Bestemmingsplan Arnhems Buiten
Bestemmingsplan - gemeente Arnhem
Vastgesteld op 17-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Bestemmingsplan Arnhems Buiten van de gemeente Arnhem.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0202.802-0301 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aan-, uitbouw
een bouwwerk verbonden met een hoofdgebouw dat bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 administratief kantoor
een in beginsel niet voor het publiek openstaand kantoor .
1.7 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw behorend bij een woning op één bouwperceel, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.10 bed and breakfast
overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt in een woning, gedreven door de bewoner van die woning.
1.11 bedrijf
een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.
1.12 bedrijfswoning / dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is.
1.13 beroep aan huis
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bijgebouw
een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw.
1.17 bijzondere woonvorm
een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) en daar niet verblijven met het doel om therapeutisch behandeld te worden.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering casu quo kapruimte.
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceelgrens.
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen.
1.26 dienstverlenend bedrijf
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak, al dan niet met een baliefunctie, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon,kopieerservicebedrijf, videotheek en andere verhuurbedrijven, een autorijschool en dergelijke. Detailhandel en garagebedrijven worden hieronder niet begrepen
1.27 energie- en milieutechnologische bedrijven
bedrijven en kantoren in de energie- en milieutechnologie hoofdzakelijk gericht op:
- technologie;
- energie;
- natuur & milieu;
- milieu & duurzaamheidontwikkeling.
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 gezondheids- en welzijnszorg
- geneeskundige verzorging en verpleging zoals ziekenhuizen;
- medische, tandheelkundige en paramedische praktijken;
- apotheken;
- verpleeg- en verzorgingshuizen;
- dag- en nachtvoorzieningen voor gehandicapten, psychiatrische patiënten, jongeren en maatschappelijke opvang met (therapeutische) behandeling inclusief overnachting;
- maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting: dienstverlening gericht op ouderen en gehandicapten, kinderopvang en buitenschoolse opvang, jeugdzorg, maatschappelijk werk en dergelijke.
1.30 horecabedrijf
een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen.
1.31 horeca - a
een horecabedrijven gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
1.32 horeca - b
horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro's, grillrooms en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
1.33 horeca - c
horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, niet zijnde discotheken en nachtclubs.
1.34 horeca - d
horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02.00 en 0.6.00 uur, zoals nachtclubs.
1.35 horeca - e
horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels, pensions en bed en breakfast -bedrijven met meer dan vier slaapplaatsen.
1.36 hoofdgebouw
een gebouwdat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.37 kantoor
een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.
1.38 maatschappelijke functies
Voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder maatschappelijke functies verstaan functies ten behoeve van onderwijs, gezondheids- en welzijnszorg, levensbeschouwelijke functies, politieke-, belangen- en ideële organisaties/verenigingen en hobbyclubs en openbare dienstverlening.
1.39 mantelzorg
het op individuele basis, buiten organisatorisch verband, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch of verstandelijk ernstig hulpbehoevend zijn.
1.40 nutsbedrijven
bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op
- a. de levering van elektriciteit, gas, water en warmte;
- b. de verzorging van telecommunicatie;
- c. de afvoer en verwerking van afvalstoffen;
1.41 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.
1.42 peil
- 1. voor een gebouw , waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
- 4. voor zover als zodanig aangegeven in de bestemmingsregels: Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.)
1.43 onderwijs
georganiseerde communicatie van niet-incidentele aard met als doel overdracht van kennis, vermeerdering van inzicht en/of aanleren van vaardigheden zoals primair en speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar (beroeps)onderwijs en educatie, tertiair onderwijs en overig onderwijs en bij onderwijs behorende sportvoorzieningen.
1.44 openbare dienstverlening
- openbaar bestuur en overheidsdiensten zoals een politiebureau, gemeentehuis, gerechtsgebouw, brandweerkazerne, bibliotheek en penitentiaire inrichting;
- uitvaartverzorging, crematoria en begraafplaatsen.
1.45 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.46 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.47 prostitué(e)
degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.48 publiekgericht kantoor
een kantoor ten behoeve van technische, administratieve of persoonlijke dienstverlening, (hieronder niet begrepen detailhandel of horeca-activiteiten), met een publiekaantrekkend karakter, dan wel met een baliefunctie.
1.49 raamprostitutie
een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.
1.50 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.51 standplaats
een kavel, waarop nutsvoorzieningen aanwezig zijn, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.
1.52 straatmeubilair
onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.
1.53 thuisprostitutie
vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).
1.54 vestigingsbeleid
het beleid neergelegd in de nota "van Rood naar Groen" (vastgesteld 26 juni 2000).
1.55 werkplek
een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht.
1.56 wijk
wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
1.57 winkel
een ruimte of bij elkaar behorende ruimten, die bestemd zijn voor de uitoefening van detailhandel, met inbegrip van bijbehorende magazijnruimte of werkruimte.
1.58 wonen
voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen in ieder geval begrepen bijzondere woonvormen en bed and breakfast met ten hoogste vier slaapplaatsen;
1.59 woning
een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf.
1.60 woonwagen
voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten
2.1 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de bovenste goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatie- en technische ruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. energie- en milieutechnologische bedrijven;
- b. verkeer- en parkeervoorzieningen;
- c. groen- en watervoorzieningen;
- d. ondergeschikte horeca ten dienste van de onder a. genoemde bestemming, zoals een bedrijfskantine;
- e. ondergeschikte detailhandel ten dienste van de in dit lid onder a. genoemde bestemming.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogte, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
3.3 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de vestiging van andere dan energie- en milieutechnologische bedrijven mits door vestiging van het desbetreffende bedrijf geen blijvend onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu zal plaatsvinden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.1 ten behoeve van het buiten het bouwvlak bouwen, van kleine bouwwerken passend in de bestemming zoals fietsenstallingen, hekwerken en zitbanken met een maximumbouwhoogte van 3 meter.
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - Nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsbedrijven of soortgelijke instellingen en nutsvoorzieningen;
- b. voorzieningen ten behoeve van het verkeer en straatmeubilair.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogte, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
Artikel 5 Bos
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en ontwikkeling van het bos voor natuur, landschap;
- b. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen natuurwaarden, ecologische waarden, landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden.
5.2 Bouwregels
Op de in lid 1 van dit artikel genoemde gronden mag niet worden gebouwd.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2:
- a. voor het oprichten van erf- of terreinafscheidingen met een maximale hoogte van 3 meter, mits:
- 1. deze geen belemmering vormen voor de in het plangebied levende fauna en
- 2. noodzakelijk zijn in verband met de veiligheid;
- b. voor het oprichten van brandtorens;
- c. voor het oprichten van voederbergingen of voederruiven voor wild, mits:
- 1. deze noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het wild;
- 2. de inhoud ten hoogste 3 m3 per bouwwerk bedraagt;
- 3. de hoogte ten hoogste 2 meter bedraagt;
- d. voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van het bosbeheer en extensieve recreatie mits:
- 1. door de bouw de aanwezige natuurwaarden en landschappelijke waarden niet onevenredig worden geschaad;
- 2. de hoogte maximaal 2,5 m bedraagt;
- 3. de maximale oppervlakte 10 m2 per bouwwerk bedraagt.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
- a. Het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
- b. Het aanleggen of aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
- c. Het afgraven van de bodem;
- d. Het verbreden of verharden van parkeerplaatsen e.d.;
- e. Het aanbrengen van recreatievoorzieningen;
- f. Het bebossen van de gronden;
- g. Het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken etc.;
- h. Het aanleggen van reservoirs;
- i. Het aanleggen van ruitervoorzieningen, hindernissen etc.;
- j. Het aanbrengen van rasters;
Artikel 6 Gemengd - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren;
- b. dienstverlenend bedrijf;
- a. energie- en milieutechnologische bedrijven;
- b. horeca in de categorie a en b met een maximum van 2;
- c. maatschappelijke functies;
- d. nutsbedrijven;
- e. congresfaciliteiten;
- f. verkeer- en parkeervoorzieningen;
- g. groen- en watervoorzieningen;
en tevens voor:
- h. één woning, ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen'
6.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogte, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met dien verstande dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouw' uitsluitend een bijgebouw is toegestaan.
- b. In afwijking van het bepaalde in sub a. van dit lid is een voetgangersbrug met een maximumbouwhoogte van 9 meter toegestaan ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' .
6.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Ten aanzien van het gebruik van gronden voor horeca geldt een maximum van 1.000 m2 b.v.o.;
- b. Ten aanzien van het gebruik van gronden voor maatschappelijke doeleinden geldt een maximum van 1.500 m2 voor het gehele plangebied.
Artikel 7 Gemengd - 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. energie- en milieutechnologische bedrijven;
- b. nutsbedrijven;
- c. congresfaciliteiten;
- d. verkeer- en parkeervoorzieningen;
- e. groen- en watervoorzieningen;
- f. ondergeschikte horeca zoals een bedrijfskantine.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogte, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
- c. fiets- en wandelpaden, straatmeubilair en speelvoorzieningen.
- d. cultuurhistorie ter plaatse van de functieaanduiding 'cultuurhistorische waarden'
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
Artikel 9 Groen - Landschap En Park
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen - Landschap en park aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke-, ecologische- en natuurwaarden.
- b. park- en groenvoorzieningen;
- c. fiets- en wandelpaden;
- d. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
en tevens voor: - e. een fietsenstalling, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd'.
- f. tennisbanen, ter plaatse van de functieaanduiding 'tennisbaan';
- g. parkeren, ter plaatse van de functieaanduing 'parkeerterrein';
- h. cultuurhistorie ter plaatse van de functieaanduiding 'cultuurhistorische waarden'.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd' een bouwhoogte 3 meter geldt.
9.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Onder gebruik van de gronden in strijd met de bestemming, wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden:
- 1. als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
- 2. voor het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
- 3. voor het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.
- b. De in dit lid onder a. genoemde gebruiksvormen zijn niet verboden, indien en voorzover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- a. het vellen, rooien en beschadigen van houtgewassen;
- b. het aanplanten van houtgewassen;
- c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of het apparatuur; andere apparatuur;
- d. het aanleggen of aanbrengen van beschoeiingen en puinstortingen;
- e. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van greppels, sloten, vijvers, beken en andere watergangen;
- f. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
- g. het ophogen van gronden;
- h. het ophogen van de gronden;
- i. het verlagen van het waterpeil;
- j. het aanleggen, verbreden of verharden van voet- en rijwielpaden.
- k. het aanleggen van parkeervoorzieningen;
- l. het aanbrengen van recreatie- en speelvoorzieningen;
Artikel 10 Verkeer - Railverkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Railverkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. personen- en goederenvervoer per spoor met de daarbij behorende technische en administratieve voorzieningen, zoals bouwwerken voor energievoorziening ten behoeve van het treinverkeer en wacht- en werkruimtes voor het spoorwegpersoneel;
- b. stations met de daarbij behorende winkel- en horecacvoorzieningen;
- c. (on)gelijkvloerse kruisingen, over- en ondrbouwingen ten behoeve van weg- en waterverkeer;
- d. passages ten behoeve van faunaverkeer (ecoducten en dergelijke);
- e. geluidwerende voorzieningen;
10.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienst van de genoemde bestemmingen worden gebouwd met een maximumbouwhoogte van 10 meter gemeten vanaf de bovenzijde van de spoorstaaf.
- b. In afwijking van het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van geluidsschermen maximaal 2 meter bedragen, gemeten vanaf de bovenzijde van de spoorstaaf.
Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied
11.1 Bestemmingsomschrijving
De als Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (woon)straten, buurtwegen, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op
bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties; - b. groen- en watervoorzieningen;
- c. wandelgebieden en speelgelegenheden;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. onderdoorgangen, alsmede toegangen tot ondergrondse voorzieningen ten behoeve van
direct aangrenzende bestemmingen.
11.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd
- b. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals entrees tot parkeergarages en straatmeubilair mag ten hoogste 5 meter bedragen.
11.3 Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de functieaanduiding 'weg' mag de weg maximaal 6 meter breed zijn. De overige gronden dienen groen ingericht te worden, zoals bepaald in Artikel 9 van dit bestemmingsplan.
Artikel 12 Verkeer - Wegverkeer
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Wegverkeer aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de aangegeven maximum aantal rijstroken, bestemd voor:
- a. wegen, fiets- en voetpaden, trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- b. groen- en watervoorzieningen;
- c. geluidwerende voorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen.
12.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken
zoals bruggen, viaducten, straatmeubilair en bouwwerken ter geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer worden gebouwd. - b. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals geluidwerende voorzieningen, mag ten hoogste 4 meter bedragen.
- c. In afwijking van het bepaalde in sub a. van dit lid is een voetgangersbrug met een maximumbouwhoogte van 9 meter toegestaan ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' .
Artikel 13 Water
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen en waterpartijen;
- b. waterberging;
- c. bermen en beplanting;
- d. oevers;
met daaraan ondergeschikt:
- a. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke-, ecologische- en natuurwaarden;
- b. groenvoorzieningen;
- c. nutsvoorzieningen.
13.2 Bouwregels
Op de in lid 13.1 genoemde gronden mogenuitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, zoals bruggen, stuwen en duikers.
Artikel 14 Wonen
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, hieronder niet begrepen bewoning van woonwagens of woonschepen;
en daaraan ondergeschikt voor: - b. groen- en speelvoorzieningen;
- c. buurtwegen, woonstraten en andere voorzieningen ten behoeve van het verkeer;
- d. verblijfsgebieden.
14.2 Bouwregels
- a. Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogten en maximumgoothoogten en het bepaalde onder b., uitsluitend de in de gegeven bestemming passende hoofdbebouwing, aan- of uitbouwen, bijgebouwen en andere binnen de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
- b. Op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gronden, ter plaatse van de aanduiding 'bg"' mogen:
- 1. aan- of uitbouwen aan de hoofdbebouwing en andere onderdelen van de hoofdbebouwing worden gebouwd met een maximumbouwhoogte gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van de hoofdbebouwing, vermeerderd met maximaal 30 centimeter ten behoeve van isolatie of afschot.
- 2. bijgebouwen worden gebouwd met een maximumbouwhoogte gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw, waarbij de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van de hoofdbebouwing.
- 3. bouwwerken geen gebouwen zijnde, passend binnen de bestemming, met een maximumbouwhoogte van 3 meter worden gebouwd.
waarbij de oppervlakte van het totaal van deze bebouwing per bouwperceel de in onderstaand schema opgenomen maten niet overschrijdt.
oppervlakte gebied met de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel | maximale oppervlakte bouwwerken |
< 90 m2 | 50% van de oppervlakte van het gebied met de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel met een minimum van 20 m2 |
90-150 m2 | 45 m2 |
150-300 m2 | 55 m2 |
300-500 m2 | 65 m2 |
500-1000 m2 | 75 m2 |
14.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken vanhet bepaalde in het in lid 14.2 onder b.opgenomen schema ten behoeve van een verhoging van de maximale grootte van bouwwerken voor percelen waarbij de bebouwbare zone groter is dan 1000 m2 met maximaal 25 m2 mits:
- 1. dit vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt niet op bezwaren stuit en
- 2. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet worden geschaad.
14.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen gebruik als beroeps- of bedrijfsmatige werk- of opslagruimte;
- b. Het bepaalde in lid 14.4 onder a.is niet van toepassing op het gedeelte van een woning in gebruik ten behoeve van beroep aan huis, hieronder mede begrepen bed and breakfast, door de bewoner, mits dit gedeelte niet meer bedraagt dan 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse, noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan en mag het geen detailhandel, prostitutie of horeca betreffen.
14.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 22 onder a. van de regels ten behoeve van het gebruik als afhankelijke woonruimte mits:
- 1. het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een onafhankelijk deskundige wordt ingewonnen
- 2. de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen tot een maximum van 60 m2;
- 3. de belangen van omwonenden en bedrijven niet onevenredig worden aangetast, waarbij rekening wordt gehouden met milieu-aspecten als geur, geluid, hinder en externe veiligheid;
- 4. het bijgebouw, dat als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, is gelegen op maximaal 20 meter afstand van het hoofdgebouw (op hetzelfde bouwperceel);
- 5. geen splitsing van eigendom van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
- 6. het aantal gebruikers van afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
- 7. het gebruik als afhankelijke woonruimte onmiddellijk wordt beëindigd, vanaf het moment dat de mantelzorg niet meer is vereist. Hiertoe controleren burgemeester en wethouders tweejaarlijks of nog aan de voorwaarden wordt voldaan, waaronder met een omgevingsvergunning van de regels is afgeweken.
Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor transport van electriciteit door een bovengrondse hoogspanningsleiding.
15.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) uitsluitend hoogspanningsmasten tot een hoogte van maximaal 35meter en andere bouwwwerken geen gebouden zijnde tot een hoogte van maximaal 2 meter ten behoeve van in lid 15.1 genoemde bestemming worden gebouwd.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de andere bestemming(en) tot een hooget van maximaal 4 meter mits:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsleiding;
- b. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.
Artikel 16 Waarde - Archeologie (Archeologisch Waardevol Gebied)
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
16.2 Bouwregels
Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:
- a. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
- b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
- 2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt.
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst
16.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 16.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
- b. Afwijken als bedoeld in lid 16.3 sub a. kan, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
- c. Afwijken als bedoeld in lid 16.3 sub a. kan voorts, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 50 m2, de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.
16.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie (archeologisch waardevol gebied)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
- a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
Artikel 17 Waarde - Archeologie (Hoge Verwachting)
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie (hoge verwachting)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
17.2 Bouwregels
Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:
- a. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
- b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
- 2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 200 m2 bedraagt.
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst
17.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 17.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
- b. Afwijken als bedoeld in lid 17.3 sub a. kan, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
- c. Afwijken als bedoeld in lid 17.3 sub a. kan voorts, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachtingskans)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 200 m2, de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.
17.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachtingskans)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
- a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
Artikel 18 Waarde - Archeologie (Middelhoge Verwachting)
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
18.2 Bouwregels
Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:
- a. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
- b. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
- 2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 500 m2 bedraagt.
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst
18.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 18.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
- b. Afwijken als bedoeld in lid 18.3 sub a. kan, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
- c. Afwijken als bedoeld in lid 18.3 sub a. kan voorts, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 500 m2, de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.
18.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (midddelhoge verwachting)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
- a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- b. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
Artikel 19 Waarde - Geomorfologie
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Geomorfologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en instandhouding van de aanwezige leemlagen en de afstroming van grondwater naar de beken.
19.2 Bouwregels
Het is verboden gebouwen en andere bouwwerken te bouwen of te slopen dieper dan 1,5 meter beneden maaiveld.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 19.2 indien:
- met onderzoek kan worden aangetoond dat in de bodem geen leemlagen aanwezig zijn met een relevant waterremmende werking;
- is aangetoond dat door de werkzaamheden de waterremmende werking van de leemlagen niet geschaad zal worden;
- naar het oordeel van het bevoegd gezag andere belangen het belang van de bescherming van de leemlagen overstijgen.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 20 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 21 Algemene Bouwregels
21.1 Bouwen binnen bouwvlak
- a. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
- b. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.
Artikel 22 Algemene Gebruiksregels
Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
- b. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen;
- c. het gebruik van gronden voor recreatief gebruik in de vorm van nachtverblijf.
Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogte, het maximumoppervlak en de maximuminhoud, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten;
- 2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in lid 21.1 mits:
- a. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons, keldergaten (koekoeken) of galerijen;
- b. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
- 1. een diepte van 6 meter niet wordt overschreden;
- 2. het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
- 3. geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
- 4. de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
- 3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
- a. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m3 , en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
- 1. voor zover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
- 2. voor zover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
- c. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder.
- 4. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras tot een maximum van 1 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
- a. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
- b. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.
- 5. het bepaalde in artikel 22 voor de vestiging van maximaal één seksinrichting per wijk onder voorwaarde dat:
- a. het geen raamprostitutie betreft;
- b. de aanvraag past binnen de ruimtelijk relevante aspecten van het vestigingsbeleid prostitutie;
- c. het aantal seksinrichtingen, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, op het grondgebied van de gemeente Arnhem na het afwijken van de regels niet meer dan acht zal bedragen;
- d. er in de wijk nog geen seksinrichting is;
- e. de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd;
- f. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
- g. er geen onevenredige vergroting van de parkeerdruk ontstaat;
- h. de afstand tot de dichtstbijzijnde seksinrichting hemelsbreed tenminste 250 meter bedraagt;
- i. de inrichting niet meer dan acht werkplekken bevat.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
24.1 Overgangsrecht bouwwerken
24.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 25 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Bestemmingsplan Arnhems Buiten.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Situering En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt in het westen van Arnhem aan weerszijden van de Utrechtseweg. Het gebied betreft grotendeels het voormalige KEMA-terrein en omgeving. Het plangebied bestaat uit de terreinen Mariëndaal, Den Brink, de Hes-Oost en een deel van de Rosandepolder. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding (plankaart) en het kaartje hiernaast weergegeven.
Het plangebied 'Arnhems Buiten' bestaat ruimtelijk gezien uit 4 deelgebieden. Het noordelijk gedeelte kenmerkt zich door een parkachtige inrichting met op Mariëndaal een markant grootschalige nieuw kantoorpand en op Den Brink grotendeels bedrijfs- en kantoorgebouwen gelegen in het park. Het middengebied te weten Hes-Oost bestaat deels uit een parkachtige zone waarin een kantoorgebouw is gesitueerd. Aan de zuidzijde van dit deelgebied bevindt zich aan de Klingelbeelseweg een bedrijfspand. De Hes-West ligt binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Renkum.
In Rosande (ten zuiden van de Klingelbeekseweg) ligt een grootschalig bedrijfsgebouw bestemd voor congressen van de KEMA (voormalig Elektrum) met drie (voormalige dienst)woningen.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied
1.2 Aanleiding En Doel
De aanleiding voor het maken van dit bestemmingsplan is de ouderdom van de geldende regelingen. De Wro schrijft voor dat bestemmingsplannen niet ouder dan 10 jaar mogen zijn. De bestemmingsplannen die nu gelden voor dit plangebied zijn allen ouder dan 10 jaar (zie tabel in paragraaf 1.4).
Er zijn wel plannen voor de herontwikkeling van het terrein. Meer informatie hierover is terug te vinden in paragraaf 2.4.
In 2008 is een nieuwe standaard voor bestemmingsplannen ingevoerd. Het doel is om de geldende regelingen te actualiseren en digitaal beschikbaar te stellen aan eigenaren en gebruikers van het gebied. Verder zijn de geldende regelingen onderling verschillend en voldoen niet aan de nieuwe standaard. Doel van dit bestemmingsplan is om eenheid aan te brengen.
In dit bestemmingsplan wordt in principe de bestaande situatie bestemd. Dit betekent dat de bestaande functies en bebouwing(smogelijkheden) zijn opgenomen in dit bestemmingsplan alsmede de in verloop van tijd verleende omgevingsvergunningen voor het bouwen (al dan niet in combinatie met vrijstelling/ontheffing/afwijking). Meer informatie hierover is terug te vinden in paragraaf 5.4.
1.3 Opzet Bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2008. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.
Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.
1.4 Geldende Plannen
Het bestemmingsplan 'Arnhems Buiten' is een algehele herziening van de geldende plannen, voor zover van toepassing op dit plangebied. Onderstaand overzicht geeft weer welke bestemmingsplannen en verordeningen (deels) komen te vervallen. De daarop van toepassing zijnde partiële herzieningen vervallen ook. Bij elk plan is de datum van vaststelling en goedkeuring weergegeven.
nummer plan | naam plan | datum vaststelling en goedkeuring |
11 | "Algemeen Uitbreidingsplan in onderdelen van de gemeente Arnhem" | 29-3-1943,24-5-1944 |
41 | "Uitbreidingsplan in hoofdzaak voor het noordelijk deel der gemeente Arnhem" | 23-6-1958, 24-6-1959 |
131 | Bestemmingsplan Kortsluitlaboratorium Rosanderpolder | 25-11-1968, 22-12-1969 |
153 | C.S. Oolgaardstichting | 10-5-1971, 18-10-1971 |
287 | "Hesweg-Klingelbeekseweg" | 25-6-1973, 3-6-1980 |
Afbeelding 1.2 Overzicht geldende bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
Het gebied is gelegen op de grens van de stuwwal en de Neder-Rijn. Het gebied, gelegen op de grens van Arnhem en Oosterbeek kenmerkt zicht door de unieke hoogteverschillen, een beekdal van de Slijpbeek en een droogdal, met aangrenzende groene weiden, bossen en akkers gelegen in de gemeente Renkum. Het gebied is onder te verdelen in vier gebieden waarbij de beek met de steilrug het verbindende element vormt.
2.2 Historische Ontwikkeling
Boerderij Klein Mariëndaal (tot ca 1800) en Den Brink als buitenplaats (ca 1800-1931)
Het landgoed Den Brink werd aanvankelijk aangeduid als 'Cloosterenerf' of 'Klein Mariëndaal' en behoorde bij Mariëndaal dat in 1392 als klooster van Regulieren werd gesticht. Dit klooster stond nabij het huidige landhuis Mariëndaal. Na de Reformatie werd het klooster in 1579 opgeheven en werden de kloostergebouwen gesloopt. Het gebied ging in verschillende handen over. In 1807 werd Klein Mariëndaal aangeduid als 'Den Brink', een naam die verwijst naar de vermelding op de kaart van 1640 van de boerderij 'Op den Brinck'. Opvallend is de aanduiding 'Buitenplaats' voor het bezit. Aannemelijk is dat hier een zomerverblijf is gesticht. Vanaf ca 1820 was er sprake van een parkaanleg in de toen gangbare landschapsstijl. Door de aanleg van de spoorlijn rond 1843 veranderde het karakter van Buitenplaats Den Brink aan de noordzijde sterk en werd de buitenplaats van het aangrenzende landschap afgesneden. In 1854 stelden de eigenaren van Den Brink en het tegenover, ten zuiden van de Utrechtseweg, gelegen Hoogstede een overeenkomst op om elkaar vrij uitzicht te gunnen. Den Brink zou uitzicht behouden naar de Rijn en op de toren van Elst. De familie Borger Op Hoogstede mocht onbelemmerd uitzicht hebben op Den Brink, waarbij geen bomen hoger dan 5 m aangepland mochten worden.
De kaart van Arnhem uit 1874 geeft een goed beeld van de buitenplaats in die tijd. Te zien is dat er steeds meer bos ontstaat ter plekke van bouwland. In de loop van de 19de eeuw werden de eerder voornamelijk agrarisch gebruikte, meestal open gronden van Den Brink omgevormd in een bosrijk park. Het voormalige landgoed Den Brink was in het begin van de twintigste eeuw duidelijk dichter bebost dan het latere parkachtige KEMA-terrein met zijn vele gebouwen. De aanleg van de spoorlijn Arnhem- Nijmegen heeft voor de buitenplaats ook ingrijpende gevolgen.
Afbeelding 2.1 Arnhems Buiten rond 1900
Den Brink als bedrijventerrein (vanaf 1931)
In 1931 wordt Den Brink aan de KEMA verkocht. In de overdrachtsacte worden de eerdere afspraken tav onbelemmerde uitzichten opnieuw opgenomen. De NV KEMA was in 1927 opgericht en ontstaan vanuit het Centraal Bureau der Vereniging van Directeuren van Electriciteitsbedrijven in Nederland, waaraan een afdeling voor het testen en keuren van materialen was verbonden. De KEMA begon direct na de aankoop met het uitzetten van een wegenpatroon ter ontsluiting van de nieuw toe te voegen gebouwen. Het park werd opnieuw ingericht. Bij de omvorming van het terrein van de oude buitenplaats tot een park met laboratoria en kantoren werd wel zorgvuldig met de bestaande aanleg en beplanting omgegaan. De eerste gebouwen werden in 1938 geopend; de oude villa en het koetshuis waren kort daarvoor afgebroken. In de architectuur van de gebouwen werd eenheid nagestreefd in vormgeving en materiaalgebruik. Met het uitbreiden van de activiteiten van de KEMA na de Tweede Wereldoorlog werd ook de bebouwing op het terrein uitgebreid. Toen het terrein te klein werd, werden aangrenzende terreinen gekocht (1957: Mariëndaalcomplex; 1956-1970: Hes-complex). In 1967 werd het Rosandecomplex in gebruik genomen, waarvoor de oude steenfabriek werd gesloopt. In 1967 volgde de terreinen van de voormalige papierfabriek Van Gelder. In het midden van de jaren zestig werd de entree van Den Brink verplaatst naar de huidige locatie. Vanaf de tweede helft van de jaren tachtig kwam het terrein van Den Brink weer in ontwikkeling door de vervanging van bestaande gebouwen. Deze nieuwbouw heeft de karakteristieke eenheid van het bedrijvenpark enigszins aangetast.
Gebied ten zuiden van Den Brink (omgeving Elektrum)
Op de overgang van de stuwwal naar het landschap van de rivier is in de loop der tijd langs de zuidelijke veluwezoom – vaak in nabijheid van gegraven beken (bijv. Slijpbeek) - een reeks buitenplaatsen ontstaan. De stuwwal bestaat uit zowel groene boscomplexen (landgoederen) als landbouwgrond. Op de kaart van 1874 is ten zuiden van de Utrechtseweg buitenplaats Hoogstede goed te zien en meer zuidelijk aan de Rijn buitenplaats Klingelbeek. Ook zien we lintbebouwing rond de Klingelbeekseweg en zuidelijk hiervan industrie in de vorm van een Suikerfabriek. Op kaarten uit het begin van de twintigste eeuw zien we toename van de industrie: een steenbakkerij is verschenen ter plaatse van het huidige deelgebied Rosande. Ook goed herkenbaar zijn het lint van de Klingelbeekseweg op de rand van de stuwwal, het droogdal en de steilrand, en de vochtige beekzone in de Rosandepolder. In de 20e eeuw vindt er een verdichting/verstedelijking vanuit de bestaande stedelijke gebieden plaats. Dit heeft tot gevolg dat de herkenbare landschapsstructuur met de belangrijkste structuurbepalende elementen wordt aangetast.
Het terrein waar de bebouwing zou verrijzen die later zou worden omgevormd tot het Elektrum is waarschijnlijk eeuwenlang onbebouwd geweest. Wel stonden ten noord-oosten hiervan een tweetal huizen en een oude papiermolen (al bekend vanaf de 17de eeuw; gesloopt omstreeks 1853). Vanaf ca 1869 ontstond industrie in de vorm van een suikerfabriek (eigenaar was de Oosterbeekse burgemeester Van Embden). Kort voor de Eerste Wereldoorlog kwam de klad in de suikerindustrie en in 1914 werd de productie gestaakt. In 1921 werd in de oude suikerfabriek een wolbedrijf gevestigd door de Gebroeders Van Leeuwen. Hier werden vooral sokken gemaakt. In 1957 nam de N.V. Koninklijke Papierfabrieken Van Gelder het complex over. Deze overname heeft ingrijpende verbouwingen en uitbreidingen tot gevolg. In 1976 werd het fabriekscomplex door de KEMA verworven. Een deel van het complex (bekend als gebouw R 40) werd bestemd als permanente expositieruimte en kreeg de naam Elektrum. Het expositiecentrum opende in 1977 haar deuren ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de KEMA. De expositie moest een beeld geven van de Nederlandse energie- elektriciteitsvoorziening. Het zuidelijk en westelijk deel (gebouw R 42) werd bestemd als Natuurkundig en Elektrotechnisch Onderzoekslaboratorium. Tegenwoordig is het complex in gebruik als congrescentrum.
Afbeelding 2.2 Arnhems Buiten in 1950
IJsselinie
In de jaren '50 werd de IJssellinie ontwikkeld; een grootschalig inundatieplan in het kader van de Koude Oorlog. Het plan behelsde de bouw van drie grote stuwen in Rijn, Waal en IJssel die, als ze gesloten werden, een grootschalige inundatie zouden veroorzaken in het gebied van de IJssel. De bedoeling was om op deze wijze een uit het oosten oprukkende vijand te kunnen tegenhouden.
De stuwcomplexen (bij Arnhem/Oosterbeek, Bemmel/Nijmegen en Olst) bestonden uit op de rivieroevers aansluitende betonnen landhoofden, waartussen zware caissons konen worden gevaren. Deze lagen permanent klaar in de naast de landhoofden aangelegde havens. Wanneer de caissons tussen de landhoofden waren geplaatst en de rivier zo volledig was geblokkeerd, werd het systeem verder afgeschermd met afgezonken schepen en zandopspuitingen. Ter verdediging vanaf de wal werden geschutskoepels geplaatst. De locatie werd permanent bemand en in goede staat gehouden. Hiertoe bevonden zich op de terreinen diverse bijgebouwen, zoals commandobunkers en loodsen, en bijbehorende infrastructuur. Al in de jaren '60 werd de IJssellinie buiten gebruik gesteld en ontmanteld. Dit gebeurde in een grootschalige sloopactie. In Arnhem bleven niettemin veel onderdelen bewaard, niet alleen op het terrein rond de voormalige stuw, maar ook in het omliggende gebied.
2.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
2.3.1 Ruimtelijke structuur
Arnhems Buiten is prachtig gelegen op de grens van stuwwal en rivier. De beek- en droogdalen die zijn uitgesleten in de hellingen vormen de verbinding tussen de hogere stuwwal en het rivierenlandschap waardoor deze natuurlijke gradiënt goed afleesbaar is. Vanwege het zichtbare reliëf, het aanwezige water en de landschappelijke overgangen zijn in deze zones vele landgoederen gesitueerd. Op Arnhems Buiten heeft in het verleden landgoed Den Brink gelegen (in deelgebied Den Brink), dat bij het verder noordelijk gelegen klooster Mariëndaal hoorde. Later is dit klooster ook tot landgoed getransformeerd.
De bodem van de stuwwal bestaat uit grof zand met grind en in het beekdal uit zandige leem. In de uiterwaarden, die behoren bij het rivierenlandschap waarin het deelgebied Rosande is gelegen, is de bodem vooral opgebouwd uit zware zavel en lichte klei. Hier komen de grondwaterstromen uit de stuwwal aan de oppervlakte, waardoor kwelgebieden met een goede waterkwaliteit ontstaan. De Slijpbeek, die gedeeltelijk door het plangebied stroomt, is een sprengbeek en vormt de feitelijke verbinding tussen stuwwal en rivier. Sprengbeken zijn beken die van oudsher gegraven werden in de voormalige smeltwaterdalen van de stuwwal. De Slijpbeek, die van oorsprong schoon water voert met een gelijkmatige afvoer, kent momenteel grote piekafvoeren en een slechte waterkwaliteit. Inmiddels wordt het regenwater van de Utrechtseweg via voorzieningen (vertraagde afvoer en infiltratie) op de beek geloosd, waardoor de waterkwaliteit sterk is verbeterd.
Op Arnhems Buiten worden de kenmerkende geomorfologische kwaliteiten bepaald door het beekdal (Slijpbeek), het droogdal op Den Brink en de steilrand langs beek en uiterwaard. De steilrand vormt de uitdrukking van de grens tussen stuwwal en rivier. Vooral het beekdal, de steilrand en de reeks van open ruimtes die de beek aan de westkant begeleid, vormen continue landschappelijke structuren, die Arnhems Buiten stevig verankeren in de omgeving. In het plangebied zelf spelen ze een rol als bindende ruimtelijke elementen, die Arnhems Buiten als geheel herkenbaar maken.
Afbeelding 2.3 Vogelvlucht van het plangebied
Zichtrelatie met omgeving
Kenmerkend voor de landgoederen in deze omgeving is de afwisseling tussen het intieme, soms introverte karakter van het parklandschap met de verre doorzichten op het omringende landschap. Dit effect wordt versterkt door het natuurlijke hoogteverschil. Het gaat in bijna alle gevallen om doorzichten, niet om weidse panorama's. Kenmerkend voor het belang dat van oudsher gehecht werd aan deze zichten op het landschap is de anekdote dat bij de verkoop van het landhuis op het landgoed Den Brink notarieel is vastgelegd dat de zichtlijn van het landhuis richting de kerktoren van Elst in stand zal worden gehouden.
Naast deze zichten 'van binnen naar buiten' zijn ook de doorzichten vanuit de omgeving naar Arnhems Buiten van belang. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om doorzichten vanaf de Utrechtseweg en Klingelbeekseweg, vaak tussen of onder de bomen door, naar (de bebouwing op) Arnhems Buiten. Veel van deze doorzichten zijn in de loop van de tijd dichtgegroeid met onderbeplanting waardoor het contact tussen 'binnen' en 'buiten' is verzwakt.
2.3.2 Deelgebieden
Den Brink, Mariëndaal, de Hes en Rosande zijn alle vier onderdeel van het landgoed Arnhems Buiten en worden verbonden door het landschappelijk 'frame', maar vormen ook bijzondere plekken in het grotere geheel. In het kort zijn ze als volgt te typeren:
- 1. Mariëndaal is te typeren als de 'belvédère' van het landgoed. Verheven boven de andere deelgebieden met de stuwwal in de rug, biedt het prachtige uitzichten over het landschap in de richting van de Rijn.
- 2. Den Brink heeft het monumentale karakter van het landgoed. De geschiedenis als landgoed Den Brink en vervolgens het KEMA-terrein klinken hier nog steeds door. De aanwezige stijlkenmerken zijn deels terug te voeren op de engelse landschapsstijl en op typische karakteristieken van het KEMA-terrein.
- 3. De Hes-Oost is de campus waar de gebouwen gegroepeerd staan om een grotere open ruimte. De Slijpbeek speelt een prominente rol op de Hes en vormt het hart van de campus.
- 4. Rosande aan de Rijn is de 'tribune' van Arnhems Buiten met uitzicht op de rivier. Het noordelijk deel van dit deelgebied valt binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Het zuidelijk deel valt binnen het bestemmingsplan 'Hoogstede-Zuid'.
Hieronder worden de vier deelgebieden afzonderlijk beschreven.
Afbeelding 2.4 Deelgebieden Arnhems Buiten
Mariëndaal
Bij Mariëndaal is sprake van een centrale open ruimte met slechts één gebouw aan de noordwestzijde. Dit gebouw is net gerealiseerd en door de plaatsing van het gebied komt er meer lucht in het gebied. Voorheen was de gehele rand van het gebied afgezoomd met bebouwing.
Het nieuwe gebouw is gepositioneerd in de noordwest hoek van het terrein. Het gebouw staat op het hogere deel en domineert het gehele gebied. Door zijn positie laat de nieuwbouw de twee belangrijke zichtlijnen vanuit Mariendaal naar de aan de overzijde van het spoor gelegen open glooiende landbouwgronden vrij. Door het verdwijnen van de oude bebouwing in de noordoost hoek ontstaat er een reeks van drie, door bomen omsloten, velden die de langste zichtlijn begeleiden. Het gebouw staat op de hoogste aan de rand van het grootste veld.
Het nieuwe gebouw wordt omringd en afgeschermd naar het spoor door bos en boomgroepen. Het landschappelijke parkbeeld is bepalend. Doorzichten vanaf de ontsluitingswegen op het terrein en vanaf de weiden bepalen samen met het glooiende landschap, het karakter van dit gebied. De hoogspanningsleiding is verder duidelijk aanwezig in het gebied.
De hoofdontsluiting van het gebied loopt geheel langs de buitenrand. De rest van het terrein wordt alleen doorkruist door een stelsel van voetpaden. De buitenruimte van Mariëndaal gaat in deze opzet functioneren als een tuin bij de nieuwbouw.
Den Brink
Voor Den Brink geldt dat het park (het landschap) het beeld bepaalt. Het gaat hierbij om een groene setting met daarin, en ondergeschikt aan het groen, de bebouwing. Voor Den Brink zijn nog steeds de ontwerp-principes van de aanleg in de jaren dertig herkenbaar aanwezig. De structuur wordt bepaald door het ontsluitingssysteem met daaraan losse bebouwing in het groen. De beleving van het park en de hoogte van de bomen bepalen de maximale hoogte van de bebouwing. Gebouwen staan ruim (70 meter) uit elkaar. Dit laatste geldt niet voor de spoorzone. Er zijn niet meer dan 2 gebouwen aan een open ruimte gesitueerd.
De bestaande structuur en het parkachtige, terughoudende karakter van de groenaanleg wordt gehandhaafd. Hierbij zijn waardevolle bomen en beplantingsgroepen gehandhaafd. Op de plankaart zijn de onbebouwde gronden bestemd als 'Groen - Landschap en park'. Dit bestemd de huidige situatie en maakt versterking van ruimtelijke en landschappelijke structuur mogelijk. De oorspronkelijke hoofdontsluitingstructuur uit 1931 met de hieraan gekoppelde opzet van de oriëntatie van de gebouwen blijft gehandhaafd.
