Bestemmingsplan MFC Klarendal
Bestemmingsplan - gemeente Arnhem
Vastgesteld op 04-07-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplanBestemmingsplan MFC Klarendal van de gemeente Arnhem.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0202.755-0301.gml met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.6 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.7 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.9 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.10 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.11 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.12 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.13 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.14 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.15 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.16 bijgebouw:
een gebouw dat in bouwkundig en fucntioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.17 aan-, uitbouw:
een bouwwerk verbonden met een hoofdgebouw dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw.
1.18 overige bouwwerken:
bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.19 bouwlaag:
een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering c.q. kapruimte.
1.20 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.
1.21 peil:
34.50 meter + Normaal Amsterdams Peil, waar sprake is van de specifieke bouwaanduiding -1.
1.22 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.23 straatmeubilair:
onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.
1.24 bedrijfswoning / dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is.
1.25 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen.
1.26 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.27 prostitué(e):
degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.28 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.29 raamprostitutie:
een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.
1.30 thuisprostitutie:
vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).
1.31 werkplek:
een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht.
1.32 wijk:
wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
1.33 vestigingsbeleid:
het beleid neergelegd in de nota "van Rood naar Groen" (vastgesteld 26 juni 2000).
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
1. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de bovenste goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - 1 wordt gemeten vanaf 34.50 Normaal Amsterdams Peil
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
- 1. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
- 2. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-1 vanaf 34.50 Normaal Amsterdams Peil tot het hoogste, respectievelijk diepste punt van een bouwwerk.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. onderwijs;
- b. buitenschoolse opvang en kinderdagverblijven;
- c. welzijn;
- d. wijkcentra;
- e. sport;
- f. cultuur en ontspanningsvoorzieningen voor jongeren;
- g. voorzieningen voor theater, dans en muziekonderricht;
- h. verblijfsvoorzieningen in de vorm van pleinen en dergelijke;
- i. voorzieningen ten behoeve van het verkeer, groen- en speelvoorzieningen en straatmeubilair;
- j. dienstwoningen;
- k. ondergeschikte horeca en detailhandel, uitsluitend ten dienste van bovengenoemde bestemmingsomschrijvingen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden, ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - 1, mogen, met inachtneming van de aangegeven maximum goot- en bouwhoogte en het aangegeven bebouwingspercentage, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. deze bebouwing, waarbij, gelet de omvang of functie daarvan, ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen is toegestaan indien voldaan wordt aan de parkeernorm zoals genoemd in bijlage 1 van deze regels.
b. de inhoud van dienstwoningen maximaal 600 m3 per woning mag bedragen.
c. de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 51 meter boven Normaal Amsterdams Peil.
d. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 5 meter.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 1 ten behoeve van het buiten het bouwvlak bouwen van kleine bouwwerken passend in de bestemming zoals fietsenstallingen, hekwerken en zitbanken met een maximumbouwhoogte van 3 meter.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
- c. fiets- en wandelpaden en speelverhardingen.
- d. ontsluitingen voor het verkeer ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Ontsluitingen voor het verkeer mogen uitsluitend worden gerealiseerd ter plaatse van de functieaanduiding "os".
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. onderwijs;
- b. welzijn;
- c. religie;
- d. cultuur en ontspanningsvoorzieningen voor jongeren;
- e. openbare dienstverlening;
- f. zorginstellingen;
- g. therapeutische functies;
- h. voorzieningen ten behoeve van het verkeer, groen- en speelvoorzieningen en straatmeubilair;
- i. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
- j. dienstwoningen;
- k. ondergeschikte horeca en detailhandel, uitsluitend ten dienste van bovengenoemde bestemmingsomschrijvingen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden, ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - 1, mogen, met inachtneming van de aangegeven maximum goot- en bouwhoogte, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. deze bebouwing, waarbij, gelet de omvang of functie daarvan, ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen is toegestaan indien voldaan wordt aan de parkeernorm zoals genoemd in bijlage 1 van deze regels.
b. de inhoud van dienstwoningen maximaal 600 m3 per woning mag bedragen.
c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogte 5 meter mag bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken:
a. van het bepaalde in artikel 9 lid 1 ten behoeve van het buiten het bouwvlak bouwen, van kleine bouwwerken passend in de bestemming zoals fietsenstallingen, hekwerken en zitbanken met een maximumbouwhoogte van 3 meter.
b. van het bepaalde in lid 5.2 voorzover het betreft de parkeernorm zoals genoemd in de bijlage 1 ten behoeve van de verlaging van deze norm indien de aanvrager kan aantonen met een beperkter aantal parkeerplaatsen te kunnen volstaan dan volgens de norm verplicht zou zijn en dit niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De als Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (woon)straten, buurtwegen, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op
bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties; - b. parkeervoorzieningen;
- c. groen- en watervoorzieningen;
- d. terrassen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. onderdoorgangen, alsmede toegangen tot ondergrondse voorzieningen ten behoeve van
direct aangrenzende bestemmingen.
6.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd.
- b. De bouwhoogte van overige bouwwerken: zoals straatmeubilair mag ten hoogste 5 meter ten opzichte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw bedragen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bouwen binnen bouwvlak
- a. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
- b. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.
8.2 Bebouwingspercentage
- a. Indien in een bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag dit vlak geheel bebouwd worden.
- b. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak en een bebouwingspercentage zijn aangegeven is het bebouwingspercentage van toepassing op de gronden binnen het bouwvlak.
- c. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak slechts één bebouwingspercentage is aangegeven geldt dit percentage voor het gehele bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
- d. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak meerdere bebouwingspercentages zijn aangegeven, gelden deze percentages voor die delen van het bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak waarin ze zijn aangegeven.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan zoals bedoeld in het bepaalde in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogten de maximumgoothoogtenen het maximum bebouwingspercentage, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten;
- 2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in lid 8.1 mits:
- a. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons, keldergaten (koekoeken) of galerijen;
- b. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
- 1. een diepte van 6 meter niet wordt overschreden;
- 2. het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
- 3. geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
- 4. de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
- 3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
- a. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m3, en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
- b. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
- 1. voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
- 2. voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
- 3. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder.
- 4. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras tot een maximum van 1 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
- a. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
- b. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.
- 5. het bepaalde in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening voor de vestiging van maximaal één seksinrichting per wijk onder voorwaarde dat:
- a. het geen raamprostitutie betreft;
- b. de aanvraag past binnen de ruimtelijk relevante aspecten van het vestigingsbeleid prostitutie;
- c. het aantal seksinrichtingen, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, op het grondgebied van de gemeente Arnhem na het verlenen van een omgevingsvergunning niet meer dan acht zal bedragen;
- d. er in de wijk nog geen seksinrichting is;
- e. de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd;
- f. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
- g. er geen onevenredige parkeerdruk ontstaat;
- h. de afstand tot de dichtstbijzijnde seksinrichting hemelsbreed tenminste 250 meter bedraagt;
- i. de inrichting niet meer dan acht werkplekken bevat.
Artikel 11 Verwerkelijking In De Naaste Toekomst
De gronden waarvan de verwezenlijking van de bestemming in de naaste toekomst nodig wordt geacht, als bedoeld in artikel 3.4 van de Wet ruimtelijke ordening, zijn als zodanig aangegeven.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 Afwijking
Afwijking van de bestemmingsregels op grond van het bepaalde in de Hoofdstukken 2 en 3 van deze regels mag slechts plaatsvinden nadat de belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld bij het college gedurende een termijn van twee weken schriftelijk zienswijzen kenbaar te maken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.2 Overgangsrecht gebruik
13.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanBestemmingsplan MFC Klarendal.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Situering En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt in de wijk Klarendal op het terrein van de voormalige Menno van Coehoornkazerne en wordt in het noorden en oosten begrensd door de Garnizoenstraat, in het zuiden door de Klarendalseweg en in het westen oor de Verlengde Hoflaan. De exacte begrenzing is op de plankaart en het kaartje hiernaast weergegeven.
Het plangebied kenmerkt zich door een markante ligging op de hoek van de Klarendalseweg (hoofdader van de 19e-eeuwse wijk Klarendal) en de Verlengde Hoflaan. Het oplopende hoogteverschil in het terrein is een kenmerkend gegeven. Door een keermuur met historisch hekwerk is het ook in belangrijke mate bepalend voor de markante en representatieve hoekligging. Terreingrenzen aan de zijde van de Garnizoenstraat worden eveneens door de hoogteverschillen bepaald. Hier zijn het talud en de keermuur door de begroeiing echter verhullend en afsluitend naar de aangrenzende omgeving. De begrenzing van het plangebied door hekwerk (historisch en hedendaags) geeft al met al een beperkte relatie met de omgeving.
figuur 1: ligging plangebied
1.2 Aanleiding En Doel
In 2005 heeft de gemeente het terrein van de voormalige Menno van Coehoornkazerne aangewezen als meest geschikte locatie voor het vestigen van een MultiFunctioneel Centrum (MFC) voor de wijk Klarendal. In dit MFC krijgen wijkfuncties op het gebied van onderwijs, sport, cultuur en ontmoeting een plaats in de bestaande bebouwing en in de nieuwbouw. Deze functies staan niet op zich zelf, maar bieden de bewoners van Klarendal en van buiten de wijk een gezamenlijk aanbod aan voorzieningen.
Hoewel deze functies als zodanig in het geldende bestemmingsplan passen, is dat niet het geval voor wat betreft de ruimtelijke indeling van het project. Daarvoor is deze bestemmingsplanherziening nodig.
Daarnaast worden de twee bestaande monumentale gebouwen, die sinds december 2009 in eigendom zijn van Stichting Volkshuisvesting, conserverend bestemd. Zij kennen geen uitbreidingsmogelijkheden. Wel bestaan er in de toekomst plannen tot verbouw van het kazernegebouw voor een toekomstig cultureel/maatschappelijk gebruik. Het andere gebouw is al in gebruik. Hierin is het jeugdcentrum Mix gehuisvest.
1.3 Opzet Bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit een kaart en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen) 2008. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.
Voor de ontwikkelingslocaties zijn de bebouwingsgrenzen ruim gesteld, zodat planologisch gewenste ontwikkelingen daarbinnen plaats kunnen vinden.
De bestemmingsomschrijvingen zijn ruim gekozen. Hierdoor zijn binnen één bestemming meerdere planologisch aanvaardbare invullingen mogelijk. Te gedetailleerde plannen leiden tot de noodzaak om voor bijna ieder bouwplan een (partiële herziening van een) bestemmingsplan te maken. Dit komt de rechtszekerheid, de rechtsgelijkheid en de overzichtelijkheid niet ten goede.
Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.
