KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Centrum
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Kantoor
Artikel 7 Maatschappelijk
Artikel 8 Sport
Artikel 9 Tuin
Artikel 10 Verkeer
Artikel 11 Water
Artikel 12 Wonen - 1
Artikel 13 Wonen - 2
Artikel 14 Wonen - 3
Artikel 15 Leiding - Riool
Artikel 16 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 17 Anti-dubbeltelregel
Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 19 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 20 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 21 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
Artikel 23 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Barneveld
2.2 Begrenzing Plangebied
2.3 Geldende Bestemmingen
2.4 Ontstaansgeschiedenis
2.5 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Functies
3.2 Ontwikkelingen
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
4.2 Provincie
4.3 Waterschap Vallei En Eem
4.4 Gemeente
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Archeologie
5.2 Bodem
5.3 Cultuurhistorie
5.4 Ecologie
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Geluid
5.7 Geur
5.8 Leidingen
5.9 Luchtkwaliteit
5.10 Milieuzonering
5.11 Natuur En Landschap
5.12 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
6.2 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Voorontwerp
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging
Bijlage 1 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 2 Ontwerpbesluit
Bijlage 3 Raadsbesluit
Bijlage 4 Nota Zienswijzen
Bijlage 5 Staat Van Wijzigingen

Barneveld-Noord

Bestemmingsplan - gemeente Barneveld

Onherroepelijk op 24-12-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.2 Aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Aanlegvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder sub a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.6 Algemene wet bestuursrecht

wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.7 Ambachtelijk bedrijf

een bedrijf waar overwegend door middel van handwerk producten worden vervaardigd, bewerkt, onderhouden of hersteld;

1.8 Archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.9 Autobox

een gebouw bestemd voor de stalling van auto's, andere vervoermiddelen en caravans;

1.10 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 Bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.12 Bedrijf

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.13 Bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.15 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.1004.0003 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.17 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 Bijgebouw

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de hoofdbestemming, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.19 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.22 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.24 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.27 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 Dienstverlening

het verlenen van economische diensten aan derden;

1.29 Erf

bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;

1.30 Gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 Gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.32 Geluidsgevoelige functies

bewoning of ander geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.33 Geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.34 Hogere waarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;

1.35 Hoofdgebouw

een (deel van een) gebouw, dat vanwege zijn indeling en uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel of bouwvlak moet worden aangemerkt en waartoe eventuele uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen niet worden gerekend;

1.36 Horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfuncties;

1.37 Hulpdiensten

Brandweer, politie en ambulance;

1.38 Kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.39 Kantoor- en/of praktijkruimte

een niet voor bewoning bestemd gedeelte van een woning of gebouw bij een woning, dat uitsluitend dient voor de uitoefening van beroepsactiviteiten van de bewoner van de woning op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied;

1.40 Kwetsbaar object

woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoren, hotels en restaurants, winkels, kampeer- en andere recreatieterreinen en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.41 Landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.42 Maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.43 Maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.44 Nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.45 Natuur(wetenschappe)lijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.46 Ondergronds bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;

1.47 Ontheffing

een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub c, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.48 Overkapping

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;

1.49 Peil

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.50 Plan

het bestemmingsplan 'Barneveld-Noord' van de gemeente Barneveld;

1.51 Productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.52 Recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.53 SBI-Code

Standaard Bedrijf Indelingscode van het Centraal Bureau voor Statistiek;

1.54 Staat van Bedrijfsactiviteiten

als bijlage(n) bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst(en) van bedrijven en instellingen;

1.55 Uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.56 Uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.57 Uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.58 Verbeelding

De bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven.

1.59 Vloeroppervlak

grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;

1.60 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;

1.61 Voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.62 Voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.63 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.64 Wgh-inrichting

een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 1.1 derde lid van de Wet Milieubeheer en artikel 1 van de Wet geluidhinder en genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

1.65 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.66 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.67 Woningwet

Wet van 29 augustus 1991, Stb. 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 De hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.8 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk

onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;

2.9 De oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.10 Het vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.

2.11 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van:
    1. 1. bedrijven die zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) onder de categorieën A en B, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is ook het specifieke, met die aanduiding corresponderende bedrijf toegestaan;
      Aanduiding Bedrijf SBI-code (2008) Maximale milieucategorie
      (sb-4) specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf 41 / 42 / 43 3.2
      (sb-3) specifieke vorm van bedrijf - betonmortelcentrale 2363 4.2
      (sb-7) specifieke vorm van bedrijf - fabriek voor eiersorteer- en verpakkingsmachines 27 / 28 / 33 / 2561 / 3311 4.1
      (sb-8) specifieke vorm van bedrijf - fabriek voor kunststof fietsonderdelen 222 / 255 / 331 4.1
      (sb-1) specifieke vorm van bedrijf - groothandel in aardappelen en zaden 466 / 469 2
      (sb-11) specifieke vorm van bedrijf - groothandel in melk en zuivelproducten 4632 / 4633 3.1
      (sb-9) specifieke vorm van bedrijf - hondenfokbedrijf 0149 3.1
      (sb-2) specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerkingsbedrijf 255 / 331 3.2
      (sb-12) specifieke vorm van bedrijf - productie van prefab beton 2369 4.2
      (sb-5) specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf 494 3.2
      (sb-10) specifieke vorm van bedrijf - veevoederfabriek 1091 4.1
      (vm) verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg 473 2
      (sb-6) specifieke vorm van bedrijf - Wgh-inrichting
    2. 2. bedrijven die zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) onder de categorieën A en B, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is alleen het specifieke, met die aanduiding corresponderende bedrijf toegestaan;
      Aanduiding Bedrijf
      (hv) hovenier
      (nb) nutsbedrijf
      (nv) nutsvoorziening
      (op) opslag
      (wt) windturbine
      (zo) zend-/ontvangstinstallatie
    3. 3. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen, textiel, schoeisel en lederwaren, en huishoudelijke artikelen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan;
  3. c. tuinen, erven en terreinen;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. wegen, straten en paden;
  7. g. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid;
    4. d. de goede milieusituatie; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.3 van toepassing.

3.4 Ontheffing van de bouwregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 3.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
    3. c. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 3.2.4 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m;
    4. d. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 3.2.4 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van 4 m;
    5. e. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 3.2.1, sub e, f en/of g mits de bereikbaarheid van de bebouwing voor hulpdiensten voldoende is gewaarborgd.
  2. 2. De in deze bepaling genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid
    4. d. de milieusituatie; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  3. 3. Bij het verlenen van een ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.1 van toepassing.

3.5 Specifieke gebruiksregels

De opslag van goederen is niet toegestaan op gronden die onbebouwd dienen te blijven volgens artikel 3.2.1, sub e, f en g.

3.6 Ontheffing van de gebruiksregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 3.1, sub a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën A en B, mits het geen Wgh-inrichtingen en Bevi-inrichtingen betreft.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 3.1, ten behoeve van de vestiging van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder categorie C dan wel daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven, mits:
    1. a. de gevolgen voor omliggende woningen niet onevenredig ongunstiger zijn dan de invloed van in artikel 3.1, sub a onder 1 bedoelde bedrijven; en
    2. b. het functioneren van één of meer bedrijven, die reeds in de omgeving daarvan aanwezig zijn, niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed.
  3. 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 3.1, sub a onder 2 voor het (be)bouwen en gebruiken van gronden en bouwwerken voor een ander bedrijf dan volgens de aanduiding op de verbeelding is toegestaan, mits dat bedrijf is genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) onder de categorieën A en B.
  4. 4. Bij het verlenen van een ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.1 van toepassing.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen, dit met inachtneming dat een wijziging betrekking kan hebben op het toevoegen van soorten bedrijven, het afvoeren van soorten bedrijven en het wijzigen van de categorie-indeling van soorten bedrijven.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Bedrijf' wordt gewijzigd in de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Tuin'. Met inachtneming van de volgende regels:
    1. a. niet meer dan 1 woning per 300 m2 van het bestemmingsvlak 'Bedrijf';
    2. b. de woningen dienen georiënteerd te zijn op de weg;
    3. c. de voorgevel van de woning dient te staan in de voorgevelrooilijn van aansluitende bebouwing;
    4. d. de minimale perceelsbreedte per woning 14 m en de minimale diepte 23 m bedraagt;
    5. e. de omvang en de goot- en bouwhoogte dient aan te sluiten bij de omvang en goot- en bouwhoogten in de directe omgeving van het perceel;
    6. f. na wijziging is het bepaalde in artikel 12 'Wonen - 1' en artikel 9 'Tuin' van overeenkomstige toepassing;
    7. g. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
    8. h. aangetoond dient te worden dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering;
    9. i. voldaan wordt aan alle geldende milieukwaliteitseisen, zo:
      • moet de kwaliteit van de bodem geschikt zijn voor de beoogde functie; en
      • mag de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
      • moet worden voldaan aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij;
    10. j. gegarandeerd is dat de door de gemeente gemaakte grondexploitatiekosten op de particuliere grondeigenaren binnen het te exploiteren gebied verhaald worden;
    11. k. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de woonsituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  3. 3. Bij het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.2van toepassing.

Artikel 4 Centrum

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;
  2. b. gebouwen ten behoeve van:
    1. 1. detailhandel, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel uitgesloten' of ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is alleen de specifieke, met die aanduiding corresponderende detailhandelsvoorziening toegestaan;
      aanduiding Detailhandel
      (su) supermarkt
      (tc) tuincentrum
    2. 2. horeca, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'horeca uitgesloten';
    3. 3. dienstverlening, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening uitgesloten';
  3. c. parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. wegen en paden;
  2. e. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. f. tuinen, erven en terreinen;
  2. g. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. de sociale veiligheid; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.3 van toepassing.

4.4 Ontheffing van de bouwregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 4.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 4.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  3. 3. De in deze bepaling genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid
    4. d. de milieusituatie; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  4. 4. Bij het verlenen van een ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.1 van toepassing.

4.5 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. Woningen zijn niet toegestaan op de begane grond aan de zijde van de voorgevel(s) van het gebouw, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  2. 2. Ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel uitgesloten' is geen detailhandel toegestaan;
  3. 3. Ter plaatse van de aanduiding 'horeca uitgesloten' is geen horeca toegestaan;
  4. 4. Ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening uitgesloten' is geen dienstverlening toegestaan;
  5. 5. Voor zover detailhandel dan wel horeca niet expliciet zijn uitgesloten, zijn deze functies alleen toegestaan op de begane grond, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - detailhandel en horeca', want daar zijn deze functies tevens op de verdieping toegestaan.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. paden;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'geluidsscherm' ook voor een geluidsscherm;

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. verhardingen;
  2. h. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 3 m bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' want daar geldt de maximale bouwhoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  3. 3. De bouwhoogte van een geluidsscherm mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is weergegeven;
  4. 4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen, behoudens palen en masten waarvoor een maximale bouwhoogte van 9 m geldt.

5.3 Ontheffing van de gebruiksregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 5.1 ten behoeve van het aanleggen van in- en uitritten om aangrenzende gebouwen en terreinen te kunnen bereiken en verlaten. De breedte van een in- en uitrit mag niet meer dan 4 m bedragen.
  2. 2. De in deze bepaling genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid; en
    3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  3. 3. Bij het verlenen van de ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.1 van toepassing.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Groen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin'.
  2. 2. Bij het wijzigen van het plan is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.2 van toepassing.

Artikel 6 Kantoor

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van kantoren;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. wegen en paden;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. e. tuinen, erven en terreinen;
  2. f. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid; en
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.3 van toepassing.

6.4 Ontheffing van de bouwregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 6.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 6.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  3. 3. De in deze bepaling genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid
    4. d. de milieusituatie; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  4. 4. Bij het verlenen van de ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.1 van toepassing.

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is alleen de specifieke, met die aanduiding corresponderende maatschappelijke voorziening toegestaan;
    aanduiding Maatschappelijke voorzieningen
    (bp) begraafplaats
    (bi) bibliotheek
    (brk) brandweerkazerne
    (sm-1) specifieke vorm van maatschappelijk - dorps- buurt- en clubhuis
    (gz) gezondheidszorg
    (sm-2) specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang
    (sm-4) specifieke vorm van maatschappelijk - gymzaal
    (mz) militaire zaken
    (od) openbare dienstverlening
    (on) onderwijs
    (sm-3) specifieke vorm van maatschappelijk - politie
    (re) religie
    (zoi) zorginstelling
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan;

met de daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. speelvoorzieningen;
  5. g. water;

met de daarbij behorende:

  1. h. tuinen, erven en terreinen;
  2. i. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid; en
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.3 van toepassing.

7.4 Ontheffing van de bouwregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 7.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 7.2.1 voor verhoging van gedeelten van het hoofdgebouw, die om technische redenen boven het dakvlak moeten uitsteken, mits:
    1. a. het bewuste gedeelte niet meer dan 3 m hoger is dan de op de verbeelding weergegