Bestemmingsplan Parken Sonsbeek, Zijpendaal en Gulden Bodem 2011
Bestemmingsplan - gemeente Arnhem
Vastgesteld op 19-12-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Parken Sonsbeek, Zijpendaal en Gulden Bodem 2011 van de gemeente Arnhem.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0202.744-0301.gml met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen of overige bouwwerken.
1.6 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.7 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.9 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.10 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.11 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.12 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.13 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.14 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.15 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.16 bijgebouw:
een gebouw dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.17 aan-, uitbouw:
een bouwwerk verbonden met een hoofdgebouw dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw.
1.18 overige bouwwerken:
bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.19 bouwlaag:
een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering c.q. kapruimte.
1.20 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.
1.21 peil:
- voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
- voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
1.22 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.23 wonen
voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen in ieder geval begrepen: bijzondere woonvormen en bed and breakfast met ten hoogste vier slaapplaatsen
1.24 bed and breakfast
overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt in een woning, gedreven door de bewoner van die woning.
1.25 bijzondere woonvorm
een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) en daar niet verblijven om therapeutisch behandeld te worden.
1.26 woning:
een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf.
1.27 straatmeubilair:
onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.
1.28 bedrijfswoning / dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is.
1.29 beroep aan huis:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend.
1.30 bedrijf:
een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.
1.31 administratief kantoor:
een in beginsel niet voor het publiek open staande ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen.
1.33 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen.
1.34 horeca - a:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
1.35 horeca - b:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro's, grillrooms en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
1.36 horeca - c:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, niet zijnde discotheken en nachtclubs.
1.37 horeca - d:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02.00 en 0.6.00 uur, zoals nachtclubs.
1.38 horeca - e:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels, pensions en bed and breakfast -bedrijven met meer dan vier slaapplaatsen.
1.39 kiosk
een paviljoenachtig, meestal houten gebouwtje, in een publieke ruimte, waar informatie kan worden verkregen en waar lectuur, bloemen, frisdranken en versnaperingen worden verkocht.
1.40 nutsbedrijven:
bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op:
- a. de levering van elektriciteit, gas, water en warmte;
- b. de verzorging van telecommunicatie;
- c. de afvoer en verwerking van afvalstoffen.
1.41 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.42 prostitué(e):
degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.43 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.44 raamprostitutie:
een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.
1.45 thuisprostitutie:
vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostitué(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).
1.46 werkplek:
een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht.
1.47 wijk:
wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
1.48 vestigingsbeleid:
het beleid neergelegd in de nota "van Rood naar Groen" (vastgesteld 26 juni 2000).
1.49 cultuurhistorische waarden
de kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, de stedenbouwkundig structuur en/of de architectuur.
1.50 archeologische waarde
de waarde die wordt toegekend aan stoffelijke overblijfselen, producten van kunst en nijverheid uit het verleden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de bovenste goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het gebruik als grondgebonden agrarisch productiegebied, waaronder niet wordt begrepen een kwekerij of hoveniersbedrijf;
b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
c. landschapswaarden ter plaatse van de aanduiding landschapswaarden (lw) hetgeen inhoudt dat deze gronden mede zijn bestemd voor:
- behoud, het herstel en de versterking van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke waarden;
- behoud, het herstel en de versterking van de op deze gronden voorkomende architectonische, stedenbouwkundige en groene kwaliteiten en
- behoud van de cultuurhistorische waarden zoals aangegeven in artikel 1.49.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen:
- a. het aanbrengen van recreatievoorzieningen, dan wel als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
- b. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
- c. het opslaan, lozen c.q. storten, als dan niet ten verkoop van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines;
- d. gebruik van de gronden ten behoeve van parkeerdoeleinden;
- e. voor het racen en crossen met motorvoertuigen en bromfietsen.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- a. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
- b. het aanbrengen beplantingen;
- c. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
- d. het afgraven of verlagen van de bodem;
- e. het ophogen, egaliseren of ontginnen van de bodem, waaronder tevens wordt verstaan het aanleggen van wegen t.b.v. bestemmingsverkeer;
- f. het gebruik van groeistoffen, stoorstoffen of kunstmest;
- g. het verbreden of verharden van voetpaden, rijwielpaden, ontsluitingswegen en parkeerplaatsen;
- h. het aanbrengen van recreatievoorzieningen;
- i. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken en andere waterpartijen;
- j. aanleggen van reservoirs;
- k. grootschalig verwijderen van bosstrooisel of mos;
- l. aanbrengen van rasters.
3.5.1 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning
De in lid 3.5 vervatte verboden gelden niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:
- a. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
- b. welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
3.5.2 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.5 zijn slechts toelaatbaar, indien:
- a. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemmingen zijn toegekend en
- b. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden en cultuurhistorische kwaliteiten van de gronden onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
3.5 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in 3.1 van dit artikel met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 van dit artikel ten behoeve van het bouwen van kleine bouwwerken met een maximum oppervlakte van 12 m2 per bouwwerk ten behoeve van het agrarisch gebruik indien dit noodzakelijk is uit een oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en de aanwezige landschappelijke waarden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 4 Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het behoud of herstel en ontwikkeling van het bos;
b. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen natuur- , ecologische- , landschappelijke- en cultuurhistorische waarden;
c. vormen van extensieve recreatie, welke niet in strijd zijn met het behoud of herstel van de bovengenoemde waarden;
d. wandelpaden;
f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
g. waterpartijen;
h. ontsluitingswegen voor langzaam verkeer;
i. scouting ter plaatse van aanduiding verenigingsleven (vl);
j. horeca-a ter plaatse van de aanduiding horeca=A(H=A).
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van:
- de in lid 1, sub i. bedoelde doeleinden met een maximum bouwhoogte van 3 meter en een maximum vloeroppervlak van 75 m2;
- de in lid 1, sub j. bedoelde doeleinden met een maximum bouwhoogte van 3 meter en een maximum vloeroppervlak van 25 m2.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruik van de gronden in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden:
- als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
- voor het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
- voor het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.
De hierboven genoemde gebruiksvormen zijn niet verboden, indien en voor zover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden, waarvoor een aanlegvergunning is verleend.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- het vellen, rooien, beschadigen en aanplanten van houtgewassen;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
- het aanbrengen van recreatievoorzieningen;
- het ophogen, verlagen, afgraven, egaliseren of ontginnen van de bodem;
- het graven, dichten, verdiepen, dempen, verbreden en afdammen van sloten, greppels, beken of andere waterpartijen;
- het aanbrengen van verhardingen;
- het aanleggen van parkeerplaatsen;
- het aanleggen of aanbrengen van beschoeiingen en puinstortingen.
4.4.1 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning
Het in lid 4.4. vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van;
- werken of werkzaamheden die van geringe omvang zijn, danwel het normale onderhoud betreffen
- werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
4.4.2. Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden
Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.4. zijn slechts toelaatbaar, indien:
- deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemmingen zijn toegekend;
- hierdoor, danwel door daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden natuurwaarden en landschapswaarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
- daardoor, danwel door daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de waterhuishoudkundige functie van deze gebieden niet of slechts in geringe mate zou worden aangetast.
Artikel 5 Groen - Park
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen - Park aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke-, ecologische-, cultuurhistorische- en natuurwaarden.
- b. park- en groenvoorzieningen, waaronder speelvoorzieningen;
- c. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
- d. beneden peil maatschappelijke doeleinden ter plaatse van de aanduiding maatschappelijk (m);
- e. een hertenkamp ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van groen-1 (sg-1);
- f. een kiosk ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van groen-2 (sg-2), mits toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 5.3;
- g. parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding parkeren (p) met dien verstande dat het aantal parkeerplaatsen dat is toegestaan bij het Nederlands Watermuseum niet meer mag bedragen dan 23 en mits het karakter van het park niet meer wordt aangetast dan voor het gebruik van de parkeervoorzieningen noodzakelijk is.
5.2 Bouwregels
a. Ter plaatse van de aanduiding maatschappelijk mogen beneden peil en binnen de bouwgrens met inachtneming van een bebouwingspercentage van 40 en tot een diepte van maximaal 10 meter uitsluitend bouwwerken die passen in de in artikel 7.1 genoemde bestemming, worden gebouwd.
b. Ter plaatse van de aanduiding maatschappelijk mogen vanaf peil en binnen de bouwgrens uitsluitend toegangsconstructies ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken alsmede licht- en luchtinlaten tot een maximumoppervlakte van 10 m² en een hoogte van maximaal 1 meter worden gebouwd.
c. Voor het overige mag op deze gronden niet worden gebouwd.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15 lid 1 ten behoeve van het oprichten van een kiosk, als bedoeld in artikel 1 onder 1.39 van de begripsbepalingen, met in achtneming van de volgende regels:
- er mag slechts gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding (sg-2);
- het bouwoppervlak mag maximaal 25 m2 bedragen;
- de bouwhoogte mag maximaal 3,5 meter bedragen;
- de bebouwing dient te passen binnen de doeleinden als bedoeld in lid 5.1 van dit artikel en binnen de cultuurhistorische waarden zoals omschreven in artikel 1 onder 1.49 van de begripsbepalingen.
5.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Onder gebruik van de gronden in strijd met de bestemming, wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden:
- 1. als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
- 2. voor het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
- 3. voor het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.
- b. De in dit lid onder a. genoemde gebruiksvormen zijn niet verboden, indien en voor zover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden, waarvoor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- a. het vellen, rooien en beschadigen van houtgewassen;
- b. het aanplanten van houtgewassen;
- c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of het apparatuur; andere apparatuur;
- d. het aanleggen of aanbrengen van beschoeiingen en puinstortingen;
- e. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van greppels, sloten, vijvers, beken en andere watergangen;
- f. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
- g. het ophogen van gronden;
- h. het ophogen van de gronden;
- i. het verlagen van het waterpeil;
- j. het aanleggen, verbreden of verharden van voet- en rijwielpaden.
- k. het aanleggen van parkeervoorzieningen;
- l. het aanbrengen van recreatie- en speelvoorzieningen;
Artikel 6 Horeca
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horecabedrijven in de categorieën A en B;
- b. groenvoorzieningen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. speelgelegenheden.
6.2 Bouwregels
a. Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden, mogen voor zover binnen het bouwvlak gelegen en met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogte, uitsluitend de in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat deze bebouwing, waarbij, gelet de omvang of functie daarvan, ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen is toegestaan indien voldaan wordt aan de parkeernorm zoals genoemd in bijlage 2 van deze regels.
b. Op deze gronden mogen beneden peil geen bouwwerken worden gebouwd.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van het oprichten van kleine bouwwerken buiten het bouwvlak gelegen, zoals bouwsels voor afscherming van afvalberging, met een maximumbouwhoogte van 2,5 meter en een maximum vloeroppervlak van 10 m2, mits deze passen binnen de doeleinden als bedoeld in lid 6.1 van dit artikel.
Artikel 7 Maatschappelijk
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. onderwijs;
b. welzijn;
c. cultuur;
d. levensbeschouwelijke doeleinden;
e. voorzieningen voor) het openbaar bestuur;
f. dienstwoningen;
g. burgerlijke overheidsdoelen;
h. museum met daarbij behorende ruimten zoals een administrief kantoor, een depot en werkplaatsen;
i horeca-B en horeca-C ter plaatse van de aanduiding horeca = BC (H=BC),
7.2 Bouwregels
a. Op deze gronden mogen, voor zover binnen het bouwvlak gelegen en met inachtneming van de op de plankaart aangegeven maximum bouwhoogte en, voor zover aangegeven, het bebouwingspercentage uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat deze bebouwing, waarbij, gelet de omvang of functie daarvan, ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen is toegestaan indien voldaan wordt aan de parkeernorm zoals genoemd in bijlage 2 van deze regels.
b. Op deze gronden mogen, behoudens het bepaalde in artikel 5.2, beneden peil geen bouwwerken worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 ten behoeve van het oprichten van kleine bouwwerken buiten het bouwvlak gelegen, zoals bouwsels voor afscherming van afvalberging, met een maximumbouwhoogte van 2,5 meter en een maximum vloeroppervlak van 10 m2, mits deze passen binnen de doeleinden als bedoeld in lid 7.1 van dit artikel.