De Hes-Oost
Voor de Hes-Oost geldt dat de omgeving van de Slijpbeek de drager van het landschap is. Het (half)open karakter op de overgang van Veluwe naar Rijn is randvoorwaarde voor het gebied. Dat betekent qua ecotopen een afwisseling tussen boombeplantingen, struwelen en bloemrijke grasvegetaties. De open parkzone vormt een eenheid met het open agrarische gebied ten westen van het spoor. De oostzijde van het gebied heeft een meer gesloten bosachtig karakter.
De Slijpbeek is een doorgaande landschappelijke en ecologische eenheid tussen Mariëndaal (buiten het plangebied) en de Rosandepolder met een eigen beekflora en -fauna. De Slijpbeek valt in het bestemmingsplan binnen de bestemming 'Water'. De omliggende zone heeft de bestemming 'Groen -Landschap en park'.
De volgende uitgangspunten gelden voor de zone van de Slijpbeek:
- Onder de beekzone wordt zowel het waterprofiel als de omliggende landschappelijke ruimte verstaan.
- Structuur van de Slijpbeek versterken. De tuinachtige en cultuurlijke inrichting (visuele barrières) van de beekzone omvormen naar een natuurlijke situatie.
- Barrières (knooppunten bij de Utrechtseweg en bij de kruising Klingelbeekseweg) opheffen zodat de beek als open en doorgaande waterverbinding zichtbaar wordt. In het bestemmingsplan is hier geen aparte bestemming voor opgenomen.
- De beekzone natuurlijk en consistent inrichten waarbij de inpassing in Mariëndaal (net buiten het plangebied gelegen) als referentiebeeld dient. De herinrichting van de beekzone in de Hes laten aansluiten op de karakteristiek van Mariëndaal en de Rosandepolder.
- De gesloten boszone behouden en versterken. Deze vormt, tevens in relatie met de beekzone en Den Brink, zowel een landschappelijke als ecologische verbindingszone tussen de Veluwe en de Rijn. Het bestemmingsplan beschermd deze boszone door de bestemming 'Groen'.
De bestemmingen 'Water' en 'Groen - Landschap en park' maken de verwezenlijking van deze uitgangspunten mogelijk
Rosande
De bebouwing en gronden ten zuiden van de Klingelbeekseweg (Rosande) zijn bestemd volgens de huidige situatie. Het merendeel van de gronden heeft de bestemming 'Gemengd - 2'.
De bestaande waardevolle beplantingsstructuren wordt gehandhaafd en waar mogelijk in de toekomst versterkt. Vanaf de Klingelbeekseweg richting de uiterwaarden zal het gebied zo open mogelijk gehouden moeten worden. De overblijfselen van de IJssellinie worden zoveel mogelijk gerespecteerd (deze worden in dit bestemmingsplan beschermd met een functieaanduiding). Bij de ontwikkeling van nieuwbouwplannen of een herinrichting van dit gebied wordt aangegeven op welke wijze zij hierin worden opgenomen.
2.4 Toekomstige Ontwikkeling
2.4.1 Inleiding
Het voorliggend bestemmingsplan beperkt zich, zoals eerder is vermeld, tot het vastleggen van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten. Er zijn echter wel plannen voor de herontwikkeling van het terrein. Het gaat hier dan om het versterken van de landschappelijke uitstraling en om het realiseren van andere functies. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op deze ontwikkelingen. Het is op het moment van het opstellen van dit bestemmingsplan onduidelijk op welke termijn de ontwikkelingen zullen plaatsvinden.
Voor de herontwikkeling van het gebied is door een consortium een visie ontwikkeld. Het BusinessPark Arnhem, Giesbers en BAM, verder te noemen BGB-ontwikkeling, willen op het voormalige bedrijventerrein van de KEMA een kantoren- en woonpark realiseren. Gezien het feit dat de plannen vanwege o.a. de economische crisis op een laag pitje staan, is in overleg met BGB gekozen om de gronden conserverend te bestemmen en te zijnertijd voor de nieuwe ontwikkelingen een nieuw bestemmingsplan op te stellen. De uitgangspunten voor de ontwikkeling zijn vastgelegd in de Nota van Uitgangspunten die door de gemeenteraad van de gemeente Arnhem is vastgesteld.
De gebieden Hes-Oost en Rosande zullen geleidelijk aan gerevitaliseerd dan wel getransformeerd worden zodat ze mogelijkheden bieden om bestaande werkgelegenheid te behouden en nieuwe werkgelegenheid te creëren. Bij de ontwikkeling van het Business Park Arnhem staan de realisering van een aantrekkelijk, wervend bedrijvenpark en het versterken van een ecologisch, ruimtelijk waardevol landschappelijk structuur voorop, waarbij de specifieke potenties en de karakteristieken van aanwezige beeldbepalende elementen en structuren benut dienen te worden. Uitgangspunt is optimaal ondersteunen van de economische ontwikkelingsmogelijkheden van het Arnhems Buiten als onderdeel van het bedrijven areaal van de stadsregio Arnhem-Nijmegen, met een hoogwaardig uitstraling en een aantrekkelijk woon- en werkmilieu. "Leven in het Park" vormt het motto voor het gebied.
De ruimtelijke opgave voor de toekomst zal o.a. zijn het versterken van het landschappelijk frame.
Binnen deze hoofdlijnen heeft elk gebied zijn eigen karakter. Den Brink en Mariëndaal presenteren zich als 'buitenplaatsen' en hebben het karakter van een landgoed.
Het gedeelte van de Hes gelegen in Arnhem (De Hes-Oost) is nu nog een deelgebied dat deels het karakter heeft van een groen bebost gebied met aan de zuidzijde rudimenten van bedrijfsgebouwen.
In de toekomst zal hier het boskarakter en de beekzone worden versterkt. Een en ander zal verder vorm gegeven worden. In het deelgebied Rosande wordt in de verre toekomst vanwege het uitzicht de relatie met de rivier duidelijk. Nu echter volstaat het plan met het vastleggen van de huidige functies en het consolideren van de beeldbeplande groenstructuur.
Arnhems Buiten zal zich richten op kennisintensieve bedrijven die, door de gebruiksverwachtingen van hun medewerkers, een hoogwaardige werkomgeving verlangen.
Om onderscheidend te zijn ten opzichte van andere kantoorlocaties in Arnhem en omgeving dient het gebied te kiezen voor een duidelijke profilering. Segmentering en cohesie vormen belangrijke voorwaarden.
Binnen of nabij het plangebied dient ruimte gereserveerd te worden voor het oprichten van een bedrijfsverzamelgebouw voor startende ondernemers, passende binnen het bedrijfsprofiel van Arnhems Buiten. Het gaat om synergie .Het scheppen van een klimaat waarin kruisbestuiving tussen bedrijven onderling en tussen op het terrein gehuisveste disciplines en medewerkers optimaal wordt bevorderd . Op dit moment wordt volstaan met het huisvesten van nieuwe bedrijven binnen de bestaande bebouwing. Voor het gebied Mariendaal is een groenontwerp opgesteld. In 2014 zal dit gebied nadat de nieuwbouw is gerealiseerd opnieuw ingericht worden.
2.4.2 Visie voor het gebied
Voor de het gebied Mariendaal, de Brink, de Slijpbeek en de andere bestaande waardevolle-groenstructuur is alsmede voor toekomstig nieuw te ontwikkelen gebieden een landschapsvisie door het bureau H+N+S, in opdracht van BGB, opgesteld. (zie bijlage 1). Hierin is beschreven hoe de bestaande groenstructuur nu en in de toekomst versterkt kan worden. Uitgangspunt vormt de natuurlijke ondergrond en de morfologie. In de landschapsvisie wordt voor de bestaande gebieden en voor zowel de bestaande groenstructuur als de nog te ontwikkelen groenstructuur voorstellen gedaan om de kwaliteit te versterken. De navolgende beschrijving gaat hier kort op in
In de Landschapsvisie wordt Arnhems Buiten benaderd als één landgoed, met duidelijk herkenbare deelgebieden, die ieder hun eigen kwaliteiten en karakter hebben. Den Brink, Mariëndaal, de Hes en Rosande zijn alle vier onderdeel van het landgoed Arnhems Buiten en worden verbonden door het landschappelijk 'frame', maar vormen ook bijzondere plekken in het grotere geheel.
In de Landschapsvisie worden achtereenvolgens Den Brink, Mariëndaal, de Hes en Rosande beschreven. Per deelgebied worden de bestaande of potentiële stijlkenmerken benoemd en de voorgestelde opgaven op hoofdlijnen aangegeven. De Landschapsvisie is een lange termijn visie die gefaseerd tot stand zal komen. De herinrichting van het landschap is hoofdzakelijk gekoppeld aan de ontwikkelingen of aan meerjarig beheer en onderhoud.
2.4.3 Parkeren
Voor het parkeren op Arnhems Buiten gelden de volgende uitgangspunten:
- Parkeerplaatsen mogen de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten niet aantasten. Er wordt gestreefd naar een verdere versterking van de kwaliteiten van Arnhems Buiten als geheel en daarbij passende parkeeroplossingen. Onderdeel hiervan is het beperken van het aandeel maaiveldparkeren op geheel Arnhems Buiten.
- Parkeerplaatsen voor nieuwe kantoren worden, indien huidige parkeerplaatsen op maaiveld niet toereikend zijn in gebouwde voorzieningen uitgevoerd.
- Bij ontwikkelingen wordt qua parkeernormering aangesloten bij de gemeentelijke parkeernormen.
- Parkeren op maaiveld mag geen afbreuk doen aan de beleving van het parkgebied. Hierbij geldt tevens dat bestaande beplanting wordt ingepast of nieuwe duurzame beplanting (bomen 1e grootte) wordt toegevoegd als dat vanuit landschappelijk oogpunt wenselijk is.
- Voorkomen moet worden dat auto's worden geparkeerd op ongewenste locaties, bijvoorbeeld in het landschap, op de rijbaan of in de omliggende woonstraten. Dit kan bijvoorbeeld door middel van inrichtingsmaatregelen en parkeerverboden, te handhaven via parkmanagement.
Hoofdstuk 3 Wettelijk- En Beleidskader
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.
3.2 Ruimtelijk Beleid
3.2.1 Rijks-, Provinciaal- en regionaal beleid
Het nationaal ruimtelijk beleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012).
De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.
Het rijk neemt een 'ladder voor duurzame verstedelijking' op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
- a. eerst bezien of en hoe groot de feitelijke ruimtelijke vraag is;
- b. dan bezien of bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
- c. als nieuwbouw echt nodig is, dan een optimale (multimodale) bereikbaarheid garanderen.
Het ruimtelijk beleid van de provincie is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio”. Bij de herziening van de Wro is het streekplan opgewaardeerd tot provinciale structuurvisie. In de "Wro-agenda" is neergelegd met welke (nieuwe) instrumenten het geformuleerde beleid wordt vormgegeven. In de provinciale verordening is deze structuurvisie doorvertaald naar concrete aanwijzingen waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
De provincie werkt aan een nieuwe provinciale structuurvisie.
Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa' vormt het richtinggevend kader voor beleid en uitvoering van het regionaal beleid van de stadsregio op het gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen.
3.2.2 Gemeentelijk beleid
Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. In januari 2012 heeft het college de nieuwe ontwerp-structuurvisie Arnhem 2020, doorkijk 2040 vrijgegeven. Deze zal naar verwachting eind 2012 worden vastgesteld door de raad.
De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'.
Ook agendeert de structuurvisie drie op te stellen structuurvisie-uitwerkingen: Stad aan de rivier, Wijkvernieuwing in Zuid, Duurzame energie.
Figuur 3.1 -Typologie ruimtelijke milieus; Structuurvisie Arnhem 2020 - 2040 |
Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt deel uit van het koersgebied 'werklandschappen'.
Onder 'karakteristiek' wordt daarbij onder meer opgemerkt:
Het gebied Arnhems Buiten, gelegen op het grondgebied van Arnhem en Renkum, kent een bijzondere landschappelijke setting: het bestrijkt de totale gradiënt van stuwallenlandschap bij Mariëndaal tot het rivierenlandschap in de Rosandepolder. Kenmerkend zijn de grote hoogteverschillen, het beekdal van de Slijpbeek, het droogdal, de groene weide, bossen en akkers. De industriële occupatie begint in de 17e eeuw aan de beken. In de eerste helft van de vorige eeuw is een deel van het gebied, De Brink, door de KEMA ontwikkeld tot het eerste bedrijvenpark in Nederland. De karakteristieke bedrijfspanden en laboratoria in een groene setting bepalen jarenlang het beeld. De aanleg van infrastructuur (spoorlijn en wegen ) en uitbreiding van het bebouwde oppervlak hebben hun sporen getrokken in de landschappelijke samenhang en herkenbaarheid. Bedrijfseconomische veranderingen bij de KEMA hebben geleid tot nieuwe bedrijfsvestigingen en tot leegstand van gebouwen. Een nieuw gebiedsperspectief wordt gezocht; het 'KEMAterrein' wordt 'Arnhems Buiten'.
Onder 'Ontwikkelingsrichting en opgaven' is aangegeven:
Voor het totale werklandschap van Arnhems Buiten is een gebiedsvisie in voorbereiding. Voorop staat de realisering van een aantrekkelijk, wervend bedrijvenpark in combinatie met herstel en versterking van het bijzondere landschap en natuurwaarden. Het economisch profiel richt zich op kennisintensieve bedrijven in een hoogwaardige omgeving. Een revitalisering moet leiden tot behoud en uitbreiding van bestaande werkgelegenheid in de periode tot 2020 en een verdere doorgroei nadien. Vanaf 2020 wordt er ook ruimte geboden voor de toevoeging van woningen.
Duurzaamheid is een leidend beginsel bij de gebiedsontwikkeling (energienetwerk en gebouwen). Ontwikkelingen dienen niet ten koste te gaan van aangrenzende woongebieden. De algehele toename van de mobiliteit in stad en regio in 2020 in combinatie met extra verkeersbewegingen bij uitgroei van Arnhems Buiten met arbeidsplaatsen en woningen leidt tot knelpunten in de bereikbaarheid. Met name de verwachte verkeerstoename op de Utrechtseweg kan problematisch worden. Een mobiliteitsstrategie in ruimer verband moet hiervoor oplossingen bieden. Elementen hierin:
- HOV buslijn Zevenaar-Arnhem-Wageningen, een nieuwe stationshalte op de kruising van spoor en
- Utrechtseweg als optie voor de langere termijn (na 2020), profielaanpassing Utrechtseweg, een mogelijk nieuwe verbinding Utrechtseweg-Amsterdamse weg via de lijn Diependalseweg-Heijenoordseweg (spoorviaduct), waarmee tegelijk een oplossing wordt geboden voor actueel sluipverkeer vanaf de Oranjestraat door Heijenoord, een mogelijke halve aansluiting van de A50 op de Amsterdamseweg.
- Ook van belang is het perspectief geschetst voor de koersgebieden 'stationsknooppunten' Nieuwe stationshalte Arnhems Buiten
Karakteristiek
Arnhems Buiten is het voormalige KEMA-terrein en Businesspark Arnhem. Het ligt aan de westzijde van Arnhem aan weerszijden van de Utrechtseweg. Het spoor Arnhem-Nijmegen doorsnijdt het gebied. Onder 'Werklandschap in west, Arnhems Buiten' zijn de gebiedsambities beschreven; een ontwikkelprogramma gericht op nieuwe bedrijvigheid en wonen, ingebed in natuur en landschap op de overgang van stuwwal naar rivier. Door deze ontwikkelingen neemt het al onder druk staande wegennet – de Utrechtseweg in het bijzonder – verder toe; een goede ontsluiting van Arnhems Buiten door openbaar vervoer is van groot belang. Zo zal een nieuw station Arnhems Buiten aan het spoor Arnhem-Nijmegen bijdragen aan het terugdringen van het aantal vervoersbewegingen per auto. De bereikbaarheid van het bedrijven- en woonpark krijgt met een station een belangrijke impuls. De ontwikkelaars stimuleren het opstellen van mobiliteitsplannen zeker voor de grote bedrijven (Kema, Tennet), maar ook voor het park als geheel. In 2010 heeft NS-reizigers de haalbaarheid van een nieuw station onderzocht. De uitkomst was dat het aantal in- en uitstappers ontoereikend is om een nieuw station rendabel te maken. Als indicatie van een noodzakelijk ruimtelijk programma om een station wel rendabel te maken, noemt de haalbaarheidsstudie een toevoeging van 15.000 arbeidsplaatsen of 15.000 inwoners of een combinatie van beide. Een dergelijk programma is niet reëel in Arnhems Buiten inclusief directe omgeving. Het zal vooral ook de combinatie en verknoping met andere vervoersstromen zijn die op termijn moet leiden tot voldoende in- en uitstappers.
Ontwikkelingsrichting en opgaven
Op korte termijn is de inzet gericht op het verbeteren van de openbaar-vervoer (bus)- en fietsbereikbaarheid van Arnhems Buiten, waaronder een mogelijke HOV-verbinding Arnhem-Wageningen. Een nieuwe fietsverbinding over de Nederrijn in Arnhem-west (zie 2.4 Mobiliteit) geldt als beleidsambitie. Ook voeren private partijen onderzoek uit naar de haalbaarheid van openbaar vervoer over water. De vervoerswaarde als mobiliteitsknooppunt (fiets, bus, auto, vervoer over water) zal toenemen. In de vervoersketen is realisatie van een stationshalte op langere termijn (na 2020) kansrijk en gewenst.
3.3 Welstandsbeleid
Arnhem kiest er in haar welstandsnota (2012) voor variatie waar het kan, bescherming waar het moet. Er wordt getoetst op welstand in gebieden waar dat nodig is om een bepaalde samenhang in de omgeving te borgen. Er is een indeling gemaakt in drie welstandsniveaus die van elkaar verschillen de mate waarin getoetst wordt op welstandscriteria: 'zware toets', 'lichte toets', of 'géén toets'. De toetscriteria zijn opgesteld voor meest voorkomende bouwwerken. Voor alle andere bouwwerken gebruiken we de algemene welstandscriteria (zie Welstandsnota 2012). Hierin staat in algemene bewoordingen beschreven waaraan een bouwwerk moet voldoen.
Voor omvangrijkere, planmatige ontwikkelingen gelden de criteria niet. Voor deze opgaven worden speciale uitgangspunten en criteria voor ruimtelijke en architectonische kwaliteit opgesteld, in bijvoorbeeld een masterplan of een beeldkwaliteitplan.
Wanneer het om een gemeentelijk- of rijksmonument gaat dan gelden de standaard criteria niet maar gaat het altijd om maatwerk.
Op de welstandskaart is te zien dat voor het plangebied van Arnhems Buiten de lichte- en zware welstandstoets gelden. Alleen voor het deelgebied de Brink geldt de zware welstandstoets. Voor de overige deelgebieden geldt de lichte welstandstoets.
Gebied met lichte welstandtoets
In gebieden die zich kenmerken door samenhang in het straatbeeld – bijvoorbeeld door een eenheid in dakvormen, architectuur of materiaalgebruik – blijven we erop toezien dat dit eigen karakter bewaard blijft. Welstandsregels voor dit niveau zijn beperkt en gaan alleen over het gevelbeeld en de daken die vanaf de straat zichtbaar zijn. Voor de achterkanten van gebouwen gelden geen regels, die zijn dus welstandsvrij. De regels zijn bedoeld om de kenmerken van het gevelbeeld in relatie tot het openbaar gebied op hoofdlijnen in stand te houden.
Voor het overgrote deel van het plangebied geldt een lichte welstandstoets.
Gebieden met zware welstandstoets
Voor gebieden met een bijzondere kwaliteit blijven strengere regels voor de welstand gelden. De regels zijn bedoeld om de bijzondere en karakteristieke kenmerken te behouden. Ze gelden voor alle gevels die zichtbaar zijn vanaf het openbaar gebied.
Alleen voor het deelgebied de Brink geldt de zware welstandstoets.
![]() |
Figuur 3.2. Welstandsniveaus uit het nieuwe in voorbereiding zijnde welstandsbeleid |
3.4 Verkeersbeleid
3.4.1 Rijksbeleid
Op rijksniveau geeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Nederland concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig (2012) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Het Rijk streeft hiernaar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal verstigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden (waaronder knooppuntontwikkeling), meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange (2040) termijn op te vangen. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling. De stadsregio Arnhem Nijmegen is aangeduid als stedelijke regio met een concentratie van topsectoren.
