Bestemmingsplan Malburgen - Dijkzone Oost
Bestemmingsplan - gemeente Arnhem
Vastgesteld op 31-01-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplanBestemmingsplan Malburgen - Dijkzone Oost van de gemeente Arnhem.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0202.738-0301.gml met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.6 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.7 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.9 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.10 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.11 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.12 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.13 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.14 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.15 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.16 bijgebouw:
een gebouw dat in bouwkundig en fucntioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.17 aan-, uitbouw:
een bouwwerk verbonden met een hoofdgebouw dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw.
1.18 overige bouwwerken:
bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.19 bouwlaag:
een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering c.q. kapruimte.
1.20 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.
1.21 peil:
- voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
- voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
1.22 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.23 wonen
voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen in ieder geval begrepen: bijzondere woonvormen.
1.24 bijzondere woonvorm
een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding)
1.25 woning:
een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf.
1.26 woonwagen:
voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.27 mantelzorg
het op individuele basis, buiten organisatorisch verband, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch of verstandelijk ernstig hulpbehoevend zijn
1.28 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw behorend bij een woning op één bouwperceel, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest
1.29 woonwagen:
voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.30 straatmeubilair:
onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.
1.31 beroep aan huis:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend.
1.32 bedrijf:
een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.
1.33 dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak, al dan niet met een baliefunctie, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, snelfoto-ontwikkel- en kopieerservicebedrijf, videotheek en andere verhuurbedrijven, een autorijschool en dergelijke, met uitzondering van garagebedrijven. Detailhandel wordt hieronder niet begrepen
1.34 nutsbedrijven:
bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op:
- a. de levering van elektriciteit, gas, water en warmte;
- b. de verzorging van telecommunicatie;
- c. de afvoer en verwerking van afvalstoffen;
1.35 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.36 prostitué(e):
degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.37 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.38 raamprostitutie:
een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.
1.39 thuisprostitutie:
vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).
1.40 werkplek:
een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht.
1.41 wijk:
wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
1.42 vestigingsbeleid:
het beleid neergelegd in de nota "van Rood naar Groen" (vastgesteld 26 juni 2000).
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de bovenste goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
- 1. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftoipbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
- 2. indien van toepassing, vanaf N.A.P. tot het hoogste, respectievelijk diepste punt van een bouwwerk.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
- c. fiets- en wandelpaden, straatmeubilair en speelvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
Artikel 4 Groen - Park
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen - Parkaangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke-, ecologische- en natuurwaarden.
- b. park- en groenvoorzieningen, waaronder speelvoorzieningen;
- c. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaald lid 4.2:
- a. voor het realiseren van uitbouwen, zoals balkons, aan de bebouwing in de twee noordelijke bestemmingsvlakken met de bestemming "Wonen" vanaf een hoogte van minimaal 2 meter boven het maaiveld, met dien verstande dat dit uitsluitend geldt voor de noordelijke zijde van deze bouwvlakken en tot een breedte van maximaal 2 meter loodrecht op de desbetreffende gevel;
- b. voor het bouwen ten behoeve van de aangrenzende bestemming wonen tot een afstand van maximaal 1 meter vanaf de grens met de bestemming wonen met dien verstande dat:
- 1. dit uitsluitend geldt voor het bouwen ten behoeve van de noordelijk van de gronden met de bestemming “Water”gelegen bestemmingsvlakken met de bestemming “Wonen”;
- 2. bebouwing aansluitend aan de noordelijke grens van de onder 1. genoemde vlakken niet is toegestaan, met uitzondering van het bepaalde in dit lid onder a.
- c. In aanvulling op het bepaalde onder b1. van dit lid mag bij toepassing hiervan eveneens het bepaalde onder a. van dit lid worden toegepast, voorzover betrekking hebbend op de bouw van balkons met dien verstande dat dit uitsluitend geldt voor de naar binnen gerichte gevels van de bouwvlakken met de bestemming “Wonen””
4.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Onder gebruik van de gronden in strijd met de bestemming, wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden:
- 1. als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
- 2. voor het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
- 3. voor het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.
- b. De in dit lid onder a. genoemde gebruiksvormen zijn niet verboden, indien en voorzover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden, waarvoor een aanlegvergunning is verleend
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- a. het vellen, rooien en beschadigen van houtgewassen;
- b. het aanplanten van houtgewassen;
- c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of het apparatuur; andere apparatuur;
- d. het aanleggen of aanbrengen van beschoeiingen en puinstortingen;
- e. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van greppels, sloten, vijvers, beken en andere watergangen;
- f. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
- g. het aanleggen, verbreden of verharden van voet- en rijwielpaden.
- h. het aanleggen van parkeervoorzieningen;
- i. het aanbrengen van recreatie- en speelvoorzieningen;
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De als Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (woon)straten, buurtwegen, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op
bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties; - b. parkeervoorzieningen;
- c. groen- en watervoorzieningen;
- d. wandelgebieden en speelgelegenheden;
- e. terrassen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. onderdoorgangen, alsmede toegangen tot ondergrondse voorzieningen ten behoeve van
direct aangrenzende bestemmingen.
5.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd
- b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals entrees tot parkeergarages en straatmeubilair mag ten hoogste 5 meter bedragen.
Artikel 6 Verkeer - Wegverkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Wegverkeer aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de aangegeven maximum aantal rijstroken, bestemd voor:
- a. wegen, fiets- en voetpaden, trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- b. groen- en watervoorzieningen;
- c. geluidwerende voorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken
zoals bruggen, viaducten, straatmeubilair en bouwwerken ter geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer worden gebouwd. - b. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals geluidwerende voorzieningen, mag niet meer dan 4 meter bedragen.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen en waterpartijen;
- b. waterberging;
- c. bermen en beplanting;
- d. oevers;
met daaraan ondergeschikt:
- e. groenvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
7.2 Bouwregels
Op de in lid 7.1 genoemde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, zoals bruggen, dammen en duikers.
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, hieronder niet begrepen bewoning van woonwagens of woonschepen;
en daaraan ondergeschikt voor:
- b. groen- en speelvoorzieningen;
- c. buurtwegen, woonstraten en andere voorzieningen ten behoeve van het verkeer;
- d. verblijfsgebieden;
- e. al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen.
8.2 Bouwregels
- a. Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden, voor zover binnen het bouwvlak gelegen, mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogten uitsluitend de in de gegeven bestemming passende hoofdbebouwing (aan- of uitbouwen, bijgebouwen en andere binnen de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat deze bebouwing, waarbij gelet op de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen is toegestaan indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldaan wordt aan de parkeernorm zoals genoemd in bijlage 1 van deze regels.
- b. Voor zover er sprake is van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2 en met een diepte van meer dan 40 cm,mogen deze uitsluitend worden gebouwd indien bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning vooraf een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld dan wel dat de archeologische waarden in voldoende mate zeker zijn gesteld, of uit het rapport blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- c. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" wordt de bouwhoogte gemeten vanaf N.A.P.;
- d. Ter plaatse van de de delen van de bouwvlakken met de respectievelijke hoogte-aanduidingen 17,5 mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van parkeervoozieningen en opslag- en technische ruimten.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 8.2 onder a voorzover het betreft de parkeernorm zoals genoemd in de bijlage Bijlage 1 ten behoeve van de verlaging van deze norm indien de aanvrager kan aantonen met een beperkter aantal parkeerplaatsen te kunnen volstaan dan volgens de norm verplicht zou zijn en dit niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving.
8.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen:
- 1. gebruik als beroeps- of bedrijfsmatige werk- of opslagruimte;
- 2. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
- b. Het bepaalde in lid 8.4 onder a.1. is niet van toepassing op het gedeelte van een woning in gebruik ten behoeve van beroep aan huis door de bewoner, mits dit gedeelte niet meer bedraagt dan 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse, noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan.
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
9.1 Bestemmingsomschrijving
De als "Waterstaat-Waterkering" aangewezen gronden, zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een waterkering en de daarvoor benodigde voorzieningen.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de waterkeringen ten dienste van de bestemming "Wonen"mits de watekerende functie hierdoor niet wordt geschaad.
9.3 specifieke gebruiksregels
Deze gronden mogen worden gebruikt voor de aanleg het gebruik en instandhouding van werken en werkzaamheden ten behoeve van de bestemming en de andere bestemmingen, mits de waterkerende functie hierdoor niet wordt belemmerd.
Artikel 10 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterstaatkundige functie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. waterberging en de afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs ten behoeve van de rivier;
- b. waterstaatkundige doeleinden;
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken in verband met normale onderhoud- en beheerwerkzaamheden ten behoeve van de in 10.1 genoemde functies worden gebouwd.
10.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 voor:
- 1. vervangende herbouw/vernieuwing van een bouwwerk ten behoeve van de andere bestemming(en) , mits de oppervlakte van het bouwwerk niet vergroot wordt ten opzichte van het ten tijde van het ter visie liggen van dit bestemmingsplan, aanwezige bouwoppervlakte;
- 2. het vergroten van de oppervlakte van een bouwwerk ten behoeveve van de andere bestemming(en), mits de vergroting niet meer bedraagt dan 10% ten opzichte van het huidige aanwezige oppervlak;
- b. Voorafgaand aan beslissing omtrent afwijking dient een positief advies te zijn uitgebracht door de rivierbeheerder met betrekking tot de toepassing van de beleidslijn Grote Rivieren.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Bouwen binnen bouwvlak
- a. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
- b. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.
