuis aan de Kemperbergerweg. Horeca ondergeschikt aan sportvoorzieningen, scholen en verzorgingstehuizen is toegestaan. In het plangebied is verder geen horeca mogelijk. Zowel uitbreiding van de bestaande horeca als nieuwe horecaactiviteiten zijn niet gewenst.

3.10 Overige Beleidsuitgangspunten

Coffeeshopbeleid

De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (1998) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd. In het plangebied zijn geen coffeeshops aanwezig of toegestaan.

Prostitutiebeleid

In de nota Integraal Prostitutiebeleid Arnhem (2000) is het beleid neergelegd, dat gevoerd wordt in verband met de afschaffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000. Gemeenten krijgen hierdoor de mogelijkheid en de verantwoordelijkheid om de prostitutie te reguleren. Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het element van het actief vestigingsbeleid dat voor het plangebied van belang is, is het volgende. Overige seksinrichtingen in heel Arnhem, is gemaximeerd tot acht, waarbij in elke wijk (CBS- wijkindeling) maximaal één seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast.

Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat (eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.

In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig en ook in het CBS-telgebied is geen seksinrichting aanwezig. Omdat er in Arnhem op dit moment negen seksinrichtingen zijn, en er acht zijn toegestaan, lijkt het onwaarschijnlijk dat een nieuwe aanvraag voor een seksinrichting zal worden gehonoreerd.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. De op de kaart aangegeven contouren en straalpaden kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties. Het is echter ook mogelijk dat oplossingen worden gevonden door ter plaatse maatregelen te treffen of randvoorwaarden op te nemen in milieuvergunningen. De contouren hebben dus met name een alarmerende functie voor eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In het bestemmingsplangebied komt het onderstaande gebiedstype voor:

Stadswijk. De na te streven milieukwaliteit in het gebied is goed en de toegestane milieubelasting overwegend laag. Er wordt voldaan aan de streefwaarden.

In de volgende hoofdstukken worden per beleidsthema het beleidskader, de analyse van het plangebied en de conclusies voor de beleidsinzet gegeven. Prioritering van de beleidsinzet vindt plaats aan de hand van de methode beschreven in de Integrale Milieuvisie, deel 1 hoofdstuk 3.

4.2 Geluid

Gezien het consoliderend karakter van het plan zijn onderzoeken naar geluidhinder niet noodzakelijk. Er wordt geen (geluidgevoelige) bebouwing geprojecteerd. Geluid vormt geen enkele beperking voor het realiseren van het plan.

4.3 Lucht

Gezien het consoliderend karakter van het plan zijn onderzoeken naar luchtkwaliteit niet noodzakelijk. Er wordt geen bebouwing geprojecteerd. Dit betekent dat er ook geen effecten cq verslechtering zijn ten aanzien van de heersende luchtkwaliteit.

Lucht vormt geen enkele beperking voor het realiseren van het plan.

4.4 Hinder

Het gaat om een beheerbestemmingsplan. Binnen het plangebied bevindt zich een aantal bedrijven. In de directe omgeving van deze bedrijven zijn geen ontwikkelingen voorzien. De aanwezige bedrijven betreffen hoofdzakelijk milieucategorie 1 en 2 bedrijven waarbij ten opzichte van woonbebouwing rekening moet worden gehouden met een richtafstand van 30 meter. Op de percelen Kemperbergerweg 725 (manege) en 727 (LPG-tankstation < 1000 m3) gaat het om milieucategorie 3.1 bedrijven. In dit geval moet er ten opzichte van woonbebouwing rekening worden gehouden met een richtafstand van 50 meter. Voor het LPG-tankstation zie ook het onderdeel externe veiligheid.

Van deze richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken. Hierbij wordt ingezoomd op de vergunde situatie. De bedrijven binnen het plangebied hebben een milieuvergunning waarbij getoetst is ten opzichte van de dichtstbijzijnde woningen.

Conclusie

Bij ontwikkelingen binnen de richtafstand van bedrijven moet getoetst worden in hoeverre deze ontwikkeling past binnen de vergunde situatie van het bedrijf. Daarnaast moet worden bepaald in hoeverre deze ontwikkeling een belemmering kan zijn voor de verdere ontwikkeling van het bedrijf.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid in het plangebied

Binnen het plangebied ligt een LPG tankstation (Kemperbergerweg 727). Daarnaast ligt het plangebied aan de A12 waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en de Schelmseweg waarlangs een ondergrondse aardgasleiding loopt.

LPG-tankstation (Kemperbergerweg 727)

In de milieuvergunning voor het LPG tankstation aan de Kemperbergerweg is de LPG doorzet vastgelegd (< 500 m3/jaar). Dit betekent dat er vanaf het LPG vulpunt tot de 10-6 PR contour rekening moet worden gehouden met een afstand van 45 meter. Binnen 45 meter bevinden zich kwetsbare objecten. Het gaat hier echter om een bestaande situatie waardoor we kunnen anticiperen op de nieuwe afstanden (artikel 2, vijfde lid van het Revi). Medio 2010 zal deze afstand worden gewijzigd in 25 meter. Binnen 25 meter van het LPG-vulpunt bevinden zich geen kwetsbare/beperkt kwetsbare objecten.

A12

Via de A12 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Op 22 december 2009 is een wijziging van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd met daarin de veiligheidszones van de Basisnetten weg en water. Op de A12 ligt een veiligheidszone (10-6 PR contour) van 16 meter vanuit het midden van de weg. Binnen deze afstand bevinden zich geen kwetsbare/beperkt kwetsbare objecten. Deze 16 meter vanaf het midden van de A12 komt niet tot in het plangebied.

Ondergrondse aardgasleiding (diameter 8 inch, druk max 40 bar)

Langs de Schelmseweg ligt een ondergrondse aardgasleiding met een diameter van 8 inch en een maximale druk van 40 bar.

Deze ondergrondse aardgasleiding heeft geen 10-6 PR contour. Wel moet er rekening worden gehouden met een zakelijke rechtstrook van 4 meter vanuit het hart van de leiding. Deze zakelijke rechtstrook komt niet tot in het plangebied.

Bovengrondse hoogspanningsverbinding

Door het plangebied loopt een hoogspanningslijn van 150 kV. Binnen de indicatieve en specifieke zone zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Dit betekent dat er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan zijn.

Verantwoording groepsrisico

Hoewel het gaat om een beheerbestemmingsplan waarbij geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien is er voor wat betreft de zelfredzaamheid en de beheersbaarheid een advies aan de regionale brandweer gevraagd (zie bijlage 6). Het maatgevende scenario op de A12 en bij het LPG tankstation is een ramp met de LPG tankauto. Bij de ondergrondse aardgasleiding kan er aardgas vrijkomen dat tot ontbranden komt.

- Groeprisico

Voor zowel het LPG tankstation aan de Kemperbergerweg als de A12 zijn groepsrisicoberekeningen uitgevoerd een en ander is vastgelegd in de rapporten “LPG-tankstation Argos de Bruin, Kemperbergerweg 727 (16 januari 2008, AVIV, 071228)”en het rapport “Externe veiligheid wegtransport, Arnhem (22 januari 2008, AVIV, 081389). Hieruit blijkt dat ter hoogte van het plangebied de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden.

Het gaat hier om een beheerbestemmingsplan. Dit betekent dat er geen ontwikkeling binnen het invloedsgebied van risicovolle activiteiten plaatsvindt en er geen toe en/of afname van het aantal mensen binnen dit gebied zal zijn. Het groepsrisico zal niet wijzigen.

- Zelfredzaamheid

Binnen de invloedsgebieden van de risicovolle activiteiten bevinden zich geen objecten voor het verblijf van minder zelfredzame personen.

- Beheersbaarheid van brand

Het plangebied ligt in een bosrijke omgeving waardoor in de zomerperiode bosbrandgevaar een reëel risico is. Primair bluswater is voldoende aanwezig (bluswaterleiding) secundair bluswater moet via tankwagens worden aangevoerd. Een aandachtspunt is wel dat het plangebied niet binnen 8 minuten bereikbaar is.

Conclusie

Uit de verantwoording van het groepsrisico volgt dat er binnen dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen zijn waardoor het groepsrisico zal toe- en/of afnemen. Er zijn op basis van de verantwoording van het groepsrisico geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.6 Groen En Ecologie

Beschrijving bestaande situatie

De Kemperberg ligt in het stuwwallandschap van de Veluwe. Rond 1900 bestond het gebied uit akkerland met hoeven, bossen en heideveldjes. De meeste huidige woningen zijn gebouwd op de voormalige akkers en deels in de bosgebieden. Aan de Strolaan en de Bakenbergseweg stonden bomenrijen.

De Veluwe is ecologisch waardevol vanwege de mogelijkheid die het biedt voor dieren die een uitgestrekt, aaneengesloten gebied als habitat hebben. Op de Veluwe komen grote zoogdieren voor als edelhert, wild zwijn, ree en das. De soorten hebben hun leefgebied in de bossen van en om het gebied Kemperberg. De wegen, vooral de Kemperbergerweg, veroorzaken versnippering van de leefgebieden van deze zoogdieren en andere dieren. Het bosgebied ten noorden van de weg 'Het Lage Erf' is een potentiële faunapassage om leefgebieden ten oosten en westen van de Kemperbergerweg te verbinden en versnippering te voorkomen.

Het gebied de Kemperberg is voor een groot deel niet vlakdekkend en actueel onderzocht op aanwezigheid van beschermde flora en fauna. De waarnemingen zijn afkomstig van incidentele waarnemingen van de gemeente en van bewoners (oproep dieren 1999 – 2004) en inventarisaties van externe deskundigen (Vogelwerkgroep Arnhem 2001, Vleermuiswerkgroep Gelderland 1997). Verder is het sportpark Bakenberg en de school aan de Warnsbornlaan in 2006 onderzocht door De Groene Ruimte. De RIN-locatie is in 2006 onderzocht door bureau Waardenburg. Hoewel de RIN-locatie buiten het plangebied valt, zijn de waarnemingen ook van de omgeving gedaan en geven ze een indruk van de te verwachte natuurwaarden in de omgeving.

De gebouwen vormen verblijfplaatsen voor vleermuizen, vooral voor de gewone dwergvleermuis en deels ook voor de laatvlieger. Er is een kelder aanwezig dienend als winterverblijf. De Sylvalaan en de lijnvormige beplanting op het sportpark vormen vliegroutes voor vleermuizen. Er mag worden verwacht dat de lijnvormige beplanting in het gehele gebied de Kemperberg gebruikt wordt ter oriëntatie voor vleermuizen. Verder wordt het gehele gebied gebruikt als jachtgebied.

De eekhoorn is aangetroffen op de RIN-locatie. Er mag worden aangenomen dat het dier op meer plekken in het plangebied een verblijf heeft in een boom. Verder komen er konijn, woelmuis, egel, hermelijn en vos voor in het gebied. De ree en de das zijn in de bossen in de omgeving waargenomen. Op de Kemperbergseweg zijn doodgereden dieren aangetroffen.