Artikel 8 Recreatie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. volkstuinen ter plaatse van de aanduiding "volkstuin"(vt);
c. landschapswaarden ter plaatse van de aanduiding "landschapswaarden"(lw), hetgeen inhoudt dat deze gronden mede zijn bestemd voor:
- behoud, het herstel en de versterking van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke waarden;
- behoud, het herstel en de versterking van de op deze gronden voorkomende architectonische, stedenbouwkundige en groene kwaliteiten en
- behoud van de cultuurhistorische waarden zoals aangegeven in artikel 1.49.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
8.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen:
- a. het aanbrengen van recreatievoorzieningen, dan wel als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
- b. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
- c. het opslaan, lozen c.q. storten, als dan niet ten verkoop van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines;
- d. gebruik van de gronden ten behoeve van parkeerdoeleinden;
- e. voor het racen en crossen met motorvoertuigen en bromfietsen.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening bevoegd de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied" te wijzigen in de bestemming "groen-park" in welk geval het bepaalde in artikel 5 van overeenkomstige toepassing op deze gronden zal zijn.
b. Van de in lid a bedoelde bevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt, indien het gebruik van de gronden als volkstuinen daadwerkelijk beëindigd is.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- a. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
- b. het aanbrengen beplantingen;
- c. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
- d. het afgraven of verlagen van de bodem;
- e. het ophogen, egaliseren of ontginnen van de bodem, waaronder tevens wordt verstaan het aanleggen van wegen t.b.v. bestemmingsverkeer;
- f. het gebruik van groeistoffen, stoorstoffen of kunstmest;
- g. het verbreden of verharden van voetpaden, rijwielpaden, ontsluitingswegen en parkeerplaatsen;
- h. het aanbrengen van recreatievoorzieningen;
- i. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken en andere waterpartijen;
- j. aanleggen van reservoirs;
- k. grootschalig verwijderen van bosstrooisel of mos;
- l. aanbrengen van rasters.
8.5.1 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning
De in lid 8.5 vervatte verboden gelden niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:
- a. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
- b. welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
8.5.2 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.5 zijn slechts toelaatbaar, indien:
- a. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemmingen zijn toegekend en
- b. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden en cultuurhistorische kwaliteiten van de gronden onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
8.6 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning en met inachtneming van het bepaalde in lid 8.1 van dit artikel, afwijken van het bepaalde in lid 2 van dit artikel ten behoeve van het oprichten van kleine bouwwerken met een maximumbouwhoogte van 2,5 meter en een maximum vloeroppervlak van 3,50 m2 per bouwwerk, mits deze bouwwerken passen binnen de doeleinden als bedoeld in lid 8.1 van dit artikel.
Artikel 9 Verkeer - Wegverkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Wegverkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, fiets- en voetpaden, trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- b. groen- en watervoorzieningen;
- c. geluidwerende voorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen.
9.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken
zoals bruggen, viaducten, straatmeubilair en bouwwerken ter geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer worden gebouwd. - b. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals geluidwerende voorzieningen, mag niet meer dan 4 meter bedragen.
Artikel 10 Wonen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, hieronder niet begrepen bewoning van woonwagens of woonschepen;
en daaraan ondergeschikt; - b. groenvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
- a. Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden, voor zover binnen het bouwvlak gelegen, mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogten uitsluitend de in de gegeven bestemming passende hoofdbebouwing, aan- of uitbouwen, bijgebouwen en andere binnen de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat deze bebouwing, waarbij, gelet de omvang of functie daarvan, ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen is toegestaan indien voldaan wordt aan de parkeernorm zoals genoemd in bijlage 2 van deze regels.
- b. Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden, ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen"' mogen bijgebouwen worden gebouwd met een maximumbouwhoogte gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw, waarbij de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van de hoofdbebouwing.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2 onder a. van de regels ten behoeve van het gebruik als afhankelijke woonruimte mits:
- 1. het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een onafhankelijk deskundige wordt ingewonnen;
- 2. de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen tot een maximum van 60 m2;
- 3. de belangen van omwonenden en bedrijven niet onevenredig worden aangetast, waarbij rekening wordt gehouden met milieuaspecten als geur, geluid, hinder en externe veiligheid;
- 4. het bijgebouw, dat als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, is gelegen op maximaal 20 meter afstand van het hoofdgebouw (op hetzelfde bouwperceel);
- 5. geen splitsing van eigendom van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
- 6. het aantal gebruikers van afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
- 7. het gebruik als afhankelijke woonruimte onmiddellijk wordt beëindigd, vanaf het moment dat de mantelzorg niet meer is vereist. Hiertoe controleren burgemeester en wethouders tweejaarlijks of nog aan de voorwaarden wordt voldaan, waaronder met een omgevingsvergunning van de regels is afgeweken.
10.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming bedoeld in art 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in elk geval begrepen:
- 1. gebruik als beroeps- of bedrijfsmatige werk- of opslagruimte;
- 2. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
- b. Het bepaalde in lid 10.4 onder a.1. is niet van toepassing op het gedeelte van een woning in gebruik ten behoeve van beroep aan huis, hieronder mede begrepen bed and breakfast, door de bewoner, mits dit gedeelte niet meer bedraagt dan 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse, noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan en mag het geen detailhandel, prostitutie of horeca betreffen.
Artikel 11 Leiding - Gas
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), voor 4 meter ter weerszijden van de as van deze leiding, mede bestemd voor het transport van vloeibare brandstoffen aardgas door een hoofdtransportleiding.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 2,00 meter ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming
11.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 van dit artikel voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere bestemming(en) mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de hoofdtransportleiding;
- b. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
c. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
d. diepploegen;
e. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
f. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
h. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
i. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
11.4.1 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning
Het in lid 11.4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en
werkzaamheden:
- a. voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
- b. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
- c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- e. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en).
11.4.2 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 11.4 zijn slechts toelaatbaar, indien door de
uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:
- a. geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
- b. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen
Artikel 12 Waarde - Archeologie
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
12.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
1. Het is verboden behoudens het bepaalde onder 12.2.1 zonder of in afwijking van een schriftelijke
vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) op en in de in lid 12.1 bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van:
- 30 m2 of meer voor zover gelegen in archeologisch waardevol gebied;
- 200 m2 of meer voor zover gelegen in gebieden met een hoge verwachting;
- 500 m2 of meer voor zover gelegen in gebieden met een middelhoge verwachting;
- 2000 m2 of meer voor zover gelegen in gebieden met een lage verwachting:
a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 40 cm;
b. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 40 cm;
c. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 40 cm;
d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van objecten in de bodem dieper dan 40 cm;
e. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
f. het ophogen en egaliseren van gronden.
2. Voor de onder 1 genoemde te onderscheiden gebieden wordt verwezen naar de verwachtingenkaart archeologische waarden, die als bijlage 1 behorende bij deze regels is opgenomen.
Artikel 13 Waterstaat - Waterlopen
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat-waterlopen aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van de ondergrondse wateraanvoer naar de Sint-Jansbeek.
13.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van en schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) te bouwen en onderzoek uit te voeren in de bodem dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene Bouwregels
15.1 Bouwen binnen bouwvlak
- a. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
- b. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.
15.2 Bebouwingspercentage
- a. Indien in een bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag dit vlak geheel bebouwd worden.
- b. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak en een bebouwingspercentage zijn aangegeven is het bebouwingspercentage van toepassing op de gronden binnen het bouwvlak.
- c. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak slechts één bebouwingspercentage is aangegeven geldt dit percentage voor het gehele bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
- d. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak meerdere bebouwingspercentages zijn aangegeven, gelden deze percentages voor die delen van het bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak waarin ze zijn aangegeven.
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan zoals bedoeld in het bepaalde in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
- b. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogte, de maximumgoothoogte, het maximumvloeroppervlak en de maximuminhoud, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten;
- 2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in lid 15.1 mits:
- a. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons, keldergaten (koekoeken) of galerijen;
- b. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
- 1. een diepte van 6 meter niet wordt overschreden;
- 2. het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
- 3. geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
- 4. de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
- 3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
- a. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voor zover met een inhoud groter dan 3 m3 , en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
- b. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
- 1. voor zover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
- 2. voor zover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
- 3. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet. geluidhinder.
- 4. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras tot een maximum van 1 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
- a. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
- b. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.
- 5. het bepaalde in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening voor de vestiging van maximaal één seksinrichting per wijk onder voorwaarde dat:
- a. het geen raamprostitutie betreft;
- b. de aanvraag past binnen de ruimtelijk relevante aspecten van het vestigingsbeleid prostitutie;
- c. het aantal seksinrichtingen, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, op het grondgebied van de gemeente Arnhem na het afwijken van de regels niet meer dan acht zal bedragen;
- d. er in de wijk nog geen seksinrichting is;
- e. de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd;
- f. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
- g. er geen onevenredige parkeerdruk ontstaat;
- h. de afstand tot de dichtstbijzijnde seksinrichting hemelsbreed tenminste 250 meter bedraagt;
- i. de inrichting niet meer dan acht werkplekken bevat.
Artikel 18 Algemene Procedureregels
18.1 Afwijking
Het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de in de Hoofdstukken 2 en 3 opgenomen regels mag slechts plaatsvinden nadat belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld bij het college gedurende een termijn van twee weken schriftelijk zienswijzen kenbaar te maken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
19.2 Overgangsrecht gebruik
19.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Artikel 20 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Parken Sonsbeek, Zijpendaal en Gulden Bodem 2011.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Situering En Begrenzing Plangebied
Het plangebied betreft de parken Sonsbeek, Zijpendaal en de Gulden Bodem. Het plangebied wordt begrensd door de Schelmseweg in het noorden, de wijk Alteveer-Cranevelt de Wagnerlaan en de Apeldoornseweg in het oosten, in het zuiden door de Sonsbeekweg en in het Westen door de Zijpendaalseweg en de wijk Hoogkamp. De exacte begrenzing is op de plankaart en op de kaart hieronder weergegeven.
Het park Sonsbeek ligt in de stad. In het park zijn toeristische en recreatieve functies gelegen. Het park Zijpendaal heeft een extensiever en meer besloten karakter. Gulden Bodem is afwisselend weidegebied met besloten bos en een meer open parkgebied.
Afbeelding 1: ligging plangebied
1.2 Aanleiding En Doel
Aanleiding is het bestemmingsplan “Parken Sonsbeek Zijpendaal Gulden Bodem uit 2005 te actualiseren volgens de standaarden uit de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Behalve een paar kleine aanpassingen, die hieronder worden genoemd, wordt in het nieuwe bestemmingsplan de bestaande situatie opnieuw bestemd. Dit betekent dat de bestaande functies en bebouwing(smogelijkheden) worden opgenomen in het bestemmingsplan.
De kleine aanpassingen betreffen ten eerste de mogelijkheid om in de bestemming "Groen-park" op een op de plankaart aangegeven plek, via afwijking van de bouwregels, een kiosk mogelijk te maken.
Aan deze bebouwing zijn in deze regels eisen gesteld wat betreft afmetingen. De bebouwing moet passen binnen de landschappelijke-, ecologische-, cultuurhistorische- en natuurwaarden. Dat betekent dat het gaat om een kleine voorziening.
Ten tweede wordt op het onbebouwbare deel van de bestemmingen "Horeca" en "Maatschappelijk" de mogelijkheid geboden om, eveneens via afwijking van de bouwregels, toch bebouwing van zeer beperkte omvang toe te laten. Ook hierbij gaat het om kleine bouwsels ten behoeve van afvalberging.
Ten derde wordt een al decennia lang ingenomen standplaats aan de Apeldoornseweg via een gewijzigde vaststelling door de raad alsnog positief bestemd. De bewuste plek heeft een aanduiding horeca=A binnen de bestemming "bos" toegestaan gekregen. In de ontwerpversie van het bestemmingsplan gold ter plaatse de bestemming "bos".
Verder geldt dat op enkele relevante onderdelen de tekst in hoofdstuk 4.3.2 en 6.5 van de toelichting is aangepast als gevolg van de gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan op bovengenoemd onderdeel en op een onderdeel dat betrekking heeft op de aanpassing van een een bestemmingsgrens.
Via gewijzigde vaststelling is ook de grens tussen de bestemmingen "Verkeer-wegverkeer" en ”Groen-park” langs de Sonsbeekweg één meter in zuidoostelijke richting verplaatst. Met deze verplaatsing wordt de aanleg van een vrijliggend fietspad langs deze weg niet meer mogelijk gemaakt.
Nadere informatie over de wijzigingen is terug te lezen in hoofdstuk 6.3 van de plantoelichting.
1.3 Opzet Bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit een kaart en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen samen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied.
De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard Vergelijkingen Bestemmingsplannen) 2008. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.
Met de bestemmingsomschrijvingen is er rekening mee gehouden dat het plangebied gezien wordt als het meest waardevolle groenbezit van de gemeente Arnhem. Het plangebied vormt een groene wig die tot het centrum van Arnhem doordringt en in verbinding staat met het Veluwemassief.
Het ruimtelijk beleid is gericht op het behoud en waar nodig verbetering van het gebied. Dit betekent een instandhouding van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden. Voor het behoud van de bijzondere waarden en van de monumentale waarden worden een adequaat beheer en terughoudendheid bij de aanpassing van de bestaande recreatieve voorzieningen als voorwaarden gesteld.
In gebieden waar sprake is van een aanwijzing tot beschermd stadsgezicht wordt normaliter er voor gekozen om de bescherming van de cultuurhistorische waarden vorm te geven op een cultuurhistorische waardenkaart. In dit bestemmingsplan waar sprake is van een voornemen om tot zo'n aanwijzing over te gaan is er voor gekozen om de bescherming van de cultuurhistorische waarden vorm te geven door opname van een omgevingsvergunningstelsel in de regels.Het merendeel van de bestemmingen lenen zich namelijk rechtstreeks tot deze vorm van bescherming. Waar dit niet het geval is (bij de bestemmingen "Agrarisch" en "Recreatie") is een functieaanduiding "landschapswaarden" toegevoegd. Dit zorgt ervoor dat de bestaande kwaliteiten van de gebieden die deze aanduiding hebben gekregen ook via een omgevingsvergunningstelsel beschermd worden.