12.2 Bebouwingspercentage
- a. Indien in een bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag dit vlak geheel bebouwd worden.
- b. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak en een bebouwingspercentage zijn aangegeven is het bebouwingspercentage van toepassing op de gronden binnen het bouwvlak.
- c. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak slechts één bebouwingspercentage is aangegeven geldt dit percentage voor het gehele bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
- d. Indien in een bestemmingsvlak resepectievelijk bouwvlak meerdere bebouwingspercentages zijn aangegeven, gelden deze percentages voor die delen van het bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak waarin ze zijn aangegeven.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogte, de maximuminhoud en het maximumoppervlak, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten;
- 2. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
- a. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m3 , en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
- b. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
- 1. voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
- 2. voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
- 3. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder.
- 3. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximumbouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras tot een maximum van 1 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
- a. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
- b. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.
- 4. het bepaalde in artikel 13 voor de vestiging van maximaal één seksinrichting per wijk onder voorwaarde dat:
- a. het geen raamprostitutie betreft;
- b. de aanvraag past binnen de ruimtelijk relevante aspecten van het vestigingsbeleid prostitutie;
- c. het aantal seksinrichtingen, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, op het grondgebied van de gemeente Arnhem na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken niet meer dan acht zal bedragen;
- d. er in de wijk nog geen seksinrichting is;
- e. de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd;
- f. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
- g. er geen onevenredige parkeerdruk ontstaat;
- h. de afstand tot de dichtstbijzijnde seksinrichting hemelsbreed tenminste 250 meter bedraagt;
- i. de inrichting niet meer dan acht werkplekken bevat.
Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels
15.1 Geluidzone - industrie
In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels ten aanzien van het realiseren van geluidgevoelige functies geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie -' dat er geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies mogen worden gebouwd tenzij wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
16.2 Overgangsrecht gebruik
16.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanBestemmingsplan Malburgen - Dijkzone Oost.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Situering En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt in Arnhem-Zuid en wordt begrensd door de Malburgse Bandijk in het noorden, de Stadswaardenlaan en Fanny Blankers-Koenstraat in het oosten, de Veerpolderstraat en Orchislaan in het zuiden en de Nijmeegseweg in het westen.
Het betreft de feitelijke dijk met het binnendijkse gebied tot en met de aanwezige watergang.
Als uitgangspunt geldt de ontwikkeling van appartementen verdeeld over 2 woonclusters. Het gaat in dit bestemmingsplan alleen om de locaties Groene Weide en Visserslaan (en op termijn ook Pluimzeggelaan). De locaties Groene Weide en Visserslaan geven ruimte voor circa 120 appartementen. De locatie Pluimzeggelaan is nu nog niet uitgewerkt. De totale opgave met daarbij ook de westzijde van de dijkzone (die onderdeel vormt van bestemmingsplan Malburgen West 2010) is om vijf locaties met in totaal ca. 300 woningen.
figuur 1 Ligging plangebied
1.2 Aanleiding En Doel
Bouwen in en aan de dijkzone maakt onderdeel uit van het Ontwikkelingsplan Malburgen. In 2007 heeft de gemeenteraad het “Aangepast plan dijkzone” vastgesteld als herziening van de Structuurvisie dijkzone uit 2002. Dit plan is samen met de in het besluit genoemde aanvullingen en ontwerpuitgangspunten en de door de raad vastgestelde nota Bouwstenen uit 2000 verwerkt in een nota van randvoorwaarden voor dit deelgebied. Deze nota is in nauw overleg met de ontwikkelende partij en de bewoners tot stand gekomen en heeft voor de ontwerpers en bewoners vooral gediend als samenvatting van de meegegeven uitgangspunten en gediend als leidraad bij het ontwerpproces.
Aan de hand hiervan heeft Volkshuisvesting in een intensief traject met gemeente en bewoners het stedenbouwkundig plan opgesteld.
De ambitie om op deze unieke locatie aanvullende woningbouwtypen voor Malburgen en de stad Arnhem te ontwikkelen en relaties tussen de stadsdelen te versterken is binnen de geldende bestemmingsplannen niet realiseerbaar. Daarvoor is een nieuwe juridische onderlegger nodig.
1.3 Opzet Bestemmingsplan
De verbeelding van een bestemmingsplan bestaat uit een kaart en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
De bestemmingsomschrijvingen zijn ruim gekozen. Hierdoor zijn binnen één bestemming meerdere planologische aanvaardbare invullingen mogelijk. Te gedetailleerde plannen leiden tot de noodzaak om voor bijna ieder bouwplan een (partiële herziening van een) bestemmingsplan te maken. Dit komt de rechtszekerheid, de rechtsgelijkheid en de overzichtelijkheid niet ten goede.
Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Bouwverordening, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.
1.4 Geldende Plannen
Het bestemmingsplan Malburgen Dijkzone 2010 is een algehele herziening van de geldende plannen, voor zover van toepassing op dit plangebied. Onderstaand overzicht geeft weer welke bestemmingsplannen (deels) komen te vervallen. De daarop van toepassing zijnde partiële herzieningen vervallen ook. Bij elk plan is de datum van vaststelling en goedkeuring weergegeven.
50 | Bestemmingsplan | "De Stadsblokken" | 25 april1960, 26 oktober 1960 |
66 | Bestemmingsplan | "Meinerswijkseweg" | 24 april 1962, 1 oktober 1962 |
74 | Bestemmingsplan | Groene Weide-Bakenhof | 12 mei 1963, 12 oktober 1963 |
660 | Bestemmingsplan | Malburgen Oost | 25 februari 2008, 18 juli 2008 |
figuur 2 Geldende plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Daar het een bestemmingsplan voor een bestaande wijk is, zal dit hoofdstuk voornamelijk ingaan op de huidige ruimtelijke structuur. Het doel van dit bestemmingsplan is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in de wijk kunnen worden getoetst. Uitgangspunt hierbij is dat de huidige ruimtelijke kwaliteiten worden gewaarborgd en zo mogelijk versterkt.
2.2 Historische Ontwikkeling
Het rivierengebied is niet alleen de laatste tijd, maar al gedurende een relatief lange historische periode een intensief bewoond gebied geweest. Dit heeft te maken met de diversiteit van het landschap. Op de hoger gelegen zandige delen kon men wonen en gewassen verbouwen, terwijl de lager gelegen komgebieden geschikt waren om het vee te weiden. Daarnaast boden de rivieren goede mogelijkheden voor transport.
Het tracé van de Huissensedijk toont een oude loop van de Rijn, van Huissen langs Elden naar de Praets, om daar een scherpe bocht naar het westen te maken. In 1530 werd de rivier op last van Karel van Gelre tot vlak langs de stad gebracht. De huidige dijk werd aangelegd tussen de Griftdijk en het Veerhuis, door de Malburgsche Polder en Stads Waarden. Het dijkgedeelte dat als route naar het veer diende, tussen het Veerhuis en de dijk van de Malburgsche Polder ter hoogte van de Bakenhofweg, is recentelijk verlegd. De oude Huissensedijk is goed leesbaar in het reliëf.
In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse sporen uit de Romeinse tijd en Middeleeuwen gevonden. De drie belangrijkste vindplaatsen betreffen het Romeins castellum in Meinerswijk (rijksmonument), een groot nederzettingsterrein uit de romeinse tijd en Middeleeuwen in Elden en verschillende nederzettingsterreinen uit de IJzertijd/Romeinse tijd in Huissen. Uit het plangebied zelf zijn geen vondstmeldingen bekend.
Op oude kaarten van het gebied is ten oosten van het plangebied kasteel Malburgen en de middeleeuwse nederzetting Malburgen met oude parochiekerk en enkele boerderijen te herkennen.
De wijk Malburgen is voor de oorlog ontworpen en bij de aanleg in het buitendijkse uiterwaardengebied gesitueerd waarvoor een nieuwe dijk is aangelegd. De huidige dijk van Malburgen is na aanleg beplant met populieren. De eerste oude foto's laten een open dijkzone zien. Inmiddels is dit beeld sterk veranderd naar een zeer dichte en hoge groene zoom gedragen door het ritme van populieren. Meer naar het oosten verandert dit beeld naar een open dijkzone, daar waar vroeger de volkstuintjes gelegen hebben en inmiddels de dijkverlegging is gerealiseerd. Het beeld is karakteristiek maar niet typisch voor een dijkzone van de Betuwe.
Malburgen zou de eerste, maar ook de enige uitbreidingswijk van Arnhem zijn aan de overkant van de Rijn, omringd door groen. Het moest een tuindorp worden met veel groen en kleinschalige eengezinshuizen. Een patroon van waaiervormige straten en singels moest het groen van buiten tot diep in de wijk brengen. Op belangrijke plekken waren kerken en pleinen gedacht.
De oorlog bracht grote veranderingen in de planopzet. Door de grote woningnood moesten er ineens snel veel goedkope woningen worden gebouwd. Behalve eengezinshuizen kwamen er veel flats. Zo'n 60% van de woningen in Malburgen is gerealiseerd in middelhoogbouw, voornamelijk portiek-etageflats. In Malburgen verrezen uiteindelijk 7000 woningen, waarvan zo'n 80% in de sociale sector. Bedrijven en voorzieningen kwamen vaak op overgebleven locaties aan de rand van de wijk.
De ruimtelijke structuur van de wijk werd daardoor ingrijpend gewijzigd. Groene assen werden bebouwd. De nieuwbouw, die in de jaren '60 aan de randen van de wijk verrees, blokkeerde de open verbindingen van het waaiervormige stratenpatroon met het buitengebied. Het gevolg was versnipperd groen in de woonbuurten, achterkanten van woningen georiënteerd op openbaar gebied en woonbuurten die door bebouwing afgesloten zijn van het groen dat om de wijk ligt. Van de eens bedoelde samenhang in de wijk en van de openheid naar het omringende landschap bleef weinig over.
Ook in de afgelopen decennia zijn er in Arnhem en de regio veel woningen bijgebouwd. Die nieuwe woongebieden boden veel keus aan aantrekkelijke, ruime woningen die voor veel mensen betaalbaar waren. De belangstelling voor een woning in Malburgen werd daardoor steeds minder. De woningvoorraad in Malburgen was erg eenzijdig en bestond voornamelijk uit kleine en goedkope huurwoningen. Dat maakte de wijk aantrekkelijk voor starters op de woningmarkt en mensen met een laag inkomen, maar voor wie een ruimere woning wil of een koopwoning, waren er binnen de wijk nauwelijks mogelijkheden om door te stromen. Het percentage koopwoningen in Malburgen bedroeg circa 12%, tegenover 28% in heel Arnhem. Het gevolg was dat de huishoudens met een wat hoger inkomen naar andere wijken verhuisden. Dit heeft in de loop der jaren geleid tot een eenzijdige bevolkingssamenstelling in Malburgen.
Begin jaren negentig is een ontwikkelingsplan voor Malburgen gemaakt, waarin een aantal nieuwe projectgebieden werd aangewezen. Grote delen van dit plan zijn inmiddels uitgevoerd. Zo zijn er nieuwe wijkdelen aan de flanken van Malburgen gemaakt. Ook het landschap aan deze flanken is toegankelijk gemaakt in de vorm van fraaie parken. Bovendien werd de Zeegsingel toegevoegd, een verbindende groene singel tussen het park de Wheme en het park in Malburgen-West. Er zijn als gevolg van het ontwikkelingsplan veel grotere woningen en koopwoningen toegevoegd. Dit heeft tot meer spreiding in de bevolklingssamenstelling geleid.
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
2.3.1 Algemeen
De strook langs de dijk van de Nelson Mandelabrug tot de Bakenhof is over de volle breedte zeer betekenisvol als stadsrand van Arnhem – Zuid die zich manifesteert naar Noord. Momenteel is dat een groene zoom met zwaar geboomte, veelal populieren met plaatselijk open ruimte.
De strook maakt onderdeel uit van de omranding van Malburgen aan de noordzijde en vormt de schakel naar het gebied rondom de rivier.
Het oostelijk en het westelijk deel wordt gescheiden door de John Frostbrug en zijn opritten. De beide delen zijn vergelijkbaar landschappelijk ingevuld.
Ruimtelijk gezien wordt de hoofdrichting van deze zone bepaald door de sterke lineaire elementen: de dijk, de rivier en het ritme van de populieren.
2.3.2 Locatie
Het profiel van de dijkzone ter plaatse is opgebouwd vanaf de bebouwing aan de Veerpolderstraat (Waardmanspad in west) met een kwelsloot met beplanting, een groene zone deels als parkzone ingericht, langzaam oplopend tot aan de dijk die ongeveer 4 meter hoger ligt. De bebouwing aan de Veerpolderstraat vormt een frontbebouwing die maximaal 4 lagen hoog is en nergens de groene aanplant overstijgt. De parkzone heeft geen duidelijke structuur en is op sommige plaatsen sociaal onveilig te noemen. De dijkzone vormt een uitloopgebied voor de wijk aan de noordzijde en vormt de schakel naar de achterliggende uiterwaarden.
De dijk wordt vanaf de wijk nauwelijks ervaren en is slechts door kleine openingen te bereiken
Hoofdstuk 3 Wettelijk- En Beleidskader
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.2.1 Rijks-, Provinciaal- en regionaal beleid
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat.
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030.
Het ruimtelijk beleid van de provincie is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio”. Het Streekplan, dat wordt vastgesteld voor een periode van 10 jaar, is een schakel tussen rijks- en gemeentelijke plannen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak.
Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa' is de opvolger van het Regionaal structuurplan 2015 uit 1998. Het regionaal plan vormt het richtinggevend kader voor beleid en uitvoering van het regionaal beleid van de stadsregio op gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen.
3.2.2 Gemeentelijk beleid
Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. Om plannen en initiatieven goed op elkaar af te stemmen, stelt de gemeente met enige regelmaat een structuurplan vast. Het Structuurplan Arnhem 2010 (2000) is de opvolger van het Structuurplan uit 1984. Het Structuurplan Arnhem 2010 beschrijft het ruimtelijk beleid voornamelijk in hoofdlijnen. Het plan is flexibel, zodat het kan inspelen op veranderende omstandigheden en inzichten. Formeel is het nieuwe Structuurplan Arnhem 2010 tien jaar van kracht: van 2000 tot 2010. Maar de inrichting van de ruimte werpt haar schaduw veel verder vooruit. Waar dat mogelijk is, richt het Structuurplan zijn blik daarom op het jaar 2030. Het nieuwe Structuurplan Arnhem 2010 is op 2 oktober 2000 door de raad vastgesteld.
Met betrekking tot de dijkzone zet het structuurplan Arnhem 2010 in op de accentuering van stedelijke randen. Arnhem-Zuid wordt vanaf de Rijnkade beter zichtbaar gemaakt met deze nieuwe rand van Malburgen.
In 2006 is de Tussenrapportage Structuurvisie Arnhem 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Tussenrapportage wordt de bestaande Structuurvisie op een aantal punten herzien. De Structuurvisie is vastgesteld in 2000 en heeft aanpassingen nodig. De Tussenrapportage bevat deze herijking van het ruimtelijk beleid.
Naast de herijking van het bestaande beleid wordt ook een uitwerking gepresenteerd voor het beleid met betrekking tot hoogbouw. Dit is gedaan aan de hand van 10 principes voor hoogbouw in Arnhem welke zijn vertaald op een kaart van Arnhem.
De ontwikkelingen die in het Structuurplan Arnhem 2010 zijn aangegeven voor Malburgen zijn gebaseerd op het Ontwikkelingsplan Malburgen. Dit in 1998 vastgestelde ontwikkelingsplan geeft de toekomstvisie weer voor de wijk Malburgen tot 2015.
Hoofddoelstelling is de zorg dat Malburgen een leefbare en aantrekkelijke wijk wordt, waar het voor mensen prettig is te wonen en werken, en waarin bewoners, ondernemers, eigenaren en anderen weer vertrouwen hebben. In het plan worden voorstellen gedaan op het gebied van wonen, verkeer, groen, voorzieningen en werkgelegenheid.
Het Ontwikkelingsplan biedt het kader waarbinnen de concrete projecten zullen worden uitgevoerd en is een bijstelling van het Masterplan Malburgen (1996). Daarbij is gelet op reacties uit de wijk en de maatregelen zijn getoetst op haalbaarheid en uitvoerbaarheid.
De Nota Bouwstenen Malburgen, vastgesteld door de raad in 2000, is een uitwerking van het Ontwikkelingsplan. Deze nota bevat uitgangspunten voor de ontwikkeling van de deelprojecten in Malburgen. De nota is opgesteld om de samenhang tussen de korte en de lange termijn projecten en de gebieden die niet ingrijpend veranderen, te waarborgen. Daarnaast bood de nota een ruimtelijk kader voor de Experimentenwet stad en milieu.
De Structuurvisie verwoordt op hoofdlijnen het ruimtelijk ambitieniveau van de gemeente voor het plangebied. Op basis van de structuurvisie is de nota van randvoorwaarden opgesteld.
In de randvoorwaardennota zijn onder meer de civiel- en milieutechnische richtlijnen beschreven waaraan de uitwerking moet voldoen. De randvoorwaarden vormen samen met de structuurvisie de basis voor dit bestemmingsplan. Concrete uitwerking van de structuurvisie en de randvoorwaarden vindt plaats in het door de Stichting Volkshuisvesting Arnhem opgestelde stedenbouwkundige plan.
In het Ontwikkelingsplan Malburgen is de dijkzone benoemd als exploitatiegebied (deelproject) van Volkhuisvesting. Op 26 februari 2007 is het "Aangepast plan dijkzone" in de raad vastgesteld als herziening van de Structuurvisie dijkzone uit 2002. Dit plan is samen met de in het besluit genoemde aanvullingen en ontwerpuitgangspunten en de door de raad vastgestelde nota Bouwstenen, d.d.
4 december 2000, verwerkt in een nota van randvoorwaarden. Deze nota is in nauw overleg met de ontwikkelende partij en de bewoners tot stand gekomen en heeft voor de ontwerpers en bewoners vooral gediend als samenvatting van de meegegeven uitgangspunten en gediend als leidraad bij het ontwerpproces. Aan de hand van deze nota heeft Volkshuisvesting in een intensief traject met gemeente en bewoners het vastgestelde stedenbouwkundig plan opgesteld.
Het vastgestelde Voorlopig Ontwerp Stedenbouwkundig Plan dijkzone Malburgen, 13 oktober 2009biedt het kader voor de verdere ontwikkeling van de dijkzone Malburgen met in totaal 293 appartementen en een integrale (her)inrichting van de dijkzone. Het is de basis voor het opstellen van het bestemmingsplannen Malburgen West 2010 en het onderhavige plan.
3.3 Woonbeleid
Woonvisie 2015
In de Woonvisie Gemeente Arnhem 2015 (vastgesteld in 2004) is de basis gelegd voor het gemeentelijk te voeren woonbeleid.
De Provinciale kaders en ambities voor een kwalitatief woonprogramma maken deel uit van de Regionale Woonvisie van het KAN, deze zijn kaderscheppend geweest bij het opstellen van de Arnhemse Woonvisie. In de Arnhemse woonvisie staat het motto 'Arnhem aantrekkelijke woonstad in balans' centraal.
Dit betekent dat Arnhem inzet op het op peil brengen en houden van de woningbouwproductie, het vergroten van de keuzevrijheid en zeggenschap van de woonconsument, het bevorderen van de doorstroming en het doorbreken en verbeteren van de eenzijdige grote goedkope woningvoorraad door datgene te bouwen waar vraag en een tekort aan is.
Door bij nieuwe ontwikkelingen het accent te leggen op de bouw van middelduur en duurdere woningen en in de betaalbare prijsklassen het accent te leggen op betaalbare koop ontstaat er in de stad een grotere differentiatie en een ruimer gevarieerd aanbod van woningtypen en woon- en leefomgevingen. Er ligt een inspanningsverplichting om het eigen woningbezit in de stad te bevorderen om zo in 2015 meer evenwicht te bereiken in de eigendomsverhouding van huurwoningen en koopwoningen.
Ook wordt er ruimte geboden voor particulieren om alleen of samen te bouwen. Arnhem stimuleert dat allerlei vormen van particulier opdrachtgeverschap mogelijk zijn. Voor mensen met een grote of kleine beurs, specifieke behoeften (creatieven, zelfstandig ondernemers, idealisten, senioren of mensen met een functiebeperking) of een multifunctioneel plan, kan samenbouw dé manier zijn om hun wensen te realiseren.
Het Arnhemse woonbeleid speelt hiermee in op de behoefte en wensen van alle woonconsumenten en draagt bij aan meer diversiteit in de bevolkingsamenstelling en de kenmerken die verschillende wijken en buurten bezitten.
Woonagenda
De Arnhemse woonagenda 2010-2015 wordt naar verwachting in de loop van 2010 vastgesteld.
De streefbeelden uit deze agenda omvatten een tweetal thema's, dat zich richt op de kwaliteit van de woningen en de positie van de bewoners.
Met instrumenten als het Woningbouwkompas (WK) stuurt de gemeente op de woningvoorraad van de stad en met de Gebiedsgerichte uitwerking (GGU) stuurt de gemeente binnen een wijk op o.a. de samenstelling en kwaliteit van de woningvoorraad. Voor iedere wijk is een gebiedsuitwerking gemaakt.
Op basis van het “Ontwikkelingsplan Malburgen” wordt de herstructurering uitgevoerd. Door sloop, nieuwbouw en renovatie van woningen onstaat er een vitale wijk met levensloopbestendige woningen en woonomgeving.
Doelstellingen voor de wijk op het gebied van wonen zijn ondermeer:
- Meer differentiatie realiseren in de woningvoorraad en bevolkingssamenstelling (aantrekken en behouden van midden- en hogere inkomens)
- Bevorderen van het eigen woningbezit
- Vergroten van het economisch draagvlak
- De mogelijkheden tot wooncarrière verruimen
- Ruimte bieden voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap
- Invulling geven aan het masterplan WWZ – Arnhem Zuid
Wonen, welzijn en zorg
De landelijke ontwikkelingen op de beleidsdriehoek wonen, welzijn en zorg zijn vertaald in de gemeentelijke kaderstellende nota's, o.a. de Arnhemse Woonvisie en Stad in Balans. Er ligt dan ook op het gebied van wonen, welzijn en zorg bij de gemeente een stevige opgave om de doelstellingen uit deze driehoek in fysieke en sociale zin te realiseren. Dit betekent dat er in woonwijken voor bijzondere doelgroepen en m.n. voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschaliger aanbod aan levensloopbestendige woningen, woonvormen of andere bijz. woonconcepten, gerealiseerd en gefaciliteerd moet worden, eventueel aangevuld met (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning, toezicht of andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving.
Kamerverhuur
Het beleid ten aanzien van kamerverhuur staat het kamersgewijs verschaffen van woonverblijf aan maximaal vier personen per (zelfstandige) woning toe, zonder dat daarvoor een gebruiksvergunning nodig is. De intensiteit van de bewoning en de mate van overlast bij een dergelijk gebruik zijn immers vergelijkbaar met die van een huishouden bestaande uit vier personen. Voor vijf of meer verschillende personen, die niet tot één huishouden zijn terug te voeren, is wel een vergunning vereist. In gebieden waar zich veel kamerverhuurbedrijven bevinden kan het noodzakelijk zijn om een maximum vast te leggen aan het aantal kamerverhuurbedrijven dan wel het aantal vergunningen te bevriezen of terug te dringen om de leefbaarheid in een gebied of wijk te waarborgen.
3.4 Welstandsbeleid
Arnhem kiest er in haar welstandsnota (2004) voor om zoveel mogelijk recht te doen aan de reeds bestaande verschillen in de bebouwde omgeving. Hiervoor is een indeling gemaakt in een aantal logische eenheden in de stad. Elke ruimtelijke eenheid heeft een welstandsniveau, 'zwaar', 'normaal', of 'licht', dat aangeeft in welke mate welstand in dat gebied wordt ingezet.
De Welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor (her) ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Per project zullen daarom bijvoorbeeld in een masterplan of in een beeldkwaliteitsplan specifieke randvoorwaarden worden opgesteld, waaronder welstandscriteria. Het opstellen van welstandscriteria vormt een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De supervisor of stedenbouwkundige zal in overleg met de commissie voor welstand en monumenten, het voorstel voor de welstandscriteria opstellen. Voor ontwikkeling van de dijkzone is daarvoor een beeldkwaliteitsplan (24 februari 2010) opgesteld. De welstandscriteria dienen door de gemeenteraad te zijn vastgesteld voordat planvorming van concrete bouwplannen start. Een indeling in het welstandsniveau "zwaar, normaal of licht" volgt pas na de oplevering van het bouwproject.
3.5 Verkeersbeleid
Rijksbeleid
De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling.
De essentie van het KAN-verkeersbeleid is identiek aan dat van de provincie Gelderland. Voor Arnhem is het project RegioRail KAN in het bijzonder van belang. Het KAN kiest als ruggengraat van ontwikkeling en vervoer het spoor tussen Zutphen-Zevenaar via Arnhem en Nijmegen naar Boxmeer en Cuijk. Planontwikkeling en –realisatie vinden bij voorkeur in bebouwd gebied en in de omgeving van het spoor plaats.
Voor de werkingsduur van voorliggend bestemmingsplan is de uitwerking van het SVVP in het Categoriseringsplan Arnhem 2000 richtinggevend. Het categoriseringsplan werkt uit hoe de verkeersruimte in Arnhem duurzaam veilig (her-)ingericht wordt. Arnhem kent twee typen wegen: 1) de verblijfsgebieden en 2) de verkeersaders. Deze laatste zijn de hoofd- en ontsluitingswegen en vormen het Arnhemse hoofdwegennet voor het autoverkeer. Deze wegen kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten krijgen het karakter van de 30 km/uurzone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen. Veelal zijn het woonstraten.
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan kent geen verkeersaders.
Als uitwerking van het SVVP Arnhem 2010 is voor het onderdeel parkeren een Parkeernota Arnhem 2003-2010 vastgesteld. In de Parkeernota zijn voor verschillende functies (afhankelijke van type en grootte) de parkeernormen opgenomen.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening kunnen parkeernormen niet meer worden opgenomen in de bouwverordening. Dit betekent dat de gemeente bij nieuwbouwplannen niet meer een aantal parkeerplaatsen kan eisen. Indien bij de bouw van nieuwe woningen, kantoren of andere functies onvoldoende parkeerplaatsen worden aangelegd, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de omgeving. Om bij nieuw- en verbouw toch de mogelijkheid te hebben de aanvrager te verplichten een minimaal aantal parkeerplaatsen aan te laten leggen, kan hiervoor een parkeernorm worden opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is gekozen om voor de bestemming 'Wonen' een verwijzing op te nemen naar de parkeernormen die opgenomen zijn in Parkeernorm bij de regels.
De parkeernormen die zijn opgenomen in de bijlage komen voort uit de CROW-publicatie 182: parkeercijfers - basis voor parkeernormeringen. In de parkeernorm is voor de verschillende functies aangegeven hoeveel parkeerplaatsen er moeten worden aangelegd op eigen terrein en hoeveel plaatsen er bereikbaar moeten zijn voor de bezoekers. Per functie wordt verwezen naar de bestemmingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
3.6 Milieu- En Omgevingsbeleid
In de Integrale Milieuvisie 2008-2011 is aangegeven hoe het milieubeleid een positieve bijdrage kan leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunten zijn duurzame ontwikkeling en een optimale leefomgevingskwaliteit van de stad.
Op 26 mei 2008 heeft de gemeenteraad Hoofdstuk 3 "Gebiedsgerichte aanpak" van de Integrale Milieuvisie 2008-2011 vastgesteld. De gebiedsgerichte aanpak vormt de kern van de integrale milieuvisie en is een uitwerking van de zonering van milieukwaliteiten die in het Structuurplan Arnhem 2010 zijn opgenomen. Hiermee differentiëren we milieuambities naar verschillende gebieden. Niet overal in de stad streven we immers dezelfde milieuambities na: in een dynamisch centrum accepteren we bijvoorbeeld meer geluid dan in een woonwijk. Wel wordt rekening gehouden met grenswaarden en streefwaarden. Grenswaarden mogen niet worden overschreden. Van streefwaarden kan worden afgeweken als daar - op een hoger schaalniveau- aantoonbare milieuwinst tegenover staat en zolang er geen concentratiegebieden ontstaan waar de milieubelasting zich ophoopt.
Door expliciet te maken welke milieukwaliteiten we in het betreffende gebied willen handhaven of realiseren, wordt ook duidelijk of een bepaalde ontwikkeling wel of niet past in het betreffende gebied.
3.6.1 Geluidhinder
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals bijvoorbeeld scholen en zorginstellingen.
In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.
Door zonering wordt voorkomen dat bedrijven te veel lawaai mogen maken op de woningen buiten dit industrieterrein: de geluidbelasting van alle bedrijven op een gezoneerd industrieterrein samen mag namelijk op een vastgestelde afstand de norm van 50 dB(A) niet overschrijden.
Wanneer een nieuw bedrijf zich wil vestigen op een gezoneerd industrieterrein of wanneer een bedrijf daar wil uitbreiden moet de gemeente er voor zorgen dat de bedrijven gezamenlijk deze geluidsnorm niet overschrijden.
De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).
Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde van de gemeente Arnhem van toepassing.
Beleidsplan Geluid
Op 5 augustus 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naar mate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.
3.6.2 Luchtkwaliteit
De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in de Wet Luchtkwaliteit. Het doel van de Wet Luchtkwaliteit 2007 is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.
Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:
- PM10 (fijnstof)
- 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;
- 2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
- NO2 (stikstofdioxide)
- 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;
- 2. de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.
Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.
Wet Luchtkwaliteit 2007
Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Luchtkwaliteit van kracht geworden. De nieuwe wet is nodig bevonden omdat de aanleg van een groot aantal bouwprojecten en bestemmingsplannen stilgelegd zijn door uitspraken van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De grenswaarden zijn ongewijzigd gebleven, maar de nieuwe wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL wordt inmiddels gestaafd door de Wet luchtkwaliteit. Dit is augustus 2009 van kracht geworden.
Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit
Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de onlangs van kracht geworden Wet Luchtkwaliteit is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.
3.6.3 Hinder
In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.
3.6.4 Externe veiligheid
Algemeen
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).
Het PR is het risico op een bepaalde plaats. Het PR is de kans dat een persoon, die zich permanent en onbeschermd op die plaats zou bevinden, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het PR is de 10-6/jr PR contour.
Het GR is de kans dat in een keer een groep mensen van tenminste een bepaalde grootte komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het GR is een oriënterende waarde.
Landelijk beleid
Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.
Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt komt in 2009/2010 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.
Gemeentelijk beleid
Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid 2006-2009 vastgesteld. Op 16 februari 2009 heeft de gemeenteraad besloten om het beleidsplan met 2 jaar (tot en met 2010) te verlengen. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
3.6.5 Groen en ecologie
Natura 2000
Het tot stand brengen van een samenhangende Europese ecologische hoofdstructuur, genaamd Natura 2000, is per 1 oktober 2005 door de nieuwe Natuurbeschermingswet overgenomen. De Natura 2000 gebieden in Arnhem zijn: Veluwe, Gelderse Poort en IJssel. Voor elk van deze gebieden zijn habitattypen en soorten benoemd die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet 1998.
De bescherming van de Natura 2000 gebieden is vergelijkbaar met de bescherming volgens artikel 6 van de Habitatrichtlijn, die de afgelopen jaren in Nederland is toegepast. Nederland past hiervoor een vergunningenstelsel toe. Er geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van habitats of een verstorend effect op de soorten, waarvoor het gebied is aangewezen, mogen optreden.
Om de effecten van de ruimtelijke ingrepen van het bestemmingsplan op het Natura 2000-gebied te toetsen, moet de Habitattoets worden uitgevoerd, bestaande uit een voortoets. De voortoets verkent of door de ontwikkelingen waarin het plan voorziet mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het leveren van de informatie (zorgplicht, artikel 19l). Het bevoegd gezag toetst de gegevens. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een natuurbeschermingswetvergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarbinnen het beschermingsgebied ligt.
In de strategische milieubeoordeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen ten behoeve van het Regionaal Plan 2005-2010 zijn effecten op de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) ten gevolge van woningbouw onderzocht. In dat kader is aangegeven dat de toetsing van plannen in de nabijheid van een beschermd gebied betrekking heeft op gebieden binnen een afstand van 2 kilometer.
Flora- en Faunawet 2002
De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Eind januari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:
tabel 1. algemeen beschermde soorten
tabel 2. beschermde soorten
tabel 3. streng beschermde soorten
Op 28 juni 2004 is het groenplan 2004-2007/2015 vastgesteld. De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.
De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor de herontwikkeling te worden meegegeven. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. Voor het bestemmingsplan is een groenbalans noodzakelijk, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels van de gemeente zijn toegepast.
Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel.
Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:
- Alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn;
- Barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.
Er worden 5 samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.
3.6.6 Water
Europees beleid
Vanaf 2000 is ter verbetering van de chemische en ecologische waterkwaliteit van alle Europese wateren de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De kaderrichtlijn omvat regelgeving voor zowel het oppervlaktewater als het grondwater. De streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, maar eventueel kan, mits goed onderbouwd, uitstel worden verleend tot uiterlijk 2027 (derogatie). De plannen voor de (deel)stroomgebied zijn door de verschillende partijen in 2009 vastgesteld en bevatten doelen, ambities en maatregelen.
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het vernieuwde Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel 2008). Het bestuursakkoord heeft tot doel “om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden en te anticiperen op de klimaatsverandering”. Verder is de watertoets ook in het NBW-actueel een belangrijk instrument om water verantwoord in te passen in ruimtelijke ontwikkelingen.
In de Nota Ruimte is water een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.
Beleidslijn ruimte voor de rivieren
De beleidslijn heeft ten doel meer ruimte voor de rivier te creëren, een duurzame bescherming van mens en dier tegen overstroming bij hoogwater te bieden en het beperken van materiele schade. Deze doelstelling wordt op hoofdlijnen bereikt door:
- 1. Handhaven van de beschikbare ruimte in het winterbed. Dit betekent dat deze ruimte beschikbaar blijft voor het opvangen van hoogwater en dat er enkel activiteiten mogen plaatsvinden die onlosmakelijk verbonden zijn met de rivier.
- 2. Creëren van ruimte: een vergroting van de afvoercapaciteit door verbreding en verlaging van het winterbed, in combinatie met natuurontwikkeling. Er worden geen ontwikkelingen toegestaan die een verbreding of verlaging van het winterbed onmogelijk maken.
- 3. Een minimaal beschermingsniveau van 1:1250 jaar voor nieuwe activiteiten die in het winterbed kunnen worden toegestaan en die bij hoge waterstanden schade kunnen oplopen.
Beleidslijn grote rivieren
In 2005 is de Beleidslijn “ruimte voor de rivier” (1997) geëvalueerd. De evaluatie van de beleidslijn was noodzakelijk om aan te kunnen geven of, en zo ja hoe de beleidslijn kon worden aangepast. Uit de evaluatie is naar voren gekomen dat het toetsingskader van de beleidslijn ruimte voor de rivier in het algemeen helder en duidelijk is ten aanzien van de toelaatbaarheid van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. De bestaande ruimte die de rivier nodig heeft is mede dankzij dit toetsingskader behouden.
Het uitgangspunt van de Beleidslijn grote rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden. Tevens geldt dat het bieden van mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen, binnen de randvoorwaarden die de veiligheid stelt, van belang is voor het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierbed. Voor de Beleidslijn grote rivieren gelden twee concrete doelstellingen:
- de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed behouden;
- ontwikkelingen tegen gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.
Deze doelstellingen zijn bij de herziening van de beleidslijn niet gewijzigd.
Provinciaal en regionaal beleid
Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.
Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. Nieuw is de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de waterwet. Een belangrijk aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in drie gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt;
- onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
- onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals Koude- en Warmte Opslag (KWO);
- onttrekkingen van meer dan 150.000 m³. per jaar.
De gemeenten in Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) hebben het Convenant Duurzaam Bouwen in het KAN (2000) opgesteld. Het 'pakket duurzaam bouwen' maakt hier onderdeel van uit. Voor water is het volgende streefbeeld opgesteld: natuurlijke waterhuishouding (vermindering verdroging) en schoon water in de wijk, waardoor natuurontwikkeling mogelijk is.
Beleid waterschap en gemeente
Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Zuid is overgedragen aan het Waterschap Rivierenland waardoor de gemeente Arnhem rekening moet houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2010-2015) en de Keur en Legger van het waterschap.
Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.
- Gemeentelijk RioleringsPlan (2009-2013), vastgesteld op 26 mei 2008; dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.
- Waterplan Arnhem. Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is het Waterplan Arnhem opgesteld (vastgesteld door de gemeenteraad op 17 november 2003). In het waterplan zijn de wateraspecten uit het Structuurplan Arnhem 2010 doorvertaald naar specifiek waterbeleid voor Arnhem. De insteek van het waterplan is gericht op zes thema's: verdroging beperken, wateroverlast tegengaan, water meer beleven, goed rioolstelsel, water(bodem)kwaliteit verbeteren en zuinig omgaan met drinkwater en veiligheid tegen overstromingen.
Grondwaterbescherming
De gemeente Arnhem is verantwoordelijk voor bescherming van de 25 jaarsintrekzone van de stedelijke grondwaterbeschermingsgebieden. Deze bescherming wordt geregeld in de bestemmingsplannen via een aanlegvergunningenstelsel. Om zo objectief mogelijk te blijven, volgt de gemeente de provinciale richtlijnen. Dit houdt in dat het “stand still/step forward” principe gehanteerd wordt waardoor er geen veranderingen in het gebied mogen plaatsvinden die een negatief effect hebben op de kwaliteit van het grondwater. Dit stelt tevens beperkingen aan het (ongecontroleerd) afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater of van infiltratie naar het grondwater. Uitbreiding van al bestaande risicovolle situaties is slechts aanvaardbaar als door de gemeente wordt aangetoond dat daardoor de risico's van de winning van drinkwater niet worden vergroot. Voor de lijst met verboden inrichtingen wordt verwezen naar de Provinciale Milieuverordening.
Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:
- er grondwaterneutraal gebouwd moet worden;
- er geen negatieve verstoring van de grondwaterstanden en -stromingen mag worden veroorzaakt om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen;
- er maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling;
- regenwater binnen het plangebied niet aangekoppeld mag zijn op de riolering;
- er voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie;
- het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt;
- het gebruik van uitloogbare materialen niet is toegestaan;
- het functioneren van de waterkering gewaarborgd blijft;
- binnen 25-jaars intrekzone het “stand still/step forward” principe wordt gehanteerd.
3.6.7 Bodem
Voor een ontwikkelbestemmingsplangebied moet worden getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwaterkwaliteit) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Daarnaast moet worden getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van het ontwikkelplan.
Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:
- Wet bodembescherming (Wbb, 1 januari 2006, gewijzigd 1 oktober 2008 en
1 april 2009), - Beleidsnota bodem 2008 (Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, 27 november 2007),
- Beleidsnota 'Hergebruik van licht verontreinigde grond in Arnhem' (november 1999, met aanvullingen in 2001 en 2002).
3.6.8 Cultuurhistorie en archeologie
Rijksbeleid
Monumentenwet
Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.
Verdrag van Valletta
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
- archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
- vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
- bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.
Inmiddels is het verdrag in 2007 vertaald in hoofdstuk 5 van de Monumentenwet 1988.
Provinciaal beleid
Nota Belvoir
Het Belvedere-uitgangspunt “behoud door ontwikkeling” is in 2000 overgenomen in de provinciale Nota Belvoir. Doel is dat cultuurhistorie voortaan prominent wordt meegewogen bij de ontwikkeling van alle ruimtelijke en economische plannen. Om nog meer in te kunnen spelen op de kansen die cultuurhistorie biedt voor de ruimtelijke omgeving, kiest de Provincie met de nieuwe nota Belvoir 3 voor een gebiedsgericht en uitvoeringsgericht beleid. In de nota worden 10 cultuurhistorisch waardevolle gebieden benoemd, waarnaar speciale aandacht zal uitgaan. Relevant voor Arnhem is de aandacht voor het Veluwemassief, de Veluwezoom en het Rivierengebied.
Gemeentelijk beleid
In de Erfgoednota 2008-2012 wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert de komende twintig jaar in hoog tempo. Het nieuwe erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.
Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt.
Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.
Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:
- in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 30 m2;
- in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;
- in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
- in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2000 m2.
Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.
Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:
• Behouden door ontwikkelen
• Behouden door beschermen
• Adviseren, stimuleren en verleiden
• Kennis verwerven en verspreiden
Archeologiebeleid
Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Valetta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.
3.7 Coffeeshopbeleid
De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (1998) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd. In het plangebied zijn geen coffeeshops aanwezig of toegestaan.
3.8 Prostitutiebeleid
In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:
- concentratie van de raamprostitutie op één plek;
- het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier);
- het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS- wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;
- concentratie van de tippelprostitutie.
Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig.
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig en ook in het CBS-telgebied is geen seksinrichting aanwezig. In Arnhem mogen maximaal 8 seksinrichtingen zijn, waarbij er maximaal één seksinrichting per telgebied is toegestaan. Arnhem kent op dit moment 8 vergunde seksinrichtingen. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat een nieuwe aanvraag voor een seksinrichting zal worden gehonoreerd.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Programmatische Aspecten
4.1 Ontwikkeling Van De Dijkzone
De ontwikkeling van de dijkzone heeft de volgende doelstellingen:
- Het toevoegen van nieuw woningaanbod dat bijdraagt aan de differentiatie binnen de wijk en binnen de stad;
- Het directer verbinden van de structuur van Malburgen met de rivier en dijk;
- Het zichtbaar maken van Arnhem-Zuid aan de rivier;
- Het verbeteren van de groene zones tot een hoogwaardig park.
Deze doelstellingen worden bereikt door enerzijds het toevoegen van appartementen in een zeer hoogwaardige groene omgeving. Daarnaast wordt geïnvesteerd in de groenstructuur.
In Malburgen volgen de straten en zichtlijnen grotendeels de richting van de rivier of lopen haaks op de rivier, ter plaatse van een aantal noord-zuid gelegen belangrijke assen (Groene Weide, Visserslaan). Juist ter hoogte van deze assen, haaks op de rivier, wordt de relatie met de rivier versterkt. Huidige dichtbegroeide beplanting verdwijnt, er komt zicht op de dijk. Toegankelijkheid naar de dijkzone wordt verbeterd rond de nieuwe bebouwing.
Het landschappelijke beeld zal veranderen van een gesloten wand naar meer openheid, gekoppeld aan de visuele relaties met de wijk en de rivier. De lineaire structuur van de dijk zal worden geaccentueerd door de bestaande en nieuwe beplantingsgroepen van bos en struweel in de lengterichting van de dijk. Voor het recreatief gebruik zal de bestaande fietsroute over de dijk worden verbeterd. Door de parkzone loopt een wandelroute, die afwisselend tussen de bomen, het groen en langs de bebouwing loopt. Op een aantal plaatsen in het park is er ruimte en aanleiding voor spel.
De bebouwing bestaat uit 2 samengestelde appartementenclusters, elk bestaande uit 2 gestapelde torens met hiertussen een gebouwde parkeervoorziening met een landschappelijk dek. Daarnaast is een bestaande strook van een appartementengebouw aanwezig in de dijkzone ter hoogte van de Pluimzeggelaan. De samengestelde torens zijn geplaatst in een ritme, gesitueerd op betekenisvolle plaatsen in de dijkzone. Ze staan telkens op de beeindiging van landschappelijke assen die vanuit Malburgen richting de dijk gepositioneerd zijn. Daarnaast (buiten het gebied van dit bestemmingsplan) liggen met name rijen van bebouwing in de lengterichting van de dijk. Samen met de bestaande langsbebouwing aan o.a. de Veerpolderstraat ontstaat zo een gelaagde wand aan de rivier en dijkzone.
4.1.1 Plangebied
Het plangebied ligt tussen de John Frostbrug en de Pluimzeggelaan. Ten oosten hiervan ligt de nieuwbouwlocatie de Bakenhof, waar dijkbebouwing is gerealiseerd in een rij met als beeindiging een torenvolume. Deze bebouwing is reeds opgenomen in het bestemmingsplan Malburgen-Oost.
Ten noorden van de Groene Weide is een samengesteld volume met 2 kleine appartemententorens gesitueerd met hiertussen een gebouwde parkeervoorziening met een landschappelijk dek. Op deze parkeervoorziening staat een toren van 8 en een toren van 10 bouwlagen.
Het te maken park van de dijkzone begeleidt de gehele dijkzone. Het park komt als een eenheid over en de nieuwe bebouwing toont zich als woonblokken omringd door groen. Voldoende bomenmassa waarborgt de herkenbaarheid op afstand en het verblijfsklimaat ter plekke. De sfeer van het park is natuurlijk en wordt bepaald door het aangrenzende dijklandschap De dijkzone wordt aan de zuidzijde omzoomd door een watergang. Om deze over te kunnen steken naar de dijk zijn bruggen wenselijk
Ter hoogte van de Visserslaan is de opzet vergelijkbaar met de bebouwing ten noorden van de Groene Weide. Toch is de situatie hier anders, bijvoorbeeld omdat de brede singel van de Visserslaan belangrijker is voor de structuur van Malburgen dan de Groene Weide. Ook in verkeerskundige zin is de situatie anders vanwege de toekomstige fietsbrug over de Rijn.
Ten oosten van de bebouwing is namelijk vanuit Arnhem-Noord naar Arnhem-Zuid een langzaamverkeerroute gepland. De bebouwing nabij de Visserslaan is iets hoger dan bij de Groene Weide en bestaat uit een samengesteld volume met 2 kleine appartemententorens gesitueerd met hiertussen een gebouwde parkeervoorziening met een landschappelijk dek. Op deze parkeervoorziening staat een toren van 10 en een toren van 12 bouwlagen.
Aan de uiterste oostkant van het plangebied, ter hoogte van de Pluimzeggelaan, staat de huidige flat aan de Veerpolderstraat.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
Om conflictsituaties te voorkomen, dient in het bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan de
diverse omgevingsaspecten. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en
regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke
ordening. Zo kan het bestemmingsplan via de bestemmingsplankeuzen aanwijzingen geven richting het
milieubeleid. Andersom kan het milieubeleid richting geven aan de functietoedeling in het
bestemmingsplan.
5.2 Milieu- En Omgevingsaspecten
Voor dit bestemmingsplan is een milieuaspectenstudie opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van de dijkzone. In het onderstaande wordt deze weergegeven.
5.2.1 Geluid
In deze paragraaf wordt alleen aandacht geschonken aan geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai en industrielawaai.Het plangebied valt buiten de onderzoekszone voor spoorwegverkeerslawaai
5.2.2 Luchtkwaliteit
De locaties Groene Weide en Visserslaan worden ontsloten door de Veerpolderstraat. De woontorens zijn niet opgenomen in het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit). Redelijker wijs kan ervan uit worden gegaan dat dit project niet bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit van meer dan 3%.
Om dit te bevestigen is er een niet in betekende mate toets uitgevoerd. In deze toets is uitgegaan van een dagelijkse toename van verkeer van 800 motorvoertuigen. Deze toename wordt gegenereerd door de komst van ca. 120 appartementen. Uitgaande van 6 ritbewegingen per woningen is een toename van 800 motorvoertuigen een absolute worstcase benadering.
Extra verkeer als gevolg van het plan Extra voertuigen (weekdaggemiddelde) Aandeel vrachtverkeer | 800 4% |
Maximale bijdrage extra verkeer No2 in µg/m3 PM10 in µg/m3 | 1,09 0,29 |
Grens voor "Niet in betekenende mate" in µg/m3 | 1,2 |
Conclusie De bijdrage van extra verkeer is niet in betekenende mate; geen extra onderzoek nodig |
Conclusie
Uit de niet in betekende mate toets blijkt dat het plan niet bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit van meer dan 3%. De Wet luchtkwaliteit legt geen beperkingen op om de woontorens binnen Malburgen Dijkzone Oost te realiseren
5.2.3 Hinder
De ontwikkeling betreft woningbouw (appartementen). Woningen vallen niet onder de werking van de Wet milieubeheer. Hinder is hierbij dus geen aspect. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven waar in het kader van deze planontwikkeling rekening mee moet worden gehouden. In verband met de aanwezige installaties is op een aantal flatgebouwen de Wet milieubeheer van toepassing. Dit soort installaties wordt in het kader van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering gezien als een milieucategorie 1 bedrijf waarbij rekening moet worden gehouden met een richtafstand van 10 meter. Deze richtafstand vormt geen belemmering voor de woningbouw binnen het plangebied.
Conclusie
Vanuit het aspect hinder zijn er geen beperkingen omdat er binnen het plangebied geen nieuwe bedrijven zijn voorzien. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen de richtafstand van bedrijven in de directe omgeving van het plangebied.
5.2.4 Externe veiligheid
5.2.5 Groen en ecologie
5.2.6 Water
5.2.7 Bodem
5.2.8 Cultuurhistorie en archeologie
5.3 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Binnen het plangebied liggen geen transportriolen, persleidingen of gemalen ten behoeve van
de riolering. Over het plangebied lopen geen straalpaden die beperkingen aan de
bouwhoogte stellen.
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving En -Verantwoording
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de plankaart en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de plankaart en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
6.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting is een jaar uitgesteld tot 1 juli 2009. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is pas op 1 juli 2009 verplicht. De gemeente Arnhem werkt vooruitlopend op deze wettelijke verplichting in dit bestemmingsplan al met deze standaard.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- 1. Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen. - 2. Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
6.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:
- 1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
- 2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
- 3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels
- 4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
6.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- 1. Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend - 2. Artikel 12 Algemene bouwregels
Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage. - 3. Artikel 13 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn de algemene bouwregels opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan. - 4. Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen. - 5. Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is op basis van de wettelijke verplichting op grond van de Wet geluidhinder de zone opgenomen die bestaat als gevolg van het aan de overkant van de Rijn gelegen industrieterrein Arnhem Noord. De begrenzing van deze zone is aangepast op basis van onderzoek, zoals opgenomen in bijlage 2 bij de toelichting. De geluidsbelasting vanwege industriegeluid op de gevel van nieuw te bouwen woningen die in deze zone liggen mag niet meer bedragen dan 50 dB(A). De nieuwe woonbestemmingen vallen buiten deze zone.
6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
6.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
6.3.1 Algemeen
Parkeernormen
Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening kunnen parkeernormen niet meer worden opgenomen in de bouwverordening. Dit betekent dat de gemeente bij nieuwbouwplannen niet meer een aantal parkeerplaatsen kan eisen. Indien bij de bouw van nieuwe woningen, kantoren of andere functies onvoldoende parkeerplaatsen worden aangelegd, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de omgeving. Om bij nieuw- en verbouw toch de mogelijkheid te hebben de aanvrager te verplichten een minimaal aantal parkeerplaatsen aan te laten leggen, kan hiervoor een parkeernorm worden opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is gekozen om voor de bestemming 'Wonen' een verwijzing op te nemen naar de parkeernormen die opgenomen zijn in bijlage 1.
De parkeernormen die zijn opgenomen in de bijlage komen voort uit de CROW-publicatie 182: Parkeercijfers - basis voor parkeernormeringen. In de parkeernorm is voor de verschillende functies aangegeven hoeveel parkeerplaatsen er moeten worden aangelegd op eigen terrein en hoeveel plaatsen er bereikbaar moeten zijn voor de bezoekers.
Binnen de bestemming is een ontheffing opgenomen waarmee een lagere parkeernorm kan worden vastgesteld. Voorwaarde is wel dat deze lagere norm niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving.
6.3.2 Afzonderlijke bestemmingen
In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken. Er kan worden gekozen om bepaalde bestemmingen in één subparagraaf te behandelen zoals Bedrijf en Bedrijf - Nutsvoorziening, Groen en Groen - Park en de Verkeerbestemmingen.
Per bestemming wordt ingegaan op:
- welke gronden zijn zo bestemd;
- wat houdt de bestemming in;
- eventuele aanduidingen of andere bijzonderheden;
- vergelijking vigerend bestemmingsplan zowel qua functie als qua bebouwing;
Hieronder een aantal voorbeelden:
6.3.3 Groen en Groen-Park
In het plangebied is veel groen aanwezig dat is bestemd als 'Groen' ( Artikel 3) en 'Groen-Park' ()Artikel4.
De bestemming "Groen"is gelegd op enkele gronden zuidoostelijk van de John Frostbrug. Deze gronden liggen tussen de diverse verkeersontsluitingen en hebben geen bijzondere groenwaarde.
het overgrote deel van het bestemmingsplan heeft de bestemming Groen-Park gekregen, om aan te geven dat er sprake is van een openbaar toegankelijk gebied, maar met bijzondere natuurwaarden. In paragraaf 5.2.5 van de toelichting is uitgebreid op deze waarden ingegaan
Binnen de bestemming 'Groen-Park' is uitsluitend bebouwing toegestaan die past binnen de bestemming zoals speeltoestellen.
Vergelijking met het vigerend bestemmingsplan
De bestemming ,Groen zoals die in dit plan voorkomt kent in het geldende bestemmingsplan de bestemming “openbaar groen” en weg en voetpad. In feite is deze nieuwe bestemming dus een voortzetting van de geldende bestemming, immers in de nieuwe bestemming zijn ook (ontsluitings)wegen voetpaden mogelijk.
De bestemming Groen - Park kent in de huidige bestemmingsplannen meerdere bestemmingen. In het westelijk deel zijn daar de bestemmingen "openbaar groen” en “weg- en voetpaden”. In het oostelijk deel vanaf ongeveer de Grondelstraat, worden de huidige bestemmingen “speelterrein”en “volkstuin” vervangen door de bestemming Groen - Park. In deze bestemming zijn wel speelvoorzieningen mogelijk, maar geen volkstuinen, zodat er wat betreft sprake is van een beperking van de mogelijkheden.
6.3.4 Verkeer
De bestemming verkeer is opgedeeld in twee 'sub-bestemmingen' te weten:
- 1. Verkeer-Verblijfsgebied (Artikel 5);
- 2. Verkeer-Wegverkeer (Artikel 6).
Hieronder wordt ingegaan op deze drie sub-bestemmingen
Verkeer-Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebiedgeldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken (30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. Deze bestemmig is gelegd op de Veerpolderstraat en de aansluiting met de Nijmeegseweg.
Verkeer-Wegverkeer
De bestemming Verkeer - Wegverkeeris bedoeld voor wegen die een doorgaand karakter hebben. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Onder andere wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk in deze bestemming.
Op de plankaart is het aantal rijstroken per weg aangegeven. Omdat bij deze wegen de plangrens over het hart van de weg loopt, zijn buiten de plangrens ook nog rijstroken gelegen die deel uit maken van de weg. In dit bestemmingsplan is deze bestemming voorbehouden aan de oprit naar de John Frostbrug.
Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen
Deze bestemmingen komen overeen met de in de geldende bestemmingsplannen opgenomen bestemmingen.
6.3.5 Water
In het plangebied ligt een hoofdwatergang, ook wel A-watergang genoemd.
Vanwege zijn belang voor de waterhuishouding is deze in overleg met het Waterschap Rivierenland specifiek als Water bestemd.
Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen
Deze bestemming komen overeen met de in het geldende bestemmingsplan opgenomen bestemming.
6.3.6 Wonen
Functie
Alle woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen' (artikel 8). Binnen deze bestemming passen verscheidene woonvormen zoals gezinsbewoning, bejaardenhuizen, kamerbewoning (tot maximaal 4 personen), serviceflats, etc. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Bijzondere woonvormen, zonder therapeutische behandeling, passen ook binnen deze bestemming.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning, inclusief de bijgebouwen (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 1/3 van de woning in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel, prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).
In de bestemming "Wonen" zijn woonwagens, woonschepen en bijvoorbeeld gevangenissen en asielzoekerscentra niet inbegrepen. Deze vormen van wonen zijn, indien van toepassing, in een specifieke vorm van de woonbestemming opgenomen.
Deze bestemming bevat de te realiseren twee groepen van twee woontorens naast de dijk en de bestaande woonflat aan de Veerpolderstraat.
Bebouwingsmogelijkheden
Bebouwingsmogelijkheden
De bestemming 'wonen' kent slechts één zone: de bouwzone.
De bouwzone omvat het eigenlijke woongebouw met, daar waar mogelijk en gewenst, uitbreidingsmogelijkheden. Als geen bebouwingspercentage is vermeld, mag deze gehele zone worden bebouwd in de aangegeven bouwhoogte, mits aan andere vereisten (bijvoorbeeld welstand) is voldaan.
Bebouwingshoogte
Voor de nieuwbouw is de hoogte op de plankaart gerelateerd aan de N.A.P.-hoogte vanwege het feit dat er naast de dijk wordt gebouwd en het als zodanig moeilijk is om een peil op maaiveld te kunnen vaststellen. Bij de bestaande flat aan de Veerpolderstraat is het maaiveld wel eenvoudig te bepalen en is de hoogte daaraan gerelateerd.
Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen
In het geldende bestemmingsplan heeft de westelijke groep van woontorens de bestemming 'openbaar groen” en de oostelijke groep heeft nu de bestemming “speelweide”. De gebruiksmogelijhkheden nemen hiervoor dus toe. De bestaande flat heeft in het geldende bestemmingsplan eveneens een woonbestemming.
6.3.7 Dubbelbestemming
De SVBP 2008 geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkel bestemmingen en daar iets over zeggen. In dit bestemmingsplan zijn twee dubbelbestemmingen opgenomen: Waterstaat-Waterkering en Waterstaat - waterstaatkundige en watherhuishoudkundige functies.
Waterstaat - Waterkering
Deze bestemming ziet op het gebied van de bandijk en de noordelijk daarvan liggende beschermingszone in de uiterwaarden. De onderliggende bestemmingen zijn hieraan ondergeschikt. Voor deze zone zijn beperkingen in de gebruiksmogelijkheden opgenomen. Medegebruik ten behoeve van de secundaire bestemming is mogelijk mits de waterkerende functie niet wordt belemmerd.
Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen
In de vigerende bestemmingsplannen is deze bestemming niet opgenomen en worden de waterstaatkundige belangen ook niet op een andere wijze beschermd.
Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Het binnentalud van de waterkering behoort tot het binndendijks gebied van de Rijn, dat mede is bedoeld voor waterberging en vergroting van de afvoercapaciteit bij hoog water. Daarom is voor dit meest noordelijk deel van het bestemmingsplangebied gekozen voor deze bestemming.
6.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” vastgesteld. In deze nota zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Een actualisatie van de voorgenoemde nota handhaving is in voorbereiding. Er is echter geen aanleiding om de bovenstaande uitgangspunten te wijzigen. Het is echter niet reëel om te pretenderen alle strijdigheden op het vlak van bouwregelgeving binnen redelijke termijn op te sporen en daar ook actie op te ondernemen. Daarom zal in deze actualisatie een prioriteitsstelling worden opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht zal worden besteed.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in werking treden c.q. het in ontwerp ter visie leggen van een bestemmingsplan. Als gevolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunningen en gevolgde afwijkingsprocedures geregistreerd worden.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 11.250). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet
6.5 Exploitatie
De gronden waarop de nog te ontwikkelen delen van het bestemmingspan, te weten de de twee woonclusters, zijn gelegen, zijn volledig eigendom van de gemeente Arnhem.
Aangezien het kostenverhaal en de locatie-eisen voor deze gronden volledig via gemeentelijke gronduitgifte geregeld zullen worden, geldt daarvoor geen verplichting tot vaststelling van een exploitatieplan. Het kostenverhaal van de gemeente is hiermee immers anderszins verzekerd, evenals de locatie-eisen, het tijdvak van realisatie en de fasering.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
In een intensief traject met gemeente en bewoners het Voorlopig Integraal Ontwerp Stedenbouwkundig Plan opgesteld waarop dit bestemmingsplan is gebaseerd.
Artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan opgestuurd naar de Provincie, het Waterschap en Rijkswaterstaat.
Naar aanleiding van de opmerkingen is het bestemmingsplan in die zin aangepast dat de bestemming “Water” is opgenomen voor de door het plangebied lopende hoofdwatergang en is de bestemming “Waterstaat-waterhuishoudkundige functie toegevoegd en op de plankaart aangegeven. De indieners van de opmerkingen zijn per brief op de hoogte gesteld van de wijze waarop met hun opmerkingen is omgegaan.
Publicatie voornemen ontwikkeling
Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een ontwikkeling worden gepubliceerd.
Dit is gebeurd op.11 augustus 2010 in de Arnhemse Koerier.
7.2 Terinzagelegging (Ontwerp-bestemmingsplan)
Het ontwerp-bestemmingsplan “Malburgen – Dijkzone Oost” heeft van met ingang van 26 augustus voor de duur van 6 weken grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegen. Naar aanleiding van de tervisieligging zijn 5 zienswijzen ingediend.
Op een aantal punten hebben deze zienswijzen geleid tot wijziging van het bestemmingsplan. Deze wijzigingen zijn terug te vinden in het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan (31-01-2011, nr.2010.0.126.142 ). In de bij het raadsbesluit behorende stukken is een samenvatting en beantwoording van de zienswijzen opgenomen.
Bijlage 1 Parkeernorm
In een aantal bestemmingen is een verwijzing naar de parkeernormen opgenomen. Bij nieuw- of verbouw moet aan deze parkeernormen worden getoetst. Voor de verschillende bestemmingen is een parkeernorm weergegeven. De parkeerplaatsen moeten in eerste instantie op eigen terrein worden opgelost.
Van het voor de bestemming noodzakelijke aantal parkeerplaatsen moet het aandeel ten behoeve van de bezoekers bestaan uit openbare parkeerplaatsen of parkeerplaatsen die voor bezoekers bereikbaar zijn. Parkeernormen mogen hier met bezoekersaandeel worden verlaagd.
Functie | Norm | Aandeel bezoekers | |
Wonen (artikel 8) | |||
Appartement | 1,5/appartement | 0,3/appartement |
Opmerkingen bij de tabel:
- 1. Van het voor de bestemming noodzakelijke aantal parkeerplaatsen moet het aandeel ten behoeve van de bezoekers bestaan uit openbare parkeerplaatsen of parkeerplaatsen die voor bezoekers bereikbaar zijn.
- 2. Voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen in nieuwe woonbuurten (>15 woningen) moet voor de berekening worden uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
- oprit zonder garage = 0,8 pp
- garage met oprit = 1,0 pp
- garage zonder oprit = 0,40 pp
- carport = 0,85 pp
- tuinparkeerplaats = 0,50 pp
- parkeerplaats in het openbaar gebied = 1,0 pp - 3. Wanneer twee of meer functies van dezelfde parkeervoorzieningen gebruik kunnen maken dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheidspercentages zoals opgenomen in CROW-publicatie 182: Parkeerkencijfers – basis voor parkeernormering.
- 4. Bij de berekeningen wordt uitgegaan van 25% parkeren op eigen terrein. Wanneer het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein 10% meer is, wordt de parkeernorm met 0,05 verhoogd en afgerond. Zo geldt, uitgaande van de norm voor Rijwoning:
- Parkeernorm 1,5 bij 25% parkeren op eigen terrein;
- Parkeernorm 1,6 bij 35% parkeren op eigen terrein;
- Parkeernorm 1,6 bij 45% parkeren op eigen terrein;
- Parkeernorm 1,7 bij 55% parkeren op eigen terrein;
- Parkeernorm 1,7 bij 65% parkeren op eigen terrein;
- Parkeernorm 1,8 bij 75% parkeren op eigen terrein.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Industrieterrein Arnhem Noord
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek Industrieterrein Arnhem Noord