Bestemmingsplan Ziekenhuis Rijnstate
Bestemmingsplan - gemeente Arnhem
Vastgesteld op 22-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Bestemmingsplan Ziekenhuis Rijnstate van de gemeente Arnhem.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0202.774-0201.gml met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.6 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.7 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.9 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.10 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.11 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.12 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.13 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.14 bvo
brutovloeroppervlakte: het oppervlak gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen.
1.15 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.16 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.17 bijgebouw:
een gebouw dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.18 aan-, uitbouw:
een bouwwerk verbonden met een hoofdgebouw dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw.
1.19 overige bouwwerken:
bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.20 bouwlaag:
een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering c.q. kapruimte.
1.21 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.
1.22 peil:
- voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
- voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
1.23 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.24 wonen
voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen in ieder geval begrepen: bijzondere woonvormen en bed and breakfast met ten hoogste vier slaapplaatsen;
1.25 woning:
een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf.
1.26 straatmeubilair:
onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.
1.27 bedrijfswoning / dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is.
1.28 bedrijf:
een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.
1.29 kantoor:
een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.
1.30 maaltijdbereiding
de activiteit waarbij maaltijden danwel maaltijdcomponenten en drank voor de ter plaatse aanwezige zorginstellingen worden bereid, verzorgd en geleverd.
1.31 administratief kantoor:
een in beginsel niet voor het publiek openstaand kantoor.
1.32 publiekgericht kantoor:
een kantoor ten behoeve van technische, administratieve of persoonlijke dienstverlening, (hieronder niet begrepen detailhandel of horeca-activiteiten), met een publiekaantrekkend karakter, dan wel met een baliefunctie.
1.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen.
1.34 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.35 dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak, al dan niet met een baliefunctie, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, snelfoto-ontwikkel- en kopieerservicebedrijf, videotheek en andere verhuurbedrijven, een autorijschool en dergelijke, met uitzondering van garagebedrijven. Detailhandel wordt hieronder niet begrepen
1.36 nutsbedrijven:
bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op:
- a. de levering van elektriciteit, gas, water en warmte;
- b. de verzorging van telecommunicatie;
- c. de afvoer en verwerking van afvalstoffen;
1.37 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.38 prostitué(e):
degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.39 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.40 raamprostitutie:
een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.
1.41 thuisprostitutie:
vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).
1.42 werkplek:
een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht.
1.43 wijk:
wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
1.44 vestigingsbeleid:
het beleid neergelegd in de nota "van Rood naar Groen" (vastgesteld 26 juni 2000).
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - Landschap En Park
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen - landschap en park aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. park- en groenvoorzieningen, waaronder recreatieve- en speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
- b. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
- c. toegangswegen, in- en uitritten;
- d. geluidwerende voorzieningen;
- e. fiets- en wandelpaden, straatmeubilair;
- f. het behoud en herstel van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke, cultuurhistorische, ecologische- en natuurwaarden.
3.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
- b. de maximale bouwhoogte bedraagt 4 meter.
3.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Onder gebruik van de gronden in strijd met de bestemming, wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden:
- 1. als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
- 2. voor het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
- 3. voor het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.
- b. De in dit lid onder a. genoemde gebruiksvormen zijn niet verboden, indien en voorzover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. zorginstellingen;
- b. therapeutische functies;
- c. welzijn;
- d. buitenschoolse opvang en kinderdagverblijven;
- e. maaltijdbereiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1';
- f. kantoor ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', naast de overige ter plaatse toegestane functies, met dien verstande dat maximaal één gebouw ten behoeve van een kantoor mag worden gerealiseerd;
- g. ondergrondse parkeergarage, inclusief de benodigde bovengrondse voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 3';
- h. bovengrondse parkeergarage uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1' en 'specifieke vorm van verkeer - 2';
- i. parkeerterreinen;
- j. wegen, paden, tuinen, groen- en speelvoorzieningen en straatmeubilair;
- k. waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
- l. geluidwerende voorzieningen;
- m. dienstwoningen;
- n. ondergeschikte horeca en detailhandel uitsluitend ten dienste van bovengenoemde bestemmingsomschrijvingen.
4.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogte en voor zover aangegeven, het bebouwingspercentage en/of maximum aantal bouwlagen, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd;
- b. In aanvulling op het gestelde in 4.2 onder a, geldt dat de bouwhoogte ter hoogte van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer- 2' niet hoger mag zijn dan de hoogte van het aangrenzende talud op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
- c. In aanvulling op het gestelde in 4.2 onder a, geldt dat het bebouwingspercentage zoals aangegeven ter plaatse van het bouwvlak met de aanduiding 'kantoor' alleen van toepassing is op het gebouw zoals bedoeld in 4.1 onder f;
- d. In afwijking van het gestelde in artikel 8.1 onder a mag de bestaande bovengrondse parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1' worden gehandhaafd;
- e. De bouwhoogte van de bovengrondse parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1' mag niet meer bedragen dan de bestaande hoogte ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
- f. De ondergrondse parkeergarage zoals bedoeld in 4.1 onder g wordt grotendeels onder maaiveld gebouwd waarbij het aantal ondergronds gelegen parkeerlagen niet meer dan 2 bedraagt.
- g. De inhoud van dienstwoningen bedraagt maximaal 600 m3 per woning;
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 8.1 ten behoeve van het buiten het bouwvlak bouwen, van kleine bouwwerken passend in de bestemming zoals fietsenstallingen, hekwerken en zitbanken met een maximumbouwhoogte van 3 meter;
- b. het bepaalde in 4.2 onder f voor het vergroten van aantal beneden maaiveld gelegen parkeerlagen mits dit geen negatieve gevolgen heeft voor het afstroomgebied van de Sint Jansbeek.
4.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Het gebruik van de gronden ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1' ten behoeve van een bovengrondse parkeergarage wordt geacht in strijd met de bestemming te zijn, indien dit gebruik niet binnen 3 jaar na ingebruikneming van de ondergrondse parkeergarage ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer- 3' is omgezet naar een binnen de bestemming passende groenvoorziening en in verband daarmee de ter plaatse aanwezige opstallen zijn gesloopt.
- b. Voor de in artikel 4.1 onder a, b, c, d, e, f, m en n genoemde functies geldt een parkeernorm van minimaal 1,85 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De als 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. parkeervoorzieningen;
- b. groen- en watervoorzieningen;
- c. wandelgebieden en speelgelegenheden;
- d. nutsvoorzieningen;
5.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd;
- b. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 5 meter bedragen.
Artikel 6 Verkeer - Wegverkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, fiets- en voetpaden en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- b. groen- en watervoorzieningen;
- c. geluidwerende voorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken
zoals bruggen, viaducten, straatmeubilair en bouwwerken ter geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer worden gebouwd. - b. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals geluidwerende voorzieningen, mag niet meer dan 5 meter bedragen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bouwen binnen bouwvlak
- a. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
- b. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.
8.2 Bebouwingspercentage
- a. Indien in een bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag dit vlak geheel bebouwd worden.
- b. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak en een bebouwingspercentage zijn aangegeven is behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, het bebouwingspercentage van toepassing op de gronden binnen het bouwvlak.
- c. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak slechts één bebouwingspercentage is aangegeven geldt dit percentage voor het gehele bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
- d. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak meerdere bebouwingspercentages zijn aangegeven, gelden deze percentages voor die delen van het bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak waarin ze zijn aangegeven.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
- b. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogte, en de maximuminhoud, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten;
- 2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in lid 8.1 mits:
- a. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden, dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad;
- b. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
- een diepte van 6 meter niet wordt overschreden;
- het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
- geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
- de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
- 3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
- a. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m3 , en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
- b. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
- voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
- voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
- geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet. geluidhinder.
- 4. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras tot een maximum van 1 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
- a. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
- b. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.
- 5. het bepaalde in artikel 9 voor de vestiging van maximaal één seksinrichting per wijk onder voorwaarde dat:
- a. het geen raamprostitutie betreft;
- b. de aanvraag past binnen de ruimtelijk relevante aspecten van het vestigingsbeleid prostitutie;
- c. het aantal seksinrichtingen, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, op het grondgebied van de gemeente Arnhem na het afwijken van de regels niet meer dan acht zal bedragen;
- d. er in de wijk nog geen seksinrichting is;
- e. de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd;
- f. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
- g. er geen onevenredige vergroting van de parkeerdruk ontstaat;
- h. de afstand tot de dichtstbijzijnde seksinrichting hemelsbreed tenminste 250 meter bedraagt;
- i. de inrichting niet meer dan acht werkplekken bevat.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan Ziekenhuis Rijnstate.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Situering En Begrenzing Plangebied
Het plangebied betreft de gronden van Ziekenhuis Rijnstate aan de Wagnerlaan in Arnhem - Noord alsmede een deel van het huidige sportpark Cranevelt ten westen van de Kluizeweg. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Mahlerstraat in het noorden, de achtererven van de woningen aan de Cattepoelseweg in het oosten, de Wagnerlaan in het zuiden en de sportvelden van sportpark Cranevelt in het westen. De exacte begrenzing is op de verbeelding en het kaartje hieronder weergegeven. Het plangebied biedt plaats aan het complex van gebouwen, parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen en groenvoorzieningen van het ziekenhuis Rijnstate. Het plangebied is aan de west- noord- en oostzijde omgeven door een bebost talud.
Globale ligging plangebied
Begrenzing plangebied
1.2 Aanleiding En Doel
Om aan de toenemende zorgvraag in de regio Arnhem te voldoen is Ziekenhuis Rijnstate genoodzaakt uit te breiden. Ten behoeve van deze uitbreiding is een Masterplan opgesteld. In dit Masterplan wordt voorzien in een uitbreiding van het bestaande hoofdgebouw, het realiseren van een nieuw kantoorgebouw en een uitbreiding, verplaatsing en verbetering van de parkeer- en verkeersvoorzieningen. Naast de noodzakelijke uitbreiding voorziet het Masterplan tevens in een verbetering van de openbare ruimten en het watermanagement en een betere inpassing in de omgeving.
Het Masterplan vormt de basis voor dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan zijn de programmatische, stedenbouwkundige, landschappelijke en verkeerskundige uitgangspunten uit het Masterplan vertaald in een juridisch bindend plan. Hiermee vormt dit bestemmingsplan een actueel planologisch toetsingskader voor de toekomstige omgevingsvergunningaanvragen, die voorzien in de uitbreiding van Ziekenhuis Rijnstate.
1.3 Opzet Bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2008. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.
Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.
1.4 Geldende Plannen
Het bestemmingsplan Ziekenhuis Rijnstate is een gedeeltelijke herziening van het vigerende bestemmingsplan Alteveer - 't Cranevelt zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Arnhem op 26 september 2005 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Gelderland op 3 mei 2006.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
Ziekenhuis Rijnstate verleent naast basiszorg op een aantal terreinen topzorg, al dan niet in samenwerking met andere (academische) ziekenhuizen. Bovendien vervult ziekenhuis Rijnstate voor enkele vakgebieden een bovenregionale of zelfs een landelijke functie en is het één van de 13 opleidingsziekenhuizen in Nederland. Het verzorgingsgebied wordt in hoofdzaak gevormd door de plaatsen Arnhem, Renkum, Rheden, Huissen, Elst, Westervoort, Duiven, Heteren, Zevenaar, Ede, Valburg, Bemmel, Gendt, Rijnwaarden, Angerlo en Rozendaal. Naast de locatie aan de Wagnerlaan in Arnhem - Noord heeft Rijnstate ook locaties in Arnhem - Zuid, Zevenaar, Velp en Dieren.
2.2 Historische Ontwikkeling
Ziekenhuis Rijnstate ligt op glooiingen van de uitlopers van de Veluwse stuwwal. Deze glooiingen in het landschap zijn ontstaan gedurende de ijstijden in het Pleistoceen toen de stuwwallen en droogdalen werden gevormd. Het Rijnstateterrein is gelegen op de stuwwal aan het einde van een droogdal. De basis voor de huidige vorm van het landschap is het gevolg van de zandwinning die in dit gebied aan het begin van de twintigste eeuw heeft plaatsgevonden. Deze zandwinning was nodig om een industrieterrein met spoorweg-emplacement in het Broek aan te leggen. Zowel het industrieterrein als het emplacement moesten vier meter opgehoogd worden. Voor de winning van het zand werd een groot bosgebied in Arnhem-Noord aangewezen. Aan weerszijden van wat later de Cattepoelseweg zou worden, werd het gebied gemiddeld tien meter waaiervormig afgegraven. Het afgegraven gebied werd grotendeels gereserveerd als woonwijk voor de middenstand (Alteveer). Een deel werd geëgaliseerd voor de bouw van het nieuwe Gemeenteziekenhuis dat rond 1930 gereed kwam. De tramlijn die aanvankelijk gebruikt werd voor het transport van het zand, werd later gebruikt voor de ontsluiting van het ziekenhuis en Alteveer.
Gemeenteziekenhuis vanaf de Wagnerlaan in de jaren dertig van de vorige eeuw
Luchtfoto Gemeenteziekenhuis in 1944
In 1988 is het Gemeente Ziekenhuis gefuseerd met de twee andere Arnhemse ziekenhuizen: het St.Elisabeth' s Gasthuis en het Hervormd Diaconessenhuis onder de naam Ziekenhuis Rijnstate. Aanvankelijk functioneerde Rijnstate op drie verschillende locaties. Met de opening van de nieuwbouw aan de Wagnerlaan, begin 1995, beschikt Arnhem over één centraal modern gehuisvest ziekenhuis.
Gemeenteziekenhuis 1958
Ziekenhuis Rijnstate 1995
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Situering
Het ziekenhuis Rijnstate ligt in het zuiden van de wijken 't Cranevelt en Alteveer en wordt omsloten door de Wagnerlaan in het zuiden, sportpark 't Cranevelt in het westen en de achtererven van de woningen aan de Cattepoelseweg in het oosten. Rijnstate ligt in de directe nabijheid van de parken Sonsbeek en Zijpendaal, Galgenberg en de Braamberg. Door de ligging van het ziekenhuis in een oude zandwinput zijn de taluds, die het terrein begrenzen, duidelijk aanwezig. De taluds zijn bebost waardoor Rijnstate een natuurlijke afscherming heeft richting de omliggende woonbebouwing. Ook de sportvelden van sportpark 't Cranevelt zijn afgeschermd door een bosrand en daardoor vanuit het openbaar gebied nauwelijks waarneembaar.
Rijnstate in vogelvlucht vanaf het oosten
Rijnstate in vogelvlucht vanaf het westen
Een deel van sportpark 't Cranevelt met parkeergarage en 'Zusterflat' vanuit het westen
Rijnstate met op de voorgrond de 'Zusterflat' vanaf het zuiden (Wagnerlaan)
Bebouwing en functies
Het Ziekenhuisterrein omvat het hoofdgebouw van het ziekenhuis, het gebouw van het Arnhems Radiotherapeutisch Instituut (ARTI) dat patiënten met tumoren radiotherapeutische zorg levert en de voormalige "Zusterflat", waarin tegenwoordig de ondersteunende afdelingen van het ziekenhuis zijn gevestigd (administratie, communicatie, human resources et cetera). Daarnaast herbergt het terrein nog verschillende parkeervoorzieningen en gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen. In de navolgende afbeelding is de ligging van de verschillende bebouwing en parkeervoorzieningen weergegeven.
Functies en parkeervoorzieningen
2.4 Verkeer En Parkeren
Verkeer
In de huidige situatie wordt het ziekenhuisterrein ontsloten vanaf de Wagnerlaan en de Kluizeweg. Aan de Wagnerlaan bevinden zich 2 ingangen, een oostelijke ingang voor de spoedeisende hulp, goederen, de ambulance en personeel en een westelijke ingang voor bezoekers. Aan de Kluizeweg bevindt zich ter hoogte van de Zusterflat een ingang voor het personeel, ten noorden van deze ingang ligt de uitrit voor het bezoekersparkeren.
Verdeling verkeersstromen Rijnstate huidige situatie
Intern wordt het ziekenhuisterrein ontsloten door een rondweg, die de verschillende gebouwen en parkeervoorzieningen met elkaar verbindt.
Ingang oostzijde Wagnerlaan
Uitrit Kluizeweg
Parkeren
Personeel van het ziekenhuis parkeert met name aan de oostzijde van het ziekenhuisterrein en ten zuiden van het ziekenhuisterrein rondom de ''Zusterflat'. Daarnaast bevinden zich op het ziekenhuisterrein verschillende kleinere parkeerterreinen, waaronder het parkeerterrein voor ARTI.
Voor bezoekers bestaat de parkeergelegenheid uit een bovengrondse parkeergarage met 6 parkeerlagen en daaromheen enkele deels verdiepte parkeerterreinen. Op de afbeelding Functies en parkeervoorzieningen in paragraaf 2.3 is de situering van de verschillende parkeervoorzienigen te zien.
Parkeergarage aan de westzijde van het terrein
2.5 Monumenten En Archeologie
In het plangebied bevinden zich geen monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle objecten of gebieden. In het plangebied bevinden zich geen archeologische (verwachtings)waarden.
2.6 Groenstructuur
Kenmerkend voor het ziekenhuisterrein zijn de steile groene taluds, die ontstaan zijn bij de afgraving van het gebied in de jaren twintig. De taluds zijn bebost en vormen een groene afscheiding tussen het ziekenhuisterrein en de woonbebouwing aan de noord en oostzijde. Daarnaast vormen de taluds een onderdeel van het ecologisch netwerk. Op het ziekenhuisterrein zelf bevinden zich enkele groenstroken op maaiveld en enkele groen ingerichte daken. Deze groenvoorzieningen hebben geen recreatieve of ecologische waarde. Het binnen het plangebied gelegen sportveld aan de westzijde van de Kluizeweg is ook omgeven door een forse groenstructuur en daardoor vanuit het openbaar gebied aan het zicht onttrokken.
2.7 Water
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Hoofdstuk 3 Wettelijk- En Beleidskader
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.2.1 Rijks-, Provinciaal- en regionaal beleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en AMvB Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;
Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarweg;
- Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
- Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen: Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van Rijnstate mogelijk en draagt daardoor bij aan Nationaal belang 1: het verbeteren van het vestigingsklimaat voor (in dit geval) de topzorg in de stadsregio Arnhem - Nijmegen en Nationaal belang 4: een efficiënt gebruik van de ondergrond. Daarnaast is het bestemmingsplan in lijn met de uitgangspunten ten aanzien van de hoofddoelstelling Leefbaar en veilig
(in hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan) en Nationaal belang 13 (zie hiervoor hoofdstuk 7).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, de Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Dit bestemmingsplan richt zich niet op specifieke nationale belangen die vragen om een nadere afweging of een planologische vertaling. Het bestemmingsplan is niet in strijd met de kaders uit het Barro.
Streekplan / provinciale structuurvisie
Het ruimtelijk beleid van de provincie is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio”. Het Streekplan, dat wordt vastgesteld voor een periode van 10 jaar, is een schakel tussen rijks- en gemeentelijke plannen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Bij de herziening van de Wro is het streekplan opgewaardeerd tot provinciale structuurvisie. In de "Wro-agenda" is neergelegd met welke (nieuwe) instrumenten het geformuleerde beleid wordt vormgegeven. Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Dit bestemmingsplan richt zich niet op specifieke provinciale belangen die vragen om een nadere afweging of een planologische vertaling. Het bestemmingsplan is niet in strijd met de kaders uit de structuurvisie.
Ruimtelijke verordening Gelderland
Naast de provinciale structuurvisie kunnen, indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. De Ruimtelijke Verordening Gelderland voorziet hierin.
De verordening richt zich net zo breed als het streekplan op de fysieke leefomgeving in de provincie. Dit bestemmingsplan richt zich niet op specifieke provinciale belangen die vragen om een nadere afweging of een planologische vertaling. Het bestemmingsplan is niet in strijd met de kaders uit de structuurvisie.
Regionaal Plan
Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa' is de opvolger van het Regionaal structuurplan 2015 uit 1998. Het regionaal plan vormt het richtinggevend kader voor beleid en uitvoering van het regionaal beleid van de stadsregio op het gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen.
In het Regionaal plan wordt gesteld dat kennis in de regio steeds sterker een drager van de regionale identiteit vormt. Met name de kennisconcentraties rond de universiteiten in Nijmegen en Wageningen bieden belangrijke aanknopingspunten voor kennis- en productiviteitsontwikkeling. Het benutten en combineren van de kennisgebieden voeding, gezondheid en technologie biedt nieuwe kansen. Met het 'Valley'-concept wordt de netwerkeconomie gestimuleerd: Health Valley in de regio Arnhem-Nijmegen (Radbouduniversiteit, Rijnstate en gelieerde zorg- en medische clusters) in combinatie met de Food Valley rond de universiteit van Wageningen en de Gelderse Vallei. In dit verband is een intensievere samenwerking wenselijk van deze kennisclusters met het hoogwaardige bedrijfsleven die zich op specifieke locaties in en rond de steden concentreert. De gunstige strategische ligging en de goede aansluiting op internationale netwerken maakt de regio een internationale draaischijf voor het benutten en uitbouwen van de kennisconcentraties.
De uitbreiding van Rijnstate die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is geheel in lijn met de ambitie uit het Regionaal Plan om de kennis- en productiviteitsontwikkeling te versterken door middel van het Health Valley concept.
Uitsnede afbeelding Health Valley concept uit het Regionaal Plan
3.2.2 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Arnhem 2020
De Structuurvisie Arnhem 2020 (vastgesteld in 2012) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de komende tien jaar. Exacte voorspellingen kunnen voor deze periode niet worden gedaan. Wel tekenen zich bepaalde ontwikkelingen af; een gestaag doorzettende trendmatige groei ligt niet in het verschiet, ruimtevragende functies in de domeinen van wonen, werken en voorzieningen zullen anders kleuren en andere eisen stellen aan de stad.
De nieuwe structuurvisie kan omgaan met onzekerheden en biedt toch houvast door het uitzetten van een koers die voortbouwt op de bestaande karakteristieken en diversiteit van de stad. Ruimte moet er zijn om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen, ruimte moet er zijn voor kansen die zich voordoen. De ruimtelijke strategie van de toekomst moet beide verbinden: koers bepalen en kansen benutten. In deze lijn schetst de structuurvisie voor een aantal ‘koersgebieden’ de globale ontwikkelingsrichting en formuleert daarnaast principes. Daarmee wordt duidelijkheid geboden aan toekomstige initiatieven in de stad, zonder een pretentie van het maken van eindplannen.
Ten aanzien van ziekenhuis Rijnstate is de analyse uit de structuurvisie relevant, waaruit blijkt dat de gezondheids- en welzijnsector met bijna 1.100 vestigingen en 18.500 arbeidsplaatsen de tweede werkgelegenheidssector in Arnhem is. De meeste werkgelegenheid binnen deze sector is te vinden in de gezondheidszorg en bij instellingen en tehuizen. Met name gaat het om Rijnstate en instellingen als Groot-Klimmendaal en de Stichting Thuiszorg Midden-Gelderland. Daarnaast heeft de zorg- en welzijnsector in ruime mate te maken met toeleveranties, uitbestedingen en ondersteunende diensten en creëert daarmee veel indirecte werkgelegenheid en bestedingen. Vergrijzing en ontgroening zullen in de toekomst leiden tot verdere toename van de behoefte aan gezondheids- en welzijnzorg.
De ambitie van de gemeente Arnhem is om in de toekomst de omvang van het cluster van zorg- en welzijnsinstellingen met daaraan gelieerde activiteiten in Arnhem e.o. uit te bouwen. Om dit te bereiken is het intensiveren en professionaliseren van de samenwerking tussen de Arnhemse zorginstellingen en tussen de zorginstellingen, zorggerelateerde bedrijven, onderwijsinstellingen en overheid van groot belang. De aanwezigheid van het regionaal ziekenhuis Rijnstate vormt de kern van het zorgcluster. Doorgroei van bestaande gezondheids- en welzijnszorginstellingen en zorggerelateerde bedrijvigheid (ziekenhuis, verpleeg- en verzorgingshuizen, thuiszorg, (para)medische praktijken, welzijnsorganisaties) vormt de basis. In ruimtelijke zin zal de uitbouw vooral plaatsvinden gerelateerd aan bestaande concentraties van (grote) zorgvoorzieningen. Naast deze doorgroei gaat het tevens om kwaliteitsverhoging en de efficiëntie van bestaande zorg(processen).
In de nieuwe structuurvisie wordt het hoogbouwbeleid zoals deze was vastgelegd in de Tussenrapportage Structuurplan Arnhem 2010 uit 2006 voortgezet. Het hoogbouwbeleid bestaat uit 10 principes voor hoogbouw in Arnhem welke zijn vertaald op een kaart van Arnhem. Op de hoogbouwkaart is de Zusterflat op het terrein van Rijnstate weergegeven als bestaande hoogbouw.
De uitbreiding van Rijnstate die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is geheel in lijn met de ambitie uit de structuurvisie om de omvang van het cluster van zorg- en welzijnsinstellingen uit te bouwen binnen concentraties van (grote) zorgvoorzieningen.
3.3 Welstandsbeleid
Welstandsnota 2012
De welstandsnota uit 2012 komt tegemoet aan de huidige behoefte aan eenvoudigere en ruimere criteria. Daar speelt de gemeente met het nieuwe beleid op in. Het nieuwe beleid kan beknopt als volgt worden samengevat:
- Alle Arnhemse wijken krijgen een eigen welstandsregime: geen toetsing, lichte toetsing of zware toetsing. Voor deze welstandsregimes gelden aparte gebiedsgerichte criteria. Voor het terrein van Rijnstate geldt een lichte toetsing.
- Bij vergunningvrij bouwen en in gebieden zonder toetsing vindt vooraf geen welstandstoets meer plaats. De gemeente kan wel achteraf ingrijpen via een excessenregeling.
- Er komt één welstandscommissie voor zowel grote als particulieren plannen, waardoor het aantal leden van negen naar vijf kan.
De bouwplannen voor de nieuwbouw van Rijnstate worden in het kader van de omegvingsvergunning getoetst aan het nieuwe welstandsbeleid, daarnaast zijn er in het kader van het project aanvullende beeldkwaliteitseisen opgesteld. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.2 en het Masterplan dat als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
3.4 Verkeersbeleid
3.4.1 Provinciaal en regionaal beleid
De provincie Gelderland en de Stadsregio Arnhem-Nijmegen kennen respectievelijk het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan-2 en het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan.
De provincie Gelderland kiest voor een duurzame mobiliteit, waarbij het verkeers- en vervoerssysteem een sterke economie ondersteunt, welvaart versterkt en de sociale integratie stimuleert. Om dat te bereiken kiest Gelderland voor de volgende aanpak: voorkomen, beter benutten, bouwen en beprijzen. De essentie van het Stadsregio-verkeersbeleid is identiek aan dat van de provincie Gelderland.
3.4.2 Gemeentelijk beleid
Als resultaat van de wisselwerking tussen Rijk, provincie/regio en gemeente, heeft de gemeente Arnhem haar verkeersbeleid verwoord in het Stedelijk Verkeers- en Vervoersplan SVVP Arnhem 2000-2010. De essentie ervan – overeenstemmend met die van Rijk, provincie en regio – is het terugdringen van de verkeersonveiligheid en het geleiden van de mobiliteit. Daarbij geldt het principe van vrijheid van keuze voor de mobilist, die de gemeente probeert te beïnvloeden door “verleidelijke” alternatieven aan te bieden. Ook speelt het prijsmechanisme hierin een steeds grotere rol.
Voor de werkingsduur van voorliggend bestemmingsplan is de uitwerking van het SVVP in het Categoriseringsplan Arnhem 2000 richtinggevend. Het categoriseringsplan werkt uit hoe de verkeersruimte in Arnhem duurzaam veilig (her-)ingericht wordt. Arnhem kent twee typen wegen: 1) de verblijfsgebieden en 2) de verkeersaders. Deze laatste zijn de hoofd- en ontsluitingswegen en vormen het Arnhemse hoofdwegennet voor het autoverkeer. Deze wegen kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten krijgen het karakter van de 30 km/uurzone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen. Veelal zijn het woonstraten.