In het plangebied komen veel soorten vogels voor, broedend in bos en struweel en in gebouwen. De ransuil en bosuil en vermoedelijk de sperwer en buizerd verblijven in het gebied. Verder broeden de grote en kleine bonte specht en de groene specht in holtes van oude loofbomen. Andere vogels die in bomen broeden zijn glanskop, koolmees, boomklever en boomkruiper. Vogels die in gebouwen verblijven zijn de gierzwaluw, huismus, boerenzwaluw en witte kwikstaart.

In de vijver op de RIN-locatie leven amfibieën, vermoedelijk de kamsalamander en de poelkikker. Met name de bruine kikker verblijft in de winter in de bosgebieden in de omgeving van de vijver.

Ecologische Hoofdstructuur

De Veluwe is Natura 2000 gebied en Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De Kemperberg valt grotendeels niet binnen de Ecologische hoofdstructuur. Alleen (delen van) de bospercelen van Kemperberg 403, 413, 415 en 601 vallen binnen de EHS. Behoud van het bos is uitgangspunt.

Nationaal Landschap Veluwe

De Veluwe, waaronder de Kemperberg is Nationaal Landschap. Deze cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen de Kemperberg moeten behouden blijven en waar mogelijk versterkt. De kernkwaliteiten voor de Kemperberg zijn:

Groene contramal en producent van schone lucht.

Grootste aaneengesloten groene gebied van Nederland waar voor mens en dier een zekere 'eindeloosheid' is te ervaren.

De identiteit wordt niet alleen bepaald door het 'groen' in de zin van natuur, maar ook door de unieke aardkundige kwaliteiten (reliëf en bodem) en de rijke cultuurhistorische kwaliteiten.

Stuwwal met grootschalige afwisseling van open heide, gesloten bos, uitgestrekt open stuifzand en vennen, agrarische enclaves.

Voor het gehele gebied geldt dat de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden behouden moeten blijven.

Natura 2000 gebied Veluwe

De Veluwe is Natura 2000 gebied. Alleen de percelen van de Kemperberg 401, 403, 413, 415, 417, 425, 601, 603 en 611 vallen binnen de begrenzing. De percelen bestaan uit bos, tuin en woning. Het overige gebied van de Kemperberg valt binnen de eerdere genoemde 2-km zone. Behoud van de bestaande natuurwaarden (soorten en habitattypen) is uitgangspunt. De waarden zijn een kelder die functioneert als winterverblijf voor vleermuizen en het bos bestaande uit beuken en eiken.

Omdat er geen ontwikkelingen zijn voorzien binnen het plangebied, komt de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied niet in gevaar.

Flora en faunawet

Naast 11 algemeen beschermde zoogdieren van tabel 1 (o.a. woelmuis, wezel, vos, konijn en egel), verblijven de eekhoorn (beschermd, tabel 2) en 6 vleermuissoorten (streng beschermd tabel 3) in het gebied.

Er zijn nesten van de behaarde rode bosmier aangetroffen (algemeen beschermd, tabel 1).

De RIN-locatie vormt geschikt leefgebied voor de hazelworm, de kamsalamander en de poelkikker, allen strengbeschermd (tabel 3). Alleen de kamsalamander is daadwerkelijk aangetroffen.

Er zijn 48 vogelsoorten aangetroffen. Allen zijn beschermd (tabel 2). Daarvan zijn 20 soorten die vallen onder de jaarrond beschermde vogels, zoals roofvogels, uilen, spechten, zwaluwen en de huismus.

Omdat er geen ontwikkelingen zijn gepland binnen het plangebied, komt de duurzame instandhouding van de aanwezige beschermde soorten niet in gevaar.

Boswet en Groencompensatie

De Kemperberg ligt binnen de begrenzing van de Boswet. Het bos of bomenrijen (meer dan 20 in een rij) binnen het gebied Kemperberg zijn beschermd via de 'Richtlijn compensatie natuur en bos'. Overig groen (plantsoen, grasland en solitaire bomen) kan beschermd zijn conform de groencompensatieregels van de gemeente.

Groenplan Arnhem

Landgoed de Menthenberg is een Natuurzone. Daar moet het aanwezige eiken- en beukenbos worden behouden. Het noordelijke deel van de Kemperberg (vanaf de weg 'Het Lage Erf') is: 'Natuurlijke groenzone', ook daar zal het aanwezige structuurrijke groen behouden moet worden.

In het gebied komen geen monumentale bomen voor (bron Bomenstichting). Wel kunnen er waardevolle bomen voorkomen.

Momenteel wordt hier door de gemeente een lijst van opgesteld. Wanneer deze lijst beschikbaar is, moeten de bomen worden beschermd via het bestemmingsplan.

Conclusie

Omdat er geen ontwikkelingen zijn voorzien binnen het plangebied, komt de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied niet in gevaar.

Omdat er geen ontwikkelingen zijn gepland binnen het plangebied, komt de duurzame instandhouding van de aanwezige beschermde soorten niet in gevaar.

4.7 Water

Oppervlaktewater

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig

Grondwater

De grondwaterstroming in het plangebied is zuidelijk gericht, vanaf de Veluwe richting de rivieren. De hoogte van het maaiveld varieert tussen de 75 m. + N.A.P. en de 30 m. + N.A.P. De grondwaterstand ligt ongeveer tussen de 23 m. + N.A.P. en de 17 m. + N.A.P.

Het plangebied wordt door de diepe grondwaterstand aangemerkt als een infiltratiegebied. Omdat deze op de stuwwal van de Veluwe is gelegen, kunnen er in de grond storende lagen voorkomen. Deze lagen zijn niet of moeilijk voor water doordringbaar waardoor de grondwaterstand lokaal kan afwijken van de verwachte grondwaterstand.

Het zuiden van het plangebied valt onder een beschermingszone: het bovenstrooms beïnvloedingsgebied van de Beek op de Vijverberg, de Beek op Warnsborn en de Sint-Jansbeek.

Afvalwatersysteem

Het noordelijk deel van het plangebied heeft een vuilwaterriool dat aansluit op het rioolstelsel in het zuiden. Het regenwater komt niet in het riool terecht maar infiltreert direct in de bodem.

In het zuidelijk deel van het plangebied komen zowel gemengde als gescheiden rioleringen voor. Bij de gescheiden riolering infiltreert het regenwater in de bodem. Ten oosten van de Strolaan ligt een infiltratieveld.

Via het gemaal Casa Nova wordt het afvalwater uit het plangebied met een persleiding afgevoerd.

De waterparagraaf is ter kennisgeving naar Waterschap Rijn en IJssel gestuurd. Eventuele reacties volgen nog.

Conclusie

Voor het beheergebied zijn geen risico's of belemmeringen ten aanzien van de waterhuishouding aanwezig;

Aandacht voor de op de waterattentiekaart aangegeven voorzieningen. Deze mogen niet beperkt worden in hun functioneren.

4.8 Bodem

Met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem is een inventarisatie uitgevoerd van de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het betreffende plangebied. Uit de inventarisatie is gebleken dat in het beheerbestemmingsplangebied de volgende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn:

Adres BISnr. Aangetoond of potentieel geval Omschrijving
KEMPERBERGERWEG 727-729 (POMPSTATION) 125 Potentieel ernstig, niet urgent bovengrond sterk verontreinigd met zink en aromaten, nader onderzoek nodig
KEMPERBERGERWEG 725 (manege) 1848 Potentieel ernstig, niet urgent bovengrond sterk verontreinigd met lood en PAK, nader onderzoek nodig
KEMPERBERGERWEG/BAKENBERG (demping) 2355 Potentieel ernstig, niet urgent oriënterend onderzoek nodig
KEMPERBERGERWEG/BAKENBERG (demping) 2356 Potentieel ernstig, niet urgent oriënterend onderzoek nodig
KEMPERBERGERWEG/BAKENBERG (demping) 2357 Potentieel ernstig, niet urgent oriënterend onderzoek nodig

Er zijn in het bodeminformatiesysteem geen grondwaterverontreinigingen gevonden in het gebied direct aangrenzend aan het beheerbestemmingsplangebied.

Beschrijving algemene bodemkwaliteit in het plangebied

De verwachte bodemkwaliteit op basis van de bodemkwaliteitskaart/zoneringskaart is zone 1, licht verontreinigde grond. Dit betekent dat hergebruik mogelijk (onder voorwaarden) is in alle zones.

Conclusie

De geïnventariseerde en getoetste bodemgegevens geven voor het beheersbestemmingsplan voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied.

Er zijn vijf (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. Deze zijn ingeschat als zijnde “niet spoedeisend”, dat wil zeggen dat er wel verwacht wordt dat verontreiniging aanwezig is, maar dat deze met de huidige bestemming niet direct hoeven te worden gesaneerd.

Direct aangrenzend aan het plangebied liggen geen grondwaterverontreinigingen.

De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen belemmering voor de aanwezige bestemmingen/functies.

4.9 Cultuurhistorie En Archeologie

Archeologie

Het plangebied ligt op de Zuidoost-Veluwe stuwwal die in de voorlaatste ijstijd (Saalien) is ontstaan. Landijs komend vanuit Scandinavië stuwde toen de bodem op. Na het smelten van het ijs bleven hoefijzervormige heuvels over. Het zuidelijke deel van het plangebied kenmerkt zich door stuwwalafzettingen, het noordelijke deel door de aanwezigheid van een smeltwaterwaaier, (erosie)dal, duinen en een hellingafzettingswaaier.

In het plangebied zijn de volgende vindplaatsen bekend (nummering: archeologische verwachtingskaart Arnhem-Noord):

  • On33: losse vondst van een vuurstenen dwarsbijl (neolithicum)
  • On34: fragment van een natuurstenen bijl (neolithicum)
  • Ne53: aardewerkvondst (ijzertijd)

In de omgeving zijn meer vindplaatsen bekend. Belangrijke waarden zijn grafheuvels; op meerdere plaatsen is prehistorisch vondstmateriaal aangetroffen (ook steentijdvondsten). In het plangebied heeft ter hoogte van de Kemperbergerweg 67 (onderzoeksmelding 22193) een booronderzoek plaatsgevonden. Hier bleek de ondergrond behoorlijk verstoord te zijn en er zijn geen vondsten aangetroffen. Vervolgonderzoek was hier niet nodig. Ter hoogte van het sportpark is ook onderzoek uitgevoerd (archeologische begeleiding). Ook hier bleek de ondergrond verstoord te zijn en ontbreekt vondstmateriaal. In het noordelijke deel van het plangebied, bij de Rijksweg, is een booronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9 voor de onderzoeksgebieden).