3.4.2 Provinciaal en regionaal beleid
De wijze waarop de provincie Gelderland steden, bedrijventerreinen en voorzieningen bereikbaar wil houden staat in het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan (PVVP-2). Daarin staat ook dat het op een veilige manier wordt uitgevoerd, met zo min mogelijk nadelige effecten voor de leefomgeving. De provincie kiest voor een aanpak waarmee problemen op mobiliteitsgebied voorkomen worden door infrastructuur en economische ontwikkelingen beter op elkaar af te stemmen. Bestaande wegen, fietspaden en openbaar vervoerverbindingen worden beter benut. De provincie investeert daarom in fietsvoorzieningen, hoogwaardig openbaar vervoer (zoals Lightrail) en nieuwe stations. Daarbij hoort ook beter onderhoud en veiligheid. Hierin wordt zelfs een inhaalslag gemaakt.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft haar mobiliteitsbeleid voor de periode tot 2020 verwoord in de Regionale Nota Mobiliteit (2006). Deze nota is geactualiseerd onder de noemer Mobiliteitsaanpak, actualisering Regionale Nota Mobiliteit (2011). De mobiliteitsdoelstellingen (bundelen en verknopen) uit de Regionale Nota Mobiliteit zijn onverminderd van kracht: een betere regionale bereikbaarheid, aantrekkelijker openbaar vervoer en het beter op elkaar aansluiten van auto, trein, bus en fiets. De actualisatie richt zich nog meer op een robuust en samenhangend verkeers- en vervoerssysteem in 2020 door te streven naar:
- betrouwbare doorstroming
- voldoende capaciteit, ook bij verstoringen
- keuzemogelijkheden; door verbetering van de overstap
- sublieme reisinformatie; thuis en onderweg.
3.4.3 Gemeentelijk beleid
De gemeente Arnhem heeft haar actuele verkeersbeleid verwoord in het Stedelijk Verkeers- en Vervoersplan Arnhem 2000-2010 (SVVP). De essentie ervan is het terugdringen van de verkeersonveiligheid en het geleiden van de mobiliteit. Daarbij geldt het principe van vrijheid van keuze voor de mobilist, die de gemeente probeert te beïnvloeden door “verleidelijke” alternatieven aan te bieden.
Voor het bestemmingsplan is de uitwerking van het SVVP in het Categoriseringsplan Arnhem 2000 richtinggevend. Volgens het categoriseringsplan wordt de verkeersruimte in Arnhem duurzaam veilig (her-)ingericht. Arnhem kent twee typen wegen: de verblijfsgebieden en de verkeersaders. Deze laatste zijn de hoofd- en ontsluitingswegen en vormen het Arnhemse hoofdwegennet voor het autoverkeer. Deze wegen kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger.
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan kent de Utrechtseweg als verkeersader. Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten krijgen het karakter van de 30 km/uur-zone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten de panden percelen. Veelal zijn het woonstraten.
Voor het parkeren gelden Arnhemse parkeernormen. Deze zijn opgenomen in de 'Beleidsregels voor toepasing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003'.
3.5 Milieu- En Omgevingsbeleid
Op 26 mei 2008 heeft de gemeenteraad Hoofdstuk 3 "Gebiedsgerichte aanpak" van de Integrale Milieuvisie 2008-2011 vastgesteld. De gebiedsgerichte aanpak vormt de kern van de integrale milieuvisie en is een uitwerking van de zonering van milieukwaliteiten die in het Structuurplan Arnhem 2010 zijn opgenomen. Hiermee differentiëren we milieuambities naar verschillende gebieden. Niet overal in de stad streven we immers dezelfde milieuambities na: in een dynamisch centrum accepteren we bijvoorbeeld meer geluid dan in een woonwijk. Wel wordt rekening gehouden met grenswaarden en streefwaarden. Grenswaarden mogen niet worden overschreden. Van streefwaarden kan worden afgeweken als daar - op een hoger schaalniveau- aantoonbare milieuwinst tegenover staat en zolang er geen concentratiegebieden ontstaan waar de milieubelasting zich ophoopt.
Door expliciet te maken welke milieukwaliteiten we in het betreffende gebied willen handhaven of realiseren, wordt ook duidelijk of een bepaalde ontwikkeling wel of niet past in het betreffende gebied.
3.5.1 Geluid
In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde
industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen
waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij
(planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.
De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de
geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen
voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de
grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige
ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).
Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde van
de gemeente Arnhem van toepassing.
Beleidsplan
In 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het
beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en
de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en
verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil
de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het
Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder
ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze
uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen
Arnhem. Naar mate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van
de totale leefomgevingskwaliteit toe.
3.5.2 Luchtkwaliteit
Wet Luchtkwaliteit 2007
De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.
Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:
- PM10 (fijnstof)
- 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;
- 2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
- NO2 (stikstofdioxide)
- 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;
- 2. de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.
Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.
In de wet zijn de grenswaarden ten opzichte van eerdere regelgeving zijn ongewijzigd gebleven, maar de wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is in 2009 van kracht geworden.
Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit
Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de Wet Milieubeheer is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.
3.5.3 Hinder
In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving
(gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te
worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de
VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de
inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt
er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting
uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.
3.5.4 Externe veiligheid
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een
bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen
de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee
risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).
Het PR (Plaatsgebonden Risico) is het risico op een bepaalde plaats. Het PR is de kans dat een
persoon, die zich permanent en onbeschermd op die plaats zou bevinden, overlijdt als rechtstreeks
gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het PR is de 10-6/jr PR contour.
Het GR (GroepsRisico) is de kans dat in een keer een groep mensen van tenminste een bepaalde
grootte komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm
voor het GR is een oriënterende waarde.
Landelijk beleid
Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.
Voor ondergrondse (aardgas)leidingen is er het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Voor de routes (weg, water, spoor) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, komt een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.
Gemeentelijk beleid
Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid 2005-2008 vastgesteld dat op 14 februari 2009 met 2 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
Om het bereikte gebiedsgerichte externe veiligheidsniveau vast te houden, en omdat er na 2010 vanuit het Rijk niet veel nieuwe wet- en regelgeving te verwachten is, heeft gemeenteraad op 14 februari 2011 besloten om het beleidsplan met nog eens 4 jaar te verlengen. Wel zijn de punten "risico's in stadswijken" en "objecten in de directe omgeving van risicovolle activiteiten" in het plan verhelderd en duidelijker omschreven.
3.5.5 Groen en ecologie
Flora- en Faunawet 2002
De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet.
De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde
ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling
voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Sinds 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van
bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere
wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:
- 1. algemeen beschermde soorten;
- 2. beschermde soorten
- 3. streng beschermde soorten
Provinciaal beleid: Richtlijn compensatie natuur en bos
De provincie heeft het compensatiebeleid "De Compensatierichtlijn natuur en bos" als uitwerking van
provinciale structuurvisie en de Structuurschema Groene Ruimte opgesteld. De gemeente zal dat
compensatiebeleid uitvoeren. Is de provinciale richtlijn van toepassing dan treedt de gemeentelijke
regelgeving terug.
Uitgangspunt van het compensatiebeleid is dat natuur en bos alleen plaats kunnen maken voor een
ander ruimtegebruik als er voor de specifieke locatiegebonden ontwikkeling geen alternatieve locaties
aanwezig zijn (nee-tenzij-beleid). In principe dient natuur door natuur en bos door bos te worden
gecompenseerd. De compensatierichtlijn is van toepassing op
- alle natuur die in de provincieale verordening of op de bestemmingsplankaart de bestemming natuur heeft of een vegetatiewaarde van 6 of hoger heeft;
- gebieden met de bestemming bos, zoals aangegeven in de provincieale verordening of op de bestemmingsplankaart;
- alle gebieden die conform de Boswet herplantplichtig zijn, zowel binnen als buiten de bebouwde kom Boswet.
De compensatierichtlijn kent een kwaliteitstoeslag, bij wijziging van functie dient dus meer bos of
natuur te worden gerealiseerd dan verloren gaat.
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het acceptabel is dat bos door natuur vervangen wordt.
Deze situaties worden beschreven in de nota inzake de toepassing van de Boswet bij herstel en
ontwikkeling van bijzondere natuurwetenschappelijke waarden (de "Nota Open Bos") van de Minister
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de Tweede Kamer d.d. 26 november 1992.
Boswet
De Boswet is van toepassing op alle bossen en houtopstanden groter dan 10 are of - in geval van
rijbeplantingen - meer dan twintig bomen, die gelegen zijn buiten de zogenaamde 'bebouwde kom
Boswet'. De Boswet verplicht om de grond waarop het bos of de bomen hebben gestaan binnen drie
jaar opnieuw in te planten.
Als voor de uitvoering van een werk de bestemming moet worden gewijzigd treedt de provinciale
richtlijn 'Bos- en natuurcompensatie' in werking. Deze richtlijn is een uitwerking van het Streekplan en
geldt ook voor bos binnen de zogenaamde 'bebouwde kom Boswet'.
Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015
In het Groenplan Arnhem 2004-2007/2015 vastgesteld streeft de gemeente Arnhem ernaar
om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking
en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet
zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat
streefbeeld.
De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent
dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met
bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering
wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In
het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de
groencompensatieregels zijn toegepast.
Nota Ruimte voor de Jeugd (Spelennota) (2010 – 2020)
De nota Ruimte voor de Jeugd uit 2009 geeft een overall visie op spelen en ontmoeten. De gemeente Arnhem onderstreept de noodzaak van speelruimte omdat spelen van groot belang is voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen van 0 – 25 jaar. De gemeente streeft er naar, volgens de richtlijnen van de NUSO, per hectare netto woongebied 300m2 (= 3%) te reserveren voor speelruimte (formeel en informeel).
Kinderen spelen niet alleen op formele ruimtes met toestellen, maar ook op informele ruimtes als trottoirs, pleinen, tuinen en parken. Met name natuurlijke speelruimtes zijn plekken die vaak veel uitdagender zijn om te spelen. Verder is er aandacht voor voorzieningen die voldoen aan de wensen van jongeren vanaf 13 jaar. In deze leeftijdscategorie is er niet zozeer sprake van 'spelen', maar gaat het vooral om 'ontmoeting en sport'.
3.5.6 Water
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2009-2015. Deze is vanaf 22 december 2009 van kracht. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de planperiode tot 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. De bescherming tegen overstromingen vindt niet alleen meer plaats via preventie (de waterkering zelf) maar ook door de ruimtelijke planning en de krrampenbeheersing: het princie van meerlaagse veiligheid.
Daarnaast hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water (d.d. april 2011. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water in 3 nationale belangen terug te vinden. Daarbij gaat het om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwanteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Nieuw is de aandacht voor klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, waarin water een belangrijk aspect is.
In de Waterwet (22 december 2009) zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.
Provinciaal en regionaal beleid
Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.
Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. Nieuw is de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de Waterwet. Een belangrijk aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in drie gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt:
- onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
- onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
- industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.
Beleidslijn ruimte voor de rivieren
De beleidslijn heeft ten doel meer ruimte voor de rivier te creëren, een duurzame bescherming van mens en dier tegen overstroming bij hoogwater te bieden en het beperken van materiele schade. Deze doelstelling wordt op hoofdlijnen bereikt door:
- 1. Handhaven van de beschikbare ruimte in het winterbed. Dit betekent dat deze ruimte beschikbaar blijft voor het opvangen van hoogwater en dat er enkel activiteiten mogen plaatsvinden die onlosmakelijk verbonden zijn met de rivier.
- 2. Creëren van ruimte: een vergroting van de afvoercapaciteit door verbreding en verlaging van het winterbed, in combinatie met natuurontwikkeling. Er worden geen ontwikkelingen toegestaan die een verbreding of verlaging van het winterbed onmogelijk maken.
- 3. Een minimaal beschermingsniveau van 1:1250 jaar voor nieuwe activiteiten die in het winterbed kunnen worden toegestaan en die bij hoge waterstanden schade kunnen oplopen.
Beleidslijn grote rivieren
In 2005 is de Beleidslijn "ruimte voor de rivier" (1997) geëvalueerd. De evaluatie van de beleidslijn was noodzakelijk om aan te kunnen geven of, en zo ja hoe de beleidslijn kon worden aangepast. Uit de evaluatie is naar voren gekomen dat het toetsingskader van de beleidslijn ruimte voor de rivier in het algemeen helder en duidelijk is ten aanzien van de toelaatbaarheid van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. De bestaande ruimte die de rivier nodig heeft is mede dankzij dit toetsingskader behouden. De beleidslijn 'grote rivieren' vervangt de beleidslijn 'ruimte voor de rivier'.
Het uitgangspunt van de Beleidslijn grote rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden. Tevens geldt dat het bieden van mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen, binnen de randvoorwaarden die de veiligheid stelt, van belang is voor het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierbed. Voor de Beleidslijn grote rivieren gelden twee concrete doelstellingen:
- de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed behouden;
- ontwikkelingen tegen gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en
- verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.
Deze doelstellingen zijn bij de herziening van de beleidslijn niet gewijzigd.
Beleid waterschap en gemeente
Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2010-2015) en de Keur en legger van het waterschap.
Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.
- Gemeentelijk RioleringsPlan (2009-2013), vastgesteld op 26 mei 2008; dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.
- Waterplan Arnhem (2009-2015). Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft op 19 oktober 2009 het waterplan vastgesteld. Op 26 februari 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen de intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:
o Arnhem aantrekkelijke waterstad;
o Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
o Goede kwaliteit water en waterbodem;
o Bewustwording.
Resumé
- Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:
negatieve verstoring van de grondwaterstanden en -stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen. - maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.
- bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein.
- voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie.
- het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt.
- het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan.
- de aanwezige ruimte in het winterbed van de rivieren beschikbaar blijft voor het primaire doel; waterberging en waterafvoer.
3.5.7 Bodem
Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:
- Wet Bodembescherming (Wbb, 1 januari 2006, gewijzigd 1 oktober 2008 en 1 april 2009);
- Beleidsnota bodem 2008, Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, januari 2008;
- Besluit Bodemkwaliteit (2008);
- Nota Bodembeheer, vastgesteld september 2011.
3.5.8 Cultuurhistorie en archeologie
Rijksbeleid
Monumentenwet
Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld
van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is
vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten
worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming
van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.
Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke
ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden
twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het
verdrag zijn:
- archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
- vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
- bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.
Inmiddels is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988.
Provinciaal beleid
Nota Belvoir
Het Belvedere-uitgangspunt “behoud door ontwikkeling” is in 2000 overgenomen in de provinciale
Nota Belvoir. Doel is dat cultuurhistorie voortaan prominent wordt meegewogen bij de ontwikkeling
van alle ruimtelijke en economische plannen. Om nog meer in te kunnen spelen op de kansen die
cultuurhistorie biedt voor de ruimtelijke omgeving, kiest de Provincie met de nieuwe nota Belvoir 3
voor een gebiedsgericht en uitvoeringsgericht beleid. In de nota worden 10 cultuurhistorisch
waardevolle gebieden benoemd, waarnaar speciale aandacht zal uitgaan. Relevant voor Arnhem is
de aandacht voor het Veluwemassief, de Veluwezoom en het Rivierengebied.
Gemeentelijk beleid
Erfgoednota 'Panorama Arnhem'
In de Erfgoednota 2008-2012 wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar
'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een
actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem
verandert de komende twintig jaar in hoog tempo. Het nieuwe erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische
factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie
wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.
Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie
in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden
nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische
elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de
bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt.
Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de
erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta.
Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling
door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is
ingezet op constante voorlichting en educatie. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar
mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een
archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg
stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied
aangetroffen kunnen worden.
Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als
grondroerende werkzaamheden:
- in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 50 m2;
- in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;
- in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
- in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2000 m2.
Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten,
geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds
onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid
dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.
Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:
- Behouden door ontwikkelen
- Behouden door beschermen
- Adviseren, stimuleren en verleiden
- Kennis verwerven en verspreiden
3.6 Economisch Beleid
De gemeente heeft haar economische visie en koers voor de middellange termijn vastgelegd in de Economische Agenda Arnhem 2015. De agenda stelt dat in de eerste plaats de basis op orde moet zijn. De gemeente wil daarom zorgen voor een gunstig ondernemingsklimaat door adequate dienstverlening te bieden en geschikte, goed bereikbare vestigingsplaatsen in een stimulerende economische omgeving. In de tweede plaats kunnen de sterke sectoren verder uitgebouwd. Het gaat dan om de verdere versterking als zesde kantorenstad van ons land, en het behalen van winst in de sectoren zorg & welzijn en toerisme & vrije tijd. Tot slot gaat de gemeente Arnhem extra werk maken van haar kansrijke economische clusters: energie- & milieutechnologie en mode & vormgeving. Dit zijn bedrijvensectoren, waarin Arnhem bijzonder is en die een sterke basis bieden om een regionale en nationale positie op te bouwen. Voor energie- en milieutechnologie ligt de focus op de locaties Arnhems Buiten en Kleefse Waard.
De Economische Agenda levert een bijdrage aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van de stad en het tegengaan van de maatschappelijke tweedeling. De agenda bepaalt de gemeentelijke koers en is opgesteld na stadsgesprekken met ondernemers en onderwijs- en kennisinstellingen. De gemeente stimuleert de economische ontwikkeling en is regisseur van het samenspel tussen overheid, ondernemers, onderwijs en onderzoek. In de stadsgesprekken hebben de partners duidelijk gemaakt, wat zij gezamenlijk kunnen en willen doen om het ondernemingsklimaat te versterken.
Arnhem heeft relatief gezien een groot aantal arbeidsplaatsen (rond de 100.000), dat voor een belangrijk deel (ongeveer 35.000) wordt vervuld door niet-Arnhemmers. Het aandeel Arnhemmers met een lage opleiding en met beperkte kansen op de arbeidsmarkt is groot. De aanpak uit de Economische Agenda levert naast banen voor hoog en middelbaar opgeleiden, vooral ook banen voor lager opgeleide inwoners op.
3.6.1 Kantoren
In de Nota Herijking Kantorenbeleid Arnhem 2008 - 2020 staat het herstel van het evenwicht in de kantorenmarkt centraal. Hiertoe wordt ingezet op hergebruik/transformatie van langdurig leegstaande kantorenpanden, alsmede het prioriteren, beperken en faseren van nieuwbouwplannen. Nieuw kantorenprogramma wordt beperkt tot een gelimiteerd aantal strategische locaties in het centrum van de stad (o.a. Arnhem Centraal). Ontwikkeling van kantoren buiten deze locaties is in principe ongewenst. Wat betreft Arnhems Buiten is in het verleden rekening gehouden met de verdere ontwikkelingen van o.a. Tennet en DNV Kema. In de toekomst kent Arnhems Buiten een belangrijke opgave op het gebied van herontwikkeling en multifunctionaliteit.
3.6.2 Bedrijventerreinen
In Arnhem is het aanbod van nieuwe gronden voor bedrijventerreinen beperkt. In de toekomst blijven de uitbreidingsmogelijkheden gering. Daarom is het beleid om zorgvuldig om te gaan met de beschikbare gronden en steeds alert te blijven welke functies wel en welke niet thuishoren op bedrijventerreinen. Dit laatste is onder andere afhankelijk van de typering en het profiel van het specifieke bedrijventerrein, maar ook van de vraag of er alternatieve typen locaties voor deze functies beschikbaar zijn. Het doel is om zowel de bestaande als nieuwe bedrijventerreinen aantrekkelijk, ruimte-intensief en goed bereikbaar te laten zijn én te houden. In het Economisch Programmerings- en Ontwikkelingsdocument (EPO), dat in 2009 in stadsregionaal verband is opgesteld, staat onder andere het toepassen van de SER-ladder, het voorkomen van overaanbod en het voortvarend aanpakken van herstructurering centraal. Deze beleidslijn sluit goed aan bij de reeds bestaande werkwijze in Arnhem.
3.6.3 Horeca
De horecanota Gastvrij Arnhem (2005) geeft de uitgangspunten aan voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling ten aanzien van horeca. Hoofdlijn van de nota is de randvoorwaardenscheppende en faciliterende rol van de gemeente, zodat een evenwichtig aanbod van horeca ontstaat. Horecaontwikkeling is afgestemd op de functie van het gebied. De ontwikkeling van de attractieve stad vraagt om horecaontwikkeling met name in de binnenstad en omgeving. In de detailhandelgebieden (Kronenburg, Presikhaaf) heeft horeca vooral een belangrijke ondersteunende functie voor de detailhandel. Ook in de toeristische centra van de stad heeft de horeca een ondersteunende functie. In woonwijken heeft horeca een verzorgende functie. En langs de radialen heeft het een bovenwijkse of stedelijke functie.
Het gemeentelijk beleid krijgt mede gestalte door vergunningverlening en handhaving. Dit gebeurt integraal; dat wil zeggen dat de verschillende beleidsterreinen op elkaar worden afgestemd (bijvoorbeeld openbare orde en veiligheid, voedsel- en brandveiligheid, milieu, gezondheid). Zo ontstaat duidelijkheid voor de horecaondernemers en andere belanghebbenden. Daarnaast wil de gemeente een goede gesprekspartner zijn voor ondernemers en ontwikkelingen stimuleren.
3.6.4 Hotels
Hotels zijn belangrijk voor het toerisme en de zakelijke markt. In 2008 werd geconstateerd dat Arnhem weinig hotels heeft in de binnenstad. Er zijn nu 6 grotere en kleinere hotels in en om de binnenstad met ongeveer 250 kamers. Maar de hotelcapaciteit ligt vooral aan de rand van de stad en langs de Veluwezoom. In Arnhem zijn in totaal ongeveer 800 kamers.
Bestuurlijk werd in 2008 besloten de komst van één of meer nieuwe hotels in de binnenstad te stimuleren. Dit werd besloten in de raadsnota 'Verruiming vestigingsmogelijkheden hotels' van 30 juni 2008.
In de raadsnota 'Stand van zaken hotelontwikkelingen' van 19 oktober 2009 werd besloten dat vanwege de beperkte marktruimte een terughoudend beleid voor hotelontwikkeling buiten de binnenstad noodzakelijk is. Een hotelontwikkeling zou mogelijk moeten zijn als dit kansen biedt om het toeristisch aanbod te versterken. De gemeente kan meewerken aan omgevingsvergunning- en planologisch traject voor een hotelontwikkeling, als het gaat om hotels:
- in het hogere segment, die zowel de zakelijke als de toeristische markt bedienen;
- die door hun uitstraling zich onderscheiden en het imago van Arnhem als innovatieve en creatieve stad versterken (bijv. een designhotel);
- die de parkeerbehoefte in of nabij het pand oplossen.
Tevens werd besloten om kleine bed & breakfast accommodaties vergunningvrij te maken (onder bestemming "wonen" mits deze verblijf verschaft aan niet meer dan 4 personen). Grotere accommodaties dienen aan dezelfde voorwaarden als een hotel te voldoen.
3.6.5 Evenementen
In de nota Regels voor evenementen in Arnhem (maart 2010) zijn de randvoorwaarden vastgelegd waaronder evenementen in Arnhem kunnen plaatsvinden. Arnhem verwelkomt aantrekkelijke en goed georganiseerde evenementen en ondersteunt deze. Tegelijkertijd wil de gemeente voorkomen dat de evenementen onnodige overlast aan omwonenden of schade aan de natuur veroorzaken. Daarom zijn door het college regels vastgesteld en zijn terreinen - ook in de parken - aangewezen waar evenementen kunnen worden georganiseerd. Dit betekent niet dat er op andere locaties geen evenementen kunnen plaatsvinden, maar de randvoorwaarden waaronder zijn dan wel stringenter en worden per evenement via de evenementenvergunning geregeld.
In de parken vinden de evenementen in de regel en ook bij voorkeur plaats op de volgende (aangewezen) evenemententerreinen:
- Sonsbeek-Ronde Weide;
- Sonsbeek-Grote Vijver (Boerderij);
- Sonsbeek-Tellegenlaan (Witte Villa);
- Zypendaal (gazon naast Kasteel);
- Sonsbeek, terrein plateau Steile Tuin;
- Sonsbeek, terrein tussen Bezoekerscentrum Sonsbeek en Watermuseum;
- Park Presikhaaf;
- Steenfabriek Meinerswijk;
- Steenfabriek Elden.
Gelet op het ontbreken van het permanente karakter zijn de evenementen en festivals niet als zodanige activiteiten in het bestemmingsplan bestemd. De activiteiten kunnen worden toegestaan door middel van het evenementenvergunningenstelsel. Bij de vergunningverlening zal worden getoetst aan de in bovengenoemde nota vastgelegde Regels voor Evenementen. Bij het houden van evenementen moet het type evenement per locatie worden beoordeeld naar draagkracht, geluidbelasting, aantal mensen, hinder en dergelijke.
3.7 Coffeeshopbeleid
De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd. In het plangebied zijn geen coffeeshops aanwezig of toegestaan op grond van het coffeeshopbeleid (er is geen ruimte voor het afgeven van exploitatievergunningen).
3.8 Prostitutiebeleid
In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:
- concentratie van de raamprostitutie op één plek;
het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier); - het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS- wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;
concentratie van de tippelprostitutie.
Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig en ook in het CBS-telgebied is geen seksinrichting aanwezig. In Arnhem mogen maximaal 8 seksinrichtingen zijn, waarbij er maximaal één seksinrichting per telgebied is toegestaan. Arnhem kent op dit moment 8 vergunde seksinrichtingen. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat een nieuwe aanvraag voor een seksinrichting zal worden gehonoreerd.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. De op de kaart aangegeven contouren en straalpaden kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties. Het is echter ook mogelijk dat oplossingen worden gevonden door ter plaatse maatregelen te treffen of randvoorwaarden op te nemen in milieuvergunningen. De contouren hebben dus met name een signalerende functie voor eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
4.2 Geluid
Het bestemmingsplan "Arnhems Buiten" is een conserverend bestemmingsplan en dat betekent dat de bestaande situatie wordt bestemd. Daarom is een akoestisch onderzoek achterwege gelaten. De Wet geluidhinder en het Arnhemse beleidsplan geluid leggen geen belemmeringen op voor het vaststellen van het bestemmingsplan "Arnhems Buiten".
4.3 Luchtkwaliteit
Het gebied staat volgens de monitoringstool niet bekend als een luchtkwaliteitknelpunt. Doordat er verder geen (planologische) wijzigingen plaatsvinden kan worden opgemaakt dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan. Een onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege worden gelaten.
4.4 Hinder
Hinder in het plangebied
Voorheen was er voor dit plangebied (Utrechtseweg 310) één milieuvergunning. Door afsplitsing van onderdelen van het terrein zijn er meerdere bedrijven/inrichtingen ontstaan die ieder een eigen omgevingsvergunning (milieu) hebben. Hierbij gaat het om kantoren, laboratoria, restaurant, een hoveniersbedrijf, constructiewerkplaats en een zendinstallatie.
Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering (2009) gaat het hierbij hoofdzakelijk om milieucategorie 1 en 2 inrichtingen. Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering geldt voor bedrijven/inrichtingen een richtafstand ten opzichte van woningen binnen woongebieden of gemengde gebieden (wonen naast werken). Het gebied en de omgeving kan worden getypeerd als een gemengd gebied. Binnen het gebiedstype gemengd gebied geldt voor milieucategorie 1 bedrijven/inrichtingen ten opzichte van woningen geen richtafstand. Voor milieucategorie 2 bedrijven geldt een richtafstand van 10 meter.
Bij ontwikkelingen binnen de richtafstand kan gemotiveerd van deze afstand worden afgeweken. De bedrijven/inrichtingen binnen het plangebied hebben een milieuvergunning waarbij getoetst is ten opzichte van de dichtstbijzijnde woningen. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied voorzien.
Hoogspanningslijnen
Door het plangebied loopt een hoogspanningslijn (zie afbeelding 4.1). In november 2005 en 2008 hebben alle betrokkenen (gemeenten, provincie) een brief van het ministerie van (destijds) VROM gehad met hierin een advies met betrekking tot hoogspanningslijnen. Voor een 150 kV hoogspanningslijn geldt een indicatieve zone van 2 maal 80 meter (vanuit het hart van de lijnen). Indien een nieuwe ontwikkeling binnen de indicatieve zone ligt moet er naar de specifieke zone worden gekeken. De specifieke zone van een 150 kV hoogspanningslijn is 2 maal 35 meter. Voor nieuwe ontwikkelingen (na 1 januari 2006) wordt geadviseerd om geen gevoelige bestemmingen zoals woningen, kinderdagverblijven binnen deze specifieke zone te situeren.
Afbeelding 4.1. Ligging hoogspanningslijn
De rode lijn is de ligging van de hoogspanningslijn. Binnen de specifieke zone zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.
Conclusie
Vanuit hinder zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
4.5 Externe Veiligheid
Binnen het plangebied ligt het spoortraject Nijmegen-Arnhem en Utrecht-Arnhem waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In de toekomst zal er geen transport van gevaarlijke stoffen meer plaatsvinden op het traject Utrecht-Arnhem mede door het in gebruik nemen van de Betuwelijn.
Basisnet Spoor (2012)
In 2006 is de nota Vervoer gevaarlijke stoffen aan de Tweede Kamer aangeboden. Deze nota vormt de agenda voor een toekomst waarin vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is binnen kaders van veiligheid, milieu en leefomgeving. Hoofdpunt uit de nota is dat het transport van gevaarlijke stoffen, waaronder het spoor, de komende jaren met tientallen procenten zal stijgen en dat gevaarlijke stoffen vervoerd worden over vaste routes door middel van het Basisnet.
Met dit Basisnet ligt de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en de veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening vast. Het Basisnet spoor is sinds juli 2010 gereed maar nog niet in werking getreden. Als het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) definitief is (2012) zal het Basisnet in werking treden. Door dit Basisnet geldt er voor ieder spoortraject een risicoplafond. Het uitgangspunt voor het Basisnet in Arnhem zijn de NSP (Nieuw Sleutelproject) afspraken. Voor Arnhem geldt dat er geen bebouwing binnen de 10-6 PR mag ontstaan en dat daarnaast de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet mag worden overschreden.
Voor het spoortraject ter hoogte van het plangebied zijn de afgelopen jaren op verschillende tijdstippen risicoberekeningen in het kader van externe veiligheid uitgevoerd. Daarnaast zijn er in het kader van de ontwikkelingen van het Basisnet risicoberekeningen uitgevoerd. Hieruit volgt dat er geen 10-6 PR contour is en dat daarnaast de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden.
Verantwoording groepsrisico
Het gaat hier om een beheerbestemmingsplan. Binnen het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien waardoor het groepsrisico zal toe en/of afnemen. Dit betekent dat er geen verantwoording van het groepsrisico zal plaatsvinden.
Conclusie
Er is geen 10-6 PR contour binnen het plangebied.
Er vindt geen verantwoording van het groepsrisico plaats omdat er binnen het plangebied geen ontwikkelingen zijn voorzien waardoor het groepsrisico zal toe- of afnemen.
4.6 Bodem
Voor het beheer-bestemmingsplan Arnhems-Buiten is met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het betreffende plangebied.
Uit de inventarisatie is gebleken dat in het beheer-bestemmingsplangebied Arnhems Buiten de volgende potentiële en/of aangetoonde gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn:
Locatie | BISnr. | Aangetoond of potentieel geval | Omschrijving |
Klingelbeekseweg Enka, vml. stortplaats | 0020 | Ernstig | Grond is verontreinigd met zware metalen. Geval is gesaneerd middels leeflaag. |
Klingelbeekseweg 45 Rosande, gebouwen R40, R42 | 1329 | Potentieel ernstig en spoedeisend | Betreft voormalige gasfabriek (van suikerfabriek De Bruin), voormalige textielververij (Textielfabriek gebr. Van Leeuwen) en papierfabriek (van Gelder/Renkum). |
Klingelbeekseweg 180 De Hes, gebouwen H11, H13, H15 | 1336 | Potentieel ernstig en spoedeisend | Betreft voormalige chemische wasserij Doeleman. |
Utrechtseweg 310 Den Brink, gebouwen B13, B16 en B19 | 0028-01 | Ernstig, niet spoedeisend | Nabij de gebouwen B13, B16 en B19 is een aantal verontreinigingsspots met minerale olie aanwezig |
Utrechtseweg 310 Den Brink, gebouw B17 | 0028-02 | Ernstig, niet spoedeisend | Nabij gebouw B17 is de grond verontreinigd met lood en zink. |
Utrechtseweg 310 Mariëndaal, vml gebouw M03 | 4350 | Ernstig, niet spoedeisend | Ter plaatse van voormalige HBO-tank. De grond is verontreinigd met minerale olie, waarvan onder de grondwaterstand tevens met xylenen. Het grondwater is licht tot sterk verontreinigd met minerale olie, xylenen en naftaleen. |
Utrechtseweg ong. Nabij viaduct over spoor | 4112 | Ernstig, niet spoedeisend | Aan de zuidwestkant van het viaduct is aan beide kanten van het spoor de grond verontreinigd met PAK. |
Verder zijn in het beheer-bestemmingsplangebied over het algemeen geen tot licht verhoogde concentraties zware metalen en PAK in de bovengrond aangetroffen. Er zijn geen grondwaterverontreinigingen bekend direct aangrenzend aan het beheer-bestemmingsplangebied.
Conclusie
De geïnventariseerde bodemgegevens geven voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het beheerbestemmingsplangebied Arnhems Buiten. Er zijn (potentiële) gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. Verder zijn over het algemeen geen tot licht verhoogde concentraties zware metalen en PAK in de bovengrond te verwachten.
Voor het vaststellen van het beheersbestemmingsplan Arnhems Buiten zijn op grond van de gegevens geen belemmeringen aanwezig.
Er zijn twee potentieel ernstig en spoedeisende locaties in het beheer-bestemminsplangebied aanwezig:
- Klingelbeekseweg 45,
- Klingelbeekseweg 180.
Van deze twee locaties is het nog onduidelijk of hier daadwerkelijk sprake is van een risico en of hier een sanering spoedeisend moet worden uitgevoerd. Dit moet in het kader van de Wet bodembescherming onderzocht worden in een verkennend onderzoek, mogelijk gevolgd door een nader onderzoek, mogelijk gevolgd door een saneringsplan en uitvoering van een sanering voor eind 2015 (alle spoedeisende locaties in Nederland moeten eind 2015 bekend en aangepakt zijn). Om de termijn van eind 2015 te halen is het noodzakelijk de eerste stap (het verkennend onderzoek) op korte termijn (nog in 2012) uit te voeren.
Omdat het een beheerbestemmingsplan betreft, is het onderzoek vooralsnog beperkt tot het uitvoeren van deze inventarisatie. Bij concrete bestemmingsplanwijziging en/of nieuwbouw plannen, waarbij nog onvoldoende inzicht bestaat in de bodemkwaliteit, kan een bodemonderzoek noodzakelijk zijn.
4.7 Groen En Ecologie
Arnhems Buiten ligt op de overgang van de Veluwemassief naar de Nederrijn. Er zijn beek- en droogdalen, o.a. het beekdal met de Slijpbeek. De waterhuishouding en de geomorfologie van de stuwwal, dalen en rivierzone zijn ecologisch zeer interessant. Hierdoor is er een diversiteit aan begroeiingstypen en daarmee een diversiteit aan flora en fauna. Het landgoedbos in de gebieden Mariëndaal en Den Brink sluit aan op het bos op het landgoed Mariëndaal. De spoordijk, steilranden en de Holleweg, maar ook de gebouwen vormen daarnaast biotopen voor flora en fauna.
Soortbescherming
De Groene Ruimte heeft diverse onderzoeken gedaan:
- Business Park Arnhem: Oriëntatie herontwikkeling en natuurwetgeving. Projectnummer 03444. 29 januari 2008
- Elektrum Vleermuizen 2006. Projectnummer 06605. 29 januari 2008.
- Elektrum - Diverse waarnemingen 2006. Projectnummer 06605b. 29 januari 2008
- Quickscan planlocatie B19 Arnhems Buiten, Arnhem. Projectnummer 08999B. 18 juni 2008.
- Quickscan planlocatie B16 Arnhems Buiten, Arnhem. Projectnummer 08999B. 18 juni 2008.
- Quickscan planlocatie H29, H30, H32, H33 en H34 Arnhems Buiten, Arnhem. Projectnummer 08999B. Datum 18 juni 2008.
Tijdens het oriënterende veldwerk in 2006 werd een groot aantal locaties gevonden die hoogstwaarschijnlijk een of meer (kraam) verblijfplaatsen herbergen van diverse soorten vleermuizen. De franjestaart, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger en watervleermuis zijn binnen het plangebied aangetroffen. Op en aan de Nederrijn werd de Meervleermuis waargenomen. Bovendien werd een uitermate belangrijke vliegroute gevonden van onder andere de Watervleermuis. De noord-zuidroute over de Holleweg en langs de defensiehaven.
Afbeelding 4.2 Overzicht aanwezigheid vleermuizen
Er zijn vaste verblijfplaatsen gevonden van de eekhoorn (Den Brink) en er zijn mogelijk verblijven van de steenmarter. De hazelworm is niet aan getroffen in het plangebied, maar mogelijk wel aanwezig omdat er geschikte biotoop aanwezig is en eerdere waarnemingen in de omgeving zijn gedaan
Er worden verblijfplaatsen verwacht van de ransuil en de steenuil bij Rosande. De ransuil jaagt in het gebied Rosande en had in het vroege voorjaar van 2008 een roestplaats op het terrein. Het gaat hier om één uil en het is dus geen belangrijke roestplaats voor de soort. Wel is het waarschijnlijk dat de plaats jaarlijks gebruikt wordt en in die zin als verblijfplaats moet worden aangemerkt.
Overige vaste verblijfplaatsen van vogels die jaarrond hetzelfde nest gebruiken of jaarlijks naar hetzelfde nest terug keren zijn niet ontdekt, maar zijn ook zeker niet uit te sluiten. Er zijn voor uilen, sperwer (Rosande) en groene en grote bonte specht geschikte bomen met holen en gaten gevonden.
Aan gebouw R42 in het gebied Rosande en het voormalige De Zoeten Laboratorium (B16) op
Den Brink groeien enkele tongvarens.
Gebiedsbescherming
Mariëndaal en Den Brink grenzen aan het ten noorden van de spoorlijn Arnhem – Utrecht gelegen Natura 2000-gebied Veluwe. Bij activiteiten in of in de buurt van een Natura 2000-gebied dient toetsing plaats te vinden of er negatieve effecten verwacht worden op de natuurwaarden waarvoor het gebied is aangewezen/ aangemeld. Deze natuurwaarden en bijbehorende instandhoudingsdoelen worden geformuleerd in het
sbesluit.
De bestaande bebouwing krijgt de bestemming 'Gemengd - 1'. Dat zijn kantoren en bedrijven in een lage milieucategorie. Deze categorie heeft een lagere milieubelasting dan volgens het huidige bestemmingsplan is toegestaan. Het overige gebied is veelal groen en wordt bestemd als 'Groen -Landschap en park, inclusief een aanlegvergunningstelsel (met behoud van landschappelijke, ecologische en natuurwaarden). Er zijn dan ook geen (significant) negatieve effecten te verwachten.
De ambitie is om de natuurwaarden te behouden en te versterken. De opbouw van de beplanting en de samenstelling (inheemse soorten) speelt daarbij een grote rol. Ook de afwisseling in open en gesloten ruimtes en tussen beplantingszones is belangrijk. De ecologische verbindingen langs de Slijpbeek en de Holleweg worden versterkt.
Mariëndaal
Voor het project “Herontwikkeling Mariëndaal” is een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet aangevraagd, geregistreerd onder aanvraagnummer FF/75C/2009/0364. Bevoegd gezag heeft de gevraagde ontheffing niet verleend, omdat er geen sprake is van overtreding van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Dit houdt in dat het toegestaan is de voorgenomen werkzaamheden zonder ontheffing uit te voeren, mits de genoemde maatregelen worden uitgevoerd.
In de huidige situatie is al sprake van bebouwing. Extra verkeersbewegingen worden als gevolg van deze ontwikkelingen niet verwacht. Er zal daarom ook geen sprake zijn van permanent negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe. Tijdelijke effecten zijn gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied Veluwe wel mogelijk tijdens de sloop van bestaande panden en de bouw van nieuwe panden. Gezien de ruimtelijke scheiding van het ontwikkelingsgebied en het Natura 2000-gebied Veluwe door de bestaande infrastructuur vallen eventuele verstorende effecten weg door de bestaande verstorende factoren. Negatieve effecten worden daarom op voorhand uitgesloten. De beoordeling is neutraal.
Aan de steilrand aan de Defensieweg (Rosande) heeft herplant van bos plaatsgevonden, i.v.m. het kappen van bos voor parkeerplaatsen bij de nieuwbouw van TenneT (Mariëndaal). Het nieuwe bos is bestemd als Groen-Park met een aanlegvergunningstelsel.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor het plangebied.
4.8 Water
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is beperkt oppervlaktewater aanwezig. Al het oppervlaktewater maakt direct of indirect onderdeel uit van de Slijpbeek. Het zijn twee op particulier terrein gelegen vijvers, tussen de Utrechtseweg en de Klingelbeekseweg, en een stukje beek langs de Utrechtseweg.