Het SVVP Arnhem 2000-2010 is voor het onderdeel parkeren nader vormgegeven in de Parkeernota Arnhem 2003-2010 en in uitwerkingen van deze nota.
Als voorzet voor een nieuw Arnhems verkeersbeleid is begin 2010 de discussienota 'Arnhem…aantrekkelijk bereikbaar' opgesteld. Het college van burgemeester en wethouders geeft in deze nota een eerste voorzet voor de mogelijke hoofdlijnen van een nieuw Arnhems verkeersbeleid tot en met 2020. Het college stelt voor om niet zozeer de groei van de autombiliteit tegen te gaan, maar vooral op zoek te gaan naar handige manieren om met deze groei om te gaan en voldoende aantrekkelijke alternatieven aan te bieden. Slim reizen naar belangrijke plekken in de stad vindt het college daarbij van steeds groter belang.
3.5 Milieu- En Omgevingsbeleid
Het Rijnstateterrein betreft een groot zorgcomplex met veel dynamiek en een groot aantal bezoekers en de daarbij horende vervoersstromen. Op grond van het gemeentelijk en regionaal beleid is door de toenemende zorgvraag, een verdere intensivering wenselijk, deze intensivering mag uiteraard niet ten koste gaan van het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woonwijken. In deze pararaaf wordt ingegaan op de verschillende milieukaders waar dit bestemmingsplan aan is getoetst. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de resultaten van deze toetsing, waarbij wordt aangetoond dat het plan in lijn is met de uitgangspunten uit het milieubeleid op rijks- provinciaal- en gemeentelijk niveau.
3.5.1 Geluid
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.
In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidsbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.
De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde). Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de Nota uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde van de gemeente Arnhem van toepassing.
Beleidsplan Geluid
In augustus 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naar mate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.
3.5.2 Luchtkwaliteit
3.5.3 Externe veiligheid
Algemeen
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR1 (Plaatsgebonden Risico) en het GR2 (Groepsrisico).
Nationaal beleid
Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet
milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.
Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, komt een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.
Gemeentelijk beleid
Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid vastgesteld. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad wordt gestreefd naar het niet doen toenemen van de risico's Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone wordt een hoger risico geaccepteerd dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
3.5.4 Groen en ecologie
Flora- en Faunawet 2002
De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels afwijking of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Eind januari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:
tabel 1. algemeen beschermde soorten
tabel 2. beschermde soorten
tabel 3. streng beschermde soorten
Provinciaal beleid: Richtlijn compensatie natuur en bos
De provincie heeft het compensatiebeleid "De Compensatierichtlijn natuur en bos" als uitwerking van het Streekplan Gelderland en de Structuurschema Groene Ruimte opgesteld. De gemeente zal dat compensatiebeleid uitvoeren. Is de provinciale richtlijn van toepassing dan treedt de gemeentelijke regelgeving terug. Uitgangspunt van het compensatiebeleid is dat natuur en bos alleen plaats kunnen maken voor een ander ruimtegebruik als er voor de specifieke locatiegebonden ontwikkeling geen alternatieve locaties aanwezig zijn (nee-tenzij-beleid). In principe dient natuur door natuur en bos door bos te worden gecompenseerd. De compensatierichtlijn is van toepassing op:
- alle natuur die op de streekplan of bestemmingsplankaart de bestemming natuur heeft of een vegetatiewaarde van 6 of hoger heeft;
- gebieden met de bestemming bos, zoals aangegeven op streekplan of bestemmingsplankaart;
- alle gebieden die conform de Boswet herplantplichtig zijn, zowel binnen als buiten de bebouwde kom Boswet.
Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij het acceptabel is dat bos door natuur vervangen wordt. Die situaties worden beschreven in de Nota Open Bos. De compensatierichtlijn kent een kwaliteitstoeslag, bij wijziging van functie dient dus meer bos of natuur te worden gerealiseerd dan verloren gaat.
Ondanks het feit dat het plangebied binnen de bebouwde kom Boswet valt is de richtlijn toch van toepassing. de reden hiervoor is dat de groene bosrand rond het ziekenhuisterrein groter is dan 10 are (17.000 m2). Met het nieuwe bestemmingsplan wordt er geen bos verwijderd, de bestaande bosrand rond het ziekenhuisterrein wordt zelfs versterkt door de aanplant van onder andere de winter- en zomereik, winterlinde, lijsterbes en hazelaar. Met het planten van deze soorten wordt tevens invulling gegeven aan de uitgangspunten uit het plan Arnhem.
Groenplan Arnhem
Het Groenplan Arnhem bevat een samenhangende visie op de ontwikkeling, inrichting en beheer van het groen in en om de stad Arnhem, voor de korte (2004-2007) en de middellange termijn (2015). Dit betekent dat het plan zowel een uitwerking van de 'groen'-ontwikkelingsvisie uit het structuurplan bevat als een kader voor het beheer van het groen in en om de stad. Het is een sectoraal plan, geschreven vanuit de wens om het groen in de stad te bewaren en te versterken. Visies op het gebied van ecologie, water, landschap en cultuurhistorie en gebruikswensen en beheer(on)mogelijkheden zijn daarbij input voor de geformuleerde streefbeelden en acties.
Integrale groenvisie
De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswensen moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.
Het Groenplan Arnhem bevat een samenhangende visie op ontwikkeling, inrichting en beheer van het groen in en om de stad Arnhem. Dit betekent dat:
- 1. het Groenplan een uitwerking geeft van het Structuurplan Arnhem 2010 voor wat betreft de daarin beschreven 'groene ambities';
- 2. het plan als toetsingskader dient voor het beoordelen van ruimtelijke plannen en projecten en tevens een goede basis vormt voor mogelijke toekomstige subsidies en voor koppeling aan projecten en programma's van andere partijen;
- 3. het plan de basis biedt voor de planologische bescherming van waardevolle gebieden en dat op basis van het plan randvoorwaarden kunnen worden meegegeven aan stedenbouwkundige projecten;
- 4. het plan helderheid biedt bij de prioritering en programmering van het groenbeheer door de gemeente;
- 5. het plan daarnaast de kaders biedt voor vergunningverlening en handhaving, voor de uitgifte van snippergroen en voor groencompensatie.
Uitgangspunten
Arnhem heeft veel waardevol groen. Dit is een groot goed voor de leefbaarheid van de stad.
Uitgangspunten van het groenplan zijn:
- 1. bewaren en versterken
- 2. zuinig omgaan met bestaande en potentiële kwaliteiten
- 3. groen blijft groen
- 4. kansen benutten
- 5. alles op zijn plaats
- 6. tegengaan van versnippering.
- 7. schoon en netjes
- 8. beheer afgestemd op streefbeeld
Het plangebied
In het groenplan zijn de groene taluds rondom Rijnstate aangewezen als structureel groen. Deze steilwand heeft een boskarakter met een inheems sortiment en is van belang voor de afscherming van het ziekenhuis naar de omgeving. Daarnaast vormt de steilrand een onderdeel van het ecologisch netwerk. Het binnen het plangebied gelegen sportveld is ook aangewezen als structureel groen. Afgezien van de (buiten het plangebied gelegen) bosrand die het veld omsluit is hier feitelijk echter geen waardevol groen aanwezig. Voor de sportvelden zijn in het groenplan dan ook geen uitgangspunten benoemd. In dit bestemmingsplan zijn de structurele groengebieden waar feitelijk ook waardevol groen aanwezig is als "Groen - landschap en park" bestemd. Met deze bestemming zijn de betreffende gebieden primair gericht op een groene inrichting.
3.5.5 Water
3.5.6 Bodem
Algemeen
In een gebied waarvan de bestemming wijzigt, of waarvan het bestemmingsplan wordt herzien, is inzicht in de milieuhygiënische bodemkwaliteit wettelijk vereist (artikel 9 Besluit ruimtelijke ordening). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie of de financiële haalbaarheid van het plan. Het rijks- en provinciale beleid op het gebied van bodemkwaliteit in ruimtelijke plannen is in diverse wetten, nota's en handreikingen vastgelegd. De belangrijkste wetten/nota's zijn:
- Wet Bodembescherming 1 januari 2006;
- Voor 2015 alle ernstige en spoedeisende gevallen van bodemverontreiniging saneren en/of beheersbaar maken (NMP -3 doelstelling).
De meest maatgevende handreikingen op het gebied van bodemkwaliteit in ruimtelijke plannen zijn (in afnemende maatgevendheid):
- Van Streekplan naar bestemmingsplan”, Gedeputeerde Staten van Gelderland, 22 april 1997; De provincie toetst hieraan;
- Inspectiewijzer van Inspectie milieuhygiëne, Ministerie van VROM, 1994 en aanvulling 1996;
- Handreiking ruimtelijke ordening en milieu (voor ruimtelijke plannen) maart 2005;
- De geactualiseerde 'Handreikingen Gemeentelijk bodembeleid' op de site van Agentschapnl.nl: Bodemtoets bestemmingsplan en bouwvergunning, 12-10-2009
Deze handreiking biedt aangrijpingspunten om invulling te geven aan de grondlaag als RO-planningsfactor.
Gemeentelijk bodembeleid
De gemeente Arnhem volgt het landelijke bodemsaneringbeleid. Wel heeft de gemeente het landelijke beleid nader ingevuld in de nota “Wegwijzer in bodemland, beleidsnota bodemsanering” van april 2003. Het doel van deze nota is om de voortgang van de saneringsoperatie te stimuleren en te bewaken en een kader te geven om onderzoeken en/of saneringsplannen te kunnen toetsen.
Daarnaast heeft de gemeente het beleid voor hergebruik van grond vastgelegd in de Bodembeheernota van 26 september 2011. De milieuhygiënische bodemkwaliteit speelt vooral een rol wanneer op een bepaalde locatie een functiewijziging plaatsvindt en bouwactiviteiten voorzien zijn. De nieuwe bestemming dient op een voor de functie geschikte ondergrond te worden gerealiseerd. Voordat een omgevingsgunning voor de nieuwbouw verstrekt kan worden moet een zogeheten “geschiktheidverklaring” afgegeven worden. Deze geschiktheidverklaring resulteert uit minimaal een historisch- (conform de NVN 5725) en verkennend bodemonderzoek (conform de NEN 5740).
Wanneer de bodem op een bepaalde locatie dusdanig verontreinigd is dat geen geschiktheidverklaring kan worden afgegeven, zal deze locatie eerst gesaneerd moeten worden, voordat er bouwactiviteiten plaats kunnen vinden.
3.5.7 Cultuurhistorie en archeologie
Cultuurhistorie
3.6 Economisch Beleid
De gemeente heeft haar economische visie en koers voor de middellange termijn vastgelegd in de Economische Agenda Arnhem 2015. De agenda stelt dat in de eerste plaats de basis op orde moet zijn. De gemeente wil daarom zorgen voor een gunstig ondernemingsklimaat door adequate dienstverlening te bieden en geschikte, goed bereikbare vestigingsplaatsen in een stimulerende economische omgeving. In de tweede plaats kunnen de sterke sectoren verder uitgebouwd. Het gaat dan om de verdere versterking als zesde kantorenstad van ons land, en het behalen van winst in de sectoren zorg & welzijn en toerisme & vrije tijd. Tot slot gaat de gemeente Arnhem extra werk maken van haar kansrijke economische clusters: energie- & milieutechnologie en mode & design. Dit zijn bedrijvensectoren, waarin Arnhem bijzonder is en die een sterke basis bieden om een regionale en nationale positie op te bouwen.
De Economische Agenda levert een bijdrage aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van de stad en het tegengaan van de maatschappelijke tweedeling. De agenda bepaalt de gemeentelijke koers en is opgesteld na stadsgesprekken met ondernemers en onderwijs- en kennisinstellingen. De gemeente stimuleert de economische ontwikkeling en is regisseur van het samenspel tussen overheid, ondernemers, onderwijs en onderzoek. In de stadsgesprekken hebben de partners duidelijk gemaakt, wat zij gezamenlijk kunnen en willen doen om het ondernemingsklimaat te versterken.
Arnhem heeft relatief gezien een groot aantal arbeidsplaatsen (rond de 100.000), dat voor een belangrijk deel (ongeveer 35.000) wordt vervuld door niet-Arnhemmers. Het aandeel Arnhemmers met een lage opleiding en met beperkte kansen op de arbeidsmarkt is groot. De aanpak uit de Economische Agenda levert naast banen voor hoog en middelbaar opgeleiden, vooral ook banen voor lager opgeleide inwoners op.
3.6.1 Kantoren
In de Nota Herijking Kantorenbeleid Arnhem 2008 – 2020 staat het herstel van het evenwicht in de kantorenmarkt centraal. Hiertoe wordt ingezet op hergebruik van langdurig leegstaande kantoorpanden, alsmede het beperken en faseren van nieuwbouwplannen. Nieuw kantorenprogramma wordt beperkt tot een gelimiteerd aantal strategische locaties in de stad (onder andere Arnhem Centraal, Rijnboog, Arnhems Buiten en IJsseloord II). Ontwikkeling van kantoren buiten deze locaties is in principe ongewenst. De kantoortoren die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt betreft de vervangende nieuwbouw van de bestaande 'Zusterflat', er wordt dan ook geen extra kantoorruimte aan de voorraad toegevoegd.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Programmatische Aspecten Van De Ontwikkelingen
4.1 Aanleiding
Om aan de toenemende zorgvraag in de regio Arnhem te voldoen is Ziekenhuis Rijnstate genoodzaakt uit te breiden. Ten behoeve van deze uitbreiding is een Masterplan opgesteld. In dit Masterplan wordt voorzien in een uitbreiding van het bestaande hoofdgebouw, het realiseren van een nieuw kantoorgebouw en een uitbreiding, verplaatsing en verbetering van de parkeer- en verkeersvoorzieningen. Naast de noodzakelijke uitbreiding voorziet het Masterplan tevens in een verbetering van de openbare ruimten en het watermanagement en een betere inpassing in de omgeving.
Het Masterplan is opgenomen in bijlage 1. De uitgangspunten en ambities uit het Masterplan zijn waar mogelijk vertaald in dit bestemmingsplan. In de navolgende paragrafen worden de ontwikkelingen nader toegelicht en onderbouwd.
4.2 Bebouwing
4.2.1 Uitbreiding hoofdgebouw
Thans heeft het hoofdgebouw van Rijnstate aan de noord- en oostzijde een terrasvormige opbouw die rommelig oogt. In de nieuwe situatie wordt daarom de nieuwe bebouwing geconcentreerd in herkenbare bouwmassa's die als een nieuwe bebouwingsrand om het bestaande hoofdgebouw worden gelegd. Met de nieuwe rand ontstaat een rustiger bebouwingsbeeld en een logischer begrenzing tussen bebouwd en onbebouwd gebied en voegt het gebouw zich beter in zijn omgeving. De uitbreiding van het ziekenhuis wordt gerealiseerd op en aan het hoofdgebouw zelf. Dit is constructief mogelijk en functioneel logisch. De nieuwe bebouwingsrand blijft wat betreft massa ondergeschikt aan het hoofdgebouw en telt maximaal 4 bouwlagen met een bouwhoogte van maximaal 16 meter. Het oppervlak aan extra bebouwing bedraagt ongeveer 10.000 m2.
In de architectuur zal de uitbreiding door middel van goede verhoudingen, schaal en toe te passen materialen een relatie hebben met de architectuur van het bestaande gebouw. Tegelijkertijd zal de uitbreiding een subtiele andere architectonische uitstraling krijgen die verwijst naar de architectuur van de nieuwbouw van de kantoortoren die de huidige 'Zusterflat' vervangt. De massieve, steenachtige verschijning van het huidige ziekenhuisgebouw wordt daarnaast verzacht door bijvoorbeeld het aanleggen van daktuinen en een nieuwe landschappelijke inrichting van de bestaande binnentuinen en binnenhoven. Dit geldt ook voor het gebied ten noorden en ten oosten van het bestaande terrein. Op die manier wordt de bebouwing op het Rijnstateterrein meer verweven met het omliggende groen. Op de navolgende afbeelding is de bebouwingsrand weergegeven.
Nieuwe bebouwingsrand rond het bestaande hoofdgebouw
4.2.2 Nieuwe kantoortoren
Een nieuwe kantoortoren vervangt de bestaande 'Zusterflat', waar momenteel de ondersteunende afdelingen van het ziekenhuis zijn gevestigd (administarie, communicatie, human resources et cetera). Deze functies worden in de nieuwe kantoortoren ondergebracht. De toren heeft een bouwhoogte van maximaal 52 meter vanaf maaiveld en heeft maximaal 13 bouwlagen. Het bruto vloeroppervlak van de toren bedraagt ongeveer 6.000 m2. De nieuwbouw wordt gerealiseerd ten zuiden van de bestaande Zusterflat waarbij de exacte locatie van de toren nog niet is bepaald. In het bestemmingsplan is een gebied begrensd waar de toren gerealiseerd kan worden. Met het verplaatsen van de kantoortoren in zuidelijke richting wordt het zicht op de parken Sonsbeek en Zypendaal vanaf de Wagnerlaan en Cattepoelseweg verbeterd en ontstaat een duidelijk landmark, dat goed in de omgeving is ingepast.
Het gebouw zal architectonisch een abstracte, terughoudende uitstraling krijgen waardoor het zich goed voegt in het omringende landschap. Mede door de uitstraling van de architectuur zal het gebouw een evenwichtige overgang vormen tussen het omringende landschap, het nieuwe landschap van de tuin en de aangepaste massa van het bestaande ziekenhuis. In de navolgende afbeelding is de globale ligging van de nieuwe toren met zoekzone uit het Masterplan weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het gebied, waarbinnen de kantoortoren kan worden opgericht, wordt verwezen naar de verbeelding waar het betreffende is aangeduid als 'kantoor'.
Zoekzone kantoortoren zoals opgenomen in het Masterplan (zoekzone is in dit bestemmingsplan ruimer)
4.3 Ontsluiting En Parkeren
4.3.1 Parkeervoorzieningen
In het masterplan is de ambitie uitgesproken om het parkeren zoveel mogelijk geconcentreerd in gebouwde (ondergrondse) voorzieningen onder te brengen. In dit bestemmingsplan wordt deze ambitie planologisch vertaald, waardoor deze zonder meer gerealiseerd kunnen worden.
Parkeergarage aan de oostzijde
Aan de oostzijde kan, tegen het bestaande talud, een parkeergarage voor de werknemers van Rijnstate worden gerealiseerd. Het is de bedoeling op de parkeergarage groen af te dekken waardoor deze vanaf de woningen aan de Cattepoelseweg niet zichtbaar is. De maximale bouwhoogte van de parkeergarage volgt de hoogte van het talud en daalt trapsgewijs af richting de Wagnerlaan. Met deze hoogte kan de parkeergarage ruimte bieden aan maximaal 600 parkeerplaatsen verdeeld over vier lagen waarvan één laag ondergronds wordt gerealiseerd.
Ondergrondse parkeergarage aan de westzijde
In het westelijk deel van het plangebied wordt het planologisch mogelijk om een omvangrijke, ondergrondse parkeergarage te realiseren. Deze parkeergarage kan op termijn de bestaande bovengrondse parkeergarage en overige bestaande parkeerterreinen aan de westzijde vervangen. De ondergrondse parkeergarage biedt de mogelijkheid om het bovengrondse gebied in te richten als tuin.
Parkeren op maaiveld
Naast de mogelijkheid voor het parkeren in gebouwde parkeervoorzieningen blijft op het terrein ook de mogelijkheid aanwezig om op parkeerterreinen te parkeren. Om te kunnen blijven voorzien in voldoende parkeergelegenheid wordt de parkeercapaciteit uitgebreid met een parkeerterrein ten westen van de Kluizeweg. Hiervoor wordt een voormalig sportveld getransformeerd in een parkeerterrein. Het parkeerterrein kan op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Alteveer - 't Cranevelt' reeds aangelegd worden, het gebruik van het terrein moet echter gekoppeld zijn aan het recreatief gebruik. Omdat het gebruik primair bedoeld is voor ziekenhuis Rijnstate is het gebied opgenomen in dit bestemmingsplan waardoor het van een passende bestemming kan worden voorzien, die voorziet in een gebruik voor zowel het sportpark als het ziekenhuis Rijnstate.
Zoals reeds aangegeven is het parkeerterrein primair bedoeld voor werknemers van Rijnstate. Voor deze doelgroep worden minimaal 300 parkeerplaatsen aangelegd. Daarnaast kan een deel van het parkeerterrein, buiten kantoortijden worden gebruikt voor gebruikers en bezoekers van het sportpark Cranevelt. Hiermee wordt tevens een bestaand parkeerprobleem van het sportpark direct opgelost. In navolgende afbeelding is de ligging van het nieuwe parkeerterrein weergegeven.
Efficiënt ruimtegebruik
Omdat de parkeerbehoefte voor de werknemers van Rijnstate met name gebonden is aan de reguliere werktijden (maandag tot en met vrijdag tussen 07.00 en 18.00 uur met als piekdagen maandag, dinsdag en donderdag) is daarnaast dubbelgebruik voor een deel van de parkeerplaatsen mogelijk. Op die manier kan op de momenten dat de behoefte vanuit het Ziekenhuis minder groot is en de behoefte vanuit het sportpark groter is (weekenden, woensdagmiddagen en doordeweekse avonden) het parkeerterrein worden opengesteld voor het sportpark.
4.3.2 Ontsluiting
Ook in de nieuwe situatie wordt het Rijnstateterrein ontsloten vanaf de Kluizeweg en de Wagnerlaan. In tegenstelling tot de huidige situatie, zullen de meeste verkeersbewegingen zich echter aan de zijde van de Kluizeweg voltrekken. Hier bevindt zich de hoofdentree van het bezoekersparkeren en de entree van het nieuwe parkeerterrein ten westen van de Kluizeweg. Aan de Wagnerlaan blijft de huidige entree naar de parkeervoorzieningen aan de oostzijde gehandhaafd. Ook de spoedeisende hulp en het laad- en losverkeer komt via deze entree het terrein op, net als in de huidige situatie. Ten westen van de oostelijke entree is de ingang naar de hoofdentree, die naast fietsers en voetgangers alleen bestemd is voor 'kiss & ride' verkeer en taxivervoer.
Verdeling verkeersbewegingen ontsluiting Rijnstate
De verplaatsing van het zwaartepunt van de verkeersbewegingen naar de westzijde (Kluizeweg), zorgt voor omwonenden voor een verbetering van het woon- en leefklimaat, aangezien de verkeersintensiteit aan de oostzijde afneemt. Uit onderzoek blijkt echter dat in de huidige situatie de verkeersintensiteit op de Kluizeweg te hoog is voor de huidige verkeerskundige structuur. Om de doorstroming op de Kluizeweg te verbeteren, is een aanpassing van de aansluiting Wagnerlaan - Kluizeweg noodzakelijk. Deze aanpassing wordt in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt en bestaat uit een aparte opstelstrook naar rechts (een zogenaamde rechtsaffer). Hiermee kan afslaand verkeer richting de Apeldoornseweg, voor nu, en voor de toekomst, wanneer de uitbreiding van Rijnstate een feit is, vlotter en veiliger doorstromen. Navolgende figuur geeft een beeld van de genoemde oplossing.
Nieuwe verkeerssituatie aansluiting Kluizeweg op Wagnerlaan
Ontsluitingen voor langzaam verkeer
4.4 Openbare Ruimte
Een belangrijke ambitie in het Masterplan is het creëren van een prettige, aantrekkelijke buitenruimte. De buitenruimte moet samen met het nieuwe hoofdgebouw een zogenaamde 'healing environment' vormen. Er wordt gesproken van een healing environment wanneer de omgeving bijdraagt aan het fysiek, mentaal en sociaal welbevinden van gebruikers. Dit zijn niet alleen de cliënten en bezoekers, maar ook de mensen die in het gebouw werken.
Om het gebied in te richten als healing environment is de ambitie om het parkeerprogramma grotendeels uit het zicht te plaatsen door zoveel mogelijk gebruik te maken van gebouwde ondergrondse parkeervoorzieningen onder een groen dek in de tuin en in een parkeergebouw aan de oostzijde van het terrein. Met de aanleg van de nieuwe parkeervoorzieningen kan het huidige parkeerterrein ten zuiden van de Kluizeweg worden opgeheven. Dit gebied wordt weer ingericht als park met wadi.
Het bestaande groene talud wordt daarnaast versterkt door de plekken die nu zeer steil en dun beplant zijn te verbreden (en de helling te verflauwen) en gebruik te maken van een robuuste beplantingsstrategie met een gemengd assortiment dat zorgt voor een bosachtige sfeer. Door het planten van douglassparren en hulst tussen de bestaande bomen wordt ook in de winter een afschermend effect bereikt. Daarnaast kan worden gedacht aan het planten van bomen als de winter- en zomereik, winterlinde, lijsterbes en hazelaar. Met het planten van deze soorten wordt tevens invulling gegeven aan de uitgangspunten uit het groenplan (zie paragraaf 3.5.4).
Aan de westzijde waar de helling grenst aan de tuin is in de toekomst ruimte om het talud te verbreden en te laten overgaan in het meer open tuingedeelte. Mocht de ondergrondse parkeergarage worden gerealiseerd dan kan de grote stenige parkeerplaats, die de buitenruimte van Rijnstate nu is, naar een tuin met een voornamelijk groene uitstraling worden getransformeerd dat aansluit bij het parkachtige karakter van de omgeving.
Aan de noordzijde, in de huidige situatie een 'achterkant' met veel incidentele bebouwing, wordt het talud en de beplanting zoveel mogelijk uitgebreid in de restruimtes en overhoeken. Hierdoor worden de kleinere gebouwen en noodzakelijke overige functie opgenomen en ingepast in de bosrand. In het geval dat aan de oostzijde een parkeergarage in de helling wordt gebouwd, zal de bestaande beplanting zoveel mogelijk behouden blijven. Op het dak van de parkeergarage zal de bosrand worden doorgetrokken, waardoor een bredere afscherming ontstaat tussen de particuliere tuinen en het ziekenhuisterrein. In de navolgende afbeelding is een streefbeeld weergegeven voor de toekomstige openbare ruimte.
Streefbeeld inrichting openbare ruimte
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende aspecten milieu- en omgevingsaspecten waar rekening mee moet worden gehouden. Om de haalbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen, is voor een deel van deze aspecten onderzoek verricht. In de betreffende paragrafen worden de bevindingen uit de onderzoeken nader toegelicht.
5.2 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.2.1 Geluidplafonds Ziekenhuis Rijnstate
Het ziekenhuis is in de zin van de Wet milieubeheer op te vatten als een inrichting waarbinnen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden. Gezien de aard en de omvang van de inrichting brengen deze activiteiten effecten met zich mee welke zich tot buiten de inrichting uitstrekken. De effecten welke zich tot buiten de inrichting uitstrekken hebben betrekking op een zekere geluidsbelasting van de omliggende woningen ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting. Deze woningen zijn gelegen aan de Wagnerlaan, de Cattepoelseweg, de Mahlerstraat en de Lisztstraat. De geluidsbelasting van de genoemde woningen wordt veroorzaakt door de vervoersbewegingen op het open terrein van de inrichting, het laden en lossen en de stationaire bronnen (o.a. ketelhuis, ventilatoren e.d.) van de inrichting. In het vigerende bestemmingsplan Rijnstate (vastgesteld door de gemeenteraad van Arnhem op 26 september 2005 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Gelderland op 3 mei 2006) zijn zogenaamde geluidplafonds opgenomen. Deze geluidplafonds vormen de geluidsruimte die Rijnstate maximaal mag produceren en zijn in dit bestemmingsplan overgenomen.
De geluidplafonds zijn gebaseerd op de normen die gehanteerd worden voor een 'rustige woonwijk, weinig verkeer'. Bij deze gebiedstypering hoort een richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A)-etmaalwaarde. Het ziekenhuis heeft twee bedrijfssituaties
welke elk om een eigen geluidsplafond vragen. Het betreft de bedrijfssituatie op de maandag t/m de vrijdag en de bedrijfssituatie op de zater-, zon- en feestdagen. Tijdens deze laatste bedrijfssituatie is in de dagperiode (07.00 tot 19.00) aanmerkelijk minder geluidruimte nodig dan tijdens de bedrijfssituatie op de maandag t/m vrijdag. Bij de vaststelling van het geluidsplafond in de omgevingsvergunning is hiermee rekening gehouden. Daar waar is vastgesteld dat bij woningen een hogere geluidsbelasting optreedt dan de eerder genoemde richtwaarde van 45 dB(A)-etmaalwaarde wordt deze geluidsbelasting met de bijbehorende locatie specifiek genoemd. Voor de overige woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen wordt een algemene omschrijving gehanteerd. In de onderstaande tabellen zijn de geluidsplafonds opgenomen.
Tabel: geluidplafonds Rijnstate
In paragraaf 5.2.3 wordt ingegaan op de akoestische effecten van de verkeersbewegingen van en naar de nieuw te bouwen parkeervoorzieningen op de omliggende woningen.
5.2.2 Effecten wegverkeerslawaai op het ziekenhuis
Algemeen
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) is een ziekenhuis een geluidsgevoelige bestemming. Omdat voorzien wordt in een uitbreiding van het ziekenhuis, is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai1 verricht naar de geluidsbelasting van de omliggende wegen op het ziekenhuis. De geluidsbelasting is getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh).
Toetsing aan de ambitie- en plafondwaarden
Wagnerlaan
Uit dit onderzoek blijkt dat bij de uitbreiding van het ziekenhuis de ambitiewaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Wagnerlaan bedraagt 52 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
De incidentele waarde uit het gemeentelijke geluidsbeleid bedraagt 58 dB. De optredende geluidsbelastingen zijn hiermee lager dan de incidentele waarde.
Op de niet gevoelige nieuwe kantoortoren bedraagt de geluidsbelasting 51 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
Cattepoelseweg
Uit dit onderzoek blijkt dat bij geen van de plandelen de ambitiewaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Cattepoelseweg bedraagt 46 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
Kluizeweg
Uit dit onderzoek blijkt dat bij het ziekenhuis (zowel de bestaande als de uitbreiding) de ambitiewaarde van 48 dB niet wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Kluizeweg bedraagt 40 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
Op de niet gevoelige nieuwe kantoortoren bedraagt de geluidsbelasting 54 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
Beethovenstraat
Uit dit onderzoek blijkt dat bij het ziekenhuis (zowel de bestaande als de uitbreiding) de ambitiewaarde van 48 dB niet wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Kluizeweg bedraagt 40 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
Op de niet gevoelige nieuwe kantoortoren bedraagt de geluidsbelasting 54 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
Mahlerstraat
Uit dit onderzoek blijkt dat bij geen van de plandelen de ambitiewaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Mahlerstraat bedraagt 40 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
Verlening van hogere grenswaarden
Het doel van de Wet geluidhinder en het gemeentelijke geluidsbeleid is om geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de ambitiewaarde van 48 dB te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Wagnerlaan, het vergroten van de afstand tussen het ziekenhuis en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk en gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot een waarde die lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Voor de uitbreiding van het ziekenhuis kan door de gemeente Arnhem een hogere grenswaarde worden verleend. Om een hogere waarde te verlenen moet de situatie passen in het gemeentelijk geluidsbeleid ten aanzien van het aanvragen van hogere waarden.
De gemeente Arnhem heeft in de “Nota uitvoeringsbeleid hogere grenswaarden gemeente Arnhem”, d.d. 16 februari 2007, ruimtelijke situaties omschreven waarbij verlening van hogere waarden mogelijk is. Dit wordt gedaan door zogenaamde ontheffingscriteria. Eén van deze criteria uit dit beleid is dat de nieuwbouw kan zorgen voor een afschermende werking voor de achtergelegen bebouwing. Van dit criterium is in dit geval sprake aangezien de bebouwingsrand zorgt voor een beter geluidsniveau ter plaatse van de achtergelegen ruimten.
De situatie past in het gemeentelijk beleid. Hierdoor kan voor de uitbreiding van het Rijnstate ziekenhuis door de gemeente een hogere waarde van 52 dB worden verleend ten gevolge van de Wagnerlaan. De hogere grenswaarde procedure vindt gelijktijdig plaats met de bestemmingsplanprocedure.
Toetsing aan het Bouwbesluit
Op grond van het Bouwbesluit dient een akoestische binnenwaarde van 28 dB bij ziekenhuizen ten gevolge van wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai gegarandeerd te worden.
De hoogste cumulatieve geluidsbelasting op het ziekenhuis bedraagt 58 dB, exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Om de binnenwaarde van 28 dB in het ziekenhuis te halen, moet een minimale geluidsisolatie van (58-28=) 30 dB worden bereikt. Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek wordt in het kader van de omgevingsvergunning onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn.
Conclusie
Met het verlenen van de hogere grenswaarden vormen de Wet geluidhinder en de uitgangspunten uit het gemeentelijk geluidsbeleid geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 2.
- 1. SAB, Akoestisch onderzoek wegverkeer Arnhem, uitbreiding Rijnstate, gemeente Arnhem projectnummer 100749, 15 november 2012
5.2.3 Akoestische effecten verkeersbewegingen van en naar de nieuw te bouwen parkeervoorzieningen
Onderzoek
Er is onderzoek2 verricht naar de akoestische effecten op de omliggende woningen als gevolg van de verkeersbewegingen van en naar de nieuw te bouwen en aan te leggen parkeervoorzieningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. De akoestische gevolgen zijn steeds beoordeeld in relatie tot de zogenaamde geluidplafonds zoals die zijn opgenomen in de toelichting van het nu geldende bestemmingsplan Alteveer-'t Cranevelt en in paragraaf 5.2.1 van dit bestemmingsplan. In het onderzoek is niet alleen de akoestische situatie in de eindfase berekend, maar ook in de tussenfase.
Conclusie
Op basis van het verrichte onderzoek kan worden geconcludeerd dat zowel voor de tussenfase (uitbreiding hoofdgebouw ziekenhuis en parkeerterrein VDZ) als voor de eindfase (eindsituatie met nieuwe ondergrondse parkeerfaciliteiten aan de west- en oostzijde en een nieuw kantoor) in het algemeen sprake van een verlaging van de geluidbelasting ten opzichte van de huidige situatie. De grootste verlaging treedt hierbij op bij woningen aan de Cattepoelseweg als gevolg van de nieuwe oostelijke parkeergarage die o.a. een afscherming vormt voor het verkeer op de ambulancebaan. Hierbij wordt opgemerkt dat in de tussenfase sprake kan zijn van een gering hogere geluidbelasting bij enkele woningen aan de Cattepoelseweg. De toename aldaar is evenwel met slechts 1 dB(A) als niet significant aan te merken terwijl voor de betreffende woningen aldaar blijft worden voldaan aan de geluidplafonds. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
- 2. Peutz, Akoestisch onderzoek inzake de geluidbelasting in de omgeving, rapportnummer FJ 16100-1-RA-001, 3 oktober 2012
5.2.4 Luchtkwaliteit
Algemeen
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet worden afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is, significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de “Handreiking Reken aan Luchtkwaliteit, Actualisatie 2011” is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het “Besluit gevoelige bestemmingen” extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.
Toets Niet in Betekenende Mate (NIBM)
Om aan te tonen dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitbreiding van het ziekenhuis is een zogenaamde NIBMtoets verricht3. Hieronder worden de bevindingen uit deze toets nader toegelicht:
Het plan bestaat uit de uitbreiding van een ziekenhuis. Een ziekenhuis is op basis van het “Besluit gevoelige bestemmingen” een gevoelige bestemming. De afstand tot het knooppunt Waterberg (kruising A12 en A50) bedraagt minimaal 1.500 meter. Aangezien de afstand tot de snelweg groter is dan 300 meter geniet deze locatie geen extra bescherming op basis van het “Besluit gevoelige bestemmingen”.
Voor de uitbreiding van een ziekenhuis bevat de ministeriële regeling NIBM geen kwantitatieve uitwerking. Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk moet worden gemaakt dat het project niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit wordt gedaan door de toename van de luchtverontreiniging ten gevolge van extra verkeersbewegingen van het plan inzichtelijk te maken.
Planbijdrage
In de onderstaande tabel zijn de etmaalintensiteiten voor de huidige situatie en de toekomstige situatie en de planbijdrage van het ziekenhuis weergegeven.
Situatie | Etmaalintensiteit in mvt/e | Voertuigverdeling in % | |||||
Lichte motorvoertuigen (LMV) | Middelzware motorvoertuigen (MZMV) | Zware motorvoertuigen (ZMV) | |||||
Huidige situatie | 9.200 | 98,7 % | 1,1 % | 0,2 % | |||
Toekomstige situatie | 10.600 | 98,7 % | 1,1 % | 0,2 % | |||
Planbijdrage | 1.400 | 98,7 % | 1,1 % | 0,2 % |
Met behulp van de NIBM-rekentool (versie oktober 2011) is de verslechtering van de luchtkwaliteit ten gevolge van het plan berekend. Een plan is in betekenende mate wanneer de toename van de luchtverontreiniging (NO2 of PM10) meer is dan 1,2 øg/m³. Wanneer een plan “niet in betekenende mate”(NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is toetsing van het plan aan de grenswaarden op grond van de Wm niet noodzakelijk. Conform de gewijzigde Handreiking Reken aan luchtkwaliteit, Actualisatie 2011, mag worden gerekend met een afstand van het rekenpunt tot de wegrand van 10 meter (defaultwaarde NIBM-tool is 5 meter).
Bij het opstellen van de NIBM-rekentool is uitgegaan van een worstcase situatie: bij de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging.
conclusie NIBM-toets
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de planbijdrage van de gehele ontwikkeling kleiner is dan de NIBM-grens, daardoor zal het plan 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de grenswaarden is op basis van de Wm niet noodzakelijk, aan gezien het plan NIBM is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzichtelijk gemaakt of er sprake van een dreigende grenswaarde overschrijding.
Toets grenswaarden
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het ministerie van VROM geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) langs de Apeldoornseweg tussen 2011 en 2020. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2011, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Conclusie grenswaarden
Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties voor fijn stof (PM10) maximaal 26,3 øg/m³ en stikstofdioxide (NO2) maximaal 32,7 øg/m³ in 2011 bedraagt langs de Apeldoornseweg. Het ziekenhuis ligt echter niet aan de drukke Apeldoornseweg maar aan de rustigere Wagnerlaan en Cattepoelseweg. Nabij het ziekenhuis zullen de concentraties fijnstof en stikstofdioxide dan ook lager zijn dan langs de Apeldoornseweg. De concentraties luchtverontreinigende stoffen liggen hiermee onder de grenswaarden van 40 øg/m³. Deze grenswaarden zijn op Europees niveau vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Tevens geven de uitkomsten uit de moniotoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015 en 2020 in het plangebied verder afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 4.
- 3. SAB, Memo Luchtkwaliteit Rijnstate ziekenhuis in Arnhem, projectnummer 100749, d.d. 3 oktober 2012
5.2.5 Externe veiligheid
Algemeen
Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.
Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico betreft de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Stationaire bronnen
Bij het raadplegen van de risicokaart is gebleken dat er nabij het ziekenhuisterrein geen stationaire bronnen liggen. Op navolgende uitsnede van de risicokaart is het ziekenhuisterrein aangeduid met een paarse markering.
Ligging ziekenhuisterrein
Mobiele bronnen
Rondom het Rijnstateterrein bevinden zich geen wegen die zijn aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Er zijn verder geen aanwijzingen dat het weggebruik van de wegen in de omgeving van het plangebied invloed hebben op het groepsrisico en de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid van risico's en de zelfredzaamheid van individuen in de omgeving bij uitvoering van het plan.
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van spoorwegen of bevaarbaar water. Deze aspecten hoeven dan ook niet nader te worden beoordeeld. Nabij het plangebied zijn geen bovengrondse hoogspanningsleidingen gelegen. Het stralingseffect hoeft dan ook niet verder beoordeeld te worden. Ook zijn nabij het plangebied geen gasbuisleidingen of andere type leidingen gelegen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit initiatief.
5.2.6 Groen en ecologie
Algemeen
Bij alle ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Wanneer niet op voorhand duidelijk is of een ruimtelijke ingreep negatieve gevolgen heeft op eventuele aanwezige natuurwaarden moet een onderzoek uitgevoerd worden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en eventuele andere betrokken natuurregelgeving. Uit dit onderzoek moet blijken of met de ingrepen negatieve effecten op beschermde gebieden en soorten zijn te verwachten en of daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing noodzakelijk is.
Onderzoek
Om te kunnen beoordelen of de ingrepen op het Rijnstateterrein negatieve effecten hebben op beschermde gebieden en soorten is een Flora- en faunaonderzoek verricht. Dit onderzoek4 is opgenomen in bijlage 5. Het onderzoek is gebaseerd op een biotoopinschatting door een ecoloog. Bij het opstellen van rapportage is verder gebruik gemaakt van atlasgegevens uit de Atlas van Nederlandse Zoogdieren (Broekhuizen et al., 1992), Atlas van de Nederlandse vleermuizen (Limpens et al., 1997), Atlas reptielen en amfibieën in Gelderland (Spitzen – van der Sluijs et al., 2007) en diverse websites die de meest recente informatie verschaffen omtrent de verspreiding van soorten. Deze bronnen vermelden soortgegevens op uurhokniveau (5 bij 5 kilometer), dit betekent dat het globale gegevens betreft.
Op 18 mei 2011 is het ziekenhuisterrein en de directe omgeving verkend. Doel van deze veldverkenning was om een indruk te krijgen van de habitats ter plaatse en de geschiktheid voor de verschillende soortgroepen te beoordelen.
Voor de nieuw aan te leggen parkeerplaats ten westen van de Kluizeweg heeft een afweging plaatsgevonden. De aanleg van de parkeerplaats is op grond van het huidige bestemmingsplan reeds mogelijk. De ingreep bestaat uit het verharden van een sportterrein en de aanleg van een toegangsweg. Omdat het gebied reeds in gebruik is als sportterrein zijn er op het terrein zelf geen natuurwaarden aanwezig die met het verharden van het terrein verloren gaan. De nieuwe toegangsweg wordt aangelegd ter plaatse van een bestaande opening in de bosrand (zie navolgende afbeelding). Het te verwijderen groen is daardoor zeer beperkt. De bomen die langs de Kluizeweg gekapt worden betreffen Amerikaanse eiken. Deze bomen bevatten geen holten, horsten of nesten van eekhoorns. Verder blijft het lijnvormige element langs de Kluizeweg behouden waardoor eventueel aanwezige vliegroutes van vleermuizen niet worden aangetast. Vanwege de sociale veiligheid zal het parkeerterrein verlicht worden. Bij het toepassen van de verlichting wordt rekening gehouden met de eventuele aanwezigheid van vleermuizen. Dit betekent dat gebruik wordt gemaakt van armaturen die lichtuitstraling naar de omgeving voorkomen. De verlichting zelf zal van een kleur zijn die geen verstorend effect heeft op vleermuizen zoals bijvoorbeeld amberkleurige verlichting. Met deze maatregelen vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor de aanleg van het parkeerterrein.
Locatie toegangsweg parkeerterrein westzijde Kluizeweg
Bevindingen
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtstbijzijnde gebied beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 betreft het Natura 2000-gebied “Veluwe”. Dit beschermde gebied ligt op ongeveer 1 kilometer ten noorden van het plangebied. Gezien de grote afstand, tussenliggende elementen (bebouwing, wegen) en het intensieve gebruik van het plangebied in de huidige situatie, zijn zowel directe als indirecte negatieve effecten van de plannen op dit beschermde gebied niet te verwachten.
Ook ligt het plangebied niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde element dat is aangewezen in het kader van de EHS is een stuk weiland dat grenst aan het Sonsbeekpark. Dit element ligt vlakbij het plangebied, aan de overkant van de Kluizeweg. Aangezien het plangebied niet in de EHS ligt, dat gedeelte van de EHS aangewezen is als verwevingsgebied en het plangebied reeds zeer intensief gebruikt wordt, zijn zowel directe als indirecte negatieve effecten op de EHS niet te verwachten als gevolg van de beoogde ontwikkelingen.
Een vergunningaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet (NB-wet) wordt niet noodzakelijk geacht.
Soortenbescherming
Algemene soorten
De meeste van deze soorten zijn beschermd maar vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet (tabel 1). Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een algehele vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. Dit betekent dat voor deze soorten de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden zonder ontheffing.
Strikt beschermde soorten
Voor soorten die vermeld staan op tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet, geldt dat bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet moet worden aangevraagd. Strikt beschermde soorten gebouwbewonende vleermuizen en eekhoorns zijn, gezien de verspreidingsgegevens, de aanwezige habitats en de soortspecifieke eisen, niet op voorhand uit te sluiten binnen het plangebied.
Verder kunnen bij de start van werkzaamheden in het broedseizoen broedende vogels worden verstoord, of hun nesten worden aangetast. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels tijdens hun broedseizoen zouden kunnen verstoren. Werkzaamheden dienen plaats te vinden buiten het broedseizoen of tijdens het broedseizoen, als broedende vogels binnen en in de directe omgeving van het plangebied uitgesloten kunnen worden.
Tabel: Indicatieve periode uit te voeren werkzaamheden. Groen: werkzaamheden kunnen uitgevoerd worden. Oranje: werkzaamheden mogen uitgevoerd worden mits geen broedgevallen aanwezig zijn.
Nader onderzoek
Uit de quick scan blijkt dat vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten gebouwbewonende vleermuizen en eekhoorns niet bij voorbaat zijn uit te sluiten in het plangebied. De Vaste rust- en verblijfplaatsen van eekhoorns zijn niet uit te sluiten in de houtwal rondom het ziekenhuis, maar aangezien er geen grote bomen worden gekapt, zijn negatieve effecten op eekhoorns uit te sluiten en is nader onderzoek naar deze soort niet nodig.
Wel is er een nader onderzoek uitgevoerd naar gebouwbewonende vleermuizen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het voorjaar,de zomer en de nazomer van 2011. De onderzoeken zijn uitgevoerd op 20 juni, 16 juli, 27 juli, 24 augustus en 22 september. In het voorjaar en de zomer is gekeken naar de aanwezigheid van kraam- en zomerverblijven van vleermuizen. In de nazomer is gekeken naar de aanwezigheid van paarverblijven van vleermuizen. Het veldbezoek vond zowel in de ochtend- als in de avond-uren plaats. Voor de inventarisaties is gebruikt gemaakt van een batdetector met time-expansion functie (Petterson D-240X).
Resultaat nader onderzoek
Op basis van het nader onderzoek naar vleermuizen is gebleken dat er met de plannen sprake is van aantasting van:
- één zomerverblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis;
- twee paarverblijfplaatsen van de Gewone dwergvleermuis.
Om overtreding van de Flora- en faunawet voor de Gewone dwergvleermuis te voorkomen zijn mitigerende maatregelen opgesteld. Door het nemen van mitigerende maatregelen blijft de ecologische functionaliteit van het plangebied voor vleermuizen gedurende de totale werkzaamheden, van start verbouwing tot realisatie, gewaarborgd. Met het toepassen van deze maatregelen vindt geen overtreding plaats van de Flora- en faunawet. De maatregelen betreffen:
- Voorafgaand aan de werkzaamheden worden vleermuiskasten opgehangen;
- De verblijfsplaatsen in het gebouw worden buiten het kwetsbare seizoen ongeschikt gemaakt voor vleermuizen;
- De nieuwbouw wordt weer geschikt gemaakt voor vleermuizen.
Voor nadere informatie over de mitigerende maatregelen wordt verwezen naar het Onderzoek Flora en fauna zoals opgenomen in de bijlage.
Conclusie
Met het toepassen van de mitigerende maatregelen voor de vleermuizen vindt geen overtreding plaats van de Flora- en faunawet. De Flora- en faunarapportage is opgenomen in bijlage 5.
Aanbevelingen
Naast de consequenties die voortkomen uit de Flora- en faunawet is ook een aantal vrijblijvende aanbevelingen te doen ten aanzien van de inrichting van het plangebied, zoals:
- voor vleermuizen zouden open stootvoegen aangebracht kunnen worden in muren, of vleermuiskasten kunnen worden geplaatst in de spouw of tegen de muur op >2,5 meter hoogte in nieuw te realiseren bebouwing;
- het planten van bomen en struwelen voor vogels en vleermuizen verdient aanbeveling. Het beste zijn, ecologisch gezien, inheemse bes- en bloemdragende struiken en planten;
- er kunnen nestpannen of neststenen worden aangebracht ten behoeve van huismussen en gierzwaluwen. Deze beschermde soorten verliezen steeds meer nestmogelijkheden.
Groenbalans
In de groenbalans wordt het oppervlak aan groen in de huidige situatie vergeleken met het oppervlak aan groen in de nieuwe situatie. Het gaat hier om groen dat daadwerkelijk als zodanig bestemd is.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Alteveer - 't Cranevelt' bedraagt het oppervlak aan groen 21.431 m2. In de nieuwe situatie bedraagt het oppervlak aan groen op grond van dit bestemmingsplan 24.246 m2. Dit betekent dat de groenbalans positief is en er bijna 3.000 m2 aan bestemd groen wordt toegevoegd aan het gebied.
Naast het feit dat het oppervlak aan planologisch groen toeneemt, zal het groen als gevolg van de herontwikkeling ook feitelijk toenemen. Niet alleen in het plangebied zelf, maar ook daarbuiten. Zo kan door de nieuwe parkeervoorzieningen, het parkeerterrein ten zuiden van de Kluizeweg worden opgeheven en weer worden ingericht als park met wadi. Daarnaast zal de bosrand rond het ziekenhuisterrein worden versterkt door de aanplant van nieuwe bomen. Op het ziekenhuisterrein zelf is de ambitie neergelegd om de parkeervoorzieningen zoveel mogelijk in gebouwde en ondergrondse voorzieningen onder te brengen. Dit biedt de mogelijkheid om de bovengrondse buitenruimte in te richten als park. Ten slotte zal getracht worden de daken van zowel de bestaande bouw als nieuwbouw te voorzien van groen.
- 4. SAB, Flora en faunarapportage Rijnstate, Arnhem, gemeente Arnhem, projectnummer 100749, 6 februari 2012
5.2.7 Water
Algemeen
Voor een wijziging of actualisering van een bestemmingsplan is een zogenoemde waterparagraaf een voorwaarde. In een waterparagraaf dient te worden ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten van het betreffende plangebied. Ten behoeve van deze waterparagraaf is een geohydrologisch onderzoek verricht en een waterhuishoudkundig plan opgesteld5. Het onderzoek is gebaseerd op het Masterplan voor Rijnstate dat de basis vormt voor dit bestemmingsplan.
Voor de nieuw aan te leggen parkeerplaats ten westen van de Kluizeweg heeft een afweging plaatsgevonden. De aanleg (en daarmee de verharding) van de parkeerplaats is op grond van het huidige bestemmingsplan reeds mogelijk. De ingreep bestaat uit het verharden van een sportterrein en de aanleg van een toegangsweg. Het verhard oppervlak dat feitelijk zal toenemen door het parkeerterrein en de toegansweg bedraagt in totaal ongeveer 7.700 m2. Conform de eisen van de gemeente en het Waterschap Rijn en IJssel zal hemelwater ter plaatse worden opgevangen door afvloeiing naar het omliggende gebied. Het gebied zelf (bos en sportvelden) en de bodemopbouw is geschikt voor het infiltreren van regenwater naar het (freatische) grondwater. Hiermee vormt het aspect water geen belemmering voor de aanleg van het parkeerterrein.
Onderzoek
De primaire onderzoeksdoelstelling is afgeleid van de algehele doelstelling ten aanzien van het Watersysteem in het Masterplan Rijnstate. Hierin wordt de algemene doelstelling als volgt verwoord:
Rijnstate moet een watersysteem krijgen dat veelzijdig is en onder normale omstandigheden perfect functioneert, zowel kwalitatief als kwantitatief. Het moet bovendien zo robuust zijn dat het ook binnen acceptabele grenzen blijft functioneren onder extreme omstandigheden, zoals bijvoorbeeld in geval van wateroverlast of droogte. De doelstelling van duurzaam waterbeheer is de integratie van verschillende aspecten daarvan in de inrichting van het buitengebied (en mogelijk zelfs binnen in gebouwen), waardoor efficiëntie, belevingskwaliteit en ecologische waarden toenemen; het watersysteem in het gebied biedt een goede habitat voor dieren en wordt ook benut voor de opslag van regenwater.
Aan de hand van deze over-all doelstelling is de volgende doelstelling voor het bijgaande onderzoek uitgewerkt, waarbij antwoordt dient te worden gegeven op de volgende vragen:
- Ligt de locatie in een gebied waar beschermende maatregelen vereist zijn?
- Aan welke randvoorwaarden moet de locale waterhuishouding voldoen?
- Op welke wijze kan aan de doelstelling “hydrologisch neutraal bouwen” en de gestelde doelstelling in het Masterplan tegemoet gekomen worden?
- Wat zijn de mogelijkheden voor infiltratie van (overtollig) regenwater in het licht van de bodemopbouw en hoogste grondwaterstand ter plaatse?
Uit gevoerd vooroverleg met de gemeente Arnhem is gebleken dat het plangebied is gelegen in het afstroomgebied van de Sint Jansbeek. Afgesproken is om naast de beoordeling van de mogelijkheden voor infiltratie van opgevangen hemelwater, aandacht te zullen besteden aan het zorgvuldig beschrijven van eventueel aanwezige storende lagen in de boven- en ondiepe ondergrond. Dit in verband met het gevaar van penetratie van deze lagen tijdens het uit te voeren veldonderzoek en bij de aanleg van de verdiepte parkeergarage waarbij mogelijk een negatieve invloed hiervan op de toestroming van het freatische grondwater naar de Sint Jansbeek kan ontstaan. Om die reden is tevens onderstaande doelstelling meegenomen in het onderzoek:
- Zijn er binnen het plangebied storende lagen aanwezig in de boven- en ondiepe ondergrond, waardoor de toestroming van grondwater voor de Sint Jansbeek mogelijk kan worden verstoord door de realisatie van de voorgenomen plannen?
Mocht tijdens het uit te voeren veldonderzoek blijken dat er sprake is van de aanwezigheid van storende lagen, dan zal dit per omgaande gemeld worden aan de gemeente Arnhem.
Conclusie onderzoek
De onderzoekslocatie ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Rijn en IJssel in een gebied dat wordt gekenmerkt door een diepe ontwatering en een neutrale infiltratie. Op basis van de bodemopbouw wordt de projectlocatie geschikt geacht voor het infiltreren van regenwater naar het (freatische) grondwater.
De resultaten uit het literatuuronderzoek, de TNO-peilbuizen en het veldwerk geven een eenduidig beeld van de lokale geohydrologische situatie. Samengevat kan geconcludeerd worden dat:
- er geen sprake is van aangetroffen stoorlagen in de boven- en ondiepe ondergrond;
- de maaiveldhoogte binnen het plangebied ongeveer ligt op 56,35 tot 52,35 m +NAP;
- in de omgeving van het plangebied er geen oppervlaktewater of een watergang aanwezig is waarop eventueel geloosd zou kunnen worden; wel is er de mogelijkheid om buiten het plangebied een wadi aan te leggen waarop onder anderen de overstort vanuit het plangebied kan worden geloosd;
- in de huidige situatie het hemelwater deels wordt afgevoerd middels infiltratie en deels naar het gemeentelijke rioolstelsel;
- de toplaag van de bodem (MV -0,0 tot circa MV -2,0 m) over het algemeen bestaat uit matig fijn matig siltig zand met een k-waarde tussen de 0,5 en 0,7 m/d;
- het zandpakket direct onder de toplaag vanaf een diepte van circa MV -2,00 meter bestaat uit matig grof zand met een k-waarde van 1,5 m/d; voorgesteld wordt om daar waar mogelijk op deze diepte te infiltreren; daar waar een aanleg op deze diepte niet mogelijk is, wordt geadviseerd om met een lavasteenbed onder de infiltratiekoffers of wadi tot op de grofzandige bodemlaag te werken of aanvullend gebruik te maken van een verticaal infiltratiesysteem tot in de grofzandige ondergrond;
- om problemen in de toekomst vanwege de aanwezigheid van siltig materiaal in de ondergrond te voorkomen, wordt voorgesteld om bij het dimensioneren van de infiltratievoorzieningen rekening te houden met een gereduceerde K-waarde van 1,0 m/d;
- de GHG ligt tussen MV -15,00 en MV -20,00 m en vormt derhalve geen belemmering om op grotere diepte te infiltreren;
- gezien het gestuwde karakter van de bodem ter plaatse van het plangebied en de relatief grote verschillen in de gelaagdheid van de bodem, wordt bij de nadere uitwerking van de definitieve plannen geadviseerd om aanvullend gericht onderzoek te doen naar de diepte waarop lokaal het beste kan worden geïnfiltreerd.
Vanaf het plangebied wordt van de nieuwbouwlocaties enkel nog afvalwater aangeleverd naar de gemeentelijke riolering. Het beleid van de gemeente Arnhem is er op gericht om daar waar mogelijk geen regenwater in te nemen, maar dit volledig te infiltreren binnen of in de directe omgeving van het plangebied. Voor de nieuw aan te brengen dakoppervlakken zal gebruik gemaakt moeten worden van niet-uitloogbare materialen. Dit in overeenstemming met het gestelde in het Bouwbesluit.
Waterhuishuishoudkundig plan
Voorgesteld wordt om in de directe omgeving van de uitbreiding van het hoofdgebouw en de nieuwbouw van de oostelijke parkeergarage een regenwaterafvoersysteem aan te leggen zoals hieronder is omschreven:
- De aanleg van vegetatiedaken op de uitbreiding van het hoofdgebouw met een bergend vermogen van ten minste 55% bij een bui T=100+10%;
- De aanleg van een vegetatiedak of grondpakket voorzien van een drainagesysteem met een bergend vermogen van ten minste 55% bij een bui T=100+10% op de nieuw te bouwen parkeergarage voor het personeel;
- De aanleg van een IT-riolering voor een belangrijk deel van het regenwaterafvoersysteem, waardoor naast de afvoerfunctie ook het bergend en infiltrerend vermogen van het totale systeem wordt vergroot [minimaal aan te brengen aanvullende berging in IT-riolering 21 m3];
- Een Infiltratievoorziening aan te leggen zoals aangegeven op het Globale waterhuishoudkundige plan onder een tweetal binnentuinen.
Voor de nieuwbouw van de westelijk parkeergarage en het kantoorgebouw wordt voorgesteld om een regenwaterafvoersysteem aan te leggen zoals hieronder is omschreven:
- De aanleg van vegetatiedak op de nieuwbouw van het kantoorgebouw met een bergend vermogen van ten minste 55% bij een bui T=100+10%;
- De aanleg van een grondpakket met drainagevoorziening op de nieuw te bouwen algemene parkeerplaats voor het gedeelte dat wordt ingericht als groenvoorziening, met een bergend vermogen van ten minste 90% bij een bui T=100+10%; het hieronder aan te leggen drainagesysteem dient te worden aangesloten op een afvoerleiding welke het schone regenwater afvoert naar een buiten het plangebied aan te leggen wadi;
- De aanleg van een bovengrondse parkeerplaats waarbij gebruik wordt gemaakt van een gesloten bestrating waarvan het regenwater, eventueel na voorzuivering, wordt geloosd op het schoonwatersysteem welke afvoert naar een buiten het plangebied aan te leggen wadi; in extreme gevallen vindt aanvullende berging plaats op de parkeervoorziening;
- Buiten het plangebied dient een wadi te worden aangelegd;
- Bij extreme regenval kan aanvullende berging plaatsvinden op de verhardingen; om dit mogelijk te maken dient elke verticale hemelwaterafvoer te zijn voorzien van een overloopinrichting net boven het maaiveldhoogte.
Voor een optimale werking van het te kiezen systeem dient elke verticale dakafvoer te worden voorzien van een bladvang. Verder dient er een zandvang te worden aangebracht voor elk lozingspunt op de infiltratievoorziening.
Op basis van de beschikbare gegevens kan worden gesteld dat voor de herontwikkeling van een deel van het plangebied Rijnstate aan de Wagnerlaan te Arnhem de aanleg van een bergings- en infiltratiesysteem in de vorm van een krattensysteem of infiltratie- en bergingskelder, met een inhoud van circa 325 m3, voorzien van een overloopconstructie aangevuld met het aanleggen van een wadi met een oppervlakte van circa 2.620 m2 voldoet aan het door het waterschap en de gemeente te hanteren afkoppelings- en infiltratie-eis bij een maatgevende bui van T=100+10%. In extreme situaties zullen de verhardingen, mits hierop ingericht, aanvullend als tijdelijke berging dienst kunnen doen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de bodem geschikt is voor infiltratie en dat de bouw van de ondergrondse parkeervoorzienig geen negatief effect heeft op de watertoevoer voor de Sint Jansbeek. Met de bovenbeschreven waterhuishoudkundige maatregelen wordt voldaan aan de door het Waterschap en de gemeente te hanteren afkoppelings- en infiltratie-eis. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 7.
- 5. Ecopart B.V. Geohydrologisch onderzoek en Waterhuishoudkundig plan, Wagnerlaan (Rijnstate) Arnhem, projectnummer 15407, 24 januari 2012
5.2.8 Bodem
Om te bepalen of de bodemkwaliteit de gewenste uitbreiding van Rijnstate toelaat is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd6. Het doel van het ingestelde onderzoek is om aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond boven de generieke achtergrondgehalten en/of in het freatisch grondwater in gehaltes boven de streefwaarden.
Voor de nieuw aan te leggen parkeerplaats ten westen van de Kluizeweg heeft een afweging plaatsgevonden. De aanleg van de parkeerplaats is op grond van het huidige bestemmingsplan reeds mogelijk. De ingreep bestaat uit het verharden van een sportterrein en de aanleg van een toegangsweg. De nieuwe functie betreft geen gevoelige functie waarvoor een onderzoek noodzakelijk is bovendien zal er geen grond worden afgevoerd waarvoor inzicht in de bodemkwaliteit nodig is. Hiermee vormt het aspect bodem geen belemmering voor de aanleg van het parkeerterrein.
Bevindingen onderzoek
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat in de bodem op de deellocaties 1 en 2 een licht verhoogd gehalte met kobalt is aangetoond. Het betreft hierbij een verhoogd achtergrondniveau en voldoet aan de bodemfunctieklasse 'wonen'.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat op deellocatie 3 de bovengrond ter plaatse van licht verontreinigd is met minerale olie. Het gehalte met minerale olie overschrijdt de achtergrondwaarde met minder dan de factor 2. De bodem ter plaatse van de verdachte deellocatie 'stortmateriaal' op het zuidelijk deel van deellocatie 3 is sterk verontreinigd met koper in het bodemtraject met bijmengingen van het 'stortmateriaal'. In de overige bodem op deellocatie 3 worden licht verhoogde gehalten aan kobalt, lood en/of kwik aangetoond. Het betreft hierbij een verhoogd achtergrondniveau en voldoet aan de bodemfunctieklasse 'wonen'.
Met uitzondering van de verdachte deellocatie 'stortmateriaal', is het niet aannemelijk dat de geconstateerde verontreinigingen van de bodem risico's voor de volksgezondheid met zich meebrengen. Uit milieuhygiënisch oogpunt is de aanwezigheid van verontreinigende stoffen ongewenst. Indien het geheel aan onderzoeksresultaten echter wordt beoordeeld in het licht van de geplande terreinbestemming c.q. -inrichting, lijkt hier sprake van een aanvaardbare situatie. De overwegingen hierbij zijn onder andere de slechts licht verhoogde gehaltes, de min of meer diffuse verspreiding, de te verrichten inspanning om te komen tot een strikt multifunctioneel bodemkwaliteitsniveau en een zienswijze vanuit een risicobenadering (ontbreken blootstellings- of verspreidingsroutes in de toekomstige situatie). Gelet op het bovenstaande is er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaar tegen het gebruik van de locaties inzake de geprojecteerde nieuwbouw op de deellocaties 1, 2 en 3 (noordelijk deel).
Op het zuidelijk deel is over een oppervlak van 1.200 m² in de bodem een bijmenging met 'stortmateriaal' bestaande uit puin, sintels en kooltjes aangetroffen. Deze laag is sterk verontreinigd met koper. In het kader van de omgevingsvergunning zal op deze locatie aanvullend onderzoek worden uitgevoerd. In dit onderzoek wordt de verontreiniging nader in kaart gebracht en wordt bepaald welke gronden gesaneerd moeten worden en op welke wijze de vervuilde grond afgevoerd moet worden. Hiervoor zal een saneringsplan worden opgesteld. Dit plan dient ter beoordeling te worden overgelegd aan het bevoegd gezag Wet Bodembescherming, zijnde de gemeente Arnhem.
Conclusies
Uit het onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de te ontwikkelen gebieden geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan. In het kader van de omgevingsvergunning zal nader onderzoek plaatsvinden naar de verontreiniging in het zuidelijk deel van het gebied. Op basis van het onderzoek zal de vervuilde grond zonodig gesaneerd worden. Omdat het hier een beperkte bodemverontreiniging betreft, heeft de verontreiniging geen gevolgen voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 8.
5.2.9 Cultuurhistorie en archeologie
Algemeen
Zoals in paragraaf 2.5 reeds is aangegeven bevinden zich in het plangebied geen monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle objecten of gebieden. Daarnaast zijn er in het plangebied geen archeologische verwachtingswaarden aanwezig. Een cultuurhistorische analyse is dan ook niet nodig. De gemeente Arnhem, heeft een specifiek archeologisch beleid vastgesteld en beschikt over een Archeologische Verwachtings- of Beleidsadvieskaart. Volgens de beleidskaart moet voor het zuidelijk deel van het plangebied (ten zuiden van de huidige 'Zusterflat') een bureauonderzoek opgesteld worden en/of een inventariserend veldonderzoek te worden uitgevoerd in de vroegste fase van de planvorming.
Voor de nieuw aan te leggen parkeerplaats ten westen van de Kluizeweg is geen archeologisch onderzoek nodig omdat de diepte van de bodemverstoring zodanig beperkt is dat het archeologisch niveau niet verstoord wordt.
Onderzoek
Om te kunnen beoordelen of er daadwerkelijk kans is op archeologische vondsten in het betreffende gebied is een inventariserend archeologisch onderzoek verricht6 . De aanleiding voor het onderzoek is de planologische mogelijkheid voor een ondergrondse parkeergarage ter plaatse van het gebied dat is aangewezen als gebied met een mogelijke archeologische waarde. De diepte van de toekomstige bodemverstoring zal de bodem tot in het archeologische niveau verstoren. Uit het onderzoek blijkt dat de natuurlijke ondergrond bestaat uit gestuwde, grofzandige en grindrijke rivierafzettingen van de Rijn en de Maas. Er is geen (restant van) een natuurlijke bodem aangetroffen. Het plangebied wordt verder gekenmerkt door diepgaande verstoringen. In geen van de boringen zijn indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De kans dat binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is, wordt daarom klein geacht.
De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied. De middelhoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum als voor nederzettingssporen uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek naar laag worden bijgesteld. De lage archeologische verwachting voor de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek worden gehandhaafd.
Conclusie
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd, het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Het onderzoek is opgenomen in 6.
- 6. Synthegra, Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek Ziekenhuis Rijnstate te Arnhem gemeente Arnhem, projectnummer S120290 d.d. 22 maart 2012
5.3 Parkeren En Verkeer
5.3.1 Parkeren
Algemeen
Het bestemmingsplan voorziet naast de uitbreiding van het ziekenhuis, tevens in een verbetering van de parkeersituatie. Deze verbetering is niet alleen kwantitatief (door het uitbreiding van de parkeercapaciteit) maar ook kwalitatief (door het mogelijk maken van een landschappelijk ingepaste bovengrondse parkeergarage aan de oostzijde en een ondergrondse parkeergarage aan de westzijde). Om de toekomstige parkeerbehoefte en gewenste parkeersituatie te bepalen is onderzoek verricht7.
Huidige situatie
Vanuit de actuele parkeerexploitatie kan een beeld worden verkregen van de huidige parkeersituatie.
Het parkeerareaal op het ziekenhuisterrein is gedeeltelijk bestemd voor bezoekers en deels voor personeel. Deze verdeling is in onderstaande tabel aangegeven. In totaal zijn er 1.489 parkeerplaatsen aanwezig.
Parkeerlocatie | Capaciteit | ||
P1 (parkeergarage) | 461 | ||
P2 | 199 | ||
P3 | 150 | ||
P4 | 220 | ||
P5 | 153 | ||
P6 | 110 | ||
ARTI | 120 | ||
P - SEH | 48 | ||
Overig terrein | 28 | ||
Totaal Rijnstate + ARTI | 1.489 |
Parkeeroverzicht huidige situatie
Nieuwe situatie
De functionele ontwikkelingen die nu worden voorzien, hebben voor een deel een toename van de parkeerbehoefte tot gevolg. Een deel van de ontwikkelingen heeft betrekking op het ‘ruimer en kwalitatief beter huisvesten’ van medische functies, zonder dat hier meer bezoek en dus meer parkeervraag door wordt gegenereerd. Vanuit de praktijksituatie is de parkeerbehoefte van Rijnstate, in de huidige situatie met het huidige parkeerbeleid en de huidige parkeermogelijkheden, uit te drukken als 1,85 parkeerplaats per 100m2 bvo. Voor meer uitleg over de parkeernorm wordt verwezen naar de rapportage Ziekenhuis Rijnstate Parkeren en verkeer uit 20118zoals opgenomen in bijlage 9.
In de huidige situatie bedraagt het bruto vloeroppervlak van Rijnstate (exclusief ARTI) ca 72.000 m2, op grond van dit bestemmingsplan wordt het ziekenhuis uitgebreid met ca 16.000 m2. Het totale oppervlak bedraagt in de nieuwe situatie 88.000 m2. Op grond van de parkeernorm van 1.85 per 100 m2, zijn in de nieuwe situatie 1.628 parkeerplaatsen nodig. Inclusief de 120 parkeerplaatsen voor ARTI bedraagt het totaal aan benodigde parkeerplaatsen ongeveer 1.750. In de nieuwe situatie wordt uitgegaan van de volgende parkeerlocaties:
Parkeeroverzicht nieuwe situatie
Het aantal parkeerplaatsen in de gebouwde parkeervoorzieningen is afhankelijk van de uiteindelijke uitvoering, zoals het aantal parkeerlagen en de inrichting. Door Grontmij is onderzocht welke parkeervariant voldoet aan de parkeerbehoefte van 1.750 parkeerplaatsen en tevens economisch haalbaar is. Op basis van het onderzoek is onderstaande variant met de daarbijbehorende verdeling de meest wenselijke variant. Op basis van deze variant worden ruim 1.800 parkeerplaatsen gerealiseerd voor personeel en bezoekers waarmee ruim wordt voldaan aan de toekomstige parkeerbehoefte van Rijnstate.
Parkeerlocatie | aantal plaatsen |
P Oost | 150 |
P West | 1.200 |
P VDZ | 300 |
P ARTI | 120 |
P SEH | 48 |
totaal | 1.818 |
Conclusie
Het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid om aan de praktijknorm van 1.85 parkeerplaatsen per 100m2 te kunnen voldoen. Om er voor te zorgen dat het benodigde aantal parkeerplaatsen daadwerkelijk gerealiseerd wordt, is de parkeernorm van 1.85 per 100m2 in de regels van dit bestemmingsplan vastgelegd. Dit betekent dat een omgevingsvergunning voor een uitbreiding die op grond van dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt pas verleend kan worden als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. Hiermee vormt het aspect parkeren geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. De rapportage van het parkeeronderzoek is opgenomen in bijlage 10.
5.3.2 Verkeer
Algemeen
Dit bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van het ziekenhuis en een herschikking en uitbreiding van het parkeren. Deze ontwikkelingen hebben effecten op de verkeerssituatie van de omliggende wegen. Om te kunnen beoordelen wat de gevolgen zijn is onderzoek verricht9 waarin de gevolgen van de uitbreiding en de nieuwe parkeeroplossingen zijn beschreven en gekwantificeerd. In deze paragraaf worden de bevindingen uit het onderzoek toegelicht. In verband met de leesbaarheid wordt in deze paragraaf bedoeld met ‘Kluizeweg (noord)’ de Kluizeweg ten noorden van de Wagnerlaan. Met Kluizeweg (zuid) wordt bedoeld de Kluizeweg ten zuiden van het kruispunt Parkweg / Wagnerlaan.
Onderzoek
Het bestemmingsplan voor Rijnstate maakt een aantal veranderingen mogelijk met betrekking tot verkeersstromen en parkeren. Het gaat hierbij om de volgende hoofdelementen:
- sterkere concentratie van verkeer aan de westzijde (Kluizeweg noord) door de ontwikkeling van de ondergrondse parkeergarage West;
- zowel in- als uitgaand verkeer via de Kluizeweg (noord) en een hierop gedimensioneerde in- en uitritsituatie van parkeergarage West;
- aansluiten op de Kluizeweg van een parkeervoorziening op sportveld VDZ ten westen van de Kluizeweg;
- de voorrijroute voor taxi’s en taxibusjes sluit zowel voor in- als uitgaand verkeer aan op de Wagnerlaan.
De toekomstige ontwikkeling van de verkeersproductie van het ziekenhuis is weergegeven in onderstaand overzicht.
Uit het onderzoek blijk dat de verkeersbelasting op de omliggende wegen niet significant wijzigt. Uitzondering hierop is de Kluizeweg (noord) tussen de aansluiting van parkeergarage West en de Wagnerlaan. Door de aansluiting van de parkeergarage neemt hier het verkeer in intensiteit toe. Om de te verwachten verkeersafwikkeling te toetsen is de ontwikkeling van de verkeerssituatie op de Kluizeweg noord doorgerekend van de huidige naar de toekomstige situatie. Eveneens is voor het in- en uitrijden van de parkeergarage West een toetsingsberekening uitgevoerd.
Uit de berekeningen blijkt dat de huidige verkeersafwikkeling van het kruispunt Kluizeweg (noord) – Wagnerlaan in de huidige situatie wachtrijvorming plaatsvindt waardoor een slechte verkeersafwikkeling plaatsvindt. Door voor de toekomstige situatie te voorzien in verkeerscapaciteitsuitbreiding van dit kruispunt met een rechtsaf vak of bypass wordt een goede verkeersafwikkeling bereikt. Het ontwerp van (de toegangen van) parkeergarage West en het parkeerterrein ten westen van de Kluizeweg is zodanig opgezet dat de verkeersafwikkeling zonder wachtrijvorming kan plaatsvinden.
Conclusie
Met de genoemde aanpassing op de aansluiting Kluizeweg - Wagnerlaan is de omliggende wegenstructuur geschikt voor het veilig en adequaat afwikkelen van het verkeer van Rijnstate. De rapportage van het onderzoek is opgenomen in bijlage 11.
- 9. Grontmij Nederland B.V, Ziekenhuis Rijnstate Structuurontwerp Parkeren Deel C, projectnummer 314801, d.d. 20 september 2012
5.3.3 Conclusie
Op grond van het voorgaande is aangetoond dat het plangebied zodanig wordt ingericht, dat het parkeren en de verkeersontsluiting op de Wagnerlaan op een adequate manier kan worden opgelost. Om er voor te zorgen dat het benodigde aantal parkeerplaatsen daadwerkelijk gerealiseerd wordt, is de parkeernorm van 1.85 per 100m2 tevens in de regels van dit bestemmingsplan vastgelegd.
5.4 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Over het plangebied lopen geen straalpad(en) die beperkingen aan de bouwhoogte stellen. Afgezien van kabels en leidingen van het ziekenhuis zelf lopen er door het plangebied geen (nuts)leidingen die eisen stellen aan het grondgebruik.
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving En -Verantwoording
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
6.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
- 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- 1. Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen. - 2. Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
6.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:
- 1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid et cetera.);
- 2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage et cetera.);
- 3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
- 4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
6.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- 1. Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend. - 2. Artikel 8 Algemene bouwregels
Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage. - 3. Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn de algemene bouwregels opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan. - 4. Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.
6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
6.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
6.3.1 Afzonderlijke bestemmingen
In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken. Per bestemming wordt ingegaan op:
- welke gronden zijn zo bestemd;
- wat houdt de bestemming in;
- eventuele aanduidingen of andere bijzonderheden.
6.3.2 Groen - landschap en park (artikel 3)
Het groen in het plangebied is bestemd als 'Groen - landschap en park' (artikel 3). In het Groenplan (zie paragraaf 3.5.4) is voor de groenvoorzieningen een onderscheid gemaakt tussen structureel groen en snippergroen. De groenstroken die structuurbepalend zijn, zijn bestemd als' Groen - landschap en park'. Binnen deze bestemming is het toegestaan om groen in de breedste zin (grasvelden, struiken, speelvelden) aan te leggen en in stand te houden. Het aanleggen van voetpaden, fietspaden en voorzieningen voor bestemmingsverkeer zoals in- en uitritten en toegangswegen zijn eveneens toegestaan. Parkeren is niet toegestaan. Bebouwing binnen de groenbestemming is uitsluitend toegestaan indien dit binnen de bestemming past, zoals speeltoestellen en verlichting met een maximumbouwhoogte van 4 meter.
De gronden met de bestemming 'Groen - landschap en park' zijn tevens bestemd voor het behoud en herstel van de op deze gronden voorkomende natuur- en landschapswaarden. Om die reden moet voor bepaalde werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld het kappen van een boom, bij de gemeente een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Bij de aanvraag wordt getoetst of de werkzaamheden geen negatieve gevolgen hebben voor de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Niet in alle gevallen is het aanvragen van een vergunning noodzakelijk. Zo is normaal onderhoud en beheer van het groen uitgezonderd van de omgevingsvergunningsplicht. Ook voor werken en werkzaamheden die verband houden met de herinrichting en uitbreiding van Rijnstate zelf hoeft geen omgevingsvergunning te worden aangevraagd. In het kader van het Masterplan en dit bestemmingsplan is namelijk al getoetst wat de gevolgen van de werken en werkzaamheden zijn voor het gebied. Uit deze toetsing blijkt dat de landschapswaarden van de groenzone versterkt worden en dat er geen negatieve gevolgen zijn voor de natuurwaarden in het gebied.
Voorts zijn binnen deze bestemming tevens watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding mogelijk.
6.3.3 Maatschappelijk (artikel 4)
De bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 4) is bedoeld voor de verschillende maatschappelijke functies die het ziekenhuisterrein herbergt zoals zorginstellingen, therapeutische functies en welzijn. Kantoren zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kantoor'. Hier kan een kantoorgebouw worden gebouwd van maximaal 13 verdiepingen en een maximale bouwhoogte van 52 meter. Voor het kantoor is een bouwvlak opgenomen met een bebouwingspercentage, met deze regeling is er nog enige flexibiliteit ten aanzien van de situering van de toren. Binnen de bestemming maatschappelijk zijn bedrijfswoningen toegestaan, daarnaast zijn aan de hoofdfunctie ondergeschikte horeca en detailhandel mogelijk alsmede het bereiden van maaltijden voor de ter plaatse aanwezige zorginstelingen.
Binnen de bestemming maatschappelijk zijn ook de nieuwe gebouwde parkeervoorzienigen bestemd. Ook de bestaande bovengrondse parkeergarage is als zodanig bestemd, na het gereedkomen van de ondergrondse parkeergarage aan de westzijde van het ziekenhuisterrein wordt deze parkeergarage gesloopt en ingericht als tuin. In het artikel is een regeling getroffen die hierop toeziet.
Voorts zijn binnen deze bestemming tevens watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding
6.3.4 Verkeer (artikel 5 en 6)
De bestemming verkeer is opgedeeld in een tweetal 'sub-bestemmingen' te weten:
- 'Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 5);
- 'Verkeer - Wegverkeer' (Artikel 6);
Hieronder wordt ingegaan op deze twee sub-bestemmingen
Verkeer-Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' geldt voor het parkeerterrein aan de westzijde van de Kluizeweg, binnen deze bestemming kunnen parkeervoorzieningen, groen- en watervoorzieningen, wandelgebieden, speelgelegenheden en nutsvoorzieningen worden gerealiseerd. Gebouwen kunnen niet worden opgericht, wel bouwwerken die passen binnen de bestemming.
Verkeer-Wegverkeer
De bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' is bedoeld voor wegen die een doorgaand karakter hebben. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Onder andere wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk in deze bestemming.
Voorts zijn binnen deze bestemmingen tevens watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding
6.3.5 Dubbelbestemmingen
De SVBP geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkelbestemmingen en daar iets over zeggen. In dit bestemmingsplan zijn geen dubbelbestemmingen opgenomen.
6.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt; géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Een actualisatie van de voorgenoemde nota handhaving is in voorbereiding. Er is echter geen aanleiding om de bovenstaande uitgangspunten te wijzigen. Het is echter niet reëel om te pretenderen alle strijdigheden op het vlak van bouwregelgeving binnen redelijke termijn op te sporen en daar ook actie op te ondernemen. Daarom zal in deze actualisatie een prioriteitsstelling worden opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht zal worden besteed.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in werking treden c.q. het in ontwerp ter visie leggen van een bestemmingsplan. Als gevolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures geregistreerd worden.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 11.250). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.
6.5 Economische Uitvoerbaarheid
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld en wordt uitgevoerd op initiatief en voor rekening van Rijnstate. Gemeente Arnhem en Rijnstate hebben een (anterieure) exploitatieovereenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over een vergoeding van door de gemeente te maken kosten. Met de overeenkomst is het gemeentelijke kostenverhaal volledig verzekerd, omdat Rijnstate deze kosten voor haar rekening neemt. Het vaststellen van een exploitatieplan is in dit geval derhalve niet noodzakelijk. De gemeente Arnhem heeft zich op basis van de exploitatieopzet van Rijnstate kunnen overtuigen van de financiële haalbaarheid van voorliggend initiatief. Rijnstate heeft voldoende middelen gereserveerd en tot haar beschikking om voorliggend bestemmingsplan in de aangegeven periode te kunnen realiseren. Er zijn geen reden om aan de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan te twijfelen.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
Bewonersoverleg
In deze paragraaf worden te zijner tijd de resultaten uit het bewonersoverleg verwerkt
Artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan opgestuurd naar het Waterschap Rijn en IJssel. De door het waterschap in het kader hiervan gemaakte opmerkingen zijn in het bestemmingsplan verwerkt.
Publicatie voornemen ontwikkeling
Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden gepubliceerd. Dit is gebeurd op 11 juli 2012 in de Arnhemse Koerier.
7.2 Terinzagelegging (Ontwerp-bestemmingsplan)
Het bestemmingsplan heeft in ontwerp ter inzage gelegen van 17 januari 2013 tot en met 27 februari 2013. Gedurende die termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Masterplan Rijnstate 2011
Bijlage 1 Masterplan Rijnstate 2011
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Parkeervoorzieningen
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek parkeervoorzieningen
Bijlage 4 Luchtonderzoek
Bijlage 5 Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 5 Onderzoek Flora en fauna
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 6 Archeologisch onderzoek
Bijlage 7 Geohydrologisch Onderzoek
Bijlage 7 Geohydrologisch onderzoek
Bijlage 8 Bodemonderzoek
Bijlage 9 Onderzoek Verkeer En Parkeren 2011
Bijlage 9 Onderzoek Verkeer en parkeren 2011
Bijlage 10 Onderzoek Parkeren 2012
Bijlage 10 Onderzoek Parkeren 2012