Aan de landschappelijke eenheden zijn verwachtingen gekoppeld (zie bijlage 9). Voor de stuwwal en duinen geldt een (middel)hoge verwachtingskans. Het handelt hier om een gradiëntzone: een zone met veel verschillende landschappen die op korte afstand van elkaar liggen en geëxploiteerd konden worden. Er kan derhalve gesproken worden van een goede vestigingslocatie. Dat geldt niet voor de smeltwaterwaaier, die een lage verwachtingskans heeft.

Cultuurhistorie

De Kemperberg ligt in het noordelijke gedeelte van de gemeente Arnhem, bij en ten zuiden van het in de 19de eeuw gestichte dorp Schaarsbergen. Het gebied ligt op de stuwwal van de zuidelijke Veluwe op een zanderige ondergrond. De omgeving wordt vooral gekenmerkt door een groen karakter, met uitgestrekte bossen en agrarische terreinen.

Al in de Prehistorie werden de hogere delen bewoond. Nog steeds verwijzen de twaalf bij Schaarsbergen gelegen grafheuvels naar de vroege bewoning, aanvankelijk jagers en daarna boeren. Uit de grafvondsten die in 1947-1948 zijn gedaan blijkt dat er een eenvoudige keramiekproductie was, zo zijn er Veluwse klok- en standvoetbekers aangetroffen. Verder kon worden geconcludeerd dat het gebied aanvankelijk uit loofbos bestond en pas door latere roofbouw steeds meer is omgevormd tot een heideareaal.

Deze uitgestrekte heideterreinen bleven tot in de 19de eeuw het aanzicht van het gebied bepalen. In de 17de en 18de eeuw bestond het gebied ten noorden en noordwesten van Arnhem grotendeels uit heidevelden en zandverstuivingen, maar inmiddels waren er ook een aantal landgoederen gesticht. Direct buiten de stadsmuren ten noorden en noordoosten bevonden zich landbouwgronden, die zich ongeveer uitstrekten tot aan de latere uitbreidingswijk Geitenkamp. Daarbuiten lagen er ten noorden en noordwesten landgoederen zoals Warnsborn, Bakenberg, Zypendaal en Mariëndaal. Verder naar het noorden toe lagen de heidevelden van het Arnhemsche Veld. Daar bevonden zich de boerderijen van het in 1628 gestichte landgoed De Kemperberg en van de buurtschappen Terlet en Deelen.

De slechts met enkele groepjes boerderijen en verspreid liggende schaapskooien ingerichte heidevelden stonden ten dienste van het gemengde bedrijf op de zandgronden. De heide leverde het voedsel voor de schapen en de heiplaggen dienden als strooisel in de veestallen en, vermengd met schapenmest, voor de bemesting van de akkers. Verder konden de plaggen gebruikt worden als brandstof. De heidegronden waren dus onmisbaar voor de landbouwvoering. Lange tijd zijn ze gemeen bezit geweest, maar grote landgoederen verwierven op den duur het alleenrecht op bepaalde gebieden. Dat neemt niet weg dat de gemeente Arnhem in hoofdzaak de eigenaar was.

Door de afhankelijkheid van de schapenhouderij en de plaggencultuur bleven de rechthebbenden op de gemene gronden lange tijd fel gekant tegen ontginning. Toen de eerste ontginningen in de vroege 17deeeuw op gang kwamen rees er fel verzet, met als gevolg dat ook het stadsbestuur voorlopig de omzetting van heide in landbouwgrond tegenging. Ook de ontwikkeling van bossen werd voorkomen, enerzijds doordat de schapen de jonge loten van berken en eiken opaten en anderzijds door de verschraling van de grond als gevolg van het afplaggen.

In het midden van de 19de eeuw is echter toch begonnen met grootschalige ontginningen. Dit gebeurde onder meer ter voorkoming van zandverstuivingen als een gevolg van overbegrazing, en werd gestimuleerd door de rijksoverheid en particuliere collectieven als de Heidemij. Er werd vooral grove den aangeplant, waardoor bijvoorbeeld een bosgebied als het Deelerwoud ontstond. Dat er inmiddels voor een andere aanpak werd gekozen hing samen met een 'cultuuromslag'. Geleidelijk aan vroeg men zich af of de heide- en zandgronden niet nuttiger gebruikt zouden kunnen worden en dan vooral voor bos- en akkerbouw. Verder was er in 1809 een wet tot stand gekomen die de ontginning van de zogeheten woeste gronden bevorderde. Doordat de meeste gronden te Schaarsbergen gemeente-eigendom waren en ook de eigenaars van landgoederen als Zypendaal en Warnsborn net als de gemeente positief stonden tegenover ontginning ging men zich vanaf circa 1850 steeds meer richten op de verdere ontwikkeling van het gebied.

Bij deze kentering is een grote rol gespeeld door de familie Brantsen, vanaf 1743 eigenaar van Zypendaal. Hendrik Willem baron Brantsen van de Zyp was sinds 1829 wethouder in Arnhem en later bovendien lid van de Provinciale Staten alsook Gedeputeerde. Door zijn invloedrijke positie wist hij de ontginningen voortvarend aan te pakken, mede doordat hij in 1835 eigenaar was geworden van een groot aantal schaapsdriften. Hij legde er wegen aan en stichtte er ontginningsboerderijen. Na zijn dood in 1851 zette zijn zoon Willem Gerard († 1899) het werk voort, met oog voor de noodzakelijke infrastructuur van wegen en gebouwen.

Verder speelden ook de eigenaren van andere landgoederen een belangrijke rol, eveneens via aankoop van heidevelden alsook door de verfraaiing en verdere exploitatie van de gronden die zij al in bezit hadden. De gemeente Arnhem verkocht in de periode 1835-1854 ongeveer 75% van zijn heidegebied, hetgeen veelal overging in handen van de landgoedeigenaren. Slechts het gedeelte ten noorden van de Koningsweg – de Kemperheide – bleef gemeentelijk bezit. Vanaf het einde van de 19de eeuw zouden deze gronden gebruikt gaan worden als militair schietterrein, waardoor de heide hier deels intact is gebleven.

Als gevolg van de ontginningen onderging het gebied Schaarsbergen – een naam die overigens pas in het midden van de 19de eeuw is ontstaan – een ingrijpende gedaanteverandering. Het groene karakter kreeg steeds meer vorm en ook het wegenstelstel veranderde. Waren er tot aan de 19de eeuw slechts zandwegen en slingerende karrensporen, hierna ontstonden met grint verharde rechte wegen. Deze zijn vaak aangelegd als een door de gemeente gestelde verplichting bij de verkoop van schaapsdriften.

De Kemperberg bestaat uit verschillende delen die in verschillende perioden zijn gecreëerd. Het meest zuidelijke deel werd aangelegd als oostelijke begrenzing van de ontginning van het landgoed Bakenberg, die tussen 1724 en 1737 plaatsvond op initiatief van de eertijdse eigenaar dr. Wilhelm Menthen (naar wie het goed toen ook de Menthenberg werd genoemd). Een gedeelte van dit oude wegtraject, ongeveer tussen nr.67 en 145, is echter rond 1850 iets naar het oosten verlegd, toen de weg naar het noorden toe werd doorgetrokken naar de kern van het nieuwe dorp Schaarsbergen. In de 18de eeuw was er ook al een weg geweest die in grote lijnen dit tracé volgde.

Ongeveer rond het midden van de 19de eeuw ontstond er een eenvoudige nederzettingsstructuur, hoofdzakelijk gekenmerkt door lintbebouwing en verspreid liggende ontginningsboerderijen. Door de ligging van hun bezit speelden de eigenaren van Zypendaal en Warnsborn ook bij de bebouwing een vooraanstaande rol. De meeste boeren, land- en bosarbeiders waren bij hen in dienst. Voor hun huisvesting werden kleine woningen en hallehuisboerderijtjes gebouwd, vooral langs de Koningsweg. Er kwamen boerderijen met namen als Rijzenburg, Heiderijk, Petersburg enz.

Op initiatief van baron W.G. Brantsen van de Zyp en C.H. de Bruijn van Warnsborn is rond 1860 een “commissie tot stichting ener kerkelijke gemeente te Schaarsbergen” opgericht. In 1868 werd begonnen met de bouw van een Nederlands Hervormde kerk aan de Kemperbergerweg met een pastorie en een begraafplaats. Het benodigde terrein, niet ver van de aansluiting op de Koningsweg, was ter beschikking gesteld door baron Brantsen.

In 1882 is aan de Kemperbergerweg de School met den Bijbel gebouwd, eveneens op grond van de familie Brantsen. Schaarsbergen kende toen inmiddels al een Openbare School (School nr. 1), die in 1861-1862 was gebouwd op de hoek van de Kemperbergerweg en de Koningsweg. Tegenwoordig herbergt de vroegere openbare school een pannenkoekenhuis en is in de christelijke school een oorlogsmuseum ondergebracht.

Schaarsbergen kreeg door de bebouwingsconcentratie langs de diverse rechte verbindingswegen duidelijk het karakter van een ontginningsdorp.

Naast de kern bij de kerk ontstond er ook een bebouwingskern op de afgesplitste gronden van het landgoed de Menthenberg, omsloten door de Bakenbergseweg (westen), de Strolaan (noorden) en de Kemperbergerweg (oosten). Sinds de 18de eeuw werd het oude landgoed de Bakenberg (voorheen de Everwijnsberg) genoemd naar de toenmalige bezitter Wilhelm Menthen. Vanaf de late 19de eeuw is diens landgoed deels verkaveld en zijn er langs voornoemde wegen huizen gebouwd. Op de Chromotopografische Kaart des Rijks van het gebied van Schaarsbergen en Terlet –herziene versie uit omstreeks 1903-1910 – is dit proces goed te zien. Inmiddels waren er ook twee hoeven gesitueerd, de Bornshoeve en de Sylvahoeve. Uit laatstgenoemde hoeve zou zich in de vroege 20ste eeuw een nieuw landgoed ontwikkelen met een bijbehorend huis dat dezelfde naam kreeg. Nadat dit huis in 1954 als laboratorium in gebruik was genomen, werd een deel van het bijbehorende terrein verkocht en werden ook hier woonhuizen gebouwd, waaronder een groot aantal bungalows (Merkendal, Strolaan).

Het groene karakter van Schaarsbergen speelde een grote rol toen het dorp in de vroege 20ste eeuw werd ontdekt als een aantrekkelijke vestigingsplaats voor welgestelden die er hun landhuisjes en andere luxe woningen wilden bouwen. Deze woningen, overwegend naar ontwerp van lokale architecten, zijn vooral langs wegen als de Kemperbergerweg en de Schelmseweg te vinden. Ook hier gaat het vaak om lintbebouwing, in de vorm van vrijstaande huizen in bijbehorende tuinen. Veelal kijken ze uit over de oude landgoederen met hun geboomte en ruime weiden.

De landschappelijke aantrekkelijkheid van het gebied gaf vanaf de late 19de eeuw ook een impuls aan het opkomende toerisme in en rond Arnhem. Ook Schaarsbergen werd een geliefde bestemming. Dit leidde ertoe dat er verscheidene pensions en vakantiekolonies (bijvoorbeeld vakantieoord De Blauwe Vlinders, de Hemelbergh) werden gesticht. In sommige gevallen ging hun ouderdom terug op de periode voor de 19de eeuw. Zo was het pension Warnsborn (hoek Bakenbergseweg en Schelmseweg) in 1751 ontstaan als een pleisterplaats en uitspanning voor reizigers.

Een zeer ingrijpende gebeurtenis voor de structuur van de omgeving was de aanleg van de snelweg A12 na WO II. Deze kruist de Kemperbergerweg via een viaduct en leidde tot de sloop van enige aan deze weg staande bebouwing. Nog een ingrijpende verandering voor de Kemperbergerweg was de verlegging van de doorgaande verkeersweg een tiental meters naar het oosten tussen nrs.69 en 753, in de jaren 70 of 80 van de 20ste eeuw. Hierdoor werd de eigenlijke Kemperbergerweg gedegradeerd tot parallelweg (en tussen nrs.707 en 753 zelfs niet meer dan een fietspad), maar hoefden de flankerende bomenlanen tenminste niet te wijken voor verbreding.

De lintbebouwing langs de Kemperbergerweg verdichtte zich in de loop der jaren. De woonwijk op het voormalige landgoed Menthenberg, tussen Kemperbergerweg, Bakenbergseweg, Schelmseweg en Strolaan, werd grotendeels na de oorlog volgebouwd, waarbij open plekken werden ingevuld. In deze wijk werd ook een grote scholengemeenschap gesticht. In de buurt van de oude dorpskerk aan de Kemperbergerweg verrees in 1981 het complex van het Nederlandse Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding. Nabij het zuidelijke begin van de Kemperbergerweg is in het laatste kwart van de 20ste eeuw een groot gebouwencomplex gerealiseerd ten behoeve van de vereniging gehandicaptenzorg (Schreuderhuizen, Kemperbergerweg 1). SIZA Dorp Groep, een stichting voor mensen met een handicap, vestigde zich in deze periode op het terrein van het landhuis Het Jachthuis, Kemperbergerweg 139.

Sinds de periode, waarin Schaarsbergen als ontginningsnederzetting werd gesticht, heeft de ontwikkeling van het dorp zich vooral langs de Kemperbergerweg, die met de Koningsweg de belangrijkste hoofdstructuur binnen het gebied vormt, geconcentreerd. Gaandeweg ontstond een steeds dichtere lintbebouwing, waartoe steeds meer percelen werden afgesplitst van de oorspronkelijke landgoederen in het gebied. Dit gebeurde, met uitzondering van het meest noordelijke deel, vrijwel alleen aan de westzijde van de weg. Ten westen van het zuidelijke deel van de Kemperbergerweg bleef het niet bij lintbebouwing alleen. Hier kwam in de tweede helft van de 20ste eeuw een woonwijk tot ontwikkeling. In het middengedeelte en het noordelijke deel van de weg werden in de 20ste eeuw ook incidenteel op wat grotere afstand van de openbare weg in de bosranden woonhuizen gerealiseerd.

De direct langs de weg gelegen bebouwing, de incidentele huizen op ruime afstand van de openbare weg en de woonwijk zijn bereikbaar via een groot aantal ontsluitingswegen.

De oudste, 19de eeuwse, bebouwing bevindt zich op percelen van verschillende, maar vaak bescheiden omvang, maar meestal direct aan de openbare weg. De erven worden ontsloten door korte, haaks op de weg geprojecteerde inritten. De betreffende bebouwing is over het algemeen sober van karakter, telt meestal één bouwlaag met kap en staat met de voorgevel gericht op de openbare weg. Ook zijn er enkele zeer grote percelen uit de periode vóór 1900, zoals het landgoedrestant van de Menthenberg en enkele, in oorsprong agrarische erven aan de Koningsweg. Bij deze grotere percelen ontstond een grotere variatie aan ontsluitingswegen, variërend van rechte of juist slingerende toegangslanen, dubbele gebogen opritten tot eenvoudige korte opritten. De aan de Kemperbergerweg en Koningsweg gelegen agrarische erven waren voorzien van een hoofdgebouw (de boerderij) met aan weerszijden of er achter enkele ondergeschikte bijgebouwen. Ook hier is de voorgevel (tevens de meest representatieve gevel) van het hoofdgebouw gericht op de openbare weg. Het huis De Menthenberg heeft qua situering geen directe relatie met de openbare weg maar is gericht op de landschappelijke aanleg van de omringende tuin.

Uit de periode van de verdere residentiële en recreatieve ontwikkeling van Schaarsbergen dateert een veelheid aan ontsluitingsoplossingen, afhankelijk van de wijze waarop de bebouwing op de percelen werd geplaatst. In deze periode zien we dat grote percelen, afgescheiden van de landgoederen of andere grote erven, werden bebouwd met meerdere panden. Niet alleen locaties direct aan de openbare weg zijn nu in trek, juist ook de iets verder in het bos gelegen percelen worden nu populaire bouwlocaties. Het wonen in de vrije natuur was inmiddels een ideaal geworden. De (vakantie)huizen zijn ook niet meer noodzakelijkerwijs met de hoofdgevel gericht op de openbare weg. Ideale bezonning en uitzicht op de tuin of het omringende landschap worden belangrijke aspecten in de situering van het huis. Bij deze tendens passen ook wat meer ongedwongen toegangswegen, licht slingerend of zich onregelmatig vertakkend. Een voorbeeld is de bebouwingscluster Kemperbergerweg 403-425, tot stand gekomen als ontwikkelingsproject van landhuizen rond 1920. Een kleine groep landhuizen op grote kavels wordt ontsloten door een licht slingerend pad. De huizen staan op ongedwongen wijze op het bosrijke perceel, zonder onmiddellijke relatie met de ontsluitingsweg. Bij de ongedwongen situering in bosachtige tuinen hoort een rustieke architectuur: lage bouwmassa's met flinke, schilderachtige kappen, riet- of pannendekking en een traditioneel geïnspireerde detaillering.

Ook het landhuisje Kemperbergerweg 601 is een voorbeeld van dit fenomeen.

Vaak werden deze percelen verder opgedeeld in kleinere individuele kavels. In de gevallen, waarin deze kleinere kavels ten opzichte van de Kemperbergerweg achter elkaar zijn gelegen, is er vrijwel altijd gekozen voor een gemeenschappelijke ontsluitingsweg vanaf de openbare weg. Soms zijn deze ontsluitingswegen doorgaande verbindingen naar dieper in het achterland liggende structuren of secundaire ontsluitingswegen in de woonwijk (zoals de Menthenbergerweg), maar vaak lopen de ontsluitingswegen uiteindelijk dood.

De wat grotere gebouwencomplexen uit de vroege 20ste eeuw, zoals nieuwe landgoedjes en enkele instellingen, kennen vaak een wat complexere infrastructuur, soms in een losse landschappelijke opzet, soms meer formeel samengesteld met rechte laantjes, of combinaties van beiden. Het hoofdgebouw neemt in deze situatie meestal wel een prominente plek in: of duidelijk zichtbaar vanaf de openbare weg waarop de voorgevel is gericht, of prominent binnen de structuur van de tuinaanleg en de padenstelsels.

In de tweede helft van de 20ste eeuw komt de woonwijk tussen de Kemperbergerweg en de Bakenbergseweg tot ontwikkeling. De wijk wordt aan de zijde van de Kemperbergerweg ontsloten door enkele doorgaande lanen, die ten dele in hun verloop teruggaan op oude structuren uit de ontginningsperiode en de landgoedaanleg van de Menthenberg van rond 1720. Deze wegen zijn als doorgaande wijkontsluitingswegen te karakteriseren. Dit geldt voor onder andere de Strolaan en Merkendal. Een significant verschil is echter dat de eerste even oud is als het oudste (zuidelijke) deel van de Kemperbergerweg, en aan de westzijde haaks aansluit op de ook al even oude Bakenbergseweg - deze wegen stammen uit de periode van de landgoedaanleg rond 1720 - terwijl Merkendal veel jonger is (van rond 1965) en slechts als ontsluitingsweg voor aanliggende percelen met bungalows is aangelegd. Overigens is ook de Sylvalaan een oude weg uit de periode van de landgoedaanleg; deze fungeert echter vanaf de Kemperbergerweg niet als ontsluiting van aanliggende percelen, maar is veeleer een pad.

De bebouwing aan deze lanen staat op ruime percelen en vertoont een grote variatie aan bouwvormen, variërend van eenvoudige traditionele huizen met een kap tot kleine landhuizen en bungalows in een meer modernistische stijl.

Ook zijn er enkele kleine ensembles woningen die door woonerfachtige structuren worden ontsloten, maar deze liggen merendeels verder vanaf de Kemperbergerweg, tussen de Menthenbergseweg en de Seytweg. Een voorbeeld direct aan de Kemperbergerweg is een groepje deels geschakelde woningen nrs. 141-157 / Het Lage Erf 1-11. Tussen de op de Kemperbergerweg gerichte vrijstaande woningen 145 en 157 bevindt zich een doorgang naar een zich vertakkende structuur, die een vijftal geschakelde woningen aan een woonerfje ontsluit. De geschakelde woningen aan Het Lage Erf zijn op deze zijweg gericht. In de sterk ten opzichte van elkaar verspringende bouwmassa's van deze geschakelde woningen, het traditionele materiaalgebruik en de vrij rustieke uitstraling sluiten dit woningcomplex goed aan in de bosrijke landelijke omgeving.

De oostzijde van het weggetje Lage Erf is in de jaren zestig verkaveld en bebouwd met een reeks grote vrijstaande woningen met een eenvoudige, traditionele architectuur en merendeels voorzien van met pannen gedekte zadeldaken. Kenmerkend is dat de woningen met de voorgevel op de openbare weg zijn gericht, met uitzicht op de fraaie landgoedrand van Warnsborn.

In de tweede helft van de 20ste eeuw ontstond een aantal forse gebouwencomplexen, waarvoor een eigen infrastructuur werd ontwikkeld, die tot doel heeft de verspreid gelegen gebouwen, parkeervoorzieningen, etc.) te ontsluiten. De complexvormen zijn divers. De architectonische vormentaal en de schaal wijken duidelijk af van die van de woonhuizen in het gebied. De gebouwen zijn over het algemeen groot, hebben complexe plattegronden en zijn vooral functioneel ten opzichte van elkaar gelegen. De vormentaal is soms uitgesproken, zoals onderdelen van het complex de Schreuderhuizen (Kemperbergerweg 1) en de Brandweeracademie (Kemperbergerweg 783).

Qua ruimtelijk type kunnen we een aantal verschillende hoofdtypen van ontsluitingswegen vanaf de Kemperbergerweg onderscheiden.