De Slijpbeek, een sprengbeek, is gelegen op zowel Arnhems als Renkums grondgebied en is de enige Arnhemse beek die nog vrij afwatert op de rivier. De beek ontspringt op het landgoed Mariëndal en vormt een belangrijke verbinding tussen de Veluwe (Natura2000-gebied) en het rivierengebied (EHS-gebied).
De Slijpbeek zelf is aangewezen als S.E.D.-beek, wat betekent dat de beek ecologisch gezien ondanks enige humane invloed nog steeds veel waardevoller is dan water op basisniveau. Voor de waterhuishoudkundige situatie geldt minimaal het standstill principe, wat betekent dat een minimaal nadelige invloed van het menselijk handelen op de ecologie, waterkwaliteit en -kwantiteit (oppervlaktewater en grondwater) moet worden nagestreefd.
De eerste vijver binnen het plangebied is klein en goed zichtbaar vanaf de Utrechtseweg. Deze vijver is gelegen bovenop een voormalige koelwaterbunker. Het water in de vijver is afkomstig uit de Slijpbeek in park Mariëndal en wordt ten noorden van de Utrechtseweg afgetapt en met leidingen naar de vijver getransporteerd. Overtollig water wordt stroomafwaarts afgevoerd naar de beek. Eigenlijk is deze vijver een geïsoleerde waterpartij. De echte beek stroomt onder de koelwaterbunker door.
De tweede vijver ligt stroomafwaarts en is in omvang veel groter. Deze vijver is mogelijk aangelegd ter verfraaiing van het naastgelegen gebouw. Het waterpeil van de vijver is hoger dan van de beek zodat een stuw de afvoer naar de beek moet regelen.
De vijver wordt gevoed door neerslag en kwel. Het grondwater in deze omgeving staat hoog en in feite is de vijver een zeer grote kwelplek waar het grondwater uittreed. Deze plekken hebben een grote ecologische potentie en behoren in natuurlijke staat tot de meest waardevolle ecologische geibeden van Nederland.
Het wateroppervlak heeft maar een beperkte omvang, maar het aanliggende gebied is ontzettend belangrijk voor het functioneren van de beek (zie ook de paragraaf over grondwater).
Afbeelding 4.3 Waterattentiekaart
Grondwater
Het grondwater speelt een zeer belangrijke rol in het plangebied en is sterk bepalend geweest voor de uitstraling van het gebied. Het grondwatersysteem in het plangebied is ook zeer kwetsbaar vooral voor ingrepen of werkzaamheden in de ondergrond.
Aan de westzijde van het plangebied ligt de Slijpbeek. De beek wordt gevoed door neerslag en lokaal grondwater en niet door water afkomstig van het Veluwemassief. Neerslag infiltreert in het plangebied en stagneert op de in de bodem aanwezige leemlagen. Het water stroomt vervolgens af over de leemlagen richting de beek. Deze leemlagen zijn tijdens de ijstijd ontstaan door gletsjers. Eenmaal beschadigt zijn deze leemlagen niet te herstellen en dat maakt dat sprengbeken zeer kwetsbaar zijn. het gebied met de leemlagen (het bovenbeeks beïnvloedingsgebied van de sprengbeek) is in het bestemmingsplan beschermd met de bestemming Waarde - Geomorfologie (zie paragraaf 5.3.9). Deze bestemming regelt dat bepaalde bodemingrepen (zoals bouwen, slopen, werken en werkzaamheden) niet zijn toegestaan zonder vergunning.
Binnen het plangebied zijn grote verschillen in grondwaterstanden aanwezig. Ten eerste door het natuurlijke hoogteverschil en ten tweede door de leemlagen. Ter plekke van de leemlagen bevinden zich twee grondwaterspiegels boven elkaar. De bovenste waterlaag wordt instant gehouden door de leemlaag en is lokaal aanwezig. Hierdoor wordt deze grondwaterstand ook wel schijngrondwaterstand genoemd en is de diepte van dit schijngrondwater per locatie verschillend. In ieder geval geldt dat het grondwater in de zuidwestelijke punt van het deelgebied De Brink en op het deelgebied De Hes zeer ondiep aanwezig is. Hier is ook sprake van “wateroverlast” in de gebouwen en het park. Ook op het deelgebied Mariëndal zijn ondiep voorkomende leemlagen aangetroffen, maar is het grondwater vermoedelijk al weggezakt naar de ondergrond door de aanleg van de spoorbanen.
Verder stroomt onder het gehele plangebied ook nog het grondwater dat vanuit de Veluwe richting de Betuwe stroomt. Deze grondwaterstroming is in tegenstelling tot het schijngrondwater wel goed te voorspellen en loopt binnen het plangebied af van ongeveer 12 tot 8,5 meter boven N.A.P. Tegelijkertijd daalt het maaiveld van 35 à 40 meter naar 9 meter boven N.A.P. Aan de noordzijde van het plangebied is dan ook sprake van een diepe ontwatering (dit is de afstand tussen maaiveld en grondwaterspiegel). Aan de zuidrand bij de rivier is de ontwatering maar zeer beperkt; ongeveer een halve tot één meter.
Afvalwatersysteem
Het plangebied heeft van oudsher een rioolstelsel dat in hoofdzaak alleen vuilwater afvoert. Een enkel gebouw op De Brink is nog gemengd gerioleerd. Bij de transformatie van de verschillende delen worden ook de laatste gebouwen afgekoppeld en zal het hemelwater zoveel mogelijk bij de gebouwen worden verwerkt. Daarbij is het cultuurhistorisch belang leidend voor de te kiezen oplossing.
Het afvalwater vanuit het plangebied wordt afgevoerd richting de Alexanderstraat in de wijk Lombok of naar de Klingelbeekseweg. Aan de Klingelbeekseweg staat een rioolgemaal die het afvalwater van het zuidelijke deel en van enkele panden in Oosterbeek verpompt richting het rioolgemaal op de kruising Hulkesteinseweg-Utrechtseweg.
In het overgrote deel van het plangebied, alles ten noorden van de Klingelbeekseweg, wordt het hemelwater met buizen afgevoerd naar de Slijpbeek. Daarnaast werd in het verleden ook koelwater op de beek geloosd. Dat is nu voorbij.
De Utrechtseweg is niet gerioleerd en hemelwater stroomt oppervlakkig af richting het spoorviaduct vanwaar het afgevoerd wordt richting de Slijpbeek. Bij gebrek aan ruimte voor een landschappelijke inpassing zijn in 2004 twee filters geplaatst dit het afstromende wegwater reinigen voordat het wordt geloosd op de beek. Neerslag van het meest zuidelijke plangebied stroomt direct af naar de rivier.
Waterkering
Het plangebied grenst direct aan de rivier, maar heeft geen traditionele waterkering. Het gebied valt binnen de zogenaamde 'hoge gronden'. Met 'hoge gronden' worden hier gebieden aangeduid waar de terreinhoogte van nature al hoger ligt dan de vastgestelde hoogwatergrens (de hoogwatergrens is bepalend voor de hoogte van de technische waterkeringen zoals kades en dijken). Het terrein heeft dus voldoende bescherming tegen hoog water op de rivier.
Conclusie
Voor het beheergebied zijn grote risico's of belemmeringen ten aanzien van de (grond)waterhuishouding aanwezig. Er zijn gelden dan ook de volgende beperkingen:
- Er mag niet verdiept worden gebouwd en bestaande ondergrondse constructies mogen niet worden gesloopt zonder aanvullend geo-hydrologisch onderzoek en leemlagen mogen niet beschadigd worden; (geregeld in artikel 19 Waarde - Geomorfologie);
- Aandacht voor de op de waterattentiekaart aangegeven voorzieningen. Deze mogen niet worden beperkt in hun functioneren.
- De ontwatering is van nature niet overal voldoende; de bestaande grondwaterstanden zijn uitgangspunt voor veranderingen.
4.9 Archeologie
Archeologie
Het plangebied ligt op de flank van de Zuidoost-Veluwe-stuwwwal. De stuwwal ontstond in de voorlaatste ijstijd (het Saalien, 250.000-130.000 jaar geleden) door landijs dat zich vanuit Scandinavië naar onder andere Nederland bewoog. De grond raakte hierbij opgestuwd; na het afsmelten van het landijs bleven hoefijzervormige heuvels over. Aan de randen van de ijstongen ontstonden diepe glaciale bekkens. De Gelderse Vallei en het IJsseldal zijn hiervan een restant. Vóór de komst van het landijs stroomden de voorlopers van Rijn en Waal meer noordwestelijk door Nederland. Door de komst van het landijs en beddingopheffing namen ze echter een meer westelijke loop ter hoogte van Arnhem aan. Het zijn deze rivierafzettingen die het landijs opstuwde.
In de laatste ijstijd (130.000-10.000 jaar gelden) bereikte het landijs Nederland niet meer. De bodem was door de koude omstandigheden permanent bevroren (permafrost) waardoor regen- en smeltwater niet in de bodem konden wegzakken en van de stuwwal afspoelden. Hierbij raakte de toplaag geërodeerd en werden zand en grind naar lager gelegen delen van de stuwwal getransporteerd. Hierbij werden diepe dalen uitgesleten, zoals het beekdal van de Slijp- of Klingelbeek ter hoogte van een deel van het plangebied.
Met de aanvang van het Holoceen 10.000 jaar geleden verbeterde het klimaat zich. Het zuidelijke deel van het plangebied stond onder invloed van de Rijn, die hier in het late deel van de prehistorie een markante bocht maakte. Op de oevers van de Rijn ontwikkelden zich oeverwallen, afgedekt met klei tijdens latere overstromingen. Hierbij raakten reeds aanwezige, oudere afzettingen geërodeerd.
In het zuidwestelijke deel van het plangebied bevindt zich ter hoogte van het oorspronkelijke gehucht Klingelbeek een zone met archeologische vindplaatsen. Opgravingen in 2011 en 2012 (Archismelding 46726) die ten oosten daarvan plaatsvonden, toonden bewoningssporen aan die teruggaan tot minimaal 5000 v. Chr. Van de prehistorie waren met name de bronstijd (2000-800 v. Chr.) en ijzertijd (800-12 v. Chr.) goed vertegenwoordigd, met nederzettingsplattegronden uit de laatstgenoemde periode. De flank van de stuwwal en met name hier gelegen beekdalen waren uitstekende vestigingslocaties en de verwachting is dat de intensiteit aan prehistorische sporen in het beekdal-gedeelte van het plangebied hoog is.
Wat hoger op de stuwwal, ter hoogte van het onderzoeksgebied Mariëndaal, is inventariserend veldonderzoek (Archis-melding 41867) uitgevoerd, onder andere in de vorm van proefsleuven. Daarbij zijn drie vindplaatsen aangetoond, uit de Tweede Wereldoorlog, een akkerlaag uit de late middeleeuwen (vanaf 1250) en aardewerk uit de brons- en ijzertijd. Vanwege de perifere aard is hier geen vervolgonderzoek geadviseerd; prehistorische nederzettingsterreinen worden noordwestelijk van de onderzoekslocatie vermoed.
Noordelijk van het plangebied ligt klooster Mariëndaal, een laatmiddeleeuws klooster maar waarbij op grond van aardewerkvondsten ook een vroegmiddeleeuwse nederzetting wordt vermoed. Noordelijk en westelijk van het klooster en plangebied zijn op diverse locaties grafheuvels aangetoond of aanwezig, daterend uit de periode 3000-800 v. Chr. Een nederzetting van de 'grafheuvelbouwers' in Arnhem is alleen bekend in de wijk Gulden Bodem, maar de verwachting is dat nabij de grafheuvels ook nederzettingen aanwezig zijn, zoals elders in Nederland tijdens archeologisch onderzoek ook wordt aangetoond.
Het beekdaldeel van het plangebied heeft wegens de geomorfologie en de aangetoonde archeologische waarden een hoge archeologische verwachtingskans. De zone daarbuiten heeft een middelhoge archeologische verwachtingskans. Deze zone was op zich gunstig voor bewoning, maar het beekdal zal meer aantrekkingskracht hebben gehad. Bovengenoemd onderzoek ondersteunt deze stelling ook, al kunnen juist in de periferie van nederzettingen grafheuvels en -velden aanwezig zijn, nabij akkergronden.
In de late middeleeuwen maakte het plangebied deel uit van de Arnhemse Enk, een uitgestrekt landbouwgebied met verspreid liggende boerenhoeven. Hoger op de stuwwal lag het Arnhemse Veld, een heidegebied met intensieve schaaphouderij. Boerenhoeven worden verwacht langs de (uitvals)wegen in de middeleeuwen, zijnde de Utrechtseweg maar bijvoorbeeld ook Klingelbeekseweg.
Het zuidelijke deel van het plangebied dat onder invloed stond van de Rijn, heeft eveneens een hoge archeologische verwachtingskans. Oeverwallen waren net als de flanken van beekdalen goede vestigingslocaties, ook vanwege de goede bodemtextuur voor akkerbouw. Over de werkelijke archeologische potentie van de oeverwallen in het plangebied is echter weinig bekend; erosie vanuit de Rijn kan voor conservering nadelig hebben gewerkt. Uit de omgeving is veel Romeins en vroegmiddeleeuws vondstmateriaal bekend, naar verwachting verspoeld materiaal van het ten zuiden van de Rijn gelegen castellum Meinerswijk en de vroegmiddeleeuwse nederzetting Meginhardeswich die zich hier ontwikkelde. Vlakbij, in Oosterbeek, is een schatdepositie uit de IJzertijd bekend, gedaan in het Rijndal en één van de Nederlandse topvondsten. De Rijn maakte deel uit van de limes, de versterkte noordgrens van het Romeinse Rijk. Het plangebied grensde hier met de zuidzijde direct aan; bij een meer noordelijk loop van de Romeinse Rijn kan het zuidelijke deel zelfs binnen de Romeinse rijksrens hebben gelegen.
Behalve de reeds genoemde onderzoeken zijn in het plangebied nog meer onderzoeken uitgevoerd: een bureauonderzoek ten behoeve van de plaatsing van een keerwand in relatie tot het project Sporen in Arnhem (archis-melding 20992) en booronderzoeken (archis melding 40250 en 50211). Met uitzondering van Archismelding 50211 waarover nog geen selectiebesluit is genomen, gelden voor deze locaties geen archeologische verwachtingen meer. Archismelding 30038 betreft een proefsleuvenonderzoek te Hoogstede en is in 1998 foutief aangemeld.
Conclusie
Het plangebied heeft een hoge en middelhoge archeologische verwachtingskans. De zone bij Klingelbeek is wegens de nabijgelegen archeologische waarnemingen geclassificeerd als 'archeologisch waardevol gebied'. Waar ter hoogte van Mariëndaal onderzoek is uitgevoerd, geldt geen archeologieplicht, evenals voor de overige locaties die zijn vrijgegeven. Voor de genoemde zones met een archeologische verwachting of aanwezige archeologische waarden gelden de vrijstellingsgrenzen zoals genoemd in het archeologische beleidsdeel. Deze moeten naar de plankaart worden vertaald en de omgang hiermee dient in de regels van het bestemmingsplan te worden geborgd. Daarbij wordt verwezen naar de modelregels archeologie, opgesteld in samenspraak met RJZ. Sinds enige jaren geldt ook de Tweede Wereldoorlog-archeologie als archeologisch relevante tijdlaag. In afwegingen of eventueel toekomstig onderzoek noodzakelijk is, zullen ook de aanwezigheid van deze specifieke archeologische waarden een rol spelen.
Bij aanwezigheid van ophogingen verandert de archeologische verwachting niet. De gronden waarvoor deze geldt bevinden zich immers nog steeds ter plaatse, alleen afgedekt. Wel geldt dat ze op deze wijze beschermd zijn tegen veel bodemverstoringen. In deze gevallen wordt, na het aantonen van de ophogingslagen, maatwerk verricht.
Afbeelding 4.4. Archeologische verwachting plangebied
4.10 Cultuurhistorie
Cultuurhistorische karakteristieken
Den Brink
Het KEMA terrein is in de periode 1930-1960 ontwikkeld op het oorspronkelijke landgoed Den Brink. De parkaanleg van de buitenplaats is in de jaren dertig van de twintigste eeuw verdwenen. Wel zijn veel elementen uit het oude park, met name bomen en bospartijen, gehandhaafd en in een nieuwe samenhang gebracht in de groenaanleg van het KEMA bedrijfsterrein, zoals die op basis van een nieuw concept in de jaren dertig tot stand is gekomen. Tot ca 1990 is vastgehouden aan het inrichtingsconcept uit de jaren dertig en werden veranderingen steeds binnen dit kader gerealiseerd. Bijzonder is dat de talrijke bedrijfsgebouwen op zodanige manier in het park zijn gesitueerd, dat het complex ondanks de industriële bestemming een parkachtig karakter bleef behouden.
De meest markante gebouwen zijn gerealiseerd in de periode van 1930 tot 1960. Enkele van de na 1940 geplaatste gebouwen zijn eveneens markante voorbeelden van de stijl en relatief gaaf. Diverse gebouwen zijn (voor)beschermd als monument, evenals de gehele parkaanleg.
In het landgoed Den Brink treffen we verder nog een groot aantal kleinere elementen aan die terug verwijzen naar het industrieel verleden van de KEMA. Zij zijn heel verschillend van aard, maar zijn cultuurhistorisch waardevol in context met de functie van de diverse gebouwen. Op verschillende plekken liggen bijvoorbeeld nog rails; er staan nog stootblokken; een oliehuisje (gebouw B13). Diverse andere elementen hebben te maken met het opwekken en doorgeven van elektriciteit.
IJssellinie
Verspreid in het gebied tussen de Klingelbeekseweg en de Rijnoever bevindt zich een groot aantal historisch militaire objecten, die zijn aangelegd als onderdeel van de IJssellinie.
In het plangebied bevinden zich de volgende onderdelen:
- tankkazemat met koepel
- tankkazemat
- LAAC (Light Anti Aircraft Control Center; vrijstaande commandobunker voor de luchtverdediging)
- Bataljoncommandobunker (betonnen commanobunker voor de infanterie)
- (verdwenen tankkazemat net ten zuiden van Utrechtseweg)
De bataljoncommandobunker en het LAAC zijn in procedure om aangewezen te worden tot rijksmonument. In de directe omgeving bevinden zich ook diverse andere onderdelen van de linie. Net ten zuiden van het plangebied bevinden zich de caissonhaven en de stuw; wezenlijke onderdelen van de IJssellinie.
Overige cultuurhistorische waarden
De Slijpbeek (ook wel Klingelbeek genoemd) loopt door het plangebied. De Slijpbeek ontspringt op landgoed Mariëndaal (ten noorden van het plangebied). Via een duiker gaat de beek onder het spoor Arnhem-Utrecht door, waarna het in een vijver met waterval belandt. Via De Hes komt de Slijpbeek uit in de Rosandepolder, waarna hij uitmondt in de Nederrijn. De oude molenplaatsen langs de Slijpbeek zijn nog te herkennen aan de watervallen. Langs de beek bevond zich ter hoogte van Hes-oost de Klingelbeekse papiermolen (deze is verdwenen).
De Utrechtseweg en Klingelbeekseweg zijn oude routes. Verder heeft de overgang van de stuwwal naar het landschap van de rivier cultuurhistorische waarde, inclusief de kenmerkende hoogteverschillen en vergezichten. Restanten van de oude landgoederen zijn cultuurhistorisch waardevol.
Ten zuiden van de Klingelbeekseweg bevindt zich het Elektrum. Binnen dit complex bevinden zich nog restanten van de vanaf 1870 ontwikkelde Suikerfabriek (met name oostelijke vleugel van de kernbouw) en de daaruit verder ontwikkelde textielfabriek (bouwperiode 1918-21,o.a. oostvleugel). Het grootste deel van de huidige bouwdelen kwam tussen 1957 en 1962 tot stand.
De volgende objecten in het plangebied hebben een monumentale status:
ADRES | LOCATIE | STATUS | SOORT | BOUWJAAR |
Utrechtseweg 310 | B42 | Voorbeschermd Rijksmonument | ||
Utrechtseweg 310 | bij B42 | Voorbeschermd Rijksmonument | herdenkingsmast | |
Utrechtseweg 310 | bij B42 | Voorbeschermd Rijksmonument | ||
Utrechtseweg 310 | bij B42 | Voorbeschermd Rijksmonument | ||
Utrechtseweg 310 | bij B42 | Voorbeschermd Rijksmonument | ||
Utrechtseweg 310 | op het terrein van B42 | Gemeentelijk monument | montagehallen- gebouw | 1957 |
Utrechtseweg 310 | op het terrein van B42 | Gemeentelijk monument | kortsluitlaboratorium | 1956 |
Utrechtseweg 310 | B42 | Gemeentelijk monument | commandogebouw | 1956 |
Utrechtseweg 310 | op het terrein van B42 | Gemeentelijk monument | dienstgebouw | 1939 |
Utrechtseweg 310 | op het terrein van B42 | Gemeentelijk monument | bedrijfsrestaurant | 1952 |
Klingelbeekseweg 65 | ten zuiden van | Voorbeschermd Rijksmonument | verdedigingswerken | |
Klingelbeekseweg 45 | ten zuiden van | Voorbeschermd Rijksmonument | verdedigingswerken | |
Amsterdamseweg | bij | Rijksmonument | 2 natuurstenen tuinvazen |
Waardering
Den Brink
Het voormalige KEMA-terrein, gerealiseerd op een oud landgoed, is door de landschappelijk ontworpen structuur en de even zorgvuldig vormgegeven bebouwing vanaf de start in de jaren dertig een voor Nederland letterlijk uniek ensemble, dat bovendien een markant monument voor de geschiedenis van de elektrificeren van ons land vormt. Het thans aanwezige bedrijvenpark kan uniek worden genoemd vanwege de transformatie van een oorspronkelijk particulier park in een bedrijfspark met behoud van het grootste gedeelte van de bestaande beplanting en vanwege de parkachtige uitstraling, waaraan de gebouwen ondergeschikt zijn.
Het terrein van Den Brink is van cultuurhistorische waarde als een bijzonder voorbeeld van een bedrijvenpark volgens ideeën uit de jaren dertig van de twintigste eeuw waaraan in de loop der tijd bij uitbreidingen grotendeels is vastgehouden. De oorspronkelijke ideeën en vormgevingsaspecten zijn nog duidelijk herken- en ervaarbaar.
De tuinarchitectonische kwaliteit van de huidige terreininrichting is zeer hoog.
Het terrein kent diverse markante gebouwen; gerealiseerd in de periode van 1930 tot 1960. Diverse gebouwen zijn (voor)beschermd als gemeentelijk- of rijksmonument, evenals het terrein.
Restanten IJssellinie
De restanten van het stuwcomplex bij Arnhem zijn in hun samenhang van hoge militair-historische,
cultuurhistorische en architectuurhistorische waarde:
- als onderdeel van de IJssellinie die zich uitstrekte van Nijmegen tot aan Kampen;
- als tastbare herinnering aan de tijd van de Koude Oorlog;
- als onderdeel van een technisch waterstaatkundig mega-project, dat vanaf 1950 in hoog tempo werd opgebouwd en na 1963 werd afgebroken;
- als militair complex;
- vanwege het gebruik van beton en de toepassing van standaardontwerpen.
De afzonderlijke onderdelen zijn van waarde als ten dienste staand aan het gehele systeem en als
specifieke militair objecten uit de tijd van de Koude Oorlog, gebouwd volgens standaardontwerp. Deze
onderdelen dienden voor:
- het stellen van de inundatie;
- het voorkomen van te hoge waterstanden;
- de verdediging van de waterstaatkundige werken tegen aanvallen uit het water, uit de lucht of vanaf
- land.
Van het stuwcomplex bij Arnhem met bijbehorende werken resteren nog diverse onderdelen, maar er
zijn er ook verwijderd of verdwenen. Waardevol zijn in principe alle nog aanwezige elementen,
aangezien zij samen het verhaal van het stuwcomplex vertellen. Bijzonder waardevol zijn die
elementen die thans nog relatief gaaf en/of goed herkenbaar aanwezig zijn. Dit geldt voor alle hierboven genoemde nog aanwezige elementen in het plangebied.
Elektrum
Het Elektrum is van hoge stedenbouwkundig-historische waarde vanwege het feit dat het het eindresultaat betreft van de ontwikkeling van een bedrijfscomplex dat al 1870 op deze plek is ontstaan op een voorheen onbebouwd terrein behorend bij een historisch molencomplex. De hoogteverschillen spelen eveneens een belangrijke rol in de waardering.
De cultuurhistorische waarde ligt in de lange industriële historie op het terrein, nu nog o.a. herkenbaar aan het exterieur van de kernbouw van het complex. De aanleg van een landelijk elektriciteitsnet en de ontwikkeling van elektrische apparaten heeft in de ontwikkelingsgeschiedenis van de 20ste eeuw een enorm grote rol gespeeld. De KEMA speelde als onafhankelijk test- en keuringsinstituut een cruciale rol. De cultuurhistorische waarde van de onderneming KEMA en haar gebouwenbezit is zeer hoog.
Architectuurhistorische- en bouwhistorische waarde van het Elektrumcomplex ligt met name in de restanten van de vanaf 1870 ontwikkelde Suikerfabriek (oostelijke vleugel kernbouw) en de daaruit verder ontwikkelde textielfabriek (tweelaagse oostvleugel aan de Klingelbeekseweg, vermoedelijk de laagbouw onder zadeldak binnen de kernbouw en de eenlaags delen van R 42 aan de westzijde). Van de delen na 1957 bezit met name de kernbouw uit 1957-60 (met daarbinnen oudere restanten) architectuur- en bouwhistorische waarde vanwege de nog gaaf bewaarde kapconstructies
(stalen vakwerkspanten met lichtstraten) en de behoorlijk gaaf bewaard gebleven oost- (met oudere delen gepleisterd) noord- en westgevels (beide gevels in baksteen met stalen ramen uit 1957-58). Daarbinnen vormen met name de museumruimte en gehoorzaal belangrijke elementen herinnerend aan de Elektrumgeschiedenis. Het gaat hier om naoorlogs industrieel erfgoed, waarbij het traditionalisme (elementen van de Delftse School in de gevelbehandeling en vorm topgevels) gemengd is met meer functioneel opgezette detailleringen (stalen ramen, deuren).
Overige cultuurhistorische elementen en structuren
De Slijpbeek is van hoge cultuurhistorische waarde en nauw verbonden met de (voormalige) landgoederen in het gebied. De zuid-veluwse sprengbeken zijn uniek in Nederland, omdat ze alleen op de Veluwe voorkomen. Het zijn belangrijke dragers van het landschap.
De overgang van het stuwwallenlandschap naar het rivierenlandschap is cultuurhistorisch zeer waardevol.
Conclusie
In het plangebied zijn relevante cultuurhistorische structuren en objecten aanwezig. De cultuurhistorische waardevolle objecten, structuren en gebieden, zoals hierboven beschreven, moeten gehandhaafd worden en middels het bestemmingsplan beschermd. Uitgangspunt is behoud en versterking van het in het gebied aanwezige cultuurhistorisch erfgoed.
Den Brink
De historische waarden van het park moeten behouden en benadrukt worden. Voor de Brink geldt dat het park (het landschap) het beeld bepaalt. Het gaat hierbij om een groene setting met daarin, en ondergeschikt aan het groen, de bebouwing. Voor de Brink dienen de ontwerpprincipes van de aanleg in de jaren dertig als uitgangspunt. De structuur wordt bepaald door het ontsluitingssysteem met daaraan losse bebouwing in het groen. De beleving van het park en de hoogte van de bomen bepalen de maximale hoogte van de bebouwing. Door bureau SB4 is in 2004 een tuinhistorische analyse verricht naar dit deel van het BPA terrein. Hieruit volgen de volgende randvoorwaarden:
- het oorspronkelijk ontsluitingspatroon moet als kapstok voor de aanleg behouden blijven;
- de visuele dominantie van de groene elementen in de aanleg is een karakteristieke waarde van het terrein en dient zorgvuldig gekoesterd te worden de bestaande structuur en het parkachtige karakter van de groenaanleg moet worden gehandhaafd;
- alle gebouwen op het terrein moeten een samenhangende eenheid vormen, die refereert aan het verleden van Den Brink als bedrijfsterrein van de KEMA (zie voor meer uitleg de studie van SB4).
In 2001 is een convenant afgesproken tussen Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Business Park Arnhem, gemeente Arnhem en BGB-Ontwikkeling, waarin afspraken zijn gemaakt ten aanzien van de omgang met de cultuurhistorische waarden.
Een aantal gebouwen verliest gaandeweg haar oorspronkelijke functie. Belangrijk is om een economisch en cultuurhistorisch verantwoorde herbestemming te ontwikkelen.
IJssellinie
De overblijfselen van de IJssellinie moeten zoveel mogelijk gerespecteerd worden. Bij de ontwikkeling van nieuwbouwplannen of een herinrichting van dit gebied moet worden aangegeven op welke wijze zij hierin worden opgenomen. Er wordt vanuit gegaan dat de militaire geschiedenis zoveel mogelijk op locatie zichtbaar en/of beleefbaar wordt gemaakt.
Elektrum
Als belangrijke relicten van de industriële geschiedenis zijn nog markante onderdelen van de voormalige fabriek hoog gewaardeerd (kernbouw met de zadeldaken met lichtstraten). Via continuering van bestaande functies of een herbestemming moet het behoud van de cultuurhistorische waarden gegarandeerd worden.
Overige
De nog aanwezige delen van de Slijpbeek moeten behouden worden en waar mogelijk weer bovengronds gehaald. De overgang van het stuwwallenlandschap naar het rivierenlandschap is cultuurhistorisch zeer waardevol. De landschappelijke waarden en karakteristieke hoogteverschillen en doorzichten moeten behouden blijven. Verder moet rekening worden gehouden met het nabijgelegen rijksmonument buitenplaats Mariëndaal.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving En -Verantwoording
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is. Verder wordt in paragraaf 5.4 ingegaan op de vergelijking met het geldende bestemmingsplan.
5.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
- 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- 1. Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen. - 2. Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
5.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:
- 1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
- 2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
- 3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
- 4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In paragraaf 5.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
5.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- 1. Artikel 20 Anti-dubbeltelregel
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend - 2. Artikel 21 Algemene bouwregels
Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage. - 3. Artikel 22 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn de algemene bouwregels opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan. - 4. Artikel 23 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.
5.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
5.3 Verantwoording Van De Regels
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
5.3.1 Afzonderlijke bestemmingen
In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken.
Per bestemming wordt ingegaan op:
- welke gronden zijn zo bestemd;
- wat houdt de bestemming in;
- eventuele aanduidingen of andere bijzonderheden.
5.3.2 Bedrijf
In dit bestemmingsplan zijn twee bedrijfsbestemmingen opgenomen: "Bedrijf" (artikel 3) en Bedrijf-Nutsvoorziening" (artikel 4). De laatste is een specificatie van de algemene bedrijfsbestemming.
Bedrijf
De bestemming 'Bedrijf' (artikel 3) geldt voor het bedrijf in het zuiden van het deelgebied De Hes-Oost, gelegen aan de Klingelbeekseweg. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend energie- en milieutechnische bedrijven toegestaan. Daarnaast is een binnenplanse afwijking opgenomen om ook andere bedrijven toe te staan, indien die qua hinder passend zijn in de omgeving.
De bestaande bebouwing valt binnen het bouwvlak en is hiermee positief bestemd. Buiten het bouwvlak zijn met een binnenplanse afwijking kleine bouwwerken die passend zijn binnen de bestemming zoals een fietsenstalling mogelijk.
De volgende bedrijven hebben een aparte bestemming en zijn binnen de bestemming 'Bedrijf' niet toegestaan; detailhandel, horeca-activiteiten, agrarische bedrijven, recreatiebedrijven, kantoren en seksinrichtingen.
Bedrijf - Nutsvoorziening
Deze bestemming is bedoeld voor nutsbedrijven of soortgelijke instellingen. Dit zijn bedrijven, gericht op de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, de verzorging van telecommunicatie of de afvoer en verwerking van afvalstoffen. De zendmast van Tennet in het noordoosten van het plangebied en het rioolgemaal langs de Klingelbeekseweg in het zuidwesten van het plangebied, zijn bestemd als 'Bedrijf -Nutsvoorziening' (artikel 4).
Er is gekozen om deze voorzieningen specifiek als nutsvoorziening te bestemmen. Een algemene bedrijfsbestemming maakt naast nutsvoorzieningen op deze locatie ook andere bestemmingen mogelijk en dat is hier niet wenselijk.
Naast de nutsvoorzieningen die expliciet zijn bestemd, zijn er nutsvoorzieningen van geringe omvang zoals transformatorstations en schakelhuisjes, die niet apart bestemd zijn. Voor dergelijke voorzieningen kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de bestemmingsregels.
5.3.3 Bos
Het gebied in het zuidwesten (ten westen van de spoorlijn en ten noorden van de Utrechtseweg) heeft de bestemming 'Bos' gekregen (Artikel 5). Hiermee sluit dit gebied qua bestemming aan bij het westelijk gelegen deel dat valt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Arnhem-Noord 2007'. De bestemming 'Bos' betekent dat dit gebied uitsluitend bestemd is voor bos met de bijbehorende recreatieve, landschappelijke, ecologische en bosbouwkundige functies. In dit artikel is een voorwaarde opgenomen dat voor de uitvoering van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders is vereist. Hiermee wordt het bos beschermd tegen werken en werkzaamheden die een negatief effect hebben op dit gebied.
5.3.4 Gemengd
De bestemming 'Gemengd' is een verzamelbestemming voor diverse functies. In dit bestemmingsplan komen twee vormen van deze bestemming voor Gemengd - 1 (Artikel 6) en Gemengd - 2 (Artikel 7) en binnen deze bestemmingen zijn verschillende functies toegestaan. Hieronder worden beide bestemmingen toegelicht.
Gemengd - 1
De bestaande bedrijven en kantoren in het deelgebied Den Brink, Mariëndaal en De Hes-Oost hebben deze bestemming gekregen. Binnen deze ruime bestemming zijn meerdere functies mogelijk, te weten:
- kantoren;
- dienstverlenend bedrijf;
- energie- en milieutechnologische bedrijven;
- horeca in de categorie a en b met een maximum van 2;
- maatschappelijke functies;
- nutsbedrijven;
- congresfaciliteiten.
Deze functies zijn onderling uitwisselbaar. Voor de energie- en milieutechnische bedrijven is in de begripsbepaling (artikel 1) een definitie opgenomen. Voor de horeca-inrichtingen en maatschappelijke functies is een beperking in aantal vierkante meters opgenomen in de specifieke gebruiksbepalingen.
Op Den Brink is één woning aanwezig. Deze woning is met een functieaanduiding toegestaan. De bijbehorende bijgebouwen zijn met een bouwaanduiding mogelijk gemaakt.
Gemengd - 2
De bebouwing in het deelgebied Rosande is bestemd als 'Gemengd - 2'. Ook binnen deze bestemming zijn meerdere functies toegestaan, te weten:
- energie- en milieutechnologische bedrijven;
- nutsbedrijven;
- congresfaciliteiten.
5.3.5 Groen
In het plangebied is veel groen aanwezig en dat is bestemd als 'Groen' (Artikel 8) of 'Groen - Landschapen park (Artikel 9).
In het Groenplan (zie paragraaf 3.5.5) is voor de groenvoorzieningen een onderscheid gemaakt tussen structureel groen en snippergroen. De groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming is het toegestaan om groen in de breedste zin (grasvelden, struiken, speelvelden) aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn de belangrijkste waterlopen en waterpartijen opgenomen in deze bestemming. Het aanleggen van voetpaden, fietspaden en voorzieningen voor bestemmingsverkeer zijn eveneens toegestaan. Wegen voor doorgaand autoverkeer en parkeren is niet toegestaan. Bij snippergroen wordt afhankelijk van de locatie gekozen voor de groenbestemming of de bestemming Verkeer-verblijfsgebied. Dit hangt af van de grootte van de groenzone en de ligging.
Bebouwing binnen de groenbestemming is uitsluitend toegestaan indien dit binnen de bestemming past zoals speeltoestellen en verlichting met een maximumbouwhoogte van 4 meter.
De grotere groengebieden die een landschappelijke, ecologische of recreatieve functie hebben, zijn bestemd als 'Groen - Landschap en park'. Dit is een zwaardere bestemming dan groen omdat hieraan een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is gekoppeld. Dat betekent dat binnen de bestemming een omgevingsvergunning noodzakelijk is om bepaalde werkzaamheden uit te voeren zoals het aanleggen van verharding en het kappen van bomen.
Binnen de bestemming 'Groen - Landschap en park' is geen bebouwing toegestaan. Er is wel een afwijking mogelijk indien kan worden aangetoond dat de bebouwing geen afbreuk doet aan het park. Het gaat dan om bebouwing die past binnen de bestemming zoals speeltoestellen waarbij een maximumbouwhoogte geldt van 4 meter.
In de groengebieden in het plangebied zijn op sommige plekken functies of bebouwing aanwezig die niet binnen de bestemming 'Groen' of 'Groen - Landschap en park' past. Deze functies of bebouwing zijn met een functieaanduiding alsnog toegestaan. Voordeel van een functieaanduiding is dat als de functie verdwijnt het terrein groen ingericht kan worden. Het gaat om de volgende gevallen:
- tennisbanen op Den Brink zijn toegestaan met een functieaanduiding 'tennisbaan';
- op de verschillende deelgebieden liggen parkeerterreinen en stroken met parkeerplaatsen in het groen. Deze parkeerterreinen zijn toegestaan met een functieaanduiding 'parkeerterrein';
- een fietsenstalling op Den Brink is toegestaan met een functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd';
- in het deelgebied Rosande ten zuiden van het voormalige Elektrum liggen twee restanten van de IJssellinie (zie ook paragraaf 4.10). Deze bebouwing is cultuurhistorisch waardevol en wordt met een functieaanduiding 'cultuurhistorie' bestemd.
5.3.6 Verkeer
De bestemming verkeer is opgedeeld in een drietal 'sub-bestemmingen' te weten:
- 1. Verkeer - Railverkeer (artikel 10);
- 2. Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 11);
- 3. Verkeer - Wegverkeer (artikel 12).
Hieronder wordt ingegaan op deze drie sub-bestemmingen
Verkeer - Railverkeer
De bestemming 'Verkeer - Railverkeer' is gegeven aan spoorwegen voor personen en goederenvervoer met bijbehorende paden en groenaanleg. Het bouwen van in de bestemming passende bebouwing zoals geluidwerende voorzieningen is mogelijk binnen deze bestemming tot een maximumbouwhoogte van 3 meter (gemeten vanaf bovenkant van het spoor).
In dit bestemmingsplan geldt deze bestemming voor de spoorlijn Arnhem - Nijmegen.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' geldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken (30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd.
De bestaande wegen op de Brink, Mariëndaal en de Hes zijn bestemd als Verkeer-verblijfsgebied.
In Mariëndaal wordt egelijk met de bouw van het nieuwe kantoor van Tennet de buiten ruimte opnieuw ingericht. De bestaande weg aan de noordzijde van dit deelgebied wordt iets verlegd en er worden parkeerplaatsen aangelegd. Voor een klein deel van deze weg is het nog onduidelijk hoe de weg exact komt te leggen. Om beide varianten mogelijk te maken is de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' hier breed ingetekend. Met de functieaanduiding 'weg' wordt geregeld dat de weg hier maximaal 6 meter breed mag zijn. Het overgebleven gebied moet groen worden ingericht.
Verkeer - Wegverkeer
De bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' is bedoeld voor wegen die een doorgaand karakter hebben. In dit plangebied is dat de Utrechtseweg. Dit is de enige weg waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Onder andere wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk in deze bestemming.
5.3.7 Water
De bestemming 'Water' (Artikel 13) is gelegd op de waterpartijen (sloten, vijvers, kolken en wielen) voorzover deze in het beheer zijn bij het waterschap of die met een landschappelijke of cultuurhistorische waarde. In dit bestemmingsplan geldt deze bestemming voor de Slijpbeek in het westen van het plangebied.
5.3.8 Wonen
Functie
De voormalige dienstwoningen aan de Klingelbeekseweg (behorende bij het Elektrum) zijn bestemd als 'Wonen' (artikel 14). Binnen de bestemming 'Wonen' zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning, inclusief de bijgebouwen (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 1/3 van de woning in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel, prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).
De dienstwoning op de Brink heeft een gemengde bestemming gekregen met de specifieke aanduiding dat wonen is toegestaan. Op die manier blijft het mogelijk om ter plaaste ook de gemengde functies uit te oefenen.
In de bestemming "Wonen" zijn woonwagens, woonschepen en bijvoorbeeld gevangenissen en asielzoekerscentra niet inbegrepen.
Bebouwingsmogelijkheden
Binnen de bestemming 'wonen' zijn twee zones te onderscheiden: de bouwzone en de onbebouwbare zone. De bouwzone omvat het eigenlijke woongebouw met, daar waar mogelijk en gewenst, uitbreidingsmogelijkheden. Als geen bebouwingspercentage is vermeld, mag deze gehele zone worden bebouwd in de aangegeven bouwhoogte, mits aan andere vereisten (bijvoorbeeld welstand) is voldaan.