1.4 Geldende Plannen
Het bestemmingsplan MFC Klarendal is een algehele herziening van het bestemmingsplan Sonsbeekkwartier - Vogelwijk (vastgesteld 25 februari 2008 en goedgekeurd 18 juli 2008) met nummer 708, voor zover van toepassing op dit plangebied.
figuur 2: overzicht geldende plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Omdat het een bestemmingsplan voor een bestaande wijk is, zal dit hoofdstuk voornamelijk ingaan op de huidige ruimtelijke structuur. Het doel van dit bestemmingsplan is het aanreiken van een kader waaraan de geplande ontwikkelingen kunnen worden getoetst. Uitgangspunt hierbij is dat de huidige ruimtelijke kwaliteiten worden gewaarborgd en zo mogelijk versterkt.
2.2 Historische Ontwikkeling
De karakteristiek van het plangebied is in belangrijke mate gevormd door de occupatiegeschiedenis van de locatie en zijn omgeving: het ontstaan van de het stadsdeel Klarendal.
In de onderstaande beschrijving wordt eerst op hoofdlijnen ingegaan op het ontstaan van Klarendal, en daarna specifieker op de bouw van militaire complexen en de Menno van Coehoornkazerne.
Ontstaan van Klarendal
Het gebied waar Klarendal is ontstaan lag tot halverwege de 19e eeuw buiten het door stadsmuren en vestingwerken ingesloten Arnhem. Vanuit de Velperpoort waaierden diverse oude routes in noordoostelijke richtingen uit over de zoom van het Veluwe-relief. Deze oude routes (Velperweg, Rosendaalseweg, Klarendalseweg, Hommelseweg) naar dorpen en landgoederen, volgden min of meer de richting van de hoogtelijnen, of maakten gebruik van droogdalen. Op basis van deze routes is de hoofdstructuur van het huidige Klarendal gebaseerd
Routes, richting en reliëf zijn daarom karakteristieke kenmerken van Klarendal.
![]() | ![]() |
Figuur 3: Klarendal situatie 1659 | figuur 4: Klarendal situatie 1821 |
Nadat Arnhem zich van de knellende vestingwerken had ontdaan werden de aangrenzende gebieden voor de stadsuitbreiding ingezet. Het gebied kende aanvankelijk een bouwontwikkeling met grote villa's en herenhuizen voor de welgestelden, maar nadat in de binnenstad geen ruimte meer was, werd er door kleine bouwondernemers ook de eerste woningbouw voor arbeiders en middenstand gerealiseerd. De stadsbebouwing in de oksel van de Hommelseweg en Velperweg/Steenstraat werd echter door de aanleg van de spoorlijn (vanaf 1842) doorsneden. Klarendalseweg en Rosendaalsestraat werden hierdoor afgesneden van hun relatie met het centrum.
![]() | ![]() |
figuur 5: Klarendal situatie 1832 | figuur 6: Klarendal situatie 1874 |
De barrièrewerking van het spoortalud maakte van het zuidwestelijke deel van Klarendal een minder aantrekkelijk woongebied voor de welgestelden. Klarendal, dat al een kleinschalige en versnipperde structuur van perceeltjes, huizen en boerderijtjes kende, werd door voornamelijk particulier initiatief van kleine bouwondernemers, filantropische en maatschappelijke organisaties vol gebouwd. Het was nog niet gebruikelijk dat daarbij overheidstoezicht of stedenbouwkundige planvorming bij deze stadsuitleg werd geboden. Dit leidde in het oudste, zuidwestelijke deel van Klarendal uiteindelijk tot krottenbuurten. In het laatste kwart van de 19e eeuw worden de eerste stedenbouwkundige planning zichtbaar in de vorm van een stratenplan voor het gebied tussen Catharijnestraat en Verlengde Hoflaan. De krottenbuurten (omgeving Akkerstraat-Putstraat) werden al rond 1900 gesaneerd en ook met een stratenplan gestructureerd. Rond 1900 is Klarendal tussen Rosendaalsestraat en Agnietenweg/Vijverlaan volgebouwd.
![]() | ![]() |
figuur 7: Klarendal situatie vóór sanering 1900 | figuur 8: Klarendal situatie na 1900 |
Behalve voor woningbouw was er ook ruimtebehoefte voor andere stedelijke functies. In Klarendal werd een kerkhof voor protestanten en katholieken aangelegd (huidige locatie speelterrein Leuke Linde). Er werden scholen en kerken gebouwd. En de diverse kazernes en militaire instellingen die Arnhem als vestingstad in haar binnenstad bevatte, werden buiten de stad op nieuwe locaties gevestigd. Zo kwam de Menno van Coehoornkazerne op de hoek van de Klarendalseweg en Verlengde Hoflaan. Maar ook de militaire bakkerij (aan de Klarendalseweg, nu winkelcentrum), het militaire hospitaal (aan de Onder de Linden, nu woningbouw) en de marechausseekazerne aan de Thomas à Kempislaan .
figuur: 9: Bijzondere gebouwen en complexen
![]() | ![]() |
figuur 10: Menno van Coehoornkazerne | figuur 11: Menno van Coehoornkazerne |
Vanaf de inwerkingtreding van de Woningwet in 1902 werden ook woningbouwverenigingen actief. De resterende, minder aantrekkelijke gronden (reliëf), werden door de corporaties gekocht. De stedenbouwkundige en architectonische plannen werden door directeuren van gemeentewerken en door architecten ontworpen. Zo ontstonden de Arnhemse monumenten van volkshuisvesting, waarvan er relatief veel in Klarendal gelegen zijn: Mussenbuurt (1910), Vogelwijk (1918-1919), Patrimoniumbuurt (1917).
Na de Tweede Wereldoorlog werd in de zestiger jaren grootschalig gesaneerd. De stadsvernieuwing voegde ter plaatse van het historische stratenplan van Klarendal (tussen Catharijnestraat en Verlengde Hoflaan) een volledig nieuwe typologie van woningbouw en verkaveling in. De basis van het oorspronkelijke stratenraster werd gehandhaafd, maar met verkeersmaatregelen (afsluitingen, lussen, eenrichtingsverkeer) aan de moderne eisen aangepast. De woningbouwverkaveling bevatte ook plantsoentjes woonerven en woonpaden. Dit suburbane repertoire was bedoeld als 'upgrade' voor de volkswijk Klarendal, maar bleek zelf al spoedig een bron van verloedering van het straatbeeld.
Resumerend kan de structuur van Klarendal vanuit haar ontstaan- en veranderingsgeschiedenis worden getypeerd als een dichtbebouwde 19e eeuwse woonbuurt voor arbeiders en kleine zelfstandigen, waarin op basis van enkele grote doorgaande straten een ruimtelijke hoofdstructuur wordt geboden voor een weefsel van verkavelingdeelgebiedjes met zeer verschillende karakteristiek en kwaliteit. De bebouwing is overwegend in gesloten bouwblokken georganiseerd en heeft een overwegend kleinschalige korrel. Het sterke reliëf versterkt/verbrokkelt enerzijds de bouwkorrel, anderzijds leidt het tot diverse variaties en aanpassingen van de gesloten basisvorm van de bouwblokken.
Vestiging van Menno van Coehoornkazerne
De garnizoenstad Arnhem omvatte binnen de stadmuren diverse militaire gebouwen; kazernes, maneges, magazijnen en werkplaatsen en infirmerie. Tijdens de opheffing en ombouw van de vestingwerken verwisselden diverse militaire gebouwen van functie en werden zij ook verplaatst naar locaties aan de nieuw ingerichte stadsruimten en daarbuiten. Klarendal, als een van de eerste gebieden van stedelijke uitleg, bevat daardoor een aantal voormalige militaire gebouwen en locaties. In 1891 wordt de nieuw gebouwde militaire infirmerie aan de Onder de Linden geopend. Inmiddels is alleen het centrale hoofdgebouw, de poortbebouwing en het hekwerk nog behouden binnen een nieuwe woonbuurt.
Figuur 12: Militair Hospitaal Onder de Linden
In 1883 werd door het Rijk een geaccidenteerd perceel geëgaliseerd, waarna in 1885 de Menno van Coehoornkazerne in gebruik werk genomen. "De nieuwe kazernes gelegen op het hoogste gedeelte van de voorstad Klarendal maken door haren forschen bouw een uitstekenden indruk". Het uit andere garnizoenssteden nieuw samengestelde 8e Regiment Infanterie werd er gevestigd. Vanaf 1876 werd in de nabijheid hiervan aan de Klarendalseweg de Militaire broodbakkerij gebouwd. Vanaf 1894 werd de Arnhemse Brigade der Koninklijke Marechaussee opgericht en gevestigd in het Volkskosthuis aan de Hommelseweg 59, en vanaf 1914 gevestigd in de Marechauseekazerne aan de Thomas à Kempislaan.
![]() | ![]() |
Figuur 13: Menno van Coehoornkazerne hoofdgebouw | Figuur 14: Militaire Bakkerij |
Kazernecomplex
De ruimtelijke opzet van de kazerne bestond uit een door hekwerk omsloten terrein dat door een hoofdpoort aan de Klarendalseweg en door een zijingang aan de Verlengde Hoflaan toegankelijk was. Het hoofdgebouw aan de Klarendalseweg stond op afstand tot de straat door een groen/tuinstook met bomen. Achter het inmiddels verdwenen hoofdgebouw lagen drie andere gebouwen aan een binnenplein, dat vermoedelijk werd ontsloten via de zijingang aan de Verlengde Hoflaan.
![]() | ![]() |
figuur 15: bebouwingscomplex kazerne | figuur 16: hoofdgebouw aan Klarendalseweg |
![]() | ![]() |
figuur 17: keukengebouw | figuur 18: binnenplaats |
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
De huidige ruimtelijke structuur van het plangebied bestaat uit een grotendeels leeg terrein met resterende (kazerne)bebouwingen en een verhardingsvlak langs de noordoostelijke zijde. Aan de westelijke zijde zijn oorspronkelijke en latere gebouwen gesloopt en is op het braakliggende terrein een tijdelijke groen- en speelvoorziening gesitueerd.
Door de lege ruimte is het hoogteverloop in het terrein goed waarneembaar. Vanaf de toegang aan de Klarendalseweg loopt het terrein geleidelijk aan omhoog van ca. 34,50 naar ca. 36,00 meter + NAP bij de aanvang van het bordes van het grote kazernegebouw. Dit gebouw staat op een hoger gelegen terras op ca. 37,00 meter + NAP. Achter het gebouw loopt een talud vanuit een lage keerwand omhoog tot ca. 43,00 meter + NAP aan de Garnizoenstraat
Langs de zuidelijke en westelijke rand vormt het hekwerk op de keermuren samen met de grote bomen toch een sterke ruimtelijke afbakening van het terrein. Langs de noordzijde vormt een talud de overbrugging van een hoogte verschil van ca 6 meter. Het talud is begroeid met bomen en struiken en geeft tezamen met het bestaande kazernegebouw een duidelijke beëindiging aan het terrein. Langs de oostzijde wordt het aflopende hoogteverschil met de Garnizoenstraat opgevangen door een keerwand van 3 tot 5 meter hoog.
Het terrein is omsloten door historisch en hedendaags hekwerk, en slechts toegankelijk via de oorspronkelijke toegangspoort aan de Klarendalseweg. De zijtoegangspoort is al lang niet meer in gebruik, en een toegang in de noordwesthoek van het terrein is gesloten. Er zijn geen aparte langzaamverkeerstoegangen tot het terrein. Via de hoofdtoegangspoort kunnen auto's het terrein op.
De functionele situatie van het plangebied wordt gekenmerkt door het in onbruik geraakt zijn van het voormalige kazerneterrein. Het resterende grote kazernegebouw staat leeg. Hiervoor wordt een nieuwe hergebruiksbestemming gezocht.
Het kleine kazernegebouw is in gebruik door jongerencentrum De Mix. Het voormalige garage/sportgebouw is in gebruik door een sportschool. Op het verhardingsvlak wordt geparkeerd door de gebruikers van de sportschool. De voormalige beheerderswoning wordt niet meer gebruikt.
Zoals vermeld is op het open terreingedeelte een tijdelijke groen- en speelvoorziening gesitueerd (het zogenaamde “Reizende Tuinen Project”).
2.4 Groenstructuur
De groenstructuur van het plangebied is grotendeels het gevolg van de aankleding van de randen van het voormalige kazerneterrein, en bestaat uit twee hoofdelementen: het begroeide talud langs de noordzijde van het terrein en de 'gras-met-bomen-strook' langs het historische hekwerk om het terrein. Er bevinden zich geen solitaire of andere groenelementen buiten deze genoemde hoofdelementen.
Beide elementen hebben door hun samenhang een formaat waardoor het aan de wijkgroenstructuur bijdraagt, ook al wordt dit groen niet aangegeven in de wijkgroenkaarten van het Groenstructuurplan.
Het begroeide talud heeft daarbij natuurlijke/ecologische waarde vanwege het afgeschermde karakter, de bomenrij langs het hekwerk bestaat uit grote bomen en draagt belangrijk bij aan de beleving van groen in de stenige 19e-eeuwse wijk Klarendal.
Hoofdstuk 3 Wettelijk- En Beleidskader
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.2.1 Rijks-, Provinciaal- en regionaal beleid
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat.
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030.
Het ruimtelijk beleid van de provincie is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio”. Het Streekplan, dat wordt vastgesteld voor een periode van 10 jaar, is een schakel tussen rijks- en gemeentelijke plannen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Bij de herziening van de Wro is het streekplan opgewaardeerd tot provinciale structuurvisie. In de "Wro-agenda" is neergelegd met welke (nieuwe) instrumenten het geformuleerde beleid wordt vormgegeven.
Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa' is de opvolger van het Regionaal structuurplan 2015 uit 1998. Het regionaal plan vormt het richtinggevend kader voor beleid en uitvoering van het regionaal beleid van de stadsregio op het gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen.
3.2.2 Gemeentelijk beleid
Het Structuurplan Arnhem 2010 (2000) geeft het kader voor de functionele en ruimtelijke ontwikkeling van de stedelijke ruimte van de Gemeente Arnhem voor de middellange termijn (2010), met een perspectief naar de lange termijn (2030).
Het Structuurplan zet in op de versterking van de kenmerkende kwaliteiten en identiteit van Arnhem, met duurzaamheid als belangrijkste principe.
De nadruk van de gekozen koers ligt meer op kwaliteit dan op kwantiteit, meer op transformatie dan op uitbreiding. Voor deze ontwikkelingsrichting hanteert het Structuurplan zes overkoepelende principes: respect voor de onderlegger; ruimte als kritieke factor; het aanbieden van meerdere vervoersalternatieven in knooppunten; meer differentiatie in het stedelijk gebied; versterking van contrasten; en zonering van milieukwaliteiten.
In het Structuurplan Arnhem 2010 komt de locatie Menno van Coehoornkazerne niet specifiek in beeld voor een bepaalde ruimtelijk-functionele ontwikkeling. De locatie maakt onderdeel uit van een bestaand gebied voor stedelijk wonen, waarin opgaven van herstructurering, verdunning en verdichting kunnen voorkomen.
3.3 Welstandsbeleid
Arnhem kiest er in haar welstandsnota (2004) voor om zoveel mogelijk recht te doen aan de reeds bestaande verschillen in de bebouwde omgeving. Hiervoor is een indeling gemaakt in een aantal logische eenheden in de stad. Elke ruimtelijke eenheid heeft een welstandsniveau, 'zwaar', 'normaal', of 'licht', dat aangeeft in welke mate welstand in dat gebied wordt ingezet.
Voor het plangebied is niveau 'normaal' aan de orde.
Onder niveau 'normaal' vallen in het algemeen de karakteristieke vooroorlogse wijken. Voor de zichtbare gevels hebben de criteria een conserverend karakter waarmee de gebouwvorm, de dakvorm en de karakteristieke elementen worden gespaard. Aan de straatzijde mogen alleen ornamentele dakkapellen worden toegevoegd zoals die oorspronkelijk in die gebieden waren ontworpen. Serres mogen aan de achterzijde slechts in één laag vanaf de begane grondverdieping worden gerealiseerd. Kelderentrees (met keerwanden en trappen) die aangebracht worden in de straatgevels zijn niet aanvaardbaar. Er worden geen bijzondere eisen gesteld aan bijgebouwen in de achtertuin, niet zichtbaar vanaf het openbaar gebied.
3.4 Verkeersbeleid
3.4.1 Rijksbeleid
Op rijksniveau geeft de Nota Mobiliteit (2006) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling.
3.4.2 Provinciaal en regionaal beleid
De provincie Gelderland heeft haar verkeersbeleid verwoord in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan-2 (2004). In het PVVP-2 geeft de provincie Gelderland aan hoe zij steden, bedrijventerreinen en voorzieningen bereikbaar wil houden op een veilige manier met zo min mogelijk schadelijke gevolgen voor de leefomgeving. De provincie Gelderland kiest voor een duurzame mobiliteit, waarbij het verkeers- en vervoerssysteem een sterke economie ondersteunt, welvaart versterkt en de sociale integratie stimuleert. Om dat te bereiken kiest Gelderland voor de volgende aanpak: voorkomen, beter benutten, bouwen en beprijzen.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft haar mobiliteitsbeleid voor de periode tot 2020 verwoord in de Regionale Nota Mobiliteit (2006). Op regionaal niveau is de Regionale Nota Mobiliteit een uitwerking van het Regionaal Plan en een doorvertaling van de Nota Mobiliteit. Met de Regionale Nota Mobiliteit kiest de Stadsregio Arnhem Nijmegen nadrukkelijk voor interne, regionale bereikbaarheid gericht op twee beleidskeuzes: het bundelen van vervoersstromen en het optimaliseren van ketenmobiliteit.
3.4.3 Gemeentelijk beleid
Het SVVP Arnhem 2010 is voor het onderdeel parkeren nader vormgegeven in de Parkeernota Arnhem 2003-2010. Voor het plangebied worden deze parkeernormen gehanteerd en deze zijn ook opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan (zie ook paragraaf 4.4).
Als resultaat van de wisselwerking tussen Rijk, provincie/regio en gemeente heeft de gemeente Arnhem haar actuele verkeersbeleid verwoord in het Structuurplan Arnhem 2010 en in het Stedelijk Verkeers- en Vervoersplan SVVP Arnhem 2010. De essentie ervan – overeenstemmend met die van Rijk, provincie en regio – is het terugdringen van de verkeersonveiligheid en het geleiden van de mobiliteit. Daarbij geldt het principe van vrijheid van keuze voor de mobilist, die de gemeente probeert te beïnvloeden door “verleidelijke” alternatieven aan te bieden. Ook speelt het prijsmechanisme hierin een steeds grotere rol. Evenals rijk, provincie en regio treft Arnhem verkeersmaatregelen volgens het principe van de 3 B's: eerst beter benutten, tegelijkertijd werken aan beprijzen en pas daarna bouwen van nieuwe infrastructuur.
Voor de werkingsduur van voorliggend bestemmingsplan is de uitwerking van het SVVP in het Categoriseringsplan Arnhem 2000 richtinggevend. Het categoriseringsplan werkt uit hoe de verkeersruimte in Arnhem duurzaam veilig (her-)ingericht wordt. Arnhem kent twee typen wegen: de verblijfsgebieden en de verkeersaders. Deze laatste zijn de hoofd- en ontsluitingswegen en vormen het Arnhemse hoofdwegennet voor het autoverkeer. Deze wegen kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten krijgen het karakter van de 30 km/uur-zone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen. Veelal zijn het woonstraten. Het SVVP Arnhem 2010 is voor het onderdeel parkeren nader vormgegeven in de Parkeernota Arnhem 2003-2010 en in uitwerkingen van deze nota.
3.5 Milieu- En Omgevingsbeleid
In de Integrale Milieuvisie 2008-2011 is aangegeven hoe het milieubeleid een positieve bijdrage kan leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunten zijn duurzame ontwikkeling en een optimale leefomgevingskwaliteit van de stad.
Op 26 mei 2008 heeft de gemeenteraad Hoofdstuk 3 "Gebiedsgerichte aanpak" van de Integrale Milieuvisie 2008-2011 vastgesteld. De gebiedsgerichte aanpak vormt de kern van de integrale milieuvisie en is een uitwerking van de zonering van milieukwaliteiten die in het Structuurplan Arnhem 2010 zijn opgenomen. Hiermee differentiëren we milieuambities naar verschillende gebieden. Niet overal in de stad streven we immers dezelfde milieuambities na: in een dynamisch centrum accepteren we bijvoorbeeld meer geluid dan in een woonwijk. Wel wordt rekening gehouden met grenswaarden en streefwaarden. Grenswaarden mogen niet worden overschreden. Van streefwaarden kan worden afgeweken als daar - op een hoger schaalniveau- aantoonbare milieuwinst tegenover staat en zolang er geen concentratiegebieden ontstaan waar de milieubelasting zich ophoopt.
Door expliciet te maken welke milieukwaliteiten we in het betreffende gebied willen handhaven of realiseren, wordt ook duidelijk of een bepaalde ontwikkeling wel of niet past in het betreffende gebied.
Bestemmingsplangebied
In het bestemmingsplangebied komt de gebiedstype Stadswijk voor. De na te streven milieukwaliteit in het gebied is goed en de toegestane milieubelasting overwegend laag. Er wordt in het algemeen voldaan aan de streefwaarden.
In de volgende hoofdstukken worden per beleidsthema het beleidskader, de analyse van het plangebied en de conclusies voor de beleidsinzet gegeven. Prioritering van de beleidsinzet vindt plaats aan de hand van de methode beschreven in de Integrale Milieuvisie, deel 1 hoofdstuk 3.
3.5.1 Geluid
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals bijvoorbeeld scholen en zorginstellingen.
In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.
De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).
Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde van de gemeente Arnhem van toepassing.
Beleidsplan Geluid
In 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naar mate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.
Integrale Milieuvisie 2008-2011
De integrale Milieuvisie geeft streefbeelden voor de integrale milieukwaliteit van gebieden in Arnhem. Het gebiedsgericht beleidskader voor geluid (in nieuwe situaties) geeft voor de toepasselijke Stadswijk aan: Ambitie: rustig, Incidenteel: onrustig.
Door de nadruk op de woonfunctie is een goede geluidkwaliteit hier zeer gewenst. Alleen aan de randen van stadswijken waar deze grenzen aan verkeerswegen, wordt een hogere geluidbelasting toegestaan. Voor het achterliggende gebied gelden lagere waarden. De lagere geluidsklasse wordt bij uitzondering toegepast in combinatie met daarbij de vereiste akoestische compensatie.
3.5.2 Luchtkwaliteit
Wet Luchtkwaliteit 2007
De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in de nieuwe Wet Luchtkwaliteit. Het doel van de Wet Luchtkwaliteit 2007 is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.
Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:
- 1. PM10 (fijnstof)
- a. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;
- b. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
- 2. NO2 (stikstofdioxide)
- a. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;
- b. de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.
Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.
Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Luchtkwaliteit van kracht geworden. De nieuwe wet is nodig omdat de aanleg van een groot aantal bouwprojecten en bestemmingsplannen stilgelegd zijn door uitspraken van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De grenswaarden zijn ongewijzigd gebleven, maar de nieuwe wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is 1augustus 2009 van kracht geworden.
Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit
Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de onlangs van kracht geworden Wet Luchtkwaliteit is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.
3.5.3 Hinder
In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de
VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er van uit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.
3.5.4 Externe veiligheid
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).
Landelijk beleid
Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.
Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, komt in 2009/2010 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.
Gemeentelijk beleid
Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid 2005-2008 vastgesteld. Op 16 februari 2009 heeft de gemeenteraad besloten om het beleidsplan met 2 jaar (tot en met 2010) te verlengen. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
3.5.5 Groen en ecologie
Flora- en Faunawet 2002
De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Eind januari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:
- 3. tabel 1. algemeen beschermde soorten
- 4. tabel 2. beschermde soorten
- 5. tabel 3. streng beschermde soorten
Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015
Op 28 juni 2004 is het groenplan 2004-2007/2015 vastgesteld. De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.
De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor de herontwikkeling te worden meegegeven. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. Voor het bestemmingsplan is een groenbalans noodzakelijk, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels van de gemeente zijn toegepast.
Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel.
Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:
- Alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn;
- Barrieres van de stedelijke druk opheffen of zoneren.
Er worden 5 samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.
3.5.6 Water
Europees beleid
Vanaf 2000 is ter verbetering van de chemische en ecologische waterkwaliteit van alle Europese wateren de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De kaderrichtlijn omvat regelgeving voor zowel het oppervlaktewater als het grondwater. De streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, maar eventueel kan, mits goed onderbouwd, uitstel worden verleend tot uiterlijk 2027 (derogatie). De plannen voor de (deel)stroomgebied zijn door de verschillende partijen, met uitzondering van het Rijk, in 2009 vastgesteld en bevatten doelen, ambities en maatregelen.
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het vernieuwde Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel 2008). Het bestuursakkoord heeft tot doel “om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden en te anticiperen op de klimaatsverandering”. Verder is de watertoets ook in het NBW-actueel een belangrijk instrument om water verantwoord in te passen in ruimtelijke ontwikkelingen.
In de Nota Ruimte is water een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de Waterwet die op 22 december 2009 van kracht is geworden. In de Waterwet zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.
Provinciaal en regionaal beleid
Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.
Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. Nieuw is de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de waterwet. Een belangrijk aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in drie gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt:
1. onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
2. onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
3. onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.
De gemeenten in Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) hebben het Convenant Duurzaam Bouwen in het KAN (2000) opgesteld. Het 'pakket duurzaam bouwen' maakt hier onderdeel van uit. Voor water is het volgende streefbeeld opgesteld: natuurlijke waterhuishouding (vermindering verdroging) en schone water in de wijk, waardoor natuurontwikkeling mogelijk is.
Beleid waterschap en gemeente
Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2010-2015) en de Keur en legger van het waterschap.
Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen:
-Gemeentelijk RioleringsPlan (2009-2013), vastgesteld op 26 mei 2008; dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied;
-Waterplan Arnhem (2009-2015). Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft op 19 oktober 2009 het waterplan vastgesteld. Op 26 februari 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen de intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen: Arnhem aantrekkelijke waterstad; Klimaatbestendig watersysteem en waterketen; Goede kwaliteit water en waterbodem; Bewustwording.
Resumé
Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:
- er geen negatieve verstoring van de grondwaterstanden en -stromingen mag worden veroorzaakt om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen.
- er maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.
- bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein.
- het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt.
- het gebruik van uitloogbare materialen niet is toegestaan.
3.5.7 Bodem
Voor een ontwikkelbestemmingsplangebied moet worden getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwaterkwaliteit) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Daarnaast moet worden getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van het ontwikkelplan. Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:
- Wetbodembescherming (Wbb, 1 januari 2006, gewijzigd 1 oktober 2008 en 1 april 2009);
- Beleidsnota bodem 2008 (Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, 27 november 2007);
- Beleidsnota 'Hergebruik van licht verontreinigde grond in Arnhem' (november 1999, met aanvullingen in 2001 en 2002).
3.5.8 Cultuurhistorie en archeologie
3.6 Sport-, Recreatie- En Spelen Beleid
In 2005 is de Sportnota "Sport over de breedte" vastgesteld. Het sportbeleid concentreert zich rond vijf thema's:
- 1. Samenhang tussen bewegingsonderwijs, sportbuurwerk en sportverenigingen met het doel meer mensen in beweging te krijgen;
- 2. Verbeteren van de kwaliteit van sportverenigingen, uitgaande van de cruciale rol van sterke sportverenigingen voor het sportaanbod in Arnhem;
- 3. Voldoende en kwalitatief goede sportaccommodaties: bestaande accomodaties aanpassen aan de huidige kwaliteitsnormen, goede spreiding van voorzieningen over de stad en nieuwe voorzieningen waar dat wenselijk is;
- 4. Topsport in de stad als het evenementen betreft;
- 5. Dienstverlening in de sport: ondersteuning van verenigingen, informatie en advies en belangenbehartiging.
In 2009 is de "Nota Ruimte voor de Jeugd (Spelennota) 2010-2020" vastgesteld. In vervolg daarop worden uitvoeringsplannen per wijk gemaakt. Voor dit plangebied isnog geen uitvoeringsplan gemaakt.
3.7 Coffeeshopbeleid
De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd. In het plangebied zijn geen coffeeshops aanwezig of toegestaan op grond van het coffeeshopbeleid (er is geen ruimte voor het afgeven van exploitatievergunningen).
3.8 Prostitutiebeleid
In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:
- concentratie van de raamprostitutie op één plek;
- het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier);
- het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij - overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS-wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;
- concentratie van de tippelprostitutie.
Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig. Gezien de aanwezigheid van een seksinrichting binnen het betreffende CBS - telgebied is het niet waarschijnlijk, dat er een situatie zal ontstaan, dat een vergunningaanvraag gehonoreerd zal worden.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Programmatische Aspecten Van De Ontwikkelingen
4.1 Inleiding
De ontwikkelingsdynamiek in de wijken St.Marten en Klarendal heeft in 2005 geleid tot de vaststelling door het College van B&W van de nota 'Ruimtevragers en Ruimtebieders St.Marten/Klarendal'.
Hierin werd een afweging gemaakt van een aantal initiatieven en programma's ten opzichte van de beschikbare locaties in de wijken. Het college heeft hierbij besloten de locatie Menno van Coehoornkazerne in te zetten voor de ontwikkeling van een wijkvoorziening/Multifunctioneel Centrum.
Gezien de relatief centrale ligging in de wijk en situering aan de hoofdader van de wijk is de locatie daar goed geschikt voor.
Bij de verdere verkenning van deze opgave is hier aan toegevoegd, dat door het karakter van een MFC deze locatie ook de geschikte locatie is voor het creëren van een wijkontmoetingsplek of 'wijkplein'. De behoefte aan zo'n wijkplein werd reeds in het door het wijkplatform opgestelde 'Wijkperspectief Klarendal Kleur en Karakter' uitgesproken.
Op basis hiervan is een planontwikkelingsproces opgestart, dat binnen afzienbare tijd tot een bouwplanvoorstel gaat leiden, en tot realisatie gaat komen.
In dat kader is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
4.2 Ruimtelijke Opzet En Structuur
Het nieuw te bouwen MFC wordt in samenhang met de resterende voormalige kazernegebouwen tot een ensemble opgezet, waarbij het (wijk)plein een centrale bindende functie heeft. De bestaande kazernegebouwen worden herbestemd. De bebouwings- en gebruiksopzet blijft op afstand van de terreinranden, waardoor (monumentaal) hekwerk en vooral de grote bomen behouden en geïntegreerd worden. De opzet blijft ook gebruik maken van de poorten als toegangslocaties. Samen met de strakke (naar het militaire verleden verwijzende) opzet van gebouwen en buitenruimten, zal de nieuwe opzet een beleefbare verwijzing blijven naar het militaire verleden van deze plek en de wijk.
Het programma van het MFC wordt vanwege de aard van het functioneren van een multifunctioneel centrum gerealiseerd in één gebouw. Dit gebouw wordt aan de westzijde van het terrein parallel aan de Verlengde Hoflaan gesitueerd. Het gebouw houdt afstand tot de bomenzone en ter plaatse van de begane grondfuncties wordt direct grenzend aan het gebouw een gebruikszone onderscheiden van de bomenzone. Het gebouwvolume vormt een hoekmassa aan de kruising Klarendalseweg-Verlengde Hoflaan ter ondersteuning van de karakteristieke stedenbouwkundige situatie. Tezamen met de bestaande gebouwen vormt het MFC een ruimte midden op het terrein. Aan deze pleinruimte zijn de gebouwtoegangen gesitueerd. Gekoppeld aan de oorspronkelijke toegangspoort wordt toegang geboden tot een open ruimte die overgaat in de ruimte van het wijkplein. Deze hoofdtoegang is in hoofdzaak een toegang voor fietsers en voetgangers. Het parkeren wordt gesitueerd in de noordelijke flank van het terrein, doorlopend achter het bestaande kazernegebouw. De autotoegang bevindt zich aan de Verlengde Hoflaan. Dit parkeren is bedoeld voor gebruikers en bezoekers, inclusief brengen en halen. Er is ook nog de mogelijkheid om gebruik te maken van een reeks haakse parkeerplaatsen langs de Verlengde Hoflaan.
Op deze wijze worden de hoofdstromen auto en fiets/voetganger gescheiden en ontstaat de mogelijkheid van een informeel gebruik van het wijkplein door het MFC, het nog te herbestemmen kazernegebouw, het jongerencentrum en door wijkbewoners. De buitenruimte zal met voorzieningen, inrichtingselementen en open ruimte zodanig worden vormgegeven dat er een prettige pleinruimte en flexibel gebruik mogelijk is voor de aangrenzende gebruikers én de wijkbewoners. Het gebruik door de verschillende gebruikersgroepen zal in het ontwerp worden geïntegreerd tot één gezamenlijk gebruik van de buitenruimte.
4.3 Programma
Het programma voor de locatie bestaat uit:
1. de nieuwbouw voor een multifunctioneel centrum;
2. de vestiging van jongerencentrum De Mix in het servicegebouw;
3. een culturele gebruiksinvulling van het bestaande grote kazernegebouw;
4. een wijkpleinruimte;
5. parkeervoorzieningen.
Verder zal er een passief recreatief medegebruik van de groenvoorziening worden geboden.
Het jongerencentrum en de culturele gebruiksinvulling maken gebruik van de bestaande bebouwing, de omvang van het wijkplein en de buitenruimte is een restante na realisatie van het MFC.
Het programma voor het multifunctioneel centrum bestaat uit:
- 6. een basisschool met 12 klassen met buitenruimte/schoolplein
- 7. een peuterspeelzaal met buitenruimte
- 8. een kinderopvang en buitenschoolse opvang met buitenruimten
- 9. een wijkcentrum
- 10. sociaal-maatschappelijke voorzieningen zoals een locatie voor Centrum Jeugd en Gezin, publieksfunctie wijkwinkel en WMO-loket
- 11. 'Huis van de Sport' (gymzaal, kickbokscentrum Fred Rooijers en een multifunctionele sporthal),
- 12. en multifunctionele ruimten
Het MFC-programma zal gerealiseerd worden in 3 bouwlagen, waarbij de interne opzet van de gebruikers erop gericht is om interactie en meerwaarde in functioneren en ruimte te creëren.
4.4 Verkeer En Vervoer
Verkeersstructuur/verkeersontsluiting
Het voormalige Kazerneterrein, ingesloten door Klarendalseweg, Verlengde Hoflaan en Garnizoenstraat ligt ten noordoosten buiten het centrum van Arnhem. Het plangebied ligt binnen een groter woongebied dat is aangewezen en ingericht als verblijfsgebied (30 km/u). De belangrijkste verkeersader, de Velperweg, is de zuidelijke begrenzing van het woon- en verblijfsgebied. Het plangebied is bereikbaar via de Klarendalseweg en via de (Verlengde) Hoflaan, allen behorende tot het verblijfsgebied. De Hoflaan is de kortste route naar de Velperweg en de snelste aansluiting op het Arnhems hoofdwegennet. De locatie is goed lopend en per fiets bereikbaar. Voor het openbaar vervoer is het plangebied te bereiken met lijn 21 via de Vijverlaan (ten noorden van het plangebied) en met diverse lijnen via de Velperweg.
Parkeren
Het parkeerbeleid richt zich vooral op het tegengaan (voorkomen) van parkeeroverlast en op het stimuleren van intensief ruimtegebruik. Het benodigde aantal parkeerplaatsen is bepaald met parkeernormen. De parkeernormen volgen uit de vastgestelde Parkeernota Arnhem 2003-2010 en zijn gebaseerd op kencijfers afgeleid uit (literatuur)onderzoek en van praktijkervaringen. De parkeernormen bepalen het benodigd aantal parkeerplaatsen voor zowel gebruikers als bezoekers. Waar mogelijk wordt ingezet op gecombineerd ruimtegebruik voor parkeren.
De parkeernormen voor het plangebied zijn gebaseerd op de onderwijs-, sport- en culturele functies.
Voor het basisonderwijs geldt de norm van 1 parkeerplaats per leslokaal. Daarbij komt nog een aantal parkeerplaatsen voor halen/brengen, gebaseerd op het aantal leerlingen en op het aandeel dat (tegelijkertijd) met de auto wordt gebracht/gehaald.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. De op de kaart aangegeven contouren en straalpaden kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties. Het is echter ook mogelijk dat oplossingen worden gevonden door ter plaatse maatregelen te treffen of randvoorwaarden op te nemen in milieuvergunningen. De contouren hebben dus met name een signalerende functie voor eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
5.2 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.2.1 Geluid
Onderzoek
De wegen in en om het plangebied vallen binnen het 30 km/uur regime van de gemeente Arnhem. 30 km/uur wegen zijn volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd en zijn hierdoor niet onderzoeksplichtig.
Op 3 september 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitgesproken (nr. 200203751/1:Abcoude), dat ondanks het feit dat de 30 km/uur wegen niet onderzoeksplichtig zijn, nog niet geconcludeerd mag worden dat een plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening (goed woon- en leefklimaat, zoals opgenomen in het Bouwbesluit). Daarom dient ook bij 30 km/uur zones steeds onderzocht te worden of wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.
In het kader van planologische procedures geven recente uitspraken aan dat er bij een belasting hoger dan 53 dB sprake is van geen goede ruimtelijke ordening. De Raad van State kan op basis van bovenstaande een initiatief stil leggen en overheden dwingen de situatie te herzien.
Het adviesbureau DGMR heeft de gevolgen van het wegverkeerslawaai op de ruimtelijke ontwikkeling onderzocht en gerapporteerd in het onderzoek “Multifunctioneel Centrum Klarendal, Arnhem – akoestisch onderzoek wegverkeer” met het kenmerk Rapport V.2010.1039.00.R001 d.d. 11 oktober 2009. Het akoestisch onderzoek is als separate bijlage toegevoegd (zie Bijlage 1). Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
Er is geen onderzoek verricht naar aanleiding van geluidshinder als gevolg van spoorwegverkeer en industrielawaai en als gevolg van bedrijven in het plangebied zijn gelegen.
Het plangebied ligt namelijk buiten de onderzoekszone van railverkeer en ook niet in de zone van een industrieterrein. Verder zijn er geen bedrijven in het plangebied gelegen.
Conclusie
Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Uit akoestisch oogpunt is hier sprake van een goede ruimtelijke ordening. Geluid legt dan ook geen beperkingen op om het plan te realiseren.
5.2.2 Luchtkwaliteit
Onderzoek.
De locatie wordt omringd en ontsloten door de Vijverlaan, Verlengde Hoflaan, Agnietenstraat, Klarendalseweg, Garnizoenstraat, Klarenbeekstraat en Dragonderpad. Dit kleinschalige project is niet opgenomen in het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit). Redelijker wijs kan ervan uit worden gegaan dat dit project niet bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit van meer dan 3%.
Om dit te bevestigen is er een niet in betekende mate toets uitgevoerd. In deze toets is uitgegaan van een dagelijkse toename van verkeer van 800 motorvoertuigen. Op een Multifunctioneel Centrum van deze omvang is dit een absolute worse case benadering.
Conclusie
Uit de niet in betekende mate toets blijkt dat het plan niet bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit van meer dan 3%. De Wet luchtkwaliteit legt geen beperkingen op om het Multifunctioneel Centrum te realiseren.
5.2.3 Hinder
Onderzoek
Een MFC (multifunctioneel centrum) is op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering een milieucategorie 2 inrichting. De omgeving van het MFC kan worden getypeerd als gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en klein bedrijven.
Voor milieucategorie 2 bedrijven geldt ten opzichte van een gemengd gebied een afstand van 10 meter. Het MFC komt op voldoende afstand van woningen.
Daarnaast ligt er in de directe omgeving een jongerencentrum. Dit jongerencentrum ligt op voldoende afstand van het MFC.
Conclusie
Vanuit hinder zijn er geen voorwaarden voor het realiseren van het MFC Klarendal.
5.2.4 Externe veiligheid
Onderzoek
Er is geen onderzoek naar externe veiligheid in het plangebied verericht. De locatie ligt niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Om die reden vindt er ook geen verantwoording van het groepsrisico plaats.
Conclusie
Er zijn geen voorwaarden voor het realiseren van het MFC Klarendal.
5.2.5 Groen en ecologie
Onderzoek
Ecologische gebiedsbeschrijving en bekende natuurwaarden
Voor de sloop van het gebouw aan de Verlengde Hoflaan in 2008 is een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd door Samenwerkende Landschaps Advies Groep (Rapport 6BO0802; datum 26-6-2008). Er zijn toen alleen foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen.
Voor de sloop van de sporthal en de grondwerkzaamheden is in 2010 eveneens een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd, ditmaal door Ekoza.
Er kunnen enkele algemene zoogdieren voorkomen, zoals egel, mol en muizen. Vleermuizen kunnen van het gebouw gebruik maken. Het gebouw bevat een spouwmuur en op enkele plaatsen is er toegang tot de spouwmuur. Spouwmuren worden vaak door vleermuizen als verblijfplaats gebruikt. Daarnaast kunnen vleermuizen gebruik maken van spleten tussen de boeien langs het dak.
De te slopen sporthal biedt geen broedmogelijkheden voor vogels, de groenstrook rondom het gebouw wel. Er zijn geen verblijven van jaarrond beschermde vogels aanwezig, zoals huismus en gierzwaluw.
Op de muren, o.a. nabij de sporthal, groeien geen beschermde soorten, maar wel typische muurvegetatie (muurvaren).
Beschrijving van de groenstructuur
Er is een groene strook aan de randen van het plangebied aanwezig met veelal oude bomen in beheer van de gemeente. Aan de Klarendalseweg staan zes lindes (plantjaar 1950), aan de Verlengde Hoflaan vijf lindes (waarvan drie met een plantjaar van 1930).
Het gebouw dat aan de westzijde (zijde Verlengde Hoflaan) stond, is in 2008 gesloopt. Op deze locatie is tijdelijk een reizende tuin aanwezig in de vorm van een natuurlijke speel- en ontmoetingsplek.
Conform het vigerende bestemmingsplan bedraagt het oppervlak van de bestemming maatschappelijk circa 9.200 m2. Daarvan is 2.685 m2 bebouwing en 6.515 m2 verharding. Het oppervlakte van de bestemming groen in het huidige plangebied bedraagt circa 4.000m2.
Beschrijving ontwikkelingen
Activiteiten die effecten hebben op de (potentiële) natuurwaarden en de groenstructuren.
De sporthal wordt gesloopt en er verdwijnt oppervlakte groen en struweel. De bomen blijven behouden.
Flora- en faunawet
De soorten die verstoord worden door de activiteiten, zijn broedvogels in bomen en struiken en algemene zoogdieren in struiken. Door de werkzaamheden aan groen buiten het broedseizoen te doen, vindt er geen verstoring plaatst. Het broedseizoen is van 1 maart tot 1 augustus.
Verder kunnen er vleermuizen in de sporthal verblijven die met de sloop verstoord kunnen worden. Om de verblijven te kunnen vaststellen is nader onderzoek nodig in april – september 2011. Wanneer verblijven worden aangetroffen, moet de initiatiefnemer bij het ministerie van EL&I een ontheffing Flora- en faunawet aanvragen. De ontheffing moet zijn verkregen alvorens met de sloop te kunnen starten.
Vooruitlopend op de resultaten van dit nader onderzoek moeten er in de nieuwbouw verblijven voor vleermuizen worden ingepast. Zo wordt al geanticipeerd op de mogelijke wettelijke mitigatie conform de
Visie Ecologie (Groenplan)
Het plangebied valt binnen het gebiedstype 'De stenen stad'. De beleidsambitie is het stimuleren van stadsnatuur, o.a. diverse vlinders, huismus, gierzwaluw en vleermuis. Door het slopen van gebouwen en het verwijderen van groen kunnen de genoemde soorten (deels) leefgebied verliezen. Dit kan worden gecompenseerd door het inpassen van verblijven voor huismus, gierzwaluw en vleermuis in de nieuwbouw en het aanleggen van inheems groen en bloeiende vaste planten.
Groen/Groenbalans
In het oude bestemmingsplan was voor de locatie een groenbestemming gelegd op bepaalde gebieden in de rand en op een meer centraal gelegen groenvlak. Binnen deze groenbestemming was daarmee in totaal 4.315 m2 groenoppervlak gewaarborgd.
In het nieuwe bestemmingsplan voor deze locatie wordt de groenbestemming nog alleen op bepaalde randen van het terrein gelegd, in totaal ter grootte van 3.355 m2.
Per saldo betekent het nieuwe bestemmingsplan een negatieve groenbalans ten aanzien van geborgd groenoppervlak ter grootte van 960 m2.
Dit impliceert voor de planontwikkeling van gebouw en terreininrichting dat er daarin nog taakstellend minimaal 960 m2 groen zal moeten worden gerealiseerd. Dit zal worden getoetst op basis van het definitieve inrichtingsplan bij de in te dienen bouwaanvraag.
Mocht daarin het taakstellende aanvullende groenoppervlak niet worden gerealiseerd, dan zal er door de ontwikkelende partij compensatie moeten worden geboden volgens de gemeentelijke spelregels groencompensatie.
Conclusie.
- Er is sprake van een negatieve groenbalans. Daarom moet voor de planontwikkeling van gebouw en terreininrichting daarin nog taakstellend minimaal 960 m2 groen worden gerealiseerd. Dit zal worden getoetst op basis van het definitieve inrichtingsplan bij de in te dienen bouwaanvraag.
- Het bestemmingsplan is uitvoerbaar conform de bepalingen uit de Flora- en faunawet wanneer conform de bepalingen van deze wet in de nieuwbouw vleermuisverblijven worden ingepast. Als algemene aanbeveling geldt om in de nieuwbouw tevens verblijven voor huismus, gierzwaluw in te passen conform het Groenplan Arnhem 2004, visie ecologie.
- Als algemene aanbeveling geldt ook om een aanvullend onderzoek naar vleermuizen te laten uitvoeren door een extern terzake kundige in de periode april – september 2011. Wanneer verblijven worden aangetroffen, moet de initiatiefnemer bij het ministerie van EL&I een ontheffing Flora- en faunawet aanvragen. De aanvraag- en proceduretijd is ongeveer een half jaar. De ontheffing moet zijn verkregen alvorens met de sloop te kunnen starten
5.2.6 Water
Beschrijving watersystemen in de huidige situatie
Oppervlaktewater: In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Grondwater: De hoogte van het maaiveld varieert van ca. 37 m. + N.A.P. aan de noordkant van het plangebied tot 34 m. + N.A.P. aan de zuidkant. Het diepe grondwater bevindt zich op circa 18 m. + N.A.P. Door de ligging van het plangebied op de stuwwal van de Veluwe bestaat de mogelijkheid op het voorkomen van storende lagen in de ondergrond. Hierdoor kunnen afwijkende grondwaterstanden voorkomen. In het uitgevoerde geo-hydrologisch onderzoek is binnen de eerste 4 meter van het plangebied geen afwijkende grondwaterstand aangetroffen.
Afvalwatersysteem: Het plangebied is net zoals de omgeving, voorzien van een gemengd rioolstelsel. Dit houdt in dat het afvalwater en regenwater in één riool wordt afgevoerd. Uitgezonderd hierop is de Garnizoenstraat die ten noorden en ten zuiden aan het plangebied grenst. Deze is gescheiden gerioleerd waarbij het regenwater apart afgevoerd.
Beschrijving watersystemen in de toekomstige situatie
Oppervlaktewater: Ook in de nieuwe situatie is er geen oppervlaktewater aanwezig
Grondwater: Door geo-hydrologisch onderzoek wordt bij een verdiepte ontwikkeling tot 4 meter onder het maaiveld geen negatieve verstoring van de grondwaterstand en –stroming verwacht. In geval van afwijkingen moeten de effecten op het grondwater opnieuw worden onderzocht.
Afvalwatersysteem: Hemelwater mag niet meer op het riool worden geloosd, maar moet op eigen terrein worden verwerkt. Het uitgevoerde geo-hydrologisch onderzoek toont aan dat dit goed mogelijk is.
Overleg gemeente en waterbeheerders: Reacties van Waterschap Rijn en IJssel zijn in deze paragraaf verwerkt.
Conclusie
Voorwaarden voor het bestemmingsplan zijn dat er alleen nog afvalwater mag worden afgevoerd. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. Ondergrondse constructies op de nieuwbouwlocatie, tot een diepte van 4 m. – mv., leveren geen nadelige gevolgen op voor het grondwater.
5.2.7 Bodem
Onderzoek
Er is een inventarisatie uitgevoerd van alle beschikbare bodemkwaliteitsgegevens en historische gegevens in het plangebied. Daarbij is gebruik gemaakt van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem en zijn de volgende bodemrapporten geraadpleegd:
- Verkennend bodemonderzoek Klarendalseweg 193-194 te Arnhem, Kobessen Milieu b.v., P112405, 2003;
- Verkennend bodemonderzoek Klarendalseweg 193 te Arnhem, Inpijn-Blokpoel, MB9827, 1 december 2009.
Uit de bodemonderzoeksrapporten blijkt, dat er geen (bedrijfsmatige) activiteiten hebben plaatsgevonden die bodemverontreiniging veroorzaakt kunnen hebben. Uit de resultaten blijkt, dat de bodem in het plangebied licht verontreinigd is.
Dit komt overeen met de verwachte bodemkwaliteit op basis van de bodemkwaliteitskaart (plangebied ligt in zone 2).
Het grondwater is niet onderzocht omdat de grondwaterstand zich dieper dan 5 m-mv bevond. Er zijn in de nabije omgeving geen grondwaterverontreinigingen bekend.
Conclusie
De geïnventariseerde en getoetste bodemgegevens geven voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied. Er zijn geen (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. Direct aangrenzend aan het plangebied liggen geen grondwaterverontreinigingen. De bodem in het plangebied is licht verontreinigd.
Voor de ontwikkeling van het terrein zijn geen sanerende maatregelen nodig.
De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen belemmering voor de planontwikkeling en voor de financiële uitvoerbaarheid daarvan.
5.2.8 Archeologie en cultuurhistorie
Archeologie
Onderzoek
Het plangebied ligt op de stuwwalhelling. Deze is ontstaan door landijs dat in de voorlaatste ijstijd vanuit Scandinavië de bodem tot wallen opstuwde. De helling van de stuwwal heeft op de archeologische verwachtingskaart van Arnhem-Noord een middelhoge archeologische verwachtingskans. Het betreffende landschap was geschikt voor bewoning, maar met name de beekdalen en zuidelijker en oostelijker gelegen hellingafzettingswaaiers leenden zich hier beter voor. Voor deze zones geldt een hoge archeologische verwachtingskans.
In relatie tot de MAS en de planvorming is een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd. Uit het bureauonderzoek komt een middelhoge tot hoge archeologische verwachting op resten vanaf (het einde van) de late steentijd tot en met de nieuwe tijd. Ook blijken in de directe omgeving op de gestuwde afzettingen zwakgrindige sneeuwsmeltwaterafzettingen te liggen. Uit het booronderzoek blijkt echter dat nergens in het plangebied het oorspronkelijke bodemprofiel bewaard is gebleven. Dit wordt toegeschreven aan de bouw van de kazerne, of juist aan de sloop van onderdelen ervan. Relevante vondsten zijn ook niet gedaan.
Conclusie
Vanwege de verstoring van de ondergrond, maar ook vanwege het ontbreken van relevante archeologische indicatoren, is vervolgonderzoek niet nodig. Eventueel aanwezige archeologische resten zullen zijn opgeruimd. Mochten er desondanks toch archeologische resten worden gevonden die oudheidkundige waarde hebben, dan dient dit direct bij het bevoegd gezag te worden gemeld.
Cultuurhistorie
Het hekwerk neemt voor deze locatie een bijzondere plek in: het is samen met de natuurstenen fundering een monumentaal element. Het hekwerk is gesmeed van massief ijzer met verfijnde details. De hoofdpoort en de zijpoort zijn niet meer aanwezig. De penanten met scharnieren nog wel. Met de komst van publieke voorzieningen op deze locatie en met het verdwijnen van de sporthal uit de jaren zeventig, moeten de toegangen tot het gebouw op het niveau van het complex als geheel worden ontworpen, d.w.z. ze moeten passen als voorname toegang tot het terrein, naar het centrale binnengebied/wijkplein en de in tweede linie gelegen kazernegebouwen. De toon voor een handschrift voor de openbare ruimte van dit voormalige kazerneterrein wordt voor een belangrijk deel gezet door het omzomende hekwerk. Het hekwerk staat niet op zich: op meerdere plaatsen in de wijk zijn prachtige hekwerken terug te vinden.
![]() | ![]() |
Overzicht terrein in noordoostelijke richting | Hekwerk zijde Klarendalseweg |
![]() | ![]() |
Details hekwerk en keermuur | Details hekwerk en keermuur |
Terrein Menno van Coehoornkazerne.
Cultuurhistorische randvoorwaarden:
Behoud van de infanteriekazerne, het bijgebouw en terreinafscheidingen bestaande uit hekwerken op keermuren met entrees (Klarendalseweg en Verlengde Hoflaan) tussen pijlers. Zie hiervoor ook de cultuurhistorische beschrijving in de “Inventarisatie en waardenbepaling objecten en complexen Klarendal/ Vogelwijk”, Monumenten Advies Bureau, Nijmegen, juli 2005.
- Kansen handhaving c.q. ontwikkeling cultuurhistorische waarden.
Het gecombineerde, multifunctionele gebruik is een belangrijke ontwerpopgave, welke ook goed doordacht moet zijn ten aanzien van het beheer en de verschillende gebruikersgroepen. Voorkomen moet worden dat een falende opzet later leidt tot 'verkaveling'.
Gecombineerd gebruik moet zodanig worden opgezet, dat er altijd een 'kerngebied' openbaar en vrij toegankelijk blijft. Deelgebruik moet zodanig worden opgezet, dat deze ook weer als onderdeel van het totale wijkplein kan functioneren. Qua vormgeving dient het wijkplein zodanig te zijn dat het een passende versterking van Klarendal vormt, en niet een 'breuk' met de traditionele samenhang. Het totale project vraagt om een integrale benadering van de ontwikkeling van het plangebied vraagt ook om een zorgvuldige uitwerking van de randen van het gebied. Het vraagt een visie op het plangebied binnen zijn ruimtelijke stedenbouwkundige context en de gewenste samenhang daarin. En om een integraal ontwerp en integrale uitvoering.
- Ontwikkeling icoonwaarde.
De iconen van een wijk behoeven niet te bestaan uit grote gebouwen of beschermde monumenten. Een definitie in context van het krachtwijkenbeleid van de rijksoverheid is (nog) niet bepaald. Maar een belangrijke factor is de mate waarin de wijk en de wijkbewoners identiteit ontlenen aan een object, een complex, een plek of een bepaalde gebeurtenis. Het gaat dus vooral om een positieve interactie tussen beleving en uitstraling, tussen wijkbewoners en het object.
- Herkenbaarheid militair verleden.
De sporen van de Klarendalse militaire geschiedenis dreigen verloren te gaan. Een groot deel van de Menno van Coehoornkazerne is reeds gesloopt, evenals het militair hospitaal Onder de Linden en de van de militaire bakkerij aan de Klarendalseweg. De marechausseekazerne aan de Thomas à Kempislaan is nog in gebruik. De militaire gebouwen vormen in feite een keten van wezensvreemde gebouwen binnen de context van een kleinschalige arbeiders-/ volkswijk. Binnen het spanningsveld van deze tegengestelde cultuurhistorische lagen liggen kansen voor een nieuwe ontwerpopgave. De bijzonderheid van deze opgave stelt hoge eisen aan de kwaliteit, ervaring en het empatisch vermogen van de architect.
- Het "verhaal van Klarendal".
In de wijk treffen we een groot aantal objecten en complexen aan van hoge cultuurhistorische waarde. Ze zijn meestal beschermd als rijks of gemeentelijk monument. Een groot aantal staan nog op de 'wachtlijst' om als gemeentelijk monument te worden aangewezen. Het buurtje De Mussenberg is aangewezen als rijks beschermd stadsgezicht, evenals de aangrenzende Patrimoniumbuurt/ Vogelwijk. Enkele hofjes en woningbouwcomplexen zijn aangewezen als rijks of gemeentelijk beschermde monumenten. Rijks beschermde objecten en wijkiconen zijn o.a. de St. Jan de Doper en de korenmolen De Kroon. Het verplaatste stationspostkantoor aan de Klarendalseweg (architect Peters) is weliswaar niet beschermd maar heeft wel een hoge icoonwaarde, vooral ook in de context van het Modekwartier Klarendal.
Ondanks het feit dat we in de wijk veel gebouwen en complexen aantreffen van hoge cultuurhistorische en iconische waarde, is het Verhaal van Klarendal nooit verteld en dus zeker niet strategisch gepositioneerd als een attractief programma voor wijkpromotie, bevordering van recreatie, toerisme en bewinkeling. Het MFC biedt mogelijkheden om een 'eigen hoofdstuk' aan het Verhaal toe te voegen.
- Cultuurhistorische en architectonische parels/ verbinding met binnenstad-station Velperpoort.
Er zijn kansen om een route of 'ruggengraat' te ontwikkelen waaraan de wijk als het ware hangt, tevens kan deze de verbinding met de binnenstad verbeteren. Een mogelijke routing zou kunnen zijn: De Mussenberg-MFC Klarendal-St. Jan de Doper- korenmolen De Kroon-Modekwartier/station Klarendal-Kindertehuis Sonsbeeksingel-station Velperpoort/Steenstraat. Het MFC dient binnen deze ambitie een beziens- en bezoekwaardige attractie te vormen bijv. in het kader van een infotainmentachtig programma.
Conclusie
Beschermde gemeentelijke monumenten en/of rijksmonumenten binnen het gebied worden gehandhaafd. Behoud van het aanwezige historische karakter is het uitgangspunt. De cultuurhistorische waarden dienen niet vernietigd of anderszins onherkenbaar gemaakt te worden. Waardevolle objecten, structuren, zichtlijnen en panorama's binnen het gebied dienen beschermd en duurzaam beheerd te worden. Daarnaast bevinden zich in het plangebied cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren die geen beschermde status hebben gekregen. Sloop en vervangende nieuwbouw zijn bij deze laatste categorie mogelijk, maar hieraan zullen voorwaarden worden verbonden.
Een aantal cultuurhistorische waarden kunnen worden versterkt: het militaire verleden van Klarendal; handhaving en verbetering zichtlijnen, routes en panorama's; de verbinding met de binnenstad.
Algemene aanbevelingen
Eventuele wijzigingen zijn vergunningplichtig op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke erfgoedverordening. Bij ingrepen in de bodem moet steeds vroegtijdig de gemeentelijke archeoloog worden betrokken. Wijzigingen in de directe omgeving van beschermde monumenten kunnen grote gevolgen hebben voor de cultuurhistorische betekenis en beeldkwaliteiten van het plangebied. Raadpleging van erfgoeddeskundigen bij wijzigingen in de omgeving van beschermde monumenten, wijzigingen in de hoofdstructuur en in historische rooilijnen is noodzakelijk.
Lijst van beschermde monumenten:
Object: Kwalificatie:
Klarendalseweg 192-193 GM
Hekwerk bij Klarendalseweg 192-193 GM
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving En -Verantwoording
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
6.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
- 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
1. Begrippen:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
2. Wijze van meten
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de plankaart zijn bouwhoogten en bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd.
De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke).
Omdat bij het opstellen van het bestemmingsplan de plaats en definitieve bouwhoogte van de nieuwbouw nog niet bekend zijn, het terrein overal een andere hoogteligging heeft, en van het terrein slechts globale hoogteligginggegevens beschikbaar zijn, is gekozen voor een methodiek die uitgaat van een referentiehoogte. Voordeel van deze methodiek is, dat de hoogteaanduidingen op de kaart zonder rekenen al een globale hoogte indruk geven, en flexibiliteit bij de bouwplanuitwerking geeft.
Het peil van de referentiehoogte is bepaald op de hoogteligging van het terrein ter plaatse van de entreepoort aan de Klarendalseweg: ca. 34,50 meter + NAP.
Het terrein loopt vanuit dit punt in noordelijke en oostelijke richting op tot ca. 36,00 meter + NAP ter hoogte van het bordes van het bestaande grote kazernegebouw. Dit gebouw zelf ligt op een terrasniveau van ca. 37,00 meter + NAP. Het talud ten noorden van het gebouw loopt daarna steil op tot een hoogte van ca. 42,00 meter. Binnen de bouwzone bestaat dus een hoogteverschil van ca. 2,50 meter.
De bestaande bebouwing heeft vanaf maaiveld een goothoogte van ca. 9,00 meter en een maximale hoogte van ca. 11,50 meter.
Omdat de nieuwbouw een stedenbouwkundig ensemble moet vormen met de bestaande bebouwing is de maximale goot- en bouwhoogte afgeleid van de bestaande bebouwingen.
Uitgedrukt ten opzichte van het referentiepeil bedraagt de bestaande goothoogte 9,00+2,50 = ca. 11,50 meter en de maximale bouwhoogte 11,50+2,50= ca. 14,00 meter.
De maximale toegestane hoogte voor bebouwing binnen de bouwzone is bepaald op 15,00 meter boven het referentiepeil, de goothoogte op 12,00 meter boven referentiepeil.
Dit “hoogteplafond” geeft afhankelijk van de plaats op het terrein (terreinhoogte) een variabele feitelijke maximale bouwhoogte, maar de bestaande bebouwingen passen hier in, en de nieuwbouw zal maximaal van gelijke hoogte zijn als de bestaande bebouwing.
In dit bestemmingsplan is ten aanzien van de hoogte verder nog bepaald dat deze nooit meer dan 51 meter boven NAP mag liggen. Deze beperking is opgenomen, vanwege de heuvelachtige gesteldheid van de bodem. Op deze manier is de maat voor de maximale te realiseren hoogte objectief te bepalen. Deze hoogtemaat refereert aan de maximale hoogte van de bestaande en te handhaven bebouwing.
Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwvlakken. De wijze waarop deze bouwvlakken in dit bestemmingsplan zijn bepaald wordt in hoofdstuk 6.3.1 nader toegelicht. .
6.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:
- 1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
- 2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
- 3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels
- 4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
6.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- 1. Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend - 2. Artikel 8 Algemene bouwregels
Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage. - 3. Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn de algemene bouwregels opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan. - 4. Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de afwijkingssvoorwaarden beschreven. Deze afwijkingen gelden voor het hele plangebied. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.
6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
6.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
6.3.1 Algemeen
1. Parkeernormen
Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening kunnen parkeernormen niet meer worden opgenomen in de bouwverordening. Dit betekent dat de gemeente bij nieuwbouwplannen niet meer een aantal parkeerplaatsen kan eisen. Indien bij de bouw van nieuwe woningen, kantoren of andere functies onvoldoende parkeerplaatsen worden aangelegd, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de omgeving. Om bij nieuw- en verbouw toch de mogelijkheid te hebben de aanvrager te verplichten een minimaal aantal parkeerplaatsen aan te laten leggen, kan hiervoor een parkeernorm worden opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.
De parkeernormen zijn opgenomen in bijlage 1 van de regels. De normen komen voort uit de Parkeernota Arnhem 2003- 2010 die is gebaseerd op richtlijnen uit de CROW-publicatie 182: Parkeercijfers - basis voor parkeernormeringen. In de parkeernorm is voor de verschillende functies aangegeven hoeveel parkeerplaatsen er moeten worden aangelegd op eigen terrein en hoeveel plaatsen er bereikbaar moeten zijn voor de bezoekers. Per functie wordt verwezen naar de bestemmingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
2. Bepalen bouwvlak voor de ontwikkeling van het nieuwe MFC:
Op basis van stedenbouwkundig vooronderzoek zijn twee kansrijke opties voor de situering van de nieuwbouw benoemd.
Deze twee opties (situering nieuwbouw langs de zijde Verlengde Hoflaan met een wijkplein aan de Klarendalseweg, en situering van de nieuwbouw aan de Klarendalseweg met een wijkplein aan de Verlengde Hoflaan) zijn als mogelijkheden in de Nota van Randvoorwaarden voor de ontwikkeling van het MFC mogelijk gemaakt.
Op het moment van opstellen van dit bestemmingsplan was het duidelijk, dat gekozen wordt voor een situering van de nieuwbouw langs de Verlengde Hoflaan. De precieze plaats is echter nog niet vastgelegd. Daarom is vanwege de wenselijkheid van enige planflexibiliteit gekozen voor een ruim bouwvlak conform de kaders van de Nota van Randvoorwaarden, en een bebouwingspercentage waarmee de nieuwbouw kan worden gerealiseerd zonder daarna nog substantieel juridisch bouwoppervlak te laten resteren.
Aan de randen van het bouwvlak met de bomenzone bevindt zich nog een onbebouwbare vlak met de bestemming "Gemengd" ten behoeve van buitengebruiksfuncties vanuit het MFC-gebouw.
3. Bepalen bouwvlakken voor bestaande bebouwingen.
In tegenstelling tot het nieuwe MFCzijn de bouwvlakken van de bestaande bebouwingen wel strak getrokken om daarmee uit/aanbouw aan deze monumenten in principe te voorkomen.
6.3.2 Afzonderlijke bestemmingen
In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken. Per bestemming wordt op het volgende ingegaan:
- welke gronden zijn zo bestemd;
- wat houdt de bestemming in;
- eventuele aanduidingen of andere bijzonderheden;
- vergelijking vigerend bestemmingsplan zowel qua functie als qua bebouwing.
6.3.3 Groen
In het plangebied is langs de randen groen aanwezig dat is bestemd als 'Groen'.
In het Groenplan (zie paragraaf 3.5.5) is voor de groenvoorzieningen een onderscheid gemaakt tussen structureel groen en snippergroen. De groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het toegestaan om groen in de breedste zin (grasvelden, struiken, speelvelden) aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn de belangrijkste waterlopen en waterpartijen opgenomen in deze bestemming. Het aanleggen van voetpaden, fietspaden en voorzieningen voor bestemmingsverkeer zijn eveneens toegestaan. Wegen voor doorgaand autoverkeer en parkeren is niet toegestaan. Bij snippergroen wordt afhankelijk van de locatie gekozen voor de groenbestemming of de bestemming Verkeer-verblijfsgebied. Dit hangt af van de grootte van de groenzone en de ligging.
Bebouwing binnen de groenbestemming is uitsluitend toegestaan indien dit binnen de bestemming past zoals speeltoestellen en verlichting met een maximumbouwhoogte van 4 meter.
In het plangebied is het groen langs de Klarendalseweg, langs de Verlengde Hoflaan en in het noorden langs de Garnizoenstraat bestemd als "Groen".
Vergelijking met het vigerend bestemmingsplan
De grond is in het vigerende bestemmingsplan eveneens bestemd als groen. Deze bestemming wordt hiermee dus niet veranderd.
6.3.4 Gemengd
Deze bestemming is een verzamelbestemming van de bestemming "Maatschappelijk" (zie hieronder) en "Sport". Naast de functies die onder de bestemming "Maatschappelijk" kunnen worden ondergebracht kunnen de multifunctionele sportruimtes van het MFC Klarendal worden ondergebracht binnen de bestemming "Sport".
Vergelijking met het vigerend bestemmingsplan
De grond is in het vigerende bestemmingsplan bestemd als "Maatschappelijk" en het zuidoostelijk deel bestemd als "Groen". De groenbestemming wordt hiermee veranderd.
Verder is met de bestemming "Gemengd" is ten opzichte van de bestemming "Maatschappelijk" sprake van een andere aanduiding in verband met de combinatie maatschappelijk en sport. Hiermee wordt ten opzichte van deze vorige bestemming een nieuw onderscheid gemaakt. Maar omdat ook binnen de oude omschrijving van de bestemming Maatschappelijk sportfuncties mogelijk waren wordt in feite deze bestemming niet veranderd.
6.3.5 Maatschappelijk
Onder deze bestemmingen zijn de diverse functies van het MFC Klarendal onder te brengen. Zo zijn de diverse onderwijsvoorzieningen, de buitenschoolse opvang en het wijkcentrum als Maatschappelijk te kwalificeren. Ook de culturele functies zoals het jongerencentrum en de oefenruimtes voor muziek, theater en dans zijn onder deze bestemming te brengen.
Vergelijking met het vigerend bestemmingsplan
De grond is in het vigerende bestemmingsplan eveneens bestemd als "Maatschappelijk".
De bestemming wordt veranderd in de zin dat sportfuncties niet meer worden genoemd en nu alleen binnen de bestemming "Gemengd" mogelijk worden gemaakt.
6.3.6 Verkeer
De bestemming verkeer kent in dit bestemmingsplan één sub-bestemming' te weten Verkeer-Verblijfsgebied.
Deze bestemming geldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken (30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd.
Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen
In het geldende bestemmingsplan hebben de gronden eveneens een verkeersbestemming-verblijfsgebied.
6.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Een actualisatie van de voorgenoemde nota handhaving is in voorbereiding. Er is echter geen aanleiding om de bovenstaande uitgangspunten te wijzigen. Het is echter niet reëel om te pretenderen alle strijdigheden op het vlak van bouwregelgeving binnen redelijke termijn op te sporen en daar ook actie op te ondernemen. Daarom zal in deze actualisatie een prioriteitsstelling worden opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht zal worden besteed.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in werking treden c.q. het in ontwerp ter visie leggen van een bestemmingsplan. Als gevolg op deze inventarisatie zullen de verleende bouwvergunningen en gevolgde afwijkingsprocedures geregistreerd worden.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 11.250). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet
6.5 Exploitatie
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie en eventuele locatie-eisen, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen. Deze kosten kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig, met in dit geval het bestemmingsplan moet worden vastgesteld. In een exploitatieplan kunnen ook eventuele locatie-eisen worden vastgelegd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een aangewezen bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1.Bro ( o.a. de bouw van 1 of meer woningen).
De twee bestaande monumentale gebouwen zijn sinds december 2009 in eigendom van Stichting Volkshuisvesting. Deze gebouwen worden conserverend bestemd en kennen geen uitbreidingsmogelijkheden. Met betrekking tot deze gebouwen is in ieder geval geen sprake van een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1.Bro. Het sluiten van een anterieure overeenkomst met de particuliere eigenaar in verband met kostenverhaal of eventuele locatie-eisen is dan ook niet aan de orde. Hetzelfde geldt voor het exploitatieplan.
De resterende gronden in het plangebied waarop het MFC Klarendal wordt ontwikkeld zijn eigendom van de gemeente.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
Bewonersoverleg
In het kader van het vooroverleg is het concept-bestemmingsplan besproken met de verschillende bewonersgroepen te weten de Klankbordgroep en de bewonersgroep Klarendal.
Het bestemmingsplan is ook ter informatie naar genoemde overlegpartners toegezonden.
Daarnaast is op 25 januari 2011 een overlegavond voor de bewoners gehouden waarin het bestemmingsplan en het programma voor het multifunctionele centrum nader is toegelicht.
Uit het overleg met de bewoners zijn enkele reacties naar voren gekomen. Deze betreffen voornamelijk de inrichting van het plan en niet zozeer het bestemmingsplan zelf.
In één reactie wordt bezwaar gemaakt tegen een van de op de plankaart aangegeven ontsluitingen aan de zijde Verlengde Hoflaan. Deze reactie heeft niet geleid tot een aanpassing van het plan.
Artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan alleen opgestuurd naar het Waterschap Rijn en IJssel. Er is geen Rijks- en provinciaal belang bij dit plan betrokken en er zijn geen aangrenzende gemeenten. Het Waterschap heeft laten weten geen op- of aanmerkingen te hebben met betrekking tot het bestemmingsplan.
Publicatie voornemen ontwikkeling
Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden gepubliceerd. Deze publicatie heeft plaatsgevonden in de Arnhemse Koerier op 19 januari 2011.
7.2 Terinzagelegging (Ontwerp-bestemmingsplan)
Het ontwerp-bestemmingsplan ligt nu gedurende 6 weken ter inzage. In deze periode kunnen zienswijzen worden ingediend. Na afloop van de termijn zal in hoofdstuk 7.3 over het verdere vervolg (behandeling van de eventuele zienswijzen) en de procedure daarna melding worden gemaakt.
7.3 Verdere Procedure
Gedurende de termijn van ter inzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend. Na vaststelling wordt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage gelegd. Daarna kan een beroepsprocedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in gang worden gezet.
Bijlage 1 Parkeernorm
In een aantal bestemmingen is een verwijzing naar de parkeernormen opgenomen. Bij nieuw- of verbouw moet aan deze parkeernormen worden getoetst. Voor de verschillende bestemmingen is een parkeernorm weergegeven. De nieuwe parkeerplaatsen moeten op eigen terrein worden opgelost.
Van het voor de bestemming noodzakelijke aantal parkeerplaatsen moet het aandeel ten behoeve van de bezoekers bestaan uit openbare parkeerplaatsen of parkeerplaatsen die voor bezoekers bereikbaar zijn.
Functie | Norm | Aandeel bezoekers |
Cultuur en ontspanning | ||
Cultureel centrum, wijkgebouw | 2,0/100 m² b.v.o. | 95% |
Onderwijs | ||
Peuterspeelzaal, dagverblijf, crèche | 1,0/100 m² b.v.o. | excl. halen/brengen |
Basisonderwijs | 1,0/leslokaal | excl. halen/brengen |
Gymnastieklokaal | 10,0/eenheid |
Opmerkingen bij de tabel:
- 1. Van het voor de bestemming noodzakelijke aantal parkeerplaatsen moet het aandeel ten behoeve van de bezoekers bestaan uit openbare parkeerplaatsen of parkeerplaatsen die voor bezoekers bereikbaar zijn.
- 2. Wanneer twee of meer functies van dezelfde parkeervoorzieningen gebruik kunnen maken dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheidspercentages zoals opgenomen in CROW-publicatie 182: Parkeerkencijfers – basis voor parkeernormering.
- 3. Voor het aantal parkeerplaatsen voor halen en brengen met de auto bij kinderdagverblijf en basisscholen geldt de volgende rekenregel:
aantal leerlingen x % leerlingen met auto x 0,25 x 0,75.
Het percentage leerlingen dat met auto wordt gebracht en gehaald ligt tussen de 20% en 80%, dit is onder meer afhankelijk van stedelijkheidsgraad, stedelijke zone en de gemiddelde afstand naar school.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer - Separaat Bijgevoegd
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeer - separaat bijgevoegd