A: Zijwegen: doorgaande haakse ontsluitingswegen met erlangs panden (de wijkontsluitingswegen Merkendal, de Strolaan en Het lage Erf 1-23; naamloze zijwegen bij Kemperbergerweg 5-9, 195-203, 671-675) (dit geldt eigenlijk ook voor nr.793, maar daar is de weg sinds enige tijd met een hek afgesloten)

B: Haakse ontsluitingswegen met erlangs en/of aan het uiteinde panden, doodlopend (Kemperbergerweg 67, 601, 707-711, 723a)

C: Haakse ontsluitingswegen, doodlopend en zich aan het uiteinde vertakkend, met aan het uiteinde, en eventueel ook erlangs, panden (Kemperbergerweg 139, 147-155, 403-425)

In een aantal gevallen lopen ontsluitingswegen van deze types als een smalle corridor tussen andere, op de Kemperbergerweg georiënteerde percelen door, om terreinen die daarachter liggen te ontsluiten (Kemperbergerweg 139, 147-155, 601, 723a)

De volgende typen vinden we langs de Kemperbergerweg alleen op ruime percelen die ten opzichte van de hoofdweg (van oorsprong) zeer breed zijn:

D: Ontsluitingsweg in de vorm van een dubbele gebogen oprit, die een ruim voorterrein omsluit en waarvan de twee uiteinden min of meer haaks op de hoofdweg aansluiten. Het opvallendste voorbeeld is de situatie bij de dorpskerk, waar verschillende representatieve gebouwen aan deze structuur staan (Kemperbergerweg 784-806). In kleinere schaal: Kemperbergerweg 209 en 693. Beide huizen staan centraal in deze formele aanleg, met de representatieve voorgevel nadrukkelijk gericht op de openbare weg. Een bijzonder geval. Een bijzonder geval is te vinden bij nrs.190-196, een rijtje kleine woningen aan de weg met een achtererf dat langs beide zijden ontsloten wordt.

E: Slingerende ontsluitingsweg, niet haaks. Dit is het geval bij Kemperbergerweg 13-15, vanouds landgoed Menthenberg. De ontsluitingsweg loopt door de landschapstuin naar de bebouwing, die geen visuele relatie heeft met de openbare weg, en is door een hek afgesloten (dient thans niet meer als hoofdontsluiting).

F: Haakse ontsluitingsweg met een lus met daarbinnen panden (Kemperbergerweg 783: een korte weg met een zeer ruime lus)

G: Haakse ontsluiting die direct vertakt parallel langs de hoofdweg (Kemperbergerweg 1, met parkeerterrein)

Vrijwel steeds geldt dat van de hoofdontsluitingsweg korte zijtakken afsplitsen naar individuele erven, als die er zijn.

In een aantal gevallen staan er op de hoek van de hoofdweg met de ontsluitingsweg panden die op de hoofdweg gericht zijn, maar die worden ontsloten via de verder doorlopende haakse ontsluitingsweg, waaraan een inrit is gelegen die achter het pand uitkomt (Kemperbergerweg 83, 195, 403, 613, Koningsweg 17).

Sommige van deze typen zijn in verschillende historische perioden gebruikt, terwijl andere meer tijdgebonden zijn. In het algemeen geldt dat het type van de rechte haakse ontsluitingsweg het oudste is, en in verschillende gevallen gaan deze wegen ook terug op de oorspronkelijke veelal met bomen beplante lanen van het ontginningslandschap. Dit geldt dus in het algemeen voor types A en B, terwijl de vertakking aan het uiteinde van type C hier een jongere variant van is, die in de 1920er jaren voor het eerst werd gebruikt bij Kemperbergerweg 403-425.

Types D en E vormen eigenlijk de eerste echt bewust als zodanig ontworpen ontsluitingswegen. Zowel bij de kerk in het noorden van het gebied (nrs.784-806) als bij het landgoed Menthenberg (nrs.13-15) gaat het om representatieve ontsluitingen met een landschappelijke aanleg uit de tweede helft van de 19de eeuw. (afb.6 en 10). Deze afbeeldingen ( en de hierna genoemde afbeeldingen) zijn terug te zien in Bijlage 1 Analyse Typologie ontsluitingswegen Kemperberg van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Types F en G daarentegen zijn juist jong. Verkeerscirculatie en parkeerruimte spelen respectievelijk bij deze eenlingen een belangrijke rol in de keuze voor deze oplossingen.

De ontsluitingen kunnen danig van elkaar verschillen in beeld; dit geldt ook als ze binnen het zelfde structurele type vallen. Veel ontsluitingen zijn kaarsrecht, terwijl sommige licht slingeren (bijvoorbeeld bij nrs.403-425, zie afb.7) en daarmee een meer 'natuurlijk' beeld geven. Een aantal rechte haakse ontsluitingswegen worden door rijen bomen begeleid, en zijn dus echte laantjes. Dit zijn vaak ook de oude wegen van het ontginningslandschap (zie afb.1-3)

Ook de breedte van de wegen verschilt. Vaak zijn ze een rijbaan breed, maar soms ook twee banen breed. In het geval van Kemperbergerweg 139, een groot terrein van een gezondheidsinstelling achter de bebouwing aan de weg zelf, is zelfs gekozen om een vroeg 20ste-eeuws laantje, dat recht op het oude bijgebouw van het verdwenen landhuis Het Jachthuis toeliep, eenrichtingsverkeer te maken en ernaast een aparte rijbaan aan te leggen voor de andere richting. (afb.9)

Sommige ontsluitingswegen worden door bomenlanen begeleid. Dit geldt met name voor de oudere wegen die vanouds de ontsluitingswegen van het ontginningslandschap van bossen en landgoederen vormden. De Kemperbergerweg zelf werd van oorsprong ook grotendeels door bomenlanen omzoomd. Dit geldt nog steeds voor een groot deel van de weg, hoewel vaak nog maar langs één zijde. Het gaat om verschillende soorten loofbomen, zoals Hollandse eik en beuk.

De diverse ontsluitingswegen kennen verschillende soorten verharding. De meest eenvoudige ontsluitingen zijn niet meer dan zand- of grindwegen (bijv. Kemperbergerweg 13-15, 265, 601, 793). Ook verharding met klinkers komt op verschillende plaatsen voor, maar het merendeel van de wegen is verhard asfalt. Verharding met zand of grind is de oudste soort. Getuige de kaart van 1910, waren toen alleen de Kemperbergerweg, de inrit van landgoed de Menthenberg (nrs.13-15), de Strolaan, de zijwegen tussen nrs.195 / 209 en 613 / 673 en de lus bij de dorpskerk (nrs. 784-806) met grind verhard. Asfalt en klinkers zijn meestal pas in de tweede helft van de 20ste eeuw gebruikt.

Sommige ontsluitingswegen zijn bij de aansluiting met de Kemperbergerweg duidelijk gemarkeerd door middel van architectonische elementen. Hierbij valt met name te denken aan hekposten of hekwerken. Het fraaiste voorbeeld hiervan vormt het vroeg-20ste eeuwse hekwerk met poort van Kemperbergerweg 13-15 (landgoed De Menthenberg, afb.10). Meer eenvoudige recentere voorbeelden met hekpijlers zonder hekken zijn nrs. 67a en 1. Het gaat hier steeds om (voormalige) landgoederen, voorname behuizingen en instellingen. Een nog eenvoudiger soort wordt gevormd door lage betonnen stootblokken, die dienen ter markering en om te voorkomen dat de hoeken afgesneden worden door voertuigen (Kemperbergerweg 403-425, afb.7).

Voor wat betreft de begrenzing van de terreinen langs de ontsluitingswegen, zowel als langs de hoofdweg, zijn er verschillende varianten. Vaak gaan de bermen naadloos over in de aanliggende bosterreinen of tuinen. Maar ook vinden we hagen (zie afb.6, 7, 8, 11), paaltjes (afb.13) en hekken (afb.14). Met name die laatste kunnen een tamelijk beeldbepalend karakter hebben, hetgeen niet altijd positief is.

Conclusie

Archeologie

Het plangebied heeft een gedifferentieerde verwachtingskans, variërend van laag tot hoog. Ook zijn er vindplaatsen aanwezig. Beperkte delen van het plangebied zijn onderzocht.

Om te voorkomen dat archeologische waarden aangetast worden, dient bovenstaande archeologische tekst integraal op te worden genomen in het bestemmingsplan. De archeologische verwachtingskaart dient als ondergrond voor de plankaart. De onderzochte gebieden ter hoogte van het sportpark en Kemperbergerweg 67 kunnen worden vrijgegeven. Het onderzochte deel ter hoogte van de Rijksweg kan nog niet vrijgegeven worden. Hier moet meer informatie over worden vergaard.

Omgang met gebieden met een bepaalde verwachting en vindplaatsen dient in de voorschriften van het bestemmingsplan te worden geregeld.

Cultuurhistorie

In het algemeen kan worden gezegd dat de (woon)bebouwing van voor het midden van de 20ste eeuw kleinschalig en traditioneel van karakter is. De woningen staan vrij of zijn hooguit twee-aan-twee geschakeld (met uitzondering van het blokje woning Kemperbergerweg 190-196). Er zijn één of twee bouwlagen met een kap, het materiaalgebruik is traditioneel (baksteen (soms gepleisterd), keramische pannen, houten venster- en deurdetails). De aan de Kemperbergerweg gelegen lintbebouwing staat in de regel met de wat nadrukkelijker vormgegeven voorgevel gericht op de openbare weg.

Het vanaf circa 1920 populair worden landhuistype houdt zich minder aan deze situering: hier spelen bezonning, uitzicht op tuin en landschap en privacy een belangrijke rol. Enkele van deze woningen staan temidden van de lintbebouwing langs de Kemperbergerweg, een aantal is nu ook op de achterterreinen op ruime kavels gebouwd. Ook bij deze woningen zijn de vormgeving en het materiaalgebruik traditioneel. De rieten kap is bij het landhuistype favoriet.

Grote bouwactiviteit is er ook na de Tweede Wereldoorlog, als de woonwijk tussen Kemperbergerweg en Bakenbergseweg tot ontwikkeling komt. Hier komen veel individueel ontworpen woningen voor in uiteenlopende bouwstijlen, waarbij ook modernistische tendensen zijn te bespeuren. Door de situering in de meer stedelijke omgeving van een woonwijk is de vormgeving niet meer zo gericht op de aansluiting bij het landschap, zoals de vooroorlogse landhuisjes. Ook elders tussen de oudere huizen aan de Kemperbergerweg verrijzen individuele nieuwe woningen, soms ook aan de bestaande paden haaks op de Kemperbergerweg of op opgedeelde percelen achter de huizen aan deze weg. In alle gevallen blijft het bij eengezinswoonhuizen. Grootschaliger ontwikkelingen in de vorm van appartementencomplexen hebben zich hier niet voorgedaan.

Ook complexmatig opgezette buurtjes ontstaan er in deze periode, met name vanaf de jaren zeventig. Zo ontstonden bijvoorbeeld aan de Sylvalaan en de Warnsbornlaan complexen geschakelde woningen, die binnen de grote bouwblokken zijn ontsloten door een kleinschalige infrastructuur met geknikte laantjes. De bouwblokken voegen zich geheel binnen de hoofdstructuur van de wijk, die in hoofdlijnen ontstond uit de laanstructuren van het vroegere landgoed.

Voor de gebouwencomplexen van enkele instellingen werd op de binnenterreinen een eigen infrastructuur ontwikkeld met het doel de verspreid gelegen gebouwen, parkeervoorzieningen, etc.) te ontsluiten. De complexvormen zijn divers. De architectonische vormentaal en de schaal wijken duidelijk af van die van de woonhuizen in het gebied. De gebouwen zijn over het algemeen groot, hebben complexe plattegronden en zijn vooral functioneel ten opzichte van elkaar gelegen. De vormentaal is soms erg uitgesproken om de bijzondere functie te benadrukken. Tenslotte moet hier worden opgemerkt dat verschillende van deze complexen tot stand kwamen op oudere bebouwde percelen, vaak kleinschalige landgoedstructuren, waarvan elementen in de nieuwe aanleg behouden bleven, zoals gebouwen, laan- en tuinstructuren.

In zijn algemeenheid kan worden gezegd, dat een aantal van de ontsluitingswegen langs de Kemperbergerweg en de Koningsweg nauw verweven is met de 18de- en 19de-eeuwse ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied en dus cultuurhistorisch gerelateerd zijn: in veel gevallen zijn het relicten van oudere structuren uit de ontginningsperiode van het gebied (oude ontginningslaantjes, paden) of liggen ze ter plekke van oude bospaden. Deze laatste hebben vaak hun oorspronkelijke karakter van smal onverhard bospad weten te bewaren.

Bij representatieve situaties, die duidelijk gericht zijn op de openbare weg, werd in de tweede helft van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw soms gekozen voor een semi-formele oplossing met dubbele gebogen opritten rond een voorterrein. Bij enkele vroeg 20ste-eeuwse landgoedontwikkelingen, waaronder de Sylvahoeve (Kemperbergerweg 67), bleven lineaire toegangslaantjes, soms met laanbeplanting bewaard. Deze vertakken zich op het binnenterrein in formele (Sylvahoeve, nr.67) of meer ongedwongen (Kemperbergerweg 139) nevenstructuren. De genoemde toegangslaantjes voegen zich door hun lineaire karakter en haakse aansluiting op de Kemperbergerweg goed in het oude ontginningslandschap.

Complexen met verschillende gebouwen, die zich in hun samenhang en ligging minder aantrekken van de orthogonale structuren van het ontginningslandschap, worden in de regel ook op een wat ongedwongen wijze ontsloten, hoewel de opritten vanaf de openbare weg wel vaak traditioneel haaks zijn. Tot de oudste voorbeelden behoren de in de jaren twintig in de bosrand gerealiseerde (groepen) landhuisjes (nrs.403-425), jonger zijn de structuren bij het woningcomplexje nrs.147-155, de grootschalige Schreuderhuizen (nr.1) en de Brandweeracademie (nr.783).

Aansluitend op de informele landschappelijke aanleg rond het landhuis de Menthenberg (nrs.13-15) heeft het restant van dit oude landgoed aan de zijde van de Kemperbergerweg een ontsluiting in de vorm van een slingerend pad, schuin aantakkend op de openbare weg.

De verschillende historische ontsluitingstypen hebben alle hun eigen cultuurhistorische kwaliteiten. De jongste typen zoals F en vooral G, hebben echter minder samenhang met de historische omgeving. Opvallend is dat bij een flink aantal van de ontsluitingswegen in de aard aansluiting wordt gevonden met het karakter van het achterliggende landschap. Dit geldt vooral voor de smalle wegjes met aangrenzende bospercelen/bostuinen, die nog min of meer het karakter van een bospad hebben, maar ook voor bomenlaantjes. Zowel in cultuurhistorisch opzicht als in belevingswaarde valt dit bijzonder te waarderen.

Omgekeerd geldt dat niet voor oplossingen met prominent nabij de hoofdweg gesitueerde parkeerterreinen (Kemperbergerweg 1 en nr.159), beeldbepalende moderne hekwerken, opvallende markeringen met borden of portiersloges (zoals bij Koningsweg 23).

Nieuwe ontwikkelingen moeten zoveel mogelijk aansluiting vinden bij bovengenoemde kwaliteiten.

4.10 Kabels En Leidingen

Over het plangebied bevindt zich een straalpad van de KEMA. Voor de bebouwing onder dit straalpad geldt een hoogtebeperking van 115 meter boven NAP. Aangezien het maaiveld onder het straalpad in Kemperberg op een hoogte van nog geen 80 meter boven NAP ligt, levert dit geen extra belemmeringen op.

In het plangebied loopt een bovengrondse en enkele ondergrondse hoogspanningsleidingen. Bij deze hoogspanningensleidingen wordt een afstand van respectievelijk 22,5 meter en vier meter uit het hart van de leiding aangehouden waarbinnen bebouwing niet zonder meer is toegestaan.

Langs de Schelmseweg loopt een aardgasleiding van de Gasunie, die op de beperkingenkaart is aangegeven. Binnen een afstand van zeven meter aan weerszijden van het hart van de leiding is het uit het oogpunt van veiligheid niet toegestaan om bouwwerken op te richten of soortgelijke activiteiten uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving En Verantwoording

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de plankaart en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de plankaart en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

5.2 Opzet Van De Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting is anderhalf jaar uitgesteld tot 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is pas vanaf 1 januari 2010 verplicht. De gemeente Arnhem werkt in dit bestemmingsplan met deze standaard.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.


De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  1. 1. Artikel 1 Begrippen
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  2. 2. Artikel 2 Wijze van meten
    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.Hierop bestaan enkele uitzonderingen, zie de beschrijving van de bestemming wonen.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

  1. 1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  2. 2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  3. 3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels
  4. 4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.

In paragraaf 5.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  1. 1. Artikel 18 Antidubbeltelregel
    Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
  2. 2. Artikel 19 Algemene bouwregels
    Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage.
  3. 3. Artikel 20 Algemene gebruiksregels
    In dit artikel zijn de algemene bouwregels opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
  4. 4. Artikel 22 Algemene afwijkingsregels
    In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.

5.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

5.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

5.3.1 Algemeen

Parkeernormen

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening kunnen parkeernormen niet meer worden opgenomen in de bouwverordening. Dit betekent dat de gemeente bij nieuwbouwplannen niet meer een aantal parkeerplaatsen kan eisen. Indien bij de bouw van nieuwe woningen, kantoren of andere functies onvoldoende parkeerplaatsen worden aangelegd, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de omgeving. Om bij nieuw- en verbouw toch de mogelijkheid te hebben de aanvrager te verplichten een minimaal aantal parkeerplaatsen aan te laten leggen, kan hiervoor een parkeernorm worden opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is gekozen om voor de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Wonen' een verwijzing op te nemen naar de parkeernormen die opgenomen zijn in bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan.

De Arnhemse parkeernormen die zijn opgenomen in de bijlage komen voort uit de Parkeernota Arnhem 2003-2010. Deze normen zijn gebasseerd op landelijke richtlijnen voor parkeernormen.In de parkeernorm is voor de verschillende functies aangegeven hoeveel parkeerplaatsen er moeten worden aangelegd op eigen terrein en hoeveel plaatsen er bereikbaar moeten zijn voor de bezoekers. Per functie wordt verwezen naar de bestemmingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Bij de bestemming/functie wonen wordt voor een rijwoning een andere norm voorgeschreven dan voor een halfvrijstaande of vrijstaande woning. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende woningtypes zoals studentenhuizen, kamerbewoning en aanleunwoningen/serviceflats terwijl bewoners van deze woningtypes normaal wel minder auto's bezitten. Daarvoor is binnen de bestemmingen een afwijking opgenomen waarmee een lagere parkeernorm kan worden vastgesteld. Voorwaarde is wel dat deze lagere norm niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving.

5.3.2 Afzonderlijke bestemmingen

In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken. Er kan worden gekozen om bepaalde bestemmingen in één subparagraaf te behandelen zoals Bedrijf en Bedrijf - Nutsvoorziening, Groen en Groen - Park en de Verkeerbestemmingen.

Per bestemming wordt ingegaan op:

  • de inhoud van de bestemming;
  • eventuele aanduidingen of andere bijzonderheden;
  • de locatie(s) in het plangebied waar de bestemming van toepassing is;
  • de vergelijking met het vigerend bestemmingsplan zowel qua functie als qua bebouwing, indien nodig.

5.3.3 Bedrijf

In dit bestemmingsplan zijn drie bedrijfsbestemmingen opgenomen: Bedrijf (Artikel 3), Bedrijf-Nutsvoorziening (Artikel 4) en Bedrijf-Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg (Artikel 5). Deze laatste twee zijn specificaties van de algemene bedrijfsbestemming.

Bedrijf

Binnen de bestemming "Bedrijf" zijn de bestaande bedrijven in het plangebied specifiek bestemd door middel van een functieaanduiding. Het betreft twee garagebedrijven, een agrarisch loonbedrijf, een kwekerij en een brood- en banketbakkerij.

Vergelijking vigerend bestemmingsplan

In het vigerende bestemmingsplan zijn de betreffende bedrijven ook specifiek bestemd.

Bedrijf-Nutsvoorziening

Deze bestemming is bedoeld voor nutsbedrijven of soortgelijke instellingen. Dit zijn bedrijven, gericht op de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, de verzorging van telecommunicatie of de afvoer en verwerking van afvalstoffen. Twee kleine nutsgebouwen hebben deze bestemming.

Er is gekozen om deze voorzieningen/bedrijven specifiek als nutsvoorziening te bestemmen. Een algemene bedrijfsbestemming maakt namelijk naast nutsvoorzieningen op deze locatie ook andere bestemmingen mogelijk zoals een autobedrijf en dat is hier niet wenselijk.

Naast de nutsvoorzieningen/-bedrijven die expliciet zijn bestemd, zijn er nutsvoorzieningen van geringe omvang zoals transformatorstations en schakelhuisjes, die niet apart bestemd zijn. Voor dergelijke voorzieningen kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de bestemmingsregels tot maximaal 75m3 binnen elke bestemming.

Vergelijking vigerend bestemmingsplan

In het vigerende bestemmingsplan heeft het nutsgebouw de bestemming "Dienstverleningsdoeleinden - nutsvoorziening".

Bedrijf-Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg

In het plangebied is één motorbrandstofverkooppunt met LPG aanwezig aan de Kemperbergerweg Vanwege de verkoop van LPG is een risicicontour van 25 meter om het LPG-vulpunt opgenomen.

Vergelijking vigerende bestemmingsplan

De bestemming is ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan niet gewijzigd.

5.3.4 Bos

De grotere groengebieden die een landschappelijke, ecologische of recreatieve functie hebben, zijn bestemd als 'Bos'. Dit is een zwaardere bestemming dan groen omdat hier een omgevingsvergunningstelsel aan is gekoppeld. Dat betekent dat binnen de bestemming een vergunning noodzakelijk is om bepaalde werkzaamheden uit te voeren zoals het aanleggen van verharding en het kappen van bomen.

De belangrijkste groenstructuren in het plangebied liggen in het noordelijke deel van het plangebied.

vergelijking met de vigerende bestemmingsplan

In het vigerende bestemmingsplan hebben deze gronden de bestemming "Cultuurbos"

5.3.5 Gemengd

De bestemming “Gemengd” is in dit bestemmingsplan een samenstelling van de bestemmingen “Wonen” en “Maatschappelijk”. Dit biedt de mogelijkheid hier de maatschappelijke bestemming te combineren met wonen. Het betreft een sociale werk- en woonlocatie.


In dit plan geldt deze bestemming voor het instituut Schreuderhuizen aan de Bakenbergseweg en aan de Kemperbergerweg.

vergelijking met de vigerende bestemmingsplan

In het vigerende bestemmingsplan hebben beide percelen de dubbelbestemming "Woondoeleinden / Maatschappelijke doeleinden" en zijn op dezelfde manier bestemd.

5.3.6 Groen

In het Groenplan (zie hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan) is voor de groenvoorzieningen een onderscheid gemaakt tussen structureel groen en snippergroen. De groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het toegestaan om groen in de breedste zin (grasvelden, struiken, speelvelden) aan te leggen en in stand te houden. In deze bestemming kunnen ook de belangrijkste waterlopen en waterpartijen opgenomen zijn. Het aanleggen van voetpaden, fietspaden en voorzieningen voor bestemmingsverkeer zijn eveneens toegestaan. Wegen voor doorgaand autoverkeer en parkeren is niet toegestaan. Bij snippergroen wordt afhankelijk van de locatie gekozen voor de groenbestemming of de bestemming Verkeer-verblijfsgebied. Dit hangt af van de grootte van de groenzone en de ligging.

Bebouwing binnen de groenbestemming is uitsluitend toegestaan indien dit binnen de bestemming past zoals speeltoestellen etc.

Binnen deze bestemming is in een aantal zones grenzend aan de woonbestemming ook wonen toegestaan. Het zelfde geldt voor (ondergronds) parkeren, en de ontsluitingen ten behoeve van het wonen.

5.3.7 Horeca

Deze bestemming ligt op het restaurant aan de Schelmseweg en het pannenkoekenhuis aan de Kemperbergerweg. Handhaving van de bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

vergelijking met het vigerende bestemmingsplan

De bestemming van deze gronden is ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen niet gewijzigd.

5.3.8 Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 10) is bedoeld voor functies ten behoeve van onderwijs, welzijn, zorginstellingen, cultuur, religie, openbare dienstverlening en therapeutische functies. Voorbeelden hiervan zijn scholen, ziekenhuizen en kerken. Dienstwoningen die horen bij de bestemming, zoals bijvoorbeeld een conciërgewoning of pastorie, zijn indien noodzakelijk toegestaan. Aan de hoofdfunctie ondergeschikte horeca (kantine) is eveneens toegestaan.

Binnen het plangebied zijn de RIN-locatie, het karmelitessenklooster en het hoofdkantoor van Siza Dorpgroep aan de Kemperbergerweg als zodanig bestemd.

De RIN-locatie is gespecificeerd door een functieaanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk-1", waardoor de gronden terplekke uitsluitend bestemd zijn voor het gebruik ten behoeve van wetenschappelijke- en/of culturele instituten.

5.3.9 Sport

Aan de zuidkant van het het plangebied ligt het sportpark Bakenberg. Deze sportvoorziening is bestemd als 'Sport' (artikel 11). Bebouwing mag alleen binnen de aangegeven bouwvlakken. Bebouwing buiten de bouwvlakken kan alleen met een afwijking van de bestemmingsregels. Het betreft dan bebouwing passend binnen de bestemming zoals fietsenstalling en hekwerken met een maximumbouwhoogte van 3 meter. Hekwerken zijnde ballenvangers zijn met een afwijking mogelijk tot een maximumbouwhoogte van 6 meter. Voor de bouw van tribunes kunnen Burgemeester en wethouders een hogere maximumbouwhoogte vaststellen. Dit mag geen nadelige gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat in de omgeving.

Lichtmasten zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan. Er zijn wel nadere eisen opgenomen waaraan deze lichtmasten moeten voldoen om mogelijke overlast voor aan- en omwonenden te voorkomen. Deze nadere eisen zijn gebaseerd op vastgestelde beleidsregels (zie paragraaf 3.8).

Het parkeren is alleen mogelijk binnen het gebied dat op de plankaart met een functieaanduiding 'parkeren' is aangegeven, met een maximum oppervlakte van 4000m2.

Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen

In het vigerende bestemmingsplan heeft het sportpark de bestemming "Recreatieve doeleinden met behoud van landschappelijke waarden - sport". De bestemming en de bebouwingsmogelijkheden zijn ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan niet gewijzigd.

5.3.10 Tuin

De bestemming tuin is bedoeld voor de voortuinen die evenals de groenstroken bepalend zijn voor het groene karakter van de wijk.

Parkeren binnen deze bestemming is niet toegestaan, voorzover het betreft de zone gelegen tussen de naar de openbare weg gekeerde bouwgrens van de aangrenzende bestemming en de openbare weg zelf, tenzij deze zone wordt gebruikt als oprit naar een carport of garage.

vergelijking met het vigerende bestemmingsplan
In de vigerende bestemmingsplannen hebben de voortuinen de bestemming "Woondoeleinden"- onbebouwbare zone.

5.3.11 Verkeer

De bestemming verkeer is opgedeeld in een tweetal 'sub-bestemmingen' te weten:

Verkeer-Verblijfsgebied (artikel 13);

Verkeer-Wegverkeer (artikel 14).

Hieronder wordt ingegaan op deze twee sub-bestemmingen.

Verkeer-Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' geldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken (30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd.

vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen

In de vigerende bestemmingsplannen hebben deze gronden de bestemming "Woondoeleinden"- onbebouwbare zone. In de nieuwe bestemmingsplannen vallen de wegen voor bestemmingsverkeer inclusief parkeerplaatsen, kleine groenstroken, fiets- en wandelpaden en speelplaatsjes in de bestemming 'Verkeer-verblijfsgebied'. Dit maakt de plannen flexibeler doordat niet voor elke wijziging een bestemmingsplan wijziging noodzakelijk is. De grote groengebieden met een belang voor de wijk zijn bestemd als "Groen" (zie paragraaf 5.3.6).

Verkeer-Wegverkeer

De bestemming "Verkeer–Wegverkeer" is bedoeld voor wegen die een doorgaand karakter hebben. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Onder andere wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk in deze bestemming.

Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen

De vigerende bestemmingsplannen bevatten één verkeerbestemming voor de wegen en verblijfsgebieden. Vanwege het duidelijke onderscheid in beleving en karakter is gekozen in dit bestemmingsplan een knip te maken en twee bestemmingen te hanteren.

In de vigerende bestemmingsplannen werd ook niet gewerkt met het vastleggen van het aantal rijstroken. Hier waren dwarsprofielen opgenomen van de grotere wegen. Er wordt met het opnemen van het aantal rijstroken hetzelfde bereikt. De indeling van de weg kan niet veranderen zonder bestemmingswijziging. Dit is een verplichting vanuit de Wet Geluidhinder omdat bij verbredingen van wegen onderzoek moet worden gedaan naar de gevolgen (bijvoorbeeld van het geluid van het wegverkeer) voor de omgeving.

5.3.12 Wonen

Alle woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen' (artikel 11). Binnen deze bestemming passen verscheidene woonvormen zoals gezinsbewoning, bejaardenhuizen, kamerbewoning, serviceflats, etc. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Bijzondere woonvormen, zonder therapeutische behandeling, passen ook binnen deze bestemming.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning, inclusief de bijgebouwen (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 1/3 van de woning in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel, prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).

Garageboxen zijn op de plankaart aangeduid met "garage" binnen de bestemming wonen. Naast het stallen van auto's is een beperkte opslag toegestaan, mits gerelateerd aan de woonfunctie. Wonen in garageboxen is niet toegestaan evenmin als bijvoorbeeld detailhandel, prostitutie en bedrijfsmatige activiteiten.

In de bestemming "Wonen" zijn woonwagens, woonschepen en bijvoorbeeld gevangenissen en asielzoekerscentra niet inbegrepen. Deze vormen van wonen zijn, indien van toepassing, in een specifieke vorm van de woonbestemming opgenomen.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen de bestemming 'wonen' zijn twee zones te onderscheiden: de bouwzone en de onbebouwbare zone.

De bouwzone omvat het eigenlijke woongebouw met, daar waar mogelijk en gewenst, uitbreidingsmogelijkheden. Als geen bebouwingspercentage is vermeld, mag deze gehele zone worden bebouwd in de aangegeven bouwhoogte, mits aan andere vereisten (bijvoorbeeld welstand) is voldaan.

De onbebouwbare zone is bedoeld voor tuinen, buurtgroen, speelplekken, woonstraten, trottoirs en parkeerplaatsen ten behoeve van de woonfunctie.

Voor een groot deel van de bouwzone zone geldt een bouwaanduiding 'bijgebouwen'. Deze gronden met deze aanduiding zijn bedoeld voor garages, schuren en beperkte uitbreidingen aan het woonhuis, zoals serres. De maximale bouwhoogte van de bijgebouwen is 3 meter, exclusief kap. De maximale bouwhoogte voor uitbreidingen aan het woonhuis is gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag.

Hoogte van woningen

In het plangebied komen verschillende type woningen voor. Zoals hierboven aangegeven wordt er wat betreft de bestemming geen onderscheid gemaakt in het woningtype.

Kenmerkend voor het gebied zijn onder andere de gedifferentieerde goot en nokhoogte . Voorzowel voor de bestaande als voor de nieuwbouw wordt dan ook uitgegaan van verschillende goot-en nokhoogtes.

Vergelijking vigerend bestemmingsplan

In de vigerende bestemmingsplannen is wel een onderscheid gemaakt tussen vrij- en halfvrijstaande woningen.

In het vigerende bestemmingsplan 'Kemperberg tussen Strolaan en Rijksweg, was de systematiek van bouwzone, bebouwbare zone en onbebouwbare zone uitgebreid met een 'beperkt bebouwbare zone'. Dit om het groene karakter aan de achterzijde van de lintbebouwing aan de Kemperbergerweg te behouden. Werking van deze zone is in dit bestemmingsplan overgenomen.

Daar waar in vigerende bestemmingsplan op de plankaart sprake was van een dubbelbestemming 'Woondoeleinden/vrijstaande bebouwing/dienstverleningsdoeleinden', wordt in de nieuwe systematiek gebruik gemaakt van een functieaanduiding. Deze geeft aan dat de begane grond mag worden gebruikt voor de uitoefening van een bij die aanduiding aangegeven functie.

5.3.13 Dubbelbestemmingen

De SVBP 2008 geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkel bestemmingen en daar iets over zeggen. In dit bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:

Leiding- Hoogspanningsverbinding

De bovengrondse hoogspanningsleiding is hieronder begrepen en primair als zodanig bestemd De onderliggende bestemmingen zijn hieraan ondergheschikt. Voor de zone van de leiding, waarvan de maat in dit artikel is opgenomen, zijn beperkingen van de bouwmogelijkheden opgenomen. Bouwen ten behoeve van de secundaire bestemmingen is slechts mogelijk middels een afwijking van de regels.

vergelijking vigerend bestemmingsplan

In het vigerende bestemmingsplan heeft de bovengrondse hoogspanningsleiding de bestemming Hoogspanningsleiding-bovengronds.

Waarde-Landschappelijk

Het plangebied maakt onderdeel uit van het waardevolle bos- en natuurlandschap van het Arnhemse Buitengebied-Noord. Om deze landschappelijke waarden extra te beschermen ligt over het overgrote deel van het plangebied de dubbelbestemming Waarde-Landschappelijk, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. Bepaalde activiteiten hebben gevolgen voor het landschappelijke karakter van het gebied en dienen zorgvuldig te worden uitgevoerd.

vergelijking vigerend bestemmingsplan

In het vigerende bestemmingsplan Menthenberg is deze waarde ook op deze manier bestemd en hebben een aantal bestemmingen de aanvulling 'met behoud van landschappelijke waarden'.

5.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

Door het College van Burgemeester en Wethouders is de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” vastgesteld. In deze nota zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  1. 1. stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  2. 2. géén stilzwijgend gedogen;
  3. 3. gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  4. 4. gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Er is een actualisatie van dit beleid in voorbereiding. Er is op dit moment geen aanleiding om de bovenstaande uitgangspunten te wijzigen. Het is echter niet reëel om te pretenderen alle strijdigheden op het vlak van bouwregelgeving binnen redelijke termijn op te sporen en daar ook actie op te ondernemen. Daarom zal in de actualisatie een prioriteitsstelling worden opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht zal worden besteed.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in werking treden c.q. het in ontwerp ter visie leggen van een bestemmingsplan. Als gevolg op deze inventarisatie zullen de verleende bouwvergunningen en gevolgde vrijstellingsprocedures geregistreerd worden.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 11.250). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

5.5 Exploitatie

Het bestemmingsplan Kemperberg is beheermatig van aard. De uitvoering van het bestemmingsplan brengt derhalve geen kosten voor de gemeente met zich mee.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Bro overleg

In het kader van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept-bestemmingsplan opgestuurd naar het Waterschap. Er zijn geen opmerkingen binnengekomen.

6.2 Terinzagelegging (Ontwerp-bestemmingsplan)

Het ontwerp-bestemmingsplan "Kemperberg" heeft vanaf 24 juni 2010 tot en met 4 augustus 2010 op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegen. Dit leidde tot de indiening van 19 ontvankelijke zienswijzen. Hiervan hebben 17 zienswijzen geleid tot wijziging van het bestemmingsplan. Ook hebben enkele ambtshalve wijzigingen plaats gevonden. Deze wijzigingen zijn terug te vinden in het raadsbesluit behorende bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

6.3 Terinzagelegging (Vastgesteld-bestemmingsplan)

Het vastgestelde bestemmingsplan "Kemperberg" heeft van 10 november 2010 tot 27 december 2010 ter inzage gelegen. Tegen dit vastgestelde bestemmingsplan zijn 2 beroepschriften ingediend bij Afdeling bestuursrechtspraak de Raad van State. Na behandeling ter zitting op 17 februari 2012 heeft de Afdeling op 4 april 2012 uitspraak gedaan (zie bijlage 2).

De uitspraak heeft tot gevolg dat het vaststellingsbesluit van de Raad is vernietigd voor de volgende onderdelen:

  1. 1. het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor het perceel Menthenbergseweg 2;
  2. 2. het plandeel met de bestemming 'Maatschappelijk" met de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte 16 meter' ter plaatse van de RIN-locatie;
  3. 3. het plandeel met de bestemming "Groen", zoals nader aangegeven op de bij de uitspraak behorende kaart.

Bovenstaande uitspraak betekent voor het bestemmingsplan voor wat betreft de eerste 2 onderdelen een witte vlek op de plankaart, waardoor ter plaatse het bestemmingsplan Merkendal blijft gelden.

Voor wat betreft het derde onderdeel heeft de Afdeling zelf in de zaak voorzien door de bestemming "Groen" ter paatse te wijzigen in de bestemming "Bos".

Bijlage 1 Parkeernorm

In een aantal bestemmingen is een verwijzing naar de parkeernormen opgenomen. Bij nieuw- of verbouw moet aan deze parkeernormen worden getoetst. Voor de verschillende bestemmingen is een parkeernorm weergegeven. De parkeerplaatsen moeten in eerste instantie op eigen terrein worden opgelost.

Van het voor de bestemming noodzakelijke aantal parkeerplaatsen moet het aandeel ten behoeve van de bezoekers bestaan uit openbare parkeerplaatsen of parkeerplaatsen die voor bezoekers bereikbaar zijn. Parkeernormen mogen hier met bezoekersaandeel worden verlaagd.

Functie Norm Aandeel bezoekers
Wonen (artikel 15)
Rijwoning 1,5/woning 0,3/woning
Half vrijstaande, vrijstaande woning (vrije sector) 1,7/woning 0,3/woning
Appartement 1,5/appartement 0,3/appartement
Detailhandel (artikel 15)
Winkel wijk, buurt, dorp 3,0/100 m² b.v.o. 95%
Horeca (artikel 9)
Restaurant 13,0/100 m² b.v.o. 95%
Kantoren en bedrijven
(artikel 3)
Voor kantoren en bedrijven worden vier vestigingsmilieus onderscheiden. In alle vestigingsmilieus mogen op eigen terrein onbeperkt parkeerplaatsen worden gerealiseerd mits in een gebouwde parkeervoorziening.
minimaal waarvan
maximaal op maaiveld
Gemengd milieu (woonwijken) 1/100 m² b.v.o. 1/200 m² b.v.o. 10%
Maatschappelijk (artikel 8, 10)
Medisch
Arts, maatschap, kruisgebouw, therapeut 2,0/behandelkamer
(min. 3 parkeerplaatsen)
Ziekenhuis 1,6/bed
Onderwijs
Peuterspeelzaal, dagverblijf, crèche 1,0/100 m² b.v.o. excl. halen/brengen
Basisonderwijs 1,0/leslokaal excl. halen/brengen
Voortgezet onderwijs Vbo, HAVO, VWO) 1,0/leslokaal
Avondonderwijs 1,0/student
Beroepsonderwijs (MBO, ROC, WO, HBO) 6,0/lokaal + 20/collegezaal
Gymnastieklokaal 10,0/eenheid
Verpleeg-, verzorgingstehuis 0,6/wooneenheid 60%
Religie
Kerk, moskee, religiegebouw 0,15/zitplaats 95%
Begraafplaats, crematorium 30,0/eenheid (gelijktijdige begrafenis, crematie) 95%

Opmerkingen bij de tabel:

  1. 1. Van het voor de bestemming noodzakelijke aantal parkeerplaatsen moet het aandeel ten behoeve van de bezoekers bestaan uit openbare parkeerplaatsen of parkeerplaatsen die voor bezoekers bereikbaar zijn. Deze regel geldt niet voor de binnenstad (gebied tussen de Rijn, de buitensingels, Willemsplein, Nieuwe Plein). Hier kunnen bezoekers gebruik maken van de betaald parkeerplaatsen. Parkeernormen mogen hier met bezoekersaandeel worden verlaagd.
  2. 2. Voor woningen boven winkels in het kernwinkelgebied (zie bijlage 2) behoeven geen parkeerplaatsen gerealiseerd te worden.
  3. 3. Voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen in nieuwe woonbuurten (>15 woningen) moet voor de berekening worden uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
    - oprit zonder garage = 0,8 pp
    - garage met oprit = 1,0 pp
    - garage zonder oprit = 0,40 pp
    - carport = 0,85 pp
    - tuinparkeerplaats = 0,50 pp
    - parkeerplaats in het openbaar gebied = 1,0 pp
  4. 4. Wanneer twee of meer functies van dezelfde parkeervoorzieningen gebruik kunnen maken dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheidspercentages zoals opgenomen in CROW-publicatie 182: Parkeerkencijfers – basis voor parkeernormering.
  5. 5. Voor het aantal parkeerplaatsen voor halen en brengen met de auto bij kinderdagverblijf en basisscholen geldt de volgende rekenregel:

    Groep 1 t/m 3: Aantal leerlingen x % leerlingen met auto x 0,5 x 0,75.
    +
    Groep 4 t/m 8: Aantal leerlingen x % leerlingen met auto x 0,25 x 0,85.
    +
    Kinderdagverblijf: Aantal leerlingen x % leerlingen met auto x 0,25 x 075.
    =

    Totaal aantal parkeerplaatsen voor halen en brengen.Het percentage leerlingen dat met auto wordt gebracht en gehaald ligt tussen de 1% en 60%, dit is onder meer afhankelijk van stedelijkheidsgraad, stedelijke zone en de gemiddelde afstand naar school.

    Gemiddeld ligt het percentage op:
    - groepen 1 t/m 3: 30 – 60%
    - groepen 4 t/m 8: 5 – 40%
    - kinderdagverblijf: 30 – 60%

    Bij gescheiden aanvang -en eindtijd van de groepen 1 t/m 3 en 4 t/m 8 mag het aantal parkeerplaatsen met maximaal 40% worden gereduceerd.
  1. 6. Bij de berekeningen wordt uitgegaan van 25% parkeren op eigen terrein. Wanneer het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein 10% meer is, wordt de parkeernorm met 0,05 verhoogd en afgerond. Zo geldt, uitgaande van de norm voor Rijwoning:
    - Parkeernorm 1,5 bij 25% parkeren op eigen terrein;
    - Parkeernorm 1,6 bij 35% parkeren op eigen terrein;
    - Parkeernorm 1,6 bij 45% parkeren op eigen terrein;
    - Parkeernorm 1,7 bij 55% parkeren op eigen terrein;
    - Parkeernorm 1,7 bij 65% parkeren op eigen terrein;
    - Parkeernorm 1,8 bij 75% parkeren op eigen terrein.

Bijlage 1 Analyse Typologie Ontsluitingswegen Kemperberg

Bijlage 1 Analyse Typologie ontsluitingswegen Kemperberg

Bijlage 2 Uitspraak Raad Van State

Bijlage 2 Uitspraak Raad van State