De onbebouwbare zone is bedoeld voor tuinen, buurtgroen, speelplekken, woonstraten, trottoirs en parkeerplaatsen ten behoeve van de woonfunctie.
Voor een groot deel van de onbebouwbare zone geldt een bouwaanduiding 'bijgebouwen'. Dit betekent dat hier in afwijking van het bepaalde in artikel 21.1 hier buiten het bouwvlak mag worden gebouwd. Deze gronden met deze aanduiding zijn bedoeld voor garages, schuren en beperkte uitbreidingen aan het woonhuis, zoals serres. De maximale bouwhoogte van de bijgebouwen is 3 meter, exclusief kap. De maximale bouwhoogte voor uitbreidingen aan het woonhuis is gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag.
5.3.9 Dubbelbestemmingen
De SVBP 2008 geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkelbestemmingen en daar iets over zeggen. In dit bestemmingsplan zijn vijf dubbelbestemmingen opgenomen:
- Leiding - Hoogspanningsverbinding (Artikel 15);
- Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied) (Artikel 16);
- Waarde - Archeologie (hoge verwachting) (Artikel 17);
- Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting) (Artikel 18);
- Waarde - Geomorfologie (Artikel 19).
Leiding - Hoogspanningsverbinding
In het westen van het plangebied loopt van noord naar zuid een hoogspanningsleiding over het deelgebied Mariëndaal. Meer informatie over de hoogspanningsleiding is te vinden in paragraaf 4.4. De hoogspanningsleiding is beschermd met een dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en dat betekent dat deze gronden, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens zijn bestemd voor transport van electriciteit door een bovengrondse hoogspanningsleiding. In dit artikel zijn beperkingen opgenomen voor de bebouwing in de nabijheid van deze hoogspanningsverbinding.
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming geldt voor de zone in het gebied waarvoor een hoge archeologische verwachtingskans geldt. Dit artikel bevat een aantal naast de andere bestemmingsbepalingen geldende beschermende bouwvoorschriften en nadere eisen. De zone waarbinnen sprake is van een hoge archeologische verwachtingskans is op de plankaart nader aangeduid. Daarnaast is in de regels geregeld dat ter plaatse van de op de plankaart aangegeven zone een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden alleen mag worden afgegeven wanneer blijkt dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd. Daartoe geldt een onderzoeksplicht. De uitkomst van dit onderzoek is dat, voordat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt afgegeven, het inzichtelijk moet zijn dat hierbij geen archeologische waarden worden geroerd.
In de vigerende bestemmingsplannen is deze bestemming niet opgenomen en worden de archeologische waarden ook niet op een andere wijze beschermd.
Waarde - Geomorfologie
Ter bescherming van de ondergrondse watertoevoer voor de Slijpbeek is deze dubbelbestemming opgenomen. Deze dubbelbestemming regelt dat het verboden is om gebouwen en andere bouwwerken te bouwen of te slopen dieper dan 1,5 meter beneden maaiveld. Het is mogelijk om hiervan af te wijken indien wordt aangetoond dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de grondwaterstand en de leemlagen
Daarnaast is voor werkzaamheden die dieper dan 1,50 meter de grond in gaan een omgevingsvergunning benodigd. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan alleen verleend worden indien door middel van een geohydrologisch onderzoek is aangetoond dat geen leemlagen worden beschadigd.
In de vigerende bestemmingsplannen is deze bestemming niet opgenomen en worden de leemlagen ook niet op een andere wijze beschermd.
5.4 Vergelijking Met De Geldende Bestemmingsplannen
5.4.1 Algemeen
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid. Het geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht en veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.
Dit bestemmingsplan heeft voor het overgrote deel een conserverend karakter. De bestaande bebouwing en functies worden conform het huidige legale gebruik en volume bestemd. Gaf het geldende bestemmingsplan ruimere mogelijkheden dan er gerealiseerd zijn en is realisatie stedenbouwkundig en planologisch nog aanvaardbaar, dan wordt volgens die ruimere mogelijkheden bestemd.
In enkele gevallen vinden er wijzigingen plaats in de bestaande planologische situatie. Deze wijzigingen hebben over het algemeen een beheersmatig karakter of zijn doorgevoerd om binnen de bestaande ruimtelijke en functionele structuur meer flexibiliteit te bewerkstelligen. Daarnaast kunnen wijzigingen voortkomen als gevolg van legalisering van bestaand gebruik, mits dit planologisch wenselijk is.
In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de geldende bestemmingsplannen, de wijzigingen o.a. naar aanleiding van modernisering etc. en op verleende vrijstellingen.
5.4.2 Vergelijking geldende bestemmingsplannen
Algemeen
In principe is bij het opstellen van dit bestemmingsplan uitgegaan van het vertalen van de mogelijkheden uit de geldende bestemmingsplannen in dit bestemmingsplan. Op sommige punten is dat, vanwege de leeftijd van de geldende bestemmingsplannen en de opgenomen regelingen, niet mogelijk. Dat heeft onder andere te maken met het feit dat de oude regelingen achterhaald zijn en er nu volgens een landelijk opgelegde standaard bestemmingsplannen worden gemaakt.
Er zijn echter ook inhoudelijke argumenten waarom op sommige onderdelen gekozen is voor een andere wijze van bestemmen. Dit geldt onder andere voor het bestemmen van de parkeerterreinen en het park. Hieronder worden deze onderdelen toegelicht. Vervolgens wordt per deelgebied gekeken naar een vergelijking van de functionele en bebouwingsmogelijkheden.
Parkeren
Bij de bestaande gebouwen zijn in het verleden parkeerterreinen op maaiveld en in het groen gerealiseerd. Dit was vaak passend binnen de regelingen van de geldende bestemmingsplannen. In de toekomst wordt gestreefd naar een verdere versterking van de kwaliteiten van Arnhems Buiten als geheel en daarbij passende parkeeroplossingen (zie paragraaf 2.4.3). In dit bestemmingsplan vallen de bestaande parkeerplaatsen en -terreinen op maaiveld in de bestemmingen:
- Gemengd waarbij het parkeren grotendeels is gelegen in het deel van de bestemming dat niet mag worden bebouwd;
- Groen - Landschap en park waar met een functieaanduiding 'parkeerterrein' binnen de bestemming zijn toegestaan. Hiervoor is gekozen als de parkeerterreinen in het groen zijn gelegen en waar bescherming bijvoorbeeld gewenst is.
Het park
Arnhems Buiten is een groen gebied waarbij de bebouwing een ondergeschikte rol speelt. De bebouwing is gelegen ín het groen (zie paragraaf 2.3 en 4.7). Dit beeld is niet terug te zien in de geldende bestemmingsplannen. Binnen deze plannen komt een groenbestemming niet voor. De gronden zijn allemaal bestemd voor stedelijke functies waarbinnen bijvoorbeeld parkeren is toegestaan.
Deze wijze van bestemmen komt niet overeen met de huidige situatie en met het gewenste beeld voor Arnhems Buiten. Daarom is gekozen om de bestaande situatie te bestemmen en niet de regelingen uit de geldende bestemmingsplannen één-op-één over te nemen. Er is gekozen om het aanwezige groen te bestemmen als 'Groen' en 'Groen - Landschap en park'. De bebouwing en de direct omliggende gronden hebben wel een bestemming gekregen waarbinnen stedelijke functies en bebouwing zijn toegestaan. Een beschrijving van deze bestemmingen is terug te vinden in paragraaf 5.3.
Deelgebieden
Het plangebied bestaat - zoals eerder aangegeven - uit vier deelgebieden. Voor een analyse van de geldende bestemmingsplannen en de bouw- en gebruiksmogelijkheden kan dezelfde indeling worden aangehouden. Hieronder wordt per deelgebied aangegeven wat het geldende bestemmingsplan is en welke bouw- en gebruiksmogelijkheden het gebied heeft. Vervolgens wordt dit vergeleken met de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt.
Afbeelding 5.1 Deelgebieden
Mariëndaal
Geldend bestemmingsplan:
Noordelijk gedeelte gemeente Arnhem (vastgesteld 23-6-1961 en goedgekeurd 24-6-1961).
Bestemmingen:
Voor het deelgebied Mariëndaal geldt de bestemming: 'Instellingen van openbaar nut'. De voorschriften luiden: Op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen direct of indirect ten dienste van openbare nutsbedrijven of daarmede naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders gelijk te stellen instellingen worden gebouwd met aanhorigheden, waaronder dienstwoningen.
Dit betekent dat bedrijven en kantoren die zich bezig houden met electriciteit, water, leidingen etc passen binnen deze bestemming. Het college had ook de mogelijkheid om gelijksoortige bedrijven hier toe te staan.
Voor de bebouwing geldt artikel IV: Bijzondere voorwaarden door B&W te stellen. Dit betekent dat het college de grenzen zowel qua oppervlak als qua hoogte bepaald.
Vergelijking:
In dit bestemmingsplan is het open gebied van Mariëndaal bestemd als 'Groen - Landschap en park. Het doel is om hiermee de groene landschappelijke uitstraling van het gebied te beschermen. De bebouwing en direct omliggende gronden is bestemd als 'Gemengd - 1'. Binnen deze bestemming zijn meerdere functies toegestaan onder andere energie- en milieutechnologische bedrijven, kantoren en nutsbedrijven. Dit betekent dat de gebruiksmogelijkheden iets zijn vergroot om hiermee aan te sluiten bij de bestaande gebruiksmogelijkheden van het deelgebied Den Brink.
In Mariëndaal heeft Tennet onlangs een nieuw kantoor gerealiseerd. Tennet is een bedrijf dat past binnen het oude en het nieuwe bestemmingsplan.
Met de bebouwingsregels is aansluiting gezocht bij de bebouwing die nu aanwezig is. De bebouwingsregels uit het geldende bestemmingsplan waren te ruim en daarmee zouden de aanwezige landschappelijke waarden onvoldoende worden beschermd.
Den Brink:
Geldend bestemmingsplan:
Algemeen uitbreidingsplan in onderdelen voor de gemeente Arnhem (vastgesteld 29-3-1943 en goedgekeurd 24-5-1944).
Bestemming:
Voor het deelgebied Den Brink geldt de bestemming: "Bijzondere gebouwen". In de voorschriften is voor deze bestemming alleen bepaald wat er niet mag. De volgende functies zijn uitgesloten: een werkplaats, een fabriek, een opslagplaats en wonen. Alle andere functies waren toegestaan. Er is toen dus gekozen voor een ruime bestemming met veel gebruiksmogelijkheden.
Vergelijking:
In het geldende bestemmingsplan zijn alle functies toegestaan behalve degene die expliciet zijn uitgesloten. Dat is een erg ruime bestemming en in het nieuwe bestemmingsplan is de bestemming iets ingeperkt. Voor de bebouwing is gekozen voor de bestemming 'Gemengd - 1'. Binnen deze bestemming zijn meerdere functies toegestaan zoals energie- en milieutechnologische bedrijven, kantoren, horeca in de categorie a en b, maatschappelijke functies en nutsbedrijven. Voor de horecabedrijven en de maatschappelijke functies is een maximum aantal en een maximum oppervlakte opgenomen.
Arnhems Buiten, met name het deelgebied Den Brink, is een kantoren-/bedrijvenpark dat zich richt op bedrijven in de energie en milieutechnologie. Deze bedrijven zijn dan ook toegestaan binnen deze bestemming. Daarnaast zijn ook diverse andere functies toegestaan. Voor horeca is een maximum aantal van twee bedrijven toegestaan. Horeca kan een meerwaarde zijn voor het businesspark en daarom zijn twee bedrijven toegestaan. Dit maximum is opgenomen omdat in het gemeentelijk horecabeleid (zie paragraaf 3.6.3) is aangegeven dat horeca in de wijken een verzorgende functie moet hebben en langs de radialen een bovenwijkse of stedelijke functie. Er is nu één horecabedrijf aanwezig op Den Brink en dat betekent dat er nog ruimte is voor één.
De bestaande bebouwing is met bouwvlakken en maximumbouwhoogte vastgelegd. Hiervoor is gekozen om de landschappelijke waarden van het gebied en de cultuurhistorische waarden van de bebouwing te beschermen.
De Hes-Oost
Geldend bestemmingsplan:
Bestemmingsplan Hesweg – Klingelbeekseweg (vastgesteld 25-6-1979 en goedgekeurd 3-6-1980).
Bestemmingen:
Voor dit gebied gelden twee bestemmingen. Voor het noordelijk deel geldt:
- “Instelling van openbaar nut, klasse XIII-A”, uitsluitend bestemd voor het gebruik ten behoeve van kantoren, ontvangstgebouwen, expositie- en informatieruimten.
De bebouwing is toegestaan binnen het bouwvlak. Hierbinnen is een bebouwingspercentage opgenomen en een maximumbouwhoogte.
Voor het zuidelijk deel (direct grenzend aan de Klingelbeekseweg) geldt:
- “Handel en nijverheid klasse XII”, uitsluitend bestemd voor gebruik t.b.v. bedrijven in de categorie 1,2,3 en 4, zoals opgenomen in de bedrijvenlijst
Ook hier is een bouwvlak opgenomen (er geldt geen bebouwingspercentage) en de maximale bouwhoogte is 6 meter.
Vergelijking:
In dit bestemmingsplan is het opengebied bestemd als 'Groen - Landschap en park. Het doel is om hiermee de groene landschappelijke uitstraling van het gebied te beschermen. De Slijpbeek die in dit deelgebied ligt heeft de bestemming "Water". Met de bestemmingen is aansluiting gezocht bij de bestemmingen uit het geldende bestemmingsplan.
- De bebouwing in het noordelijk deel is bestemd als 'Gemengd - 1'. Binnen deze bestemming zijn naast energie- en milieutechnologische bedrijven en nutsbedrijven ook kantoren, dienstverlenende bedrijven en congresfaciliteiten toegestaan. Dit betekent dat de gebruiksmogelijkheden iets zijn vergroot en dat sluit aan bij het multifunctionele gebruik van het bestaande bedrijfspand.
Het bouwvlak ligt strak om het bestaande gebouw en de maximumbouwhoogte is conform de bestaande hoogte van het gebouw (13 meter). - De bebouwing in het zuidelijk deel is bestemd als 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend energie- en milieutechnische bedrijven toegestaan. Daarnaast is een binnenplanse afwijking opgenomen om ook andere bedrijven toe te staan, indien die qua hinder passend zijn in de omgeving.
De bestaande bebouwing is positief bestemd.
Met de bebouwingsregels is aansluiting gezocht bij de bebouwing die nu aanwezig is en die op basis van het geldende bestemmingsplan mogelijk is.
Rosande:
Geldend bestemmingsplan:
Bestemmingsplan Hesweg – Klingelbeekseweg (vastgesteld 25-6-1979 en goedgekeurd 3-6-1980)
Bestemmingen:
Voor dit gebied geldt de bestemming “Instelling van openbaar nut, klasse XIII-B”, uitsluitend bestemd t.b.v. beproevingsgebouwen, laboratoria en de doeleinden zoals genoemd in klasse XIII-A.
Er is een groot bouwvlak ingetekend dat volledig volgebouwd mag worden met een maximale bouwhoogte van 13,50 meter.
Vergelijking:
- In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als "Gemengd - 2". Binnen deze bestemming zijn onder andere energie- en milieutechnologische bedrijven, nutsbedrijven en congresfaciliteiten toegestaan. Met deze bestemming is aansluiting gezocht bij de geldende bestemming en de bestaande gebruiksmogelijkheden.
- Binnen de bestemming "Instelling van openbaar nut, klasse XIII-B” waren ook drie dienstwoningen gebouwd. Deze woningen zijn al jaren niet meer als dienstwoning in gebruik maar worden als reguliere woningen gebruikt. In dit bestemmingsplan is gekozen om deze woningen ook als zodanig te bestemmen. Dat betekent dat deze drie woningen zijn bestemd als 'Wonen'.
Met de bebouwingsregels is aansluiting gezocht bij de bebouwing die nu aanwezig is, in afwachting op de toekomstige ontwikkelingen.
5.4.3 Modernisering en nieuwe wetgeving
In 2008 is een landelijke standaard voor bestemmingsplannen ingevoerd. De vigerende bestemmingsplannen die worden herzien met dit bestemmingsplan zijn vóór 2008 opgesteld en in werking getreden. Hierdoor kan het voorkomen dat in dit bestemmingsplan noodzakelijkerwijs aanpassingen of wijzigingen zijn doorgevoerd ten opzichte van de huidige plannen. Deze wijzigingen hebben niet zozeer betrekking op de juridische (gebruiks- en bouw)mogelijkheden maar meer op de naamgeving en verbeelding van de bestemmingen. Naast de wijzigingen vanuit de standaardisering is in de loop der jaren ook de methodiek van bestemmen binnen de gemeente Arnhem op kleine onderdelen gewijzigd. Daarnaast is er ook nieuwe wet- en regelgeving vooral met betrekking tot milieu- en omgevingsaspecten die moeten worden verwerkt in bestemmingsplannen. Dit heeft geleid tot de volgende wijzigingen ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen:
Archeologische waarden
Binnen de gemeente Arnhem is nieuw beleid op het gebied van archeologie vastgesteld (zie paragraaf 4.9). Het beleid houdt o.a. in dat voor het gehele grondgebied in kaart is gebracht wat de archeologische verwachting is. In een deel van Arnhems Buiten is vanwege de historie (zie paragraaf 4.9) de kans op archeologische vondsten hoog. Deze gebieden zijn op de plankaart aangegeven. Voor deze gebieden is voor grote bodemingrepen een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden noodzakelijk. De feitelijke consequentie is dat bij grotere bodemingrepen een archeologisch onderzoek verplicht is. Dit was niet geregeld in de vigerende bestemmingsplannen.
5.5 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Een actualisatie van de voorgenoemde nota handhaving is in voorbereiding. Er is echter geen aanleiding om de bovenstaande uitgangspunten te wijzigen. Het is echter niet reëel om te pretenderen alle strijdigheden op het vlak van bouwregelgeving binnen redelijke termijn op te sporen en daar ook actie op te ondernemen. Daarom zal in deze actualisatie een prioriteitsstelling worden opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht zal worden besteed.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in werking treden c.q. het in ontwerp ter visie leggen van een bestemmingsplan. Als gevolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures geregistreerd worden.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 11.250). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.
5.6 Exploitatie
Het bestemmingsplan "Arnhems Buiten" is beheermatig van aard. De uitvoering van het bestemmingsplan brengt geen kosten met zich mee. Een onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid kan achterwege gelaten worden.
In dit bestemmingsplan worden aan de Klingelbeekseweg drie (voormalige dienst)woningen mogelijk gemaakt. Dit was tot nu toe niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Omdat er een woonbestemming wordt toegevoegd, is er sprake van een aangewezen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Bij een aangewezen bouwplan stelt de gemeenteraad in principe een exploitatieplan op, tenzij het totaal van de exploitatiebijdragen dat kan worden verhaald minder bedraagt dan €10.000. Omdat in dit geval de bijdragen onder de €10.000 blijven is er sprake van een uitzondering als genoemd in artikel 6.2.1.a onder a Bro en wordt geen exploitatieplan opgesteld.
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Artikel 3.1.1 Bro Overleg En Vooroverleg
In het kader van artikel 3.1.1. Bro is het concept bestemmingsplan opgestuurd naar het Waterschap, gemeente Renkum en Alliander. Daarnaast is het bestemmingsplan ter informatie naar ProRail, NS Railinfrastructuur, TCN, Tennet, Giesbers Gebiedsontwikkeling en de Wijkverenigingen Hoogstede en Heijenoord/Lombok gestuurd.
De opmerkingen van de gemeente Renkum zijn deels verwerkt in het bestemmingsplan. Ook heeft Giesbers Gebiedsontwikkelingen opmerkingen gemaakt welke verwerkt zijn in het ontwerp-bestemmingsplan.
Tennet, Alliander en de wijkvereniging Hoogstede hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan. De overige instanties hebben niet gereageerd.
6.2 Terinzagelegging (Ontwerp-bestemmingsplan)
Het ontwerp-bestemmingsplan 'Arnhems Buiten' heeft vanaf 7 februari 2013 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is ingediend door MCE Ontwikkeling C.V., ontwikkelaar van het nieuwe Tennet gebouw op Mariëndael. Deze zienswijze heeft geleid tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Deze wijziging is terug te vinden in het raadsbesluit behorende bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 17 juni 2013 vastgesteld.