1.4 Geldende Plannen
Het bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan "Parken Sonsbeek Zijpendaal Gulden Bodem", vastgesteld bij besluit van de raad van 26 september 2005 en goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Gelderland van 13 december 2005.
Afbeelding 2: overzicht geldende bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Ruimtelijke Situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Omdat het hier een bestemmingsplan voor een bestaand gebied betreft wordt in dit hoofdstuk voornamelijk de huidige ruimtelijke structuur van de gebieden Sonsbeek, Zijpendaal en Gulden Bodem beschreven.
2.2 Historische Ontwikkeling
Arnhem is ontstaan rond de 7e eeuw in de bocht van de Sint-Jansbeek. De beek stroomde van het stuwwallengebied ten noorden van Arnhem naar de Rijn. Op de gronden richting het noorden groeide sinds de ontbossing in de 16e eeuw alleen nog heide (arme zandgronden). In de 16e en 17e eeuw zijn de landgoederen ontstaan, waaronder Sonsbeek, Zijpendaal en de Gulden Bodem. Aan de beek stonden enkele watermolens (papier). Arnhem probeerde zich tijdens de uitbreidingen na 1800 te profileren als een aantrekkelijke woonstad voor wel-gestelde mensen. In 1899 kocht de gemeente een deel van het landgoed Sonsbeek met de bedoeling het te behouden als stadspark.
Ontstaansgeschiedenis park Sonsbeek
Het landgoed Sonsbeek bestond oorspronkelijk uit een kleiner gebied dan het huidige Sons-beek. In 1778 kwam het in handen van de Arnhemse burgemeester Gerhard Pronck, die meer gronden in de omgeving bezat. Het landgoed kreeg een vroeg-landschappelijke aanleg. Begin 1800 werd het park verkocht aan Baron De Smeth. Hij kocht ook het huis Hartgersberg, nu het hart van Sonsbeek. Het landgoed kreeg een nieuwe inrichting in de stijl van Engelse landschapsarchitectuur. De Sint Jansbeek werd hierbij deels getransformeerd tot een aantal grote waterpartijen. Langs de beek stonden verschillende molens en wasserijen, waarvan een aantal werd omgevormd tot semi-natuurlijke elementen zoals de grote waterval.
Tegen het einde van de 19e eeuw werd het park verkocht aan particulieren en exploitatiemaatschappijen. In 1899 kocht de gemeente een deel dat tot op heden als stadspark is blij-ven bestaan.
Van de molens is de Witte Watermolen in behouden staat overgebleven en van de Begijnemolen is alleen het molenhuis bewaard gebleven. In de Begijnemolen en in het omliggend gebied is het Nederlands Watermuseum gerealiseerd.
Ontstaansgeschiedenis park Zijpendaal
Het landgoed Zijpendaal bestond reeds in de 17e eeuw. Halverwege de 18e eeuw werden de bezittingen uitgebreid met ondermeer de Gulden Bodem. Het oude huis maakte plaats voor Huis Zijpendaal. De oranjerie en het koetshuis bleven bewaard. Zijpendaal had een formele Franse parkaanleg. Het gebied lag temidden van de heidevelden.
Begin 19e eeuw kreeg ook dit landgoed een landschappelijke aanleg. Vervolgens werd het in 1863 opnieuw gereorganiseerd.
Toen is waarschijnlijk het slingerende padenstelsel aangelegd. In 1925 werd het park in bruikleen aan de gemeente gegeven als openbaar wandelpark. De gemeente kocht het park in 1930.
Ontstaansgeschiedenis van de Gulden Bodem
De Gulden Bodem was in bezit van de eigenaar van Zijpendaal. In de 19e eeuw bestond het gebied uit uitgestrekte landerijen met dennenbossen, hakhout, akkernaaldbos, etc. Rond 1870 werd het gebied ingericht als een zelfstandig landgoed. Niet veel later werd het Jachthuis gebouwd. De inrichting van de Gulden Bodem was georiënteerd op Zijpendaal. In 1958 werd het Jachthuis eigendom van de gemeente. Enkele jaren later werd bijna alle bebouwing gesloopt. Het zuidelijke deel (omgeving Heemstralaan) is bebouwd.
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Park Sonsbeek
Sonsbeek heeft een driehoekige vorm, waarvan het laagst gelegen gebied reikt tot aan het centrum van Arnhem. De bebouwing van de aangrenzende woonwijken vormt een front naar het park en de overgang van stad naar park. Van noord naar zuid ligt een hoofddal, het stroomdal van de Sint-Jansbeek. De Parkweg vormt het zijdal. Deze dalen zijn tevens belangrijke zichtlijnen in het gebied. De beek is leidend voor de inrichting van het park. In de beek komen veel waterpartijen voor. In het zuiden stroomt de beek door een open weide-gebied. Hier liggen twee oude watermolens; de Begijne- en Witte watermolen. Naast de Witte Watermolen is een bezoekerscentrum ingericht in de oorspronkelijke gebouwen. In de Begijnemolen is het Watermuseum gerealiseerd. Samen vormt deze bebouwing een cultureel-educatieve hoek in het park.
Richting het oosten ligt het Huis Sonsbeek (de Witte Villa) met een voorentree van bijzondere bomen, grenzend aan een hertenkamp. In de Witte Villa zijn een restaurant en galerie gevestigd.
De hoofdtoegang van het park ligt aan de Apeldoornseweg en wordt gevormd door twee poortgebouwen. Grenzend aan de bosrand in noordelijke richting ligt, langs de beek, het Sonsbeek paviljoen met aan de achterzijde De Steile Tuin. Het park is toegankelijk door een stelsel van slingerende wandelpaden die veel doorkijkjes bieden en het geheel bijzonder maken.
Het huidige beeld van het park draagt kenmerken van een stijl die begin 19e eeuw overgewaaid is uit Engeland. Deze kenmerken zijn geïnspireerd door de natuur. Men trachtte romantische elementen uit het natuurlijke landschap na te bootsen. Kenmerkend zijn de vloeiende en kronkelende lijnen van paden, beplanting en waterpartijen. Hierdoor ontstonden geen strakke zichtlijnen, maar eerder doorkijken. Een voorbeeld hiervan is het uitzicht vanaf de Tellegenbank naar het Gouveneurshuisje in Zijpendaal. Op bepaalde uitgekiende plaatsen in het park wordt bewust gekozen voor het maken van zichtlijnen door de plaatsing van boomgroepen. Hierdoor ontstaan de zogenaamde vista's, zoals de zicht-lijnen vanaf de Witte Villa. Het in stand houden van deze bewust gecomponeerde ruimtelijke opbouw staat centraal. De geschiedenis is duidelijk terug te zien in het landschap; het gebied heeft een belangrijke cultuurhistorische waarde. De kenmerkende elementen zoals bos, waterlopen, vijvers, gebouwen, weiden, boomgroepen, lanen en zichtlijnen zijn aanwezig of moeten opnieuw worden ontwikkeld.
De Sint-Jansbeek loopt als waterverbinding door Sonsbeek en Zijpendaal. Daarnaast zijn in beide parken ook enkele kleinere vijvers en poelen aanwezig.
Zeer karakteristieke bosjes zijn de bronbosjes. Een dergelijk type bos, het Elzenbronbos, is zowel nationaal als internationaal uiterst zeldzaam. Het milieutype kenmerkt zich door een rustige dynamiek: constant uittredend basisch- en zuurstofrijkwater van gelijkmatige temperatuur. Paarbladige goudveil, kenmerkend voor dit bostype komt in beide bronbosjes voor. Daarnaast zijn soorten als kantige bastaardwederik, moeraswalstroo en geoorde zuring waargenomen. Markant in het vroege voorjaar is de bloeiende bosanemoon in het bronbosje van Sonsbeek.
Het beekmilieu wordt gekenmerkt door enkele zeer specifieke vogelsoorten. Voor de grote gele kwikstaart en voor de ijsvogel vormt de beek het leefgebied.
De grote gele kwikstaart is vooral te vinden bij de plaatselijk grindrijke oevers van de beek. De soort is bij de inventarisaties eind jaren 70 waargenomen. Bij de broedvogelinventarisatie van 1998 lijken ook weer enkele exemplaren van de soort in het gebied voor te komen. Een nog zeldzamer waterliefhebber de waterspreeuw is eind zeventiger jaren in de winterperiode in Sonsbeek gesignaleerd.
In het parkgedeelte, direct grenzend aan de Sint-Jansbeek, zijn gevarieerde bosranden en ondergroei aanwezig.
In enkele boomgroepen bij de Grote Vijver in Sonsbeek heeft zich sinds 1983 een reigerkolonie gevestigd. De laatste jaren zijn in de vijver ook meer aalscholvers waar te nemen.
In het parkgedeelte van Sonsbeek, Zijpendaal en Gulden Bodem zijn in de loop der tijd, als onderdeel van de parkaanleg, een aantal markante bomen aangeplant met dendrologische waarde. Gerard Pronck, in de periode rond 1742 eigenaar van het beekgedeelte, heeft een deel van deze markante bomen aangeplant.
Markante bomen vinden we bij de Sint-Jansbeek in Sonsbeek de treurbeuk, de kaukasische vleugelnoot, de moerascypres en de metasequoia glytostroboides. Vanaf de Tellengenbank loopt een laantje met tulpenbomen. Voor het huis Sonsbeek staat de Amberboom.
In Sonsbeek vormt de beuk voor het belangrijkste deel de bosbeplanting. Zo'n 70 % van het bos bestaat hier uit beukenbos van ruim 170 jaar oud. In grote delen van het bos vormen de beuken het zogenaamde 'beukenhallenbos'. De gladde rechte stammen bepalen het bosbeeld, het gesloten bladerdek begint pas op grotere hoogte. In delen van het bos waar in het oostelijk deel door stormschade ruimte in het kronendak is ontstaan, zijn de omgewaaide bomen blijven liggen. Door de rijkdom aan gradiënten heeft een scala van soorten zich hier ontwikkeld. In dit gedeelte van het bos krijgt de natuur meer ruimte.
In Sonsbeek zijn 36 soorten broedvogels waargenomen. Van de holenbroeders zijn de holenduif, kool- en pimpelmees, boomklever en boomkruiper, kauw en spreeuw waar-genomen. Van de struweelbroeders zijn merel, winterkoning en roodborst vertegenwoordigers.
Recentelijk zijn overblijfselen van een voormalige ijskelder gevonden nabij de koude vijver. Deze ijskelder is vermoedelijk gebouwd in het begin van de 19e eeuw, inmiddels vrijgegraven en onderzocht. De ijskelder heeft een grote archeologische waarde.
Verder bevinden zich in het park bevinden nog her en der verspreid verscheidene kunstwerken.
Park Zijpendaal.
DeParkweg vormt de grens tussen Sonsbeek en Zijpendaal. Aan de noordkant ligt een volkstuinencomplex.
In het dal nabij de Zijpendaalseweg staat kasteel Zijpendaal met bijbehorende oranjerie en koetshuis. Het kasteel wordt momenteel gebruikt als kantoor en ontvangstruimte door de stichting Gelderse Kastelen en het Gelders Genootschap. Het kasteel is omgeven door water. In de nabijheid liggen enkele open weidepercelen met boomgroepen. Ten noorden van het kasteel ligt de bron van de St.-Jansbeek.
Kenmerkend voor Zijpendaal is het laat 18e-eeuwse uitgestrekte grand canal begeleid door aan weerszijden bomen. Dit is een onderdeel van de barokke aanleg die later deels is omgevormd naar Engelse landschapsstijl. Voor het grootste deel is het landgoed bebost, aansluitend bij het noordelijke deel van Sonsbeek. Eveneens wordt het padenpatroon van Sonsbeek doorgezet in Zijpendaal. Verder heeft het landgoed twee, in het verlengde van elkaar gelegen, (spiegel)vijvers, met aan het noordelijke uiteinde een tuinhuis. Tussen beide vijvers bevindt zich een beeld. In het noordelijke deel ligt een complex bouwland, omsloten door bos. Ten noorden bevindt zich aan de Zijpendaalseweg een voormalige jachtopzienerwoning. In het uiterste noordoosten, ten zuiden van de Schelmseweg en ten westen van de Wolflaan bevindt zich een gebouwtje dat in gebruik is door een scoutingvereniging.
Het bosgebied van Zijpendaal en Gulden Bodem wordt gekarakteriseerd door oud loofbos van beuk, eik en berk, maar er is ook een zone met naaldhout, bestaande uit grove den, lariks douglas en abies grandis. De grove den op het hoger gelegen deel van Zijpendaal geeft een overgang aan naar de jonge grove dennenbossen van het Veluwemassief.
Doordat op Zijpendaal meer afwisseling is tussen loof- en naaldboomsoorten en er meer lichtboomsoorten aanwezig zijn, is onder het oude bos een nieuwe bosetage ontstaan met bomen en struiken. Plaatselijk zijn in de kruidlaag varens en bosbes te vinden.
In het bos staan individueel enkele waardevolle bomen, onder andere weymouth-dennen.
In het park Zijpendaal zijn 35 broedende vogelsoorten aangetroffen. In de bosgebieden zijn de grote bonte specht, boomklever en boomkruiper typerend voor het oude bos. In de gedeelten met spar is het goudhaantje een markante verschijning.
Park De Gulden Bodem.
Het terrein kent een hoogteverschil van 45 meter, oplopend in westelijke richting. Voor het grootste deel komt bosvegetatie voor. Langs de Zijpendaalseweg en de Schelmseweg liggen open landbouwgronden. Het centrale deel van het gebied, waar het voormalige Jachthuis stond, heeft een open karakter, waarin enkele grasvelden gelegen zijn. Middenin staat een kunstvoorwerp. Verder komen hier en daar boomgroepen voor. Aan de rand staat het nog bestaande koetshuis. Het gebied wordt doorsneden door een betrekkelijk dicht net van kronkelende paden. In het zuidoosten staat, nabij de toegangshekken aan de Zijpendaalseweg, een houten landhuisje.
In het park de Gulden Bodem is de bosbeplanting gemengd. In een van de boomgroepen op de weide groeit de Sequoiadendron giganteum. Bij de entree aan de Zijpendaalseweg staan ruim 300 jaar oude tamme kastanjes. Zuidelijk van het kasteel Zijpendaal staat een fraaie groep rode beuken, Fagus sylvatica Atropurpurea.
In het park hebben broedvogels aan de randen van het bos- en open parkgebied de grootste aantal territoria, merel, winterkoning, roodborst en tjiftjaf bereiken hier de grootste aantallen.
Op de Gulden Bodem zijn 30 broedende vogelsoorten waargenomen. Goudhaantje, kool- en pimpelmees komen voor in en rond het donkere naaldbos van fijnspar en douglas.
Hoofdstuk 3 Wettelijk- En Beleidskader
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.2.1 Rijks-, Provinciaal- en regionaal beleid
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat.
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030.
Het ruimtelijk beleid van de provincie is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio”. Het Streekplan, dat wordt vastgesteld voor een periode van 10 jaar, is een schakel tussen rijks- en gemeentelijke plannen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Bij de herziening van de Wro is het streekplan opgewaardeerd tot provinciale structuurvisie. In de "Wro-agenda" is neergelegd met welke (nieuwe) instrumenten het geformuleerde beleid wordt vormgegeven.
Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa' is de opvolger van het Regionaal structuurplan 2015 uit 1998. Het regionaal plan vormt het richtinggevend kader voor beleid en uitvoering van het regionaal beleid van de stadsregio op gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen.
3.2.2 Gemeentelijk beleid
Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. Om plannen en initiatieven goed op elkaar af te stemmen, stelt de gemeente met enige regelmaat een structuurplan vast. Het Structuurplan Arnhem 2010 (vastgesteld door de raad in 2000) beschrijft het ruimtelijk beleid voornamelijk in hoofdlijnen. Het plan is flexibel, zodat het kan inspelen op veranderende omstandigheden en inzichten. Formeel is het nieuwe Structuurplan Arnhem 2010 tien jaar van kracht: van 2000 tot 2010. Maar de inrichting van de ruimte werpt haar schaduw veel verder vooruit. Waar dat mogelijk is, richt het Structuurplan zijn blik daarom op het jaar 2030.
Het Structuurplan beschrijft het ruimtelijk beleid voornamelijk in hoofdlijnen. In het Structuurplan is kwaliteit belangrijker dan kwantiteit. Arnhem moet niet zozeer uitbreiden, als wel de bestaande ruimte beter en intensiever gebruiken. De nadruk ligt dan ook op veranderingen in de bestaande stad, met het
doel Arnhems kenmerkende kwaliteiten te versterken. Ruimte is een kritieke factor waar zuinig mee moet worden omgesprongen. De stad ligt immers op de ontmoetingsplaats van twee waardevolle ecologische systemen. De contrasten tussen intensieve bebouwing en open ruimte zijn kenmerkend voor Arnhem. Om dit contrast te behouden moet door intensivering verstedelijking plaats vinden in de bestaande stad. Het structuurplan is per stadsdeel verder uitgewerkt.
In 2006 is de Tussenrapportage Structuurvisie Arnhem 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Tussenrapportage wordt de bestaande Structuurvisie op een aantal punten herzien. Naast de herijking van het bestaande beleid wordt ook een uitwerking gepresenteerd voor het beleid met betrekking tot hoogbouw. Ten aanzien van het plangebied worden in de tussenrapportage geen relevante bijstellingen genoemd.
3.3 Welstandsbeleid
Arnhem kiest er in haar welstandsnota (2004) voor om zoveel mogelijk recht te doen aan de reeds bestaande verschillen in de bebouwde omgeving. Hiervoor is een indeling gemaakt in een aantal logische eenheden in de stad. Elke ruimtelijke eenheid heeft een welstandsniveau, 'zwaar', 'normaal', of 'licht', dat aangeeft in welke mate welstand in dat gebied wordt ingezet.
Voor het plangebied is het niveau zwaar aan de orde. Welstandsniveau 'zwaar' is toegedeeld aan gebieden die van cruciale betekenis zijn voor het totaalbeeld van de stad. Het gaat om de door het Rijk beschermde stadsgezichten en de gemeentelijk beschermde stadsgezichten. In het algemeen hebben de criteria een sterk conserverend karakter voor de direct zichtbare gevels. In het Welstandsbeleid is tevens een koppeling met erfgoed gemaakt. Dit betekent dat bij welstandtoetsing de monumenten, stadsgezichten en beeldbepalende panden mede worden beoordeeld op het behoud en/of versterking van de cultuurhistorische waarden. (voor BSG-plannen)
3.4 Verkeersbeleid
3.4.1 Rijksbeleid
De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling.
3.4.2 Provinciaal en regionaal beleid
De provincie Gelderland en het Knooppunt Arnhem-Nijmegen kennen respectievelijk het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan-2 en het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan.
De provincie Gelderland kiest voor een duurzame mobiliteit, waarbij het verkeers- en vervoerssysteem een sterke economie ondersteunt, welvaart versterkt en de sociale integratie stimuleert. Om dat te bereiken kiest Gelderland voor de volgende aanpak:
voorkomen, beter benutten, bouwen en beprijzen.
De essentie van het KAN-verkeersbeleid is identiek aan dat van de provincie Gelderland. Voor Arnhem is het project RegioRail KAN in het bijzonder van belang. Het KAN kiest als ruggengraat van ontwikkeling en vervoer het spoor tussen Zutphen-Zevenaar via Arnhem en Nijmegen naar Boxmeer en Cuijk. Planontwikkeling en –realisatie vinden bij voorkeur in bebouwd gebied en in de omgeving van het spoor plaats.
3.4.3 Gemeentelijk beleid
Als resultaat van de wisselwerking tussen Rijk, provincie/regio en gemeente, heeft de gemeente Arnhem haar actuele verkeersbeleid verwoord in het Structuurplan Arnhem 2010 en in het Stedelijk Verkeers- en Vervoersplan SVVP Arnhem 2010. De essentie ervan – overeenstemmend met die van Rijk, provincie en regio – is het terugdringen van de verkeersonveiligheid en het geleiden van de mobiliteit. Daarbij geldt het principe van vrijheid van keuze voor de mobilist, die de gemeente probeert te beïnvloeden door “verleidelijke” alternatieven aan te bieden. Ook speelt het prijsmechanisme hierin een steeds grotere rol.
Voor de werkingsduur van voorliggend bestemmingsplan is de uitwerking van het SVVP in het Categoriseringsplan Arnhem 2000 richtinggevend. Het categoriseringsplan werkt uit hoe de verkeersruimte in Arnhem duurzaam veilig (her-)ingericht wordt. Arnhem kent twee typen wegen:
1) de verblijfsgebieden en 2) de verkeersaders. Deze laatste zijn de hoofd- en ontsluitingswegen en vormen het Arnhemse hoofdwegennet voor het autoverkeer. Deze wegen kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten krijgen het karakter van de 30 km/uurzone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen. Veelal zijn het woonstraten.
Het SVVP Arnhem 2010 is voor het onderdeel parkeren nader vormgegeven in de Parkeernota Arnhem 2003-2010 en in uitwerkingen van deze nota.
Het parkgebied Sonsbeek (evenals Zijpendaal en Gulden Bodem) is niet voor autoverkeer toegankelijk. Het parkeren moet plaatsvinden op de rondom, in en nabij deze parken bestaande parkeerterreinen. Voor de in de parken aanwezige horecagelegenheden en andere voorzieningen gelden de parkeernormen die in het werkdocument parkeer- en locatiebeleid staan vermeld. De bestaande parkeerterreinen bieden voldoende capaciteit om te voldoen aan deze normen.
3.5 Milieubeleid
In de Integrale Milieuvisie 2008-2011 is aangegeven hoe het milieubeleid een positieve bijdrage kan leveren aan maatschappelijke thema’s als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid,duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunten zijn duurzame ontwikkeling en een optimale leefomgevingskwaliteit van de stad.
In 2008 heeft de gemeenteraad Hoofdstuk 3 "Gebiedsgerichte aanpak" van de Integrale Milieuvisie 2008-2011 vastgesteld. De gebiedsgerichte aanpak vormt de kern van de integrale milieuvisie en is een uitwerking van de zonering van milieukwaliteiten die in het Structuurplan Arnhem 2010 zijn opgenomen. Hiermee differentiëren we milieuambities naar verschillende gebieden. Niet overal in de stad streven we immers dezelfde milieuambities na: in een dynamisch centrum accepteren we bijvoorbeeld meer geluid dan in een woonwijk. Wel wordt rekening gehouden met grenswaarden en streefwaarden. Grenswaarden mogen niet worden overschreden. Van streefwaarden kan worden afgeweken als daar - op een hoger schaalniveau- aantoonbare milieuwinst tegenover staat en zolang er geen concentratiegebieden ontstaan waar de milieubelasting zich ophoopt.
Door expliciet te maken welke milieukwaliteiten we in het betreffende gebied willen handhaven of realiseren, wordt ook duidelijk of een bepaalde ontwikkeling wel of niet past in het betreffende gebied.
Bestemmingsplangebied
In het bestemmingsplangebied komt het gebiedstype stedelijk groen en water voor.
De na te streven milieukwaliteit in het gebied is goed en de toegestane milieubelasting laag. Er wordt in het algemeen voldaan aan de streefwaarden.
In de volgende hoofdstukken worden per beleidsthema het beleidskader, de analyse van het plangebied en de conclusies voor de beleidsinzet gegeven. Prioritering van de beleidsinzet vindt plaats aan de hand van de methode beschreven in de Integrale Milieuvisie, deel 1 hoofdstuk 3.
3.5.1 Geluid
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving.
Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.
In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.
De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).
Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde van de gemeente Arnhem van toepassing.
Beleidsplan Geluid
Op 5 augustus 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naar mate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.
3.5.2 Luchtkwaliteit
Wet Luchtkwaliteit 2007
De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in de nieuwe Wet Luchtkwaliteit. Het doel van de Wet
Luchtkwaliteit 2007 is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.
Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:
· PM10 (fijnstof)
o de jaargemiddelde concentratie van 40 ìg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;
o de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 ìg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
· NO2 (stikstofdioxide)
o de jaargemiddelde concentratie van 40 ìg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;
o de uurgemiddelde concentratie van 200 ìg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.
Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.
Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit van kracht geworden. De wet is nodig omdat de aanleg van een groot aantal bouwprojecten en bestemmingsplannen stilgelegd zijn door uitspraken van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De grenswaarden zijn ongewijzigd gebleven, maar de nieuwe wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit LuchtKwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is 1 augustus 2009 van kracht geworden.
Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit
Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de onlangs van kracht geworden Wet Luchtkwaliteit is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.
3.5.3 Hinder
In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.
3.5.4 Externe veiligheid
Externe Veiligheid
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).
Landelijk beleid
Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.
Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, komt in 2009/2010 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.
Gemeentelijk beleid
Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid 2005-2008 vastgesteld. Op 16 februari 2009 heeft de gemeenteraad besloten om het beleidsplan met 2 jaar (tot en met 2010) te verlengen. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
3.5.5 Groen en ecologie
Rijksbeleid:
Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Natura 2000
De Veluwe, Neder Rijn, IJssel en uiterwaarden in Arnhem zijn onderdeel van de EHS en daarmee onderdeel van een samenhangende Europese ecologische hoofdstructuur; Natura 2000. In Natura 2000 wordt onder meer aangegeven dat de grote wateren een cruciaal en onverbrekelijk onderdeel van de EHS beslaan. Het Arnhemse deel van het rivierengebied en de Veluwe liggen cruciaal in de natuurstructuur. Het Arnhemse deel van de Veluwe vormt een onderdeel van de totale natuurstructuur van de Veluwe.
Natura 2000 is per 1 oktober 2005 door de nieuwe Natuurbeschermingswet overgenomen. De Natura 2000 gebieden in Arnhem zijn: Veluwe, Gelderse Poort en IJssel. Voor elk van deze gebieden zijn habitattypen en soorten benoemd die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet 1998. De bescherming van de Natura 2000 gebieden is vergelijkbaar met de bescherming volgens artikel 6 van de Habitatrichtlijn, die de afgelopen jaren in Nederland is toegepast. Nederland past hiervoor een vergunningenstelsel toe. Er geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van habitats of een verstorend effect op de soorten, waarvoor het gebied is aangewezen, mogen optreden.
Om de effecten van de ruimtelijke ingrepen van het bestemmingsplan op het Natura 2000-gebied te toetsen, moet de Habitattoets worden uitgevoerd, bestaande uit een voortoets. De voortoets verkent of door de ontwikkelingen waarin het plan voorziet mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het leveren van de informatie (zorgplicht, artikel 19l). Het bevoegd gezag toetst de gegevens. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een natuurbeschermingswetvergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarbinnen het beschermingsgebied ligt.
In de strategische milieubeoordeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen ten behoeve van het Regionaal Plan 2005-2010 zijn effecten op de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) ten gevolge van woningbouw onderzocht. In dat kader is aangegeven dat de toetsing van plannen in de nabijheid van een beschermd gebied betrekking heeft op gebieden binnen een afstand van 2 kilometer.
Flora- en Faunawet 2002
De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels afwijken of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Eind januari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën: tabel 1. algemeen beschermde soorten; tabel 2. beschermde soorten en tabel 3. streng beschermde soorten.
Provinciaal beleid:
Ecologische hoofdstructuur (EHS)
De provincie heeft de EHS nauwkeurig aangegeven in de gebiedsplannen Natuur en Landschap. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de EHS is geregeld in het Streekplan Gelderland, vastgesteld door Provinciale Staten op 29 juni 2005. De Provinciale Staten hebben op 1 juli 2009 de nieuwe grenzen van de EHS in het Streekplan definitief vastgesteld. Doel van de herbegrenzing is de EHS 'robuuster' te maken. Met robuust wordt bedoeld een netwerk van natuurgebieden waar waardevolle en kwetsbare natuur optimaal kan voortbestaan.
Binnen de EHS geldt de 'nee-tenzij'-benadering. Bestemmingsplanwijziging is niet mogelijk als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
Het totale uiterwaardgebied is benoemd als waardevol landschap. Het ruimtelijk beleid voor waardevolle landschappen is het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten.
Richtlijn compensatie natuur en bos
De provincie heeft het compensatiebeleid "De Compensatierichtlijn natuur en bos" als uitwerking van het Streekplan Gelderland en de Structuurschema Groene Ruimte opgesteld. De gemeente zal dat compensatiebeleid uitvoeren. Is de provinciale richtlijn van toepassing dan treed de gemeentelijke regelgeving terug.
Uitgangspunt van het compensatiebeleid is dat natuur en bos alleen plaats kunnen maken voor een ander ruimtegebruik als er voor de specifieke locatiegebonden ontwikkeling geen alternatieve locaties aanwezig zijn (nee-tenzij-beleid). In principe dient natuur door natuur en bos door bos te worden gecompenseerd. De compensatierichtlijn is van toepassing op
- 1. alle natuur die op de streekplan- of bestemmingsplankaart de bestemming natuur heeft of een vegetatiewaarde van 6 of hoger heeft;
- 2. gebieden met de bestemming bos, zoals aangegeven op streekplan of bestemmingsplankaart;
- 3. alle gebieden die conform de Boswet herplantplichtig zijn, zowel binnen als buiten de bebouwde kom Boswet.
Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij het acceptabel is dat bos door natuur vervangen wordt. Die situaties worden beschreven in de Nota Open Bos.
De compensatierichtlijn kent een kwaliteitstoeslag, bij wijziging van functie dient dus meer bos of natuur te worden gerealiseerd dan verloren gaat.
Boswet
De Boswet is van toepassing op alle bossen en houtopstanden groter dan 10 are of - in geval van rijbeplantingen - meer dan twintig bomen, die gelegen zijn buiten de zogenaamde 'bebouwde kom Boswet'. De Boswet verplicht om de grond waarop het bos of de bomen hebben gestaan binnen drie jaar opnieuw in te planten.
Als voor de uitvoering van een werk de bestemming moet worden gewijzigd treedt de provinciale richtlijn 'Bos- en natuurcompensatie' in werking. Deze richtlijn is een uitwerking van het Streekplan en geldt ook voor bos binnen de zogenaamde 'bebouwde kom Boswet'.
Gemeentelijk beleid:
Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015
Op 28 juni 2004 is het groenplan 2004-2007/2015 vastgesteld. De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.
De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor de herontwikkeling te worden meegegeven. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. Voor het bestemmingsplan is een groenbalans noodzakelijk, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels van de gemeente zijn toegepast.
Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel.
Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:
- alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn;
- barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.
Er worden 5 samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.
3.5.6 Water
Europees beleid
Vanaf 2000 is ter verbetering van de chemische en ecologische waterkwaliteit van alle Europese wateren de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De kaderrichtlijn omvat regelgeving voor zowel het oppervlaktewater als het grondwater. De streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, maar eventueel kan, mits goed onderbouwd, uitstel worden verleend tot uiterlijk 2027 (derogatie). De plannen voor de (deel)stroomgebied zijn door de verschillende partijen, met uitzondering van het Rijk, in 2009 vastgesteld en bevatten doelen, ambities en maatregelen.
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het vernieuwde Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel 2008). Het bestuursakkoord heeft tot doel "om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden en te anticiperen op de klimaatsverandering". Verder is de watertoets ook in het NBW-actueel een belangrijk instrument om water verantwoord in te passen in ruimtelijke ontwikkelingen.
In de Nota Ruimte is water een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de Waterwet die op 22 december 2009 van kracht is geworden. In de Waterwet zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.
Provinciaal en regionaal beleid
Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.
Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. Nieuw is de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de waterwet. Een belangrijk aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in de volgende drie gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt: 1. bij onttrekkingen voor drinkwaterwinning; 2. bij onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen, zoals koude- en warmte opslag (KWO) en 3. bij onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.
De gemeenten in Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) hebben het Convenant Duurzaam Bouwen in het KAN (2000) opgesteld. Het 'pakket duurzaam bouwen' maakt hier onderdeel van uit. Voor water is het volgende streefbeeld opgesteld: natuurlijke waterhuishouding (vermindering verdroging) en schone water in de wijk, waardoor natuurontwikkeling mogelijk is.
Beleid waterschap en gemeente
Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2010-2015) en de Keur en legger van het waterschap.
Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.
1. Gemeentelijk RioleringsPlan (2009-2013), vastgesteld op 26 mei 2008; dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.
2. Waterplan Arnhem (2009-2015). Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft op 19 oktober 2009 het waterplan vastgesteld. Op 26 februari 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen de intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen: a. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
b. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen; c. Goede kwaliteit water en waterbodem en d. Bewustwording.
Resumé
Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:
- er geen negatieve verstoring van de grondwaterstanden en -stromingen mag worden veroorzaakt om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen.
- er maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.
- het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt.
- het gebruik van uitloogbare materialen niet is toegestaan.
3.5.7 Bodem
Voor een beheerbestemmingsplangebied moet worden getoetst of de kwaliteit van de bodem (inclusief grondwaterkwaliteit) de aanwezige bestemmingen/functies toelaat. Voor een ontwikkellocatie moet worden getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Daarnaast moet worden getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van het ontwikkelplan.
Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:
- Wet bodembescherming (Wbb, 1 januari 2006, gewijzigd 1 oktober 2008 en 1 april 2009);
- Beleidsnota bodem 2008 (Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen,
27 november 2007);
- Beleidsnota 'Hergebruik van licht verontreinigde grond in Arnhem' (november 1999, met aanvullingen in 2001 en 2002).
3.5.8 Cultuur en archeologie
Rijksbeleid
Monumentenwet
Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorische erfgoed in Nederland
Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
- archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
- vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
- bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.
Inmiddels is het verdrag vertaald in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007).
Provinciaal beleid
Nota Belvoir
Het Belvedère-uitgangspunt "behoud door ontwikkeling" is in 2000 overgenomen in de provinciale Nota Belvoir. Doel is dat cultuurhistorie voortaan prominent wordt meegewogen bij de ontwikkeling van alle ruimtelijke en economische plannen. Om nog meer in te kunnen spelen op de kansen die cultuurhistorie biedt voor de ruimtelijke omgeving, kiest de Provincie met de nieuwe nota Belvoir 3 voor een gebiedsgericht en uitvoeringsgericht beleid. In de nota worden 10 cultuurhistorisch waardevolle gebieden benoemd, waarnaar speciale aandacht zal uitgaan. Relevant voor Arnhem is de aandacht voor het Veluwemassief, de Veluwezoom en het Rivierengebied.
Beleidskader archeologie - cultuurhistorisch beleid 2009-2012 (uit de nota Belvoir 3).
Een van de acties uit het beleidskader is het werken volgens een interim-kader (met op termijn realisatie van een definitief beleidskader). Met dit interim-kader geeft de provincie aan hoe zij de komende 4 jaar (2009-2012) hun medeverantwoordelijkheid voor het Gelders archeologisch erfgoed invullen.
Selectief wordt gericht op een aantal parelgebieden. Dit zijn gebieden die van bijzonder belang zijn voor de cultuurhistorische identiteit van Gelderland. Het beleidskader is bij dit bestemmingsplan van belang omdat het plangebied van dit bestemmingsplan binnen zo'n parelgebied valt.
De archeologische (verwachtings-)waarden zijn hier van provinciaal belang en verdienen daarom bijzondere aandacht en inzet van de provincie. In de andere gebieden ligt de verantwoordelijkheid en het initiatief bij de gemeenten.
Gemeentelijk beleid
Erfgoednota 'Panorama Arnhem'
In de Erfgoednota 2008-2012 wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert de komende twintig jaar in hoog tempo. Het nieuwe erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.
Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt.
In het belang van de cultuurhistorie is het goed te onderkennen dat ieder parkdeel (Sonsbeek, Zijpendaal en Gulden Bodem) zijn eigen specifieke identiteiten bezit. Het centrale deel van het parkengebied is gelegen in en aan de rand van de Jansbeek, de sprengenbeek als landschappelijk drager van het gebied. Hierlangs zijn van oudsher watermolens en vervolgens de transformatie daarvan naar landschappelijke vormen beeldbepalend. De hellingen langs het dal en de hoger gelegen gronden zijn begroeid met parkbossen. De historische buitenplaatsen en landgoederen liggen op de overgang van dal naar helling. Hier staan ruimtelijke composities rond lange zichtlijnen centraal.
Voor een nadere beschrijving van deze identiteiten wordt verwezen naar blz. 11 van de toelichting. Daar wordt de ontstaansgeschiedenis van de parken Sonsbeek, Zijpendaal en Gulden Bodem beschreven waarbij deze identiteiten worden vermeld.
Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.
Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:
- in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 30 m2;
- in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;
- in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
- in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2000 m2.
Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.
Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren worden de volgende strategieën ingezet:
1.Behouden door ontwikkelen; 2. Behouden door beschermen; 3. Adviseren, stimuleren en verleiden;
4.Kennis verwerven en verspreiden.
3.6 Sport, Recreatie En -Spelenbeleid
In 2005 is de Sportnota "Sport over de breedte" vastgesteld. Het sportbeleid concentreert zich rond vijf thema's:
- 1. Samenhang tussen bewegingsonderwijs, sportbuurwerk en sportverenigingen met het doel meer mensen in beweging te krijgen;
- 2. Verbeteren van de kwaliteit van sportverenigingen, uitgaande van de cruciale rol van sterke sportverenigingen voor het sportaanbod in Arnhem;
- 3. Voldoende en kwalitatief goede sportaccommodaties: bestaande accommodaties aanpassen aan de huidige kwaliteitsnormen, goede spreiding van voorzieningen over de stad en nieuwe voorzieningen waar dat wenselijk is;
- 4. Topsport in de stad als het evenementen betreft;
- 5. Dienstverlening in de sport: ondersteuning van verenigingen, informatie en advies en belangenbehartiging.
In 2009 is de "Nota Ruimte voor de Jeugd (Spelennota) 2010-2020" vastgesteld. In vervolg daarop worden uitvoeringsplannen per wijk gemaakt.
Recreatieve voorzieningen.
In het plangebied van de parken Sonsbeek, Zijpendaal en de Gulden Bodem komen diverse kleinschalige recreatieve voorzieningen voor die vanwege die kleinschaligheid niet als zodanig worden bestemd. Vanwege het ondergeschikte karakter kunnen zij binnen de hoofdbestemming worden ondergebracht. De recreatieve voorzieningen die wel worden bestemd zijn de volkstuinen gelegen ten noorden van de Parkweg en het hertenkamp in het park Sonsbeek nabij de Apeldoornseweg.
3.7 Economisch Beleid
De gemeente heeft haar economische visie en koers voor de middellange termijn vastgelegd in de Economische Agenda Arnhem 2015. De agenda stelt dat in de eerste plaats de basis op orde moet zijn. De gemeente wil daarom zorgen voor een gunstig ondernemingsklimaat door adequate dienstverlening te bieden en geschikte, goed bereikbare vestigingsplaatsen in een stimulerende economische omgeving. In de tweede plaats kunnen de sterke sectoren verder uitgebouwd. Het gaat dan om de verdere versterking als zesde kantorenstad van ons land, en het behalen van winst in de sectoren zorg & welzijn en toerisme & vrije tijd. Tot slot gaat de gemeente Arnhem extra werk maken van haar kansrijke economische clusters: energie- & milieutechnologie en mode & design. Dit zijn bedrijvensectoren, waarin Arnhem bijzonder is en die een sterke basis bieden om een regionale en nationale positie op te bouwen.
De Economische Agenda levert een bijdrage aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van de stad en het tegengaan van de maatschappelijke tweedeling. De agenda bepaalt de gemeentelijke koers en is opgesteld na stadsgesprekken met ondernemers en onderwijs- en kennisinstellingen. De gemeente stimuleert de economische ontwikkeling en is regisseur van het samenspel tussen overheid, ondernemers, onderwijs en onderzoek. In de stadsgesprekken hebben de partners duidelijk gemaakt, wat zij gezamenlijk kunnen en willen doen om het ondernemingsklimaat te versterken.
Arnhem heeft relatief gezien een groot aantal arbeidsplaatsen (rond de 100.000), dat voor een belangrijk deel (ongeveer 35.000) wordt vervuld door niet-Arnhemmers. Het aandeel Arnhemmers met een lage opleiding en met beperkte kansen op de arbeidsmarkt is groot. De aanpak uit de Economische Agenda levert naast banen voor hoog en middelbaar opgeleiden, vooral ook banen voor lager opgeleide inwoners op.
Wijkeconomie
Het stimuleren van 'werken in de wijk' oftewel wijkeconomie, zoals vastgelegd in de gelijknamige Nota Wijkeconomie (2001), blijft een belangrijk thema. De ontwikkeling van kleinschalige bedrijvigheid en werkgelegenheid levert een bijdrage aan de verbetering van de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk. In dit verband is het werken aan huis, binnen duidelijk beperkte kaders, toegestaan. Concreet betekent dit dat de gemeente actief blijft bij het stimuleren van woon-werkeenheden en het ontwikkelen van kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen in wijken, bedoeld voor bedrijven in de ambachtelijke bedrijvigheid en de persoonlijke, zakelijke en overige dienstverlening.
Toerisme en vrije tijd
In het stadsprogramma Arnhem Aantrekkelijke Centrumstad is de economische opgave 'meer (toeristische) bezoekers en bestedingen' opgenomen. Toerisme en Vrije Tijd is in de Economische Agenda 2015 benoemd als sterk segment, dat we verder willen uitbouwen.
Beleidsmatige afwegingen en het creëren van de juiste randvoorwaarden hiervoor vinden plaats binnen de verschillende reeds belegde deelterreinen zoals horecabeleid, hotelbeleid, cultuurbeleid, sportbeleid, evenementenbeleid, openluchtrecreatie, binnenstadsbeleid, toeristische marketing, citymarketing en erfgoedbeleid. Met uitzondering van 'openluchtrecreatie' gelden voor al deze deelterreinen vigerende beleidsplannen. Er is (nog) geen overkoepelend beleidsdocument 'Toerisme en Vrije Tijd'. Voor vormen van 'Leisure' die niet vallen onder de hiervoor genoemde terreinen – veelal commerciële functies als bioscopen, bowlingbanen, fitnesscentra en dergelijke – is geen vigerend beleidsdocument. Deze vallen in de bestemmingsplancategorie 'recreatie'.
Er wordt gewerkt aan een actieplan 'toerisme en vrije tijd', waarin o.a. aandacht is voor de onderlinge verbindingen tussen de hiervoor genoemde beleidsterreinen, samenhangende doelstellingen én een samenhangend actieplan.
Horeca
De horecanota Gastvrij Arnhem (2005) geeft de uitgangspunten aan voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling ten aanzien van horeca. Hoofdlijn van de nota is de randvoorwaardenscheppende en faciliterende rol van de gemeente, zodat een evenwichtig aanbod van horeca ontstaat. Horecaontwikkeling is afgestemd op de functie van het gebied. De ontwikkeling van de attractieve stad vraagt om horecaontwikkeling met name in de binnenstad en omgeving. In de detailhandelgebieden (Kronenburg, Presikhaaf) heeft horeca vooral een belangrijke ondersteunende functie voor de detailhandel. Ook in de toeristische centra van de stad heeft de horeca een ondersteunende functie. In woonwijken heeft horeca een verzorgende functie. En langs de radialen heeft het een bovenwijkse of stedelijke functie.
Het gemeentelijk beleid krijgt mede gestalte door vergunningverlening en handhaving. Dit gebeurt integraal; dat wil zeggen dat de verschillende beleidsterreinen op elkaar worden afgestemd (bijvoorbeeld openbare orde en veiligheid, voedsel- en brandveiligheid, milieu, gezondheid). Zo ontstaat duidelijkheid voor de horeca-ondernemers en andere belanghebbenden. Daarnaast wil de gemeente een goede gesprekspartner zijn voor ondernemers en ontwikkelingen stimuleren.
Hotels
De Gemeenteraad heeft in 2008 ruimte geboden voor de ontwikkeling van één of meer hotels in de binnenstad (gebied binnenstad, inclusief de singels en het Coehoorngebied). De gemeente werkt mee aan het bouwvergunning- en planologisch traject voor een hotelontwikkeling. Als criterium is gesteld dat het moet gaan om hotels:
- in het hogere segment, die zowel de zakelijke als de toeristische markt bedienen;
- die door hun uitstraling zich onderscheiden en het imago van Arnhem als innovatieve en creatieve stad versterken (bijv. een designhotel);
- die de parkeerbehoefte in of nabij het pand oplossen.
De marktruimte is bepalend voor de uitbreidingsruimte. Een hotelontwikkeling is ook mogelijk buiten de binnenstad. Bij deze ontwikkelingen wordt per geval bestuurlijk beoordeeld of de ontwikkeling een meerwaarde oplevert voor de toeristische ontwikkeling van Arnhem
Kantoren
In de Nota Herijking Kantorenbeleid Arnhem 2008 – 2020 staat het herstel van het evenwicht in de kantorenmarkt centraal. Hiertoe wordt ingezet op hergebruik van langdurig leegstaande kantorenpanden, alsmede het beperken en faseren van nieuwbouwplannen. Nieuw kantorenprogramma wordt beperkt tot een gelimiteerd aantal strategische locaties in de stad (o.a. Arnhem Centraal, Rijnboog, Centrum Zuid, Arnhems Buiten en IJsseloord II). Ontwikkeling van kantoren buiten deze locaties is ongewenst.
Evenementen
In de nota Regels voor evenementen in Arnhem (maart 2010) zijn de randvoorwaarden vastgelegd waaronder evenementen in Arnhem kunnen plaatsvinden. Arnhem verwelkomt aantrekkelijke en goed georganiseerde evenementen en ondersteunt deze. Tegelijkertijd wil de gemeente voorkomen dat de evenementen onnodige overlast aan omwonenden of schade aan de natuur veroorzaken. Daarom zijn door het college regels vastgesteld en zijn terreinen - ook in de parken - aangewezen waar evenementen kunnen worden georganiseerd. Dit betekent niet dat er op andere locaties geen evenementen kunnen plaatsvinden, maar de randvoorwaarden waaronder zijn dan wel stringenter en worden per evenement via de evenementenvergunning geregeld.
De evenementen vinden in de regel en ook bij voorkeur plaats op de volgende (aangewezen) evenemententerreinen:
- Sonsbeek-Ronde Weide;
- Sonsbeek-Grote Vijver (Boerderij);
- Sonsbeek-Tellegenlaan (Witte Villa);
- Zypendaal (gazon naast Kasteel);
- Sonsbeek, terrein plateau Steile Tuin;
- Sonsbeek, terrein tussen Bezoekerscentrum Sonsbeek en Watermuseum;
- Park Presikhaaf;
- Steenfabriek Meinerswijk;
- Steenfabriek Elden.
Gelet op het ontbreken van het permanente karakter zijn de evenementen en festivals niet als zodanige activiteiten in het bestemmingsplan bestemd. De activiteiten kunnen worden toegestaan door middel van het evenementenvergunningenstelsel. Bij de vergunningverlening zal worden getoetst aan de in bovengenoemde nota vastgelegde Regels voor Evenementen. Bij het houden van evenementen moet het type evenement per locatie worden beoordeeld naar draagkracht, geluidbelasting, aantal mensen, hinder en dergelijke.
3.8 Coffeeshopbeleid
De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd.
In het plangebied zijn geen coffeeshops aanwezig of toegestaan op grond van het coffeeshopbeleid. Er is geen ruimte voor het afgeven van exploitatievergunningen.
3.9 Prostitutiebeleid
In de nota Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000) is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:
- concentratie van de raamprostitutie op één plek;
- het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier);
- het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS- wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;
- concentratie van de tippelprostitutie.
Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig. In Arnhem mogen maximaal 8 seksinrichtingen zijn, waarbij er maximaal één seksinrichting per CBS-telgebied is toegestaan. In dit CBS-telgebied (met name in de wijk Transvaalbuurt) is een seksinrichting aanwezig. Daarom zal zolang deze inrichting niet verdwijnt een eventuele nieuw aanvraag niet gehonoreerd worden.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. De op de kaart aangegeven contouren en straalpaden kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties. Het is echter ook mogelijk dat oplossingen worden gevonden door ter plaatse maatregelen te treffen of randvoorwaarden op te nemen in milieuvergunningen. De contouren hebben dus met name een signalerende functie voor eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
4.2 Beschermd Stadsgezicht
Het Rijk (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) kan op grond van de Monumentenwet 1988 stads- en dorpsgezichten aanwijzen of zo'n aanwijzing weer intrekken. De aanwijzing verplicht de gemeenteraad tot de vaststelling van een beschermend bestemmingsplan. Indien reeds een bestemmingsplan vigeert kan worden bepaald in hoeverre het wordt aangemerkt als beschermend plan.
Het park Sonsbeek en een groot deel van het park Zijpendaal zijn door de gemeente aangemerkt als beschermd stadsgezicht. Ook het Rijk kan op grond van de Monumentenwet 1988 (hoofdstuk IV art. 35 e.v.) stads- en dorpsgezichten aanwijzen of zo'n aanwijzing weer intrekken.
Ten aanzien van de parken Sonsbeek, Zijpendaal en De Gulden Bodem met de voornamelijk rond 1900 gerealiseerde bebouwing aan en nabij de Apeldoornseweg, de Sonsbeekweg en de Zijpendaalseweg, zoals weergegeven in de beschermde stadsgezichtenkaart, is het voorstel gedaan deze gebieden tevens aan te wijzen als Rijks beschermd stadsgezicht. In een rapport van het Gelders Genootschap van januari 1998 is het voorstel tot aanwijzing nader toegelicht.
De begrenzing van deze door het Rijk aan te wijzen gebieden, inclusief de deelgebieden Gulden Bodem, Zypendaal en Sonsbeek, is met een groene kleur op een kaart hiernaast weergegeven. Ter vergelijking is hierop geblokt ook het plangebied van dit bestemmingsplan weergegeven.
Wanneer de groene gebieden door het Rijk als beschermd stadsgezicht wordt aangewezen betekent dit dat in deze gebieden zo min mogelijk aantastingen plaats mogen vinden. Behoud van het aanwezige historische karakter is uitgangspunt. De cultuurhistorische waarde mag niet vernietigd of anderszins onherkenbaar gemaakt worden. Waardevolle objecten en complexen binnen deze gebieden dienen beschermd en duurzaam beheerd te worden.
Daarnaast bevinden zich in de te beschermen gebieden (historische) objecten en complexen, die geen kwalificatie hebben gekregen. Sloop en vervangende nieuwbouw zijn bij deze laatste categorie mogelijk, maar hieraan zullen in het kader van de bescherming duidelijk omschreven voorwaarden verbonden worden.
4.3 Milieu
4.3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. De op de kaart aangegeven contouren en straalpaden kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties. Het is echter ook mogelijk dat oplossingen worden gevonden door ter plaatse maatregelen te treffen of randvoorwaarden op te nemen in milieuvergunningen. De contouren hebben dus met name een signalerende functie voor eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
De milieuaspectenstudie is verricht op basis van het ontwerp-bestemmingsplan. De wijzigingen die bij de gewijzigde vaststelling zijn aangebracht zijn niet opnieuw in deze studie betrokken. De reden hiervoor was dat de wijzigingen pas zijn aangebracht op het moment van vaststelling door de raad.
Wel heeft een redactionele aanpassing van de tekst in hoofdstuk 4.3.2 plaatsgevonden.
4.3.2 Milieu- en omgevingsaspecten
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving En -Verantwoording
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de plankaart en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de plankaart en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
5.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. afwijken);
- 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- 1. Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen. - 2. Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
5.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:
- 1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
- 2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
- 3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
- 4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In paragraaf 5.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
5.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- 1. Artikel 14 Antidubbeltelregel
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend - 2. Artikel 15 Algemene bouwregels
Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage. - 3. Artikel 16 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn de algemene bouwregels opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan. - 4. Artikel 17 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de afwijkingsvoorwaarden beschreven. Deze afwijkingen gelden voor het hele plangebied. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.
5.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
5.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
5.3.1 Algemeen
Parkeernormen
Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening kunnen parkeernormen niet meer worden opgenomen in de bouwverordening. Dit betekent dat de gemeente bij nieuwbouwplannen niet meer een aantal parkeerplaatsen kan eisen. Indien bij de bouw van nieuwe woningen, kantoren of andere functies onvoldoende parkeerplaatsen worden aangelegd, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de omgeving. Om bij nieuw- en verbouw toch de mogelijkheid te hebben de aanvrager te verplichten een minimaal aantal parkeerplaatsen aan te laten leggen, kan hiervoor een parkeernorm worden opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is gekozen om voor de bestemmingen Horeca, Maatschappelijk en Wonen een verwijzing op te nemen naar de parkeernormen die opgenomen zijn in bijlage 2 van de regels. De parkeernormen die zijn opgenomen in deze bijlage komen voort uit de CROW-publicatie 182: Parkeercijfers - basis voor parkeernormeringen. In de parkeernorm is voor de verschillende functies aangegeven hoeveel parkeerplaatsen er moeten worden aangelegd op eigen terrein en hoeveel plaatsen er bereikbaar moeten zijn voor de bezoekers. Per functie wordt verwezen naar de bestemmingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Bij de bestemming/functie wonen wordt voor een rijwoning een andere norm voorgeschreven als voor een halfvrijstaande of vrijstaande woning. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende woningtypes zoals studentenhuizen, kamer bewoning en aanleunwoningen/serviceflats terwijl bewoners van deze woningtypes normaal wel minder auto's bezitten. Daarvoor is binnen de bestemmingen een afwijking opgenomen waarmee een lagere parkeernorm kan worden vastgesteld. Voorwaarde is wel dat deze lagere norm niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving.
5.3.2 Afzonderlijke bestemmingen
In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken. Per bestemming wordt ingegaan op:
- welke gronden zijn zo bestemd;
- wat de bestemming inhoudt;
- eventuele aanduidingen of andere bijzonderheden;
- vergelijking vigerend bestemmingsplan zowel qua functie als qua bebouwing.
5.3.3 Agrarisch
Enkele merendeels in het noorden van het plangebied gelegen beeldbepalende (open) gebieden krijgen een agrarische bestemming. Binnen deze bestemming zijn agrarische productiebedrijven toegestaan waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen grondgebonden bedrijven (afhankelijk van de grond als productiemiddel zoals volle-grondkwekerijen, e.d.) en niet grondgebonden bedrijven (kwekerijen met kassen, varkensbedrijven e.d.). Deze laatste zijn niet toegestaan. Op deze gronden mag niet worden gebouwd. De aanleg van voetpaden, fietspaden en voorzieningen voor bestemmingsverkeer is toegestaan. Wegen voor doorgaand autoverkeer zijn niet toegestaan.
Functieaanduiding.
De functieaanduiding "landschapswaarden" (lw) die aan alle gebieden met de agrarische bestemming is gegeven zorgt ervoor dat de bestaande kwaliteiten van het gebied beschermd worden. Naar aanleiding van deze functieaanduiding is namelijk in artikel 3.4 van de regels het vereiste van een omgevingsvergunning opgenomen om bepaalde werken te mogen uitvoeren.
Vergelijking vigerend bestemmingsplan
De gebieden met de bestemming agrarisch is in het vigerende bestemmingsplan eveneens bestemd als agrarisch met een dubbelbestemming landschappelijke waarde. Gelet op de nieuwe methodiek van bestemmen is de dubbelbestemming landschappelijke waarde niet gehandhaafd. Daarvoor is de functieaanduiding "landschapswaarden" in de plaats gekomen.
5.3.4 Bos
De bestemming "bos" kenmerkt zich door de aandacht voor behoud en herstel van cultuurhistorische en ecologische waarden. Voor deze bestemming is een uitgebreide omgevingsvergunningsregeling opgenomen om de waarden in het gebied optimaal te kunnen beschermen.
Een gebouwtje ten zuiden van de Schelmseweg en ten westen van de Wolflaan is met een aanduiding "verenigingsleven"(vl) op de plankaart tevens bestemd voor scouting.
Een standplaats aan de Apeldoornseweg is met een aanduiding horeca=A op de plankaart tevens bestemd voor een horecabedrijf uitsluitend in de categorie a.
Vergelijking met het vigerend bestemmingsplan
De gebieden met de bestemming "bos" is in het vigerende bestemmingsplan eveneens bestemd als bos. De standplaats aan de Apeldoornseweg is in het vigerende bestemmingdsplan ook bestemd als bos. Deze bestemming wordt dus hiermee gewijzigd.
5.3.5 Groen-Park
Naast de gebieden die bestemd zijn als "bos" is in het plangebied ook veel groen aanwezig dat in dit bestemmingsplan is bestemd als 'groen-park' (artikel 5).
In het Groenplan is een onderscheid gemaakt tussen structureel groen en snippergroen.
De groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als "groen".
In dit bestemmingsplan komt alleen de bestemming "groen-park" voor. Deze besteming geldt voor de
grotere groengebieden die een landschappelijke, ecologische of recreatieve functie hebben. Dit is een zwaardere bestemming dan groen omdat hier een omgevingsvergunningstelsel aan is gekoppeld. Dat betekent dat binnen de bestemming een vergunning noodzakelijk is om bepaalde werkzaamheden uit te voeren zoals het aanleggen van verharding en het kappen van bomen.
Binnen de bestemming 'groen-park' is in principe geen bebouwing toegestaan tenzij deze bebouwing mogelijk wordt gemaakt door een functieaanduiding op de plankaart en mits daarbij aangetoond kan worden dat de bebouwing geen afbreuk doet aan het park.
Functieaanduidingen.
- Het ondergrondse deel van het Nederlands Watermuseum is in de bestemming "groen-park" opgenomen met een functieaanduiding "maatschappelijk"(m). Het bovengrondse deel is bestemd als "maatschappelijk". De bestemming "groen-park" houdt voor het ondergrondse deel van het museum in dat het omgevingsvergunningstelsel van toepassing is om aantasting van dit gebied zoveel mogelijk tegen te gaan. In de regels zijn in verband met het ondergrondse gebouw enkele specifieke bepalingen opgenomen. Zo mogen binnen de bestemming trappenhuizen, lichtkoepels en luchtinlaten voor het ondergrondse gebouw worden gerealiseerd en is er een regeling voor de benodigde parkeervoorzieningen opgenomen.
- Ten noorden van de ingang van het park aan de Tellegenlaan is een functieaanduiding "specifieke vorm van groen-1 (sg-1) opgenomen om ter plaatse een hertenkamp mogelijk te maken.
- Nabij de steile tuin is een functieaanduiding "specifieke vorm van groen-2 (sg-2) opgenomen om via een omgevingsvergunning ter plaatse de bouw van een kiosk mogelijk te maken. Voor het verlenen van deze vergunning is aan deze bebouwing een aantal eisen gesteld. Zie artikel 5.3 van de regels.
Er geldt een maximumbouwhoogte van 3,5 meter en een maximum vloeroppervlak van 25m2.
- Op enkele plaatsen binnen de bestemming "groen-park" is met een functieaanduiding parkeren mogelijk gemaakt. Voor het overige is parkeren binnen deze bestemming niet toegestaan.
Vergelijking met het vigerend bestemmingsplan
De gebieden met de bestemming "groen-park" is in het vigerende bestemmingsplan bestemd als Park.
Over de volle lengte langs de Sonsbeekweg wordt een smalle strook van 1 meter breed aan deze bestemming onttrokken ten gunste van een verkeersbestemming in verband met de herinrichting van de Sonsbeekweg.
Voor de gronden van het Nederlands Watermuseum geldt nu nog de samengestelde bestemming "maatschappelijke doeleinden/park". Inhoudelijk is geen sprake van een wijziging van de bestemmingen.
5.3.6 Horeca
De bestemming "horeca" voorziet in het gebruik voor horecadoeleinden in de categorieën A en B. De panden Parkweg 2, Zijpendaalseweg 30 en Tellegenlaan 4 (gebouw ten noorden van De Witte Villa) hebben deze bestemming gekregen.
Voor zover daartoe als zodanig op de plankaart aangegeven is bij de bestemming "maatschappelijk" horeca in de categorieën B en C toegestaan dit in verband met de horeca in de Witte Villa.
Voor de omschrijving van de verschillende horecavormen wordt verwezen naar de begripsomschrijvingen in artikel 1.1. van de regels.
Buiten het bouwvlak is in de bestemming 'horeca" in principe geen bebouwing toegestaan.
Er is wel een ontheffing mogelijk indien kan worden aangetoond dat de bebouwing geen afbreuk doet aan het park. Het gaat dan om kleine bouwsels ten behoeve van afvalberging. Voor deze bebouwing geldt een maximumbouwhoogte van 2,5 meter en een maximum vloeroppervlak van 10 m2.
Vergelijking met het vigerend bestemmingsplan
De gebieden met de bestemming "horeca" is in het vigerende bestemmingsplan eveneens bestemd als horeca. Deze bestemming wordt dus niet veranderd.
5.3.7 Maatschappelijk
De bestemming "maatschappelijk" is bedoeld voor functies ten behoeve van onderwijs, welzijn, zorginstellingen, cultuur, religie, openbare dienstverlening en therapeutische functies. Voorbeelden hiervan zijn scholen, ziekenhuizen en kerken. Dienstwoningen, die horen bij de bestemming, zijn toegestaan. Aan de hoofdfunctie ondergeschikte horeca (museumrestaurant, kantine) is eveneens toegestaan. Parkeergelegenheid moet zoveel mogelijk binnen deze bestemming worden gerealiseerd.
Buiten het bouwvlak is in de bestemming 'maatschappelijk" in principe geen bebouwing toegestaan.
Er is wel een ontheffing mogelijk indien kan worden aangetoond dat de bebouwing geen afbreuk doet aan het park. Het gaat dan om kleine bouwsels ten behoeve van afvalberging. Voor deze bebouwing geldt een maximumbouwhoogte van 2,5 meter en een maximum vloeroppervlak van 10 m2.
Functieaanduiding.
De Witte Villa is met een functieaanduiding op de plankaart tevens bestemd voor horecadoeleinden B en horecadoeleinden C.
Voor het ondergrondse deel van het Nederlands Watermuseum is ook een functieaanduiding (maatschappelijk) opgenomen maar dit is een functieaanduiding binnen de bestemming "groen-park". (zie de functieaanduidingen binnen deze bestemming).
Vergelijking met het vigerend bestemmingsplan
De gebieden met de bestemming "maatschappelijk" zijn in het vigerende bestemmingsplan eveneens bestemd als Maatschappelijke doeleinden. Zoals aangegeven geldt voor de gronden van het Nederlands Watermuseum nu nog de samengestelde bestemming "maatschappelijke doeleinden/park". Ook hier geldt dat inhoudelijk geen sprake is van een wijziging van deze bestemming.
5.3.8 Recreatie
De bestemming "recreatie" voorziet in groenvoorzieningen.
De functieaanduiding Volkstuinen die aan deze bestemming is gegeven voorziet in de op het grondgebied aanwezige volkstuinen. Op deze gronden mag, behoudens vrijstelling voor ondergeschikte bouwwerken ten dienste van deze bestemming, niet worden gebouwd.
Functieaanduiding
De functieaanduiding Landschapswaarden die aan deze bestemming is gegeven zorgt ervoor dat de bestaande kwaliteiten van het gebied beschermd worden. Naar aanleiding van deze functieaanduiding is namelijk in artikel 8.5 van de regels het vereiste van een omgevingsvergunning opgenomen om bepaalde werken te mogen uitvoeren.
Gebiedsaanduiding
In artikel 8.4 van de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming, bij daadwerkelijk beëindiging van het gebruik van de gronden als volkstuin, te wijzigen in “groen-park”.
Op de plankaart is deze wijzigingsbevoegdheid met een gebiedsaanduiding aangegeven.
Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen
De gebieden met de bestemming recreatie zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als "Recreatieve doeleinden-volkstuin" met een dubbelbestemming landschappelijke waarde. Gelet op de nieuwe methodiek van bestemmen is de dubbelbestemming landschappelijke waarde niet gehandhaafd. Daarvoor is de functieaanduiding Landschapswaarden in de plaats gekomen.
5.3.9 Verkeer
De bestemming "verkeer" wordt vaak opgedeeld in een twee sub-bestemmingen te weten: "verkeer-verblijfsgebied" en "verkeer-wegverkeer". In het bestemmingsplan komt alleen de bestemming "verkeer–wegverkeer" voor. Deze bestemming is bedoeld voor wegen die een doorgaand karakter hebben. Meestal zijn dit wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Onder andere wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk in deze bestemming.
Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen
De gebieden met de bestemming "verkeer-wegverkeer" zijn in het vigerende bestemmingsplan eveneens bestemd als "verkeersdoeleinden-wegverkeer". Deze bestemming wordt niet veranderd.
5.3.10 Wonen
Functie
Alle woningen in het plangebied zijn bestemd als "wonen". Binnen deze bestemming passen verscheidene woonvormen. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Bijzondere woonvormen passen ook binnen deze bestemming.
Binnen de bestemming "wonen" zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning, inclusief de bijgebouwen (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 1/3 van de woning in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel, prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).
In de bestemming "wonen" zijn woonwagens, woonschepen en bijvoorbeeld gevangenissen en asielzoekerscentra niet inbegrepen. Deze vormen van wonen zijn, indien van toepassing, in een specifieke vorm van de woonbestemming opgenomen.
Bebouwingsmogelijkheden
Binnen de bestemming "wonen" zijn twee zones te onderscheiden: de bouwzone en de onbebouwbare zone.
De bouwzone omvat het eigenlijke woongebouw met, daar waar mogelijk en gewenst, uitbreidingsmogelijkheden. Als geen bebouwingspercentage is vermeld, mag deze gehele zone worden bebouwd in de aangegeven bouwhoogte, mits aan andere vereisten (bijvoorbeeld welstand) is voldaan.
De onbebouwbare zone is bedoeld voor tuinen, buurtgroen, speelplekken, woonstraten, trottoirs en parkeerplaatsen ten behoeve van de woonfunctie.
Voor een deel van de onbebouwbare zone (bij het pand Zijpendaalseweg 40/Parkweg 1, 1A) geldt een bouwaanduiding 'bijgebouwen'. Dit betekent dat hier in afwijking van het bepaalde in artikel 15.1 hier buiten het bouwvlak mag worden gebouwd. De gronden met deze aanduiding zijn bedoeld voor garages, schuren en beperkte uitbreidingen aan het woonhuis, zoals serres. De maximale bouwhoogte van de bijgebouwen is aangegeven op de plankaart inclusief kap (resp. 3 en 7 meter).
Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen
In de vigerende bestemmingsplannen is een onderscheid gemaakt tussen bouwzone, bebouwbare zone en onbebouwbare zone. Dit onderscheid is in het nieuwe plan gewijzigd. Voor de bebouwbare zone is de bouwaanduiding bijgebouwen in de plaats gekomen. Inhoudelijk hebben er geen wijzigingen plaatsgevonden. De bestemming wordt dus niet veranderd.
5.3.11 Dubbelbestemmingen
De SVBP 2008 geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkel bestemmingen en daar iets over zeggen. In dit bestemmingsplan zijn drie dubbelbestemmingen opgenomen: "leiding - gas", "waarde - archeologie" en "waterstaat - waterlopen". Hieronder worden deze drie bestemmingen kort toegelicht:
Leiding - Gas
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor een in het noorden van het plangebied liggende aardgasleiding. De onderliggende gronden - en dat geldt voor 4 meter ter weerszijden van de as van deze leiding - zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het transport van gas door deze aardgasleiding.
Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen
De dubbelbestemming is ook in het vigerende bestemmingsplan voor deze aardgasleiding opgenomen. Er is er geen sprake van een wijziging van deze bestemming.
Waarde - Archeologie
Als gevolg van de aanwezigheid van archeologische waarden dan wel een hoge verwachtingskans daarop, is het gehele plangebied voorzien van een dubbelbestemming voor de waarde archeologie. Aan deze waarde is een kaartje als bijlage bij de regels gekoppeld, waar de te onderscheiden waardes zijn aangegeven. Afhankelijk van de waarde is voor bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden benodigd.
Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen
In de vigerende bestemmingsplannen is deze bestemming niet opgenomen en worden de archeologische waarden ook niet op een andere wijze beschermd.
Waterstaat - Waterlopen
Ter bescherming van de ondergrondse watertoevoer voor de Sint Jansbeek is deze dubbelbestemming opgenomen. Voor werkzaamheden die dieper dan 2,5 meter de grond in gaan, is een omgevingsvergunning benodigd. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan alleen verleend worden indien door middel van een geohydrologisch onderzoek is aangetoond dat geen leemlagen worden beschadigd.
Vergelijking met het vigerende bestemmingsplan
In de geldende bestemmingsplannen is geen bescherming voor de hierboven genoemde aanwezige waarden geregeld. Het besef van de noodzaak van de bescherming van deze waarden is de laatste jaren echter in die mate toegenomen, dat een regeling op dit moment als niet meer dan logisch wordt beschouwd
5.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In de gemeentelijke nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
1. stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
2. géén stilzwijgend gedogen;
3. gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
4. gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in werking treden c.q. het als ontwerp ter inzage leggen van een bestemmingsplan. Als gevolg op deze inventarisatie zullen de verleende bouwvergunningen en gevolgde afwijkingsprocedures geregistreerd worden.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 11.250). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.
5.5 Exploitatie
Algemeen
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren waarmee niet gecontracteerd is. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5. van het Bro) zoals grondverwervingskosten, plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen verhaald worden door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan, wijzigingsplan of projectbesluit moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van één of meer woningen, bouw van één of meer hoofdgebouwen, bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2).
Het bestemmingsplan "Parken Sonsbeek Zijpendaal Gulden Bodem 2011" is beheermatig van aard.
Het maakt geen bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk. Omdat verplicht kostenverhaal alleen aan de orde is bij bouwplannen zoals genoemd in artikel 6.2.1 Bro is het maken van een exploitatieplan niet nodig. Een onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid kan daarom achterwege gelaten worden.
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 (Voor)overleg
Artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan opgestuurd naar het Waterschap Rijn en IJssel. Het plan is ook ingezonden aan de inspectie VROM in verband met het Rijks beschermd stadsgezicht en aan de provincie in verband met de ligging van het plangebied in danwel nabij de ecologische hoofdstructuur. Daarnaast is het bestemmingsplan ter informatie naar enkele milieuorganisaties en naar de bewonersoverleggroepen in de wijk gestuurd.
Van de Provincie, inspectie VROM en het Waterschap Rijn en IJssel is een reactie ontvangen. De Provincie en inspectie VROM hebben geen bezwaren. Wel hebben zij enkele suggesties over een vollediger verwoording van de wijze van bescherming van belangen in het plangebied. Deze suggesties zijn overgenomen.
Het plan is en blijft voornamelijk een actualisatie van het plan uit 2005. De provincie ziet daarbij de aanleg het fietspad en hierdoor de 1 meter verbreding van de Sonsbeekweg (een ontwikkeling die toen nog opgenomen was in het ontwerp-bestemmingsplan) als een zeer geringe ingreep van het park. Het waterschap heeft laten weten dat de waterparagraaf goed in het plan is opgenomen en daarom ook met het plan te kunnen instemmen.
De wijzigingen ten opzichte van het ontwerp zijn niet opnieuw met de genoemde instanties besproken. De reden hiervoor was dat de wijzigingen niet eerder dan op het moment van vaststelling door de raad zijn aangebracht.
Publicatie voornemen ontwikkeling
Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden gepubliceerd.
Omdat dit een beheerbestemmingsplan is waarin, afgezien van de kleine verplaatsing van het fietspad, (een ontwikkeling die toen nog opgenomen was in het ontwerp-bestemmingsplan) geen ontwikkelingen mogelijk wordt gemaakt is er van afgezien om het voornemen te publiceren.
Artikel 3.8. lid 4 Wro
Gelet op de gewijzigde vaststelling is gevolg gevende aan artikel 3.8 lid 4 Wro het bestemmingsplan opnieuw (langs electronische weg) opgestuurd aan de provincie en aan de inspectie VROM.
6.2 Terinzagelegging (Ontwerp-bestemmingsplan)
Het ontwerp-bestemmingsplan ligt ingaande 21 april 2011 gedurende een termijn van 6 weken voor een ieder ter inzage. In die periode zijn geen zienswijzen ingediend.
6.3 Vaststelling En Verdere Procedure
De raad is het voorstel gedaan om het bestemmingsplan overeenkomstig het ontwerp ongewijzigd vast te stellen. De raad heeft niet conform dit voorstel besloten. Na diverse voorgaande behandelingen in de raadscommissie heeft de raad uiteindelijk op 18 december 2011 besloten om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. Twee ingediende amendementen hebben ertoe geleid dat het bestemmingsplan op de volgende 4 punten gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan dat ingaande 21 april 2011 ter inzage heeft gelegen:
Plankaart:
1. de grens tussen de bestemmingen ""Verkeer-wegverkeer" en "Groen-park" langs de Sonsbeekweg is één meter in zuidoostelijke richting verplaatst.
In het ontwerp was deze grens 1 meter in noordwestelijke richting verschoven om langs de Sonsbeekweg de aanleg van een vrijliggend fietspad mogelijk te maken. De aanleg van dit fietspad wordt hiermee op de bewuste plaats niet meer mogelijk gemaakt.
2. binnen de bestemming "bos" is ter plaatse van het adres Apeldoornseweg 75 de aanduiding "horeca=A" opgenomen om hiermee horeca-a op deze plaats mogelijk te maken.
Hiermee wordt een standplaats op deze plek alsnog positief bestemd.
Regels:
In verband met de wijziging genoemd onder punt 2 zijn ook regels als volgt aangepast:
3. in artikel 4.1 (bestemmingsomschrijving) is opgenomen sub j met de volgende tekst: horeca-a ter plaatse van de aanduiding horeca=A(H=A).
4. in artikel 4.2 (bouwregels) is opgenomen de volgende tekst:
Op deze gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van:
- de in lid 1, sub i. bedoelde doeleinden met een maximum bouwhoogte van 3 meter en een maximum vloeroppervlak van 75 m2;
- de in lid 1, sub j. bedoelde doeleinden met een maximum bouwhoogte van 3 meter en een maximum vloeroppervlak van 25 m2.
Verder is toelichting op de relevante onderdelen in verband met de gewijzigde vaststelling aangepast.
Na de vaststelling ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. In deze periode hebben belanghebbenden de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook kunnen zij een verzoek om voorlopige voorziening (schorsing van het bestemmingsplan) indienen.
Bijlage 1 Archeologische Verwachtingenkaart
Bijlage 2 Parkeernorm
In een aantal bestemmingen is een verwijzing naar de parkeernormen opgenomen. Bij nieuw- of verbouw moet aan deze parkeernormen worden getoetst. Voor de verschillende bestemmingen is een parkeernorm weergegeven. De parkeerplaatsen moeten in eerste instantie op eigen terrein worden opgelost.
Van het voor de bestemming noodzakelijke aantal parkeerplaatsen moet het aandeel ten behoeve van de bezoekers bestaan uit openbare parkeerplaatsen of parkeerplaatsen die voor bezoekers bereikbaar zijn. Parkeernormen mogen hier met bezoekersaandeel worden verlaagd.
Functie | Norm | Aandeel bezoekers | |
Wonen (artikel | |||
Half vrijstaande, vrijstaande woning (vrije sector) | 1,7/woning | 0,3/woning | |
Horeca (artikel | |||
Hotel | 1,2/kamer | 95% | |
Restaurant | 13,0/100 m² b.v.o. | 95% | |
Café, bar, discotheek, cafetaria | 6,0/100 m² b.v.o. | 95% | |
Maatschappelijk (artikel | |||
Vergader- congres- beursgebouw | 6,0/100 m2 b.v.o. | 95% | |
Museum | 0,7/100 m2 b.v.o. | 95% |
Opmerkingen bij de tabel:
- 1. Van het voor de bestemming noodzakelijke aantal parkeerplaatsen moet het aandeel ten behoeve van de bezoekers bestaan uit openbare parkeerplaatsen of parkeerplaatsen die voor bezoekers bereikbaar zijn.
- 2. Voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen in nieuwe woonbuurten (>15 woningen) moet voor de berekening worden uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
- oprit zonder garage = 0,8 pp
- garage met oprit = 1,0 pp
- garage zonder oprit = 0,40 pp
- carport = 0,85 pp
- tuinparkeerplaats = 0,50 pp
- parkeerplaats in het openbaar gebied = 1,0 pp - 3. Wanneer twee of meer functies van dezelfde parkeervoorzieningen gebruik kunnen maken dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheidspercentages zoals opgenomen in CROW-publicatie 182: Parkeerkencijfers – basis voor parkeernormering.
- 4. Bij de berekeningen wordt uitgegaan van 25% parkeren op eigen terrein. Wanneer het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein 10% meer is, wordt de parkeernorm met 0,05 verhoogd en afgerond. Zo geldt, uitgaande van de norm voor Rijwoning:
- Parkeernorm 1,5 bij 25% parkeren op eigen terrein;
- Parkeernorm 1,6 bij 35% parkeren op eigen terrein;
- Parkeernorm 1,6 bij 45% parkeren op eigen terrein;
- Parkeernorm 1,7 bij 55% parkeren op eigen terrein;
- Parkeernorm 1,7 bij 65% parkeren op eigen terrein;
- Parkeernorm 1,8 bij 75% parkeren op eigen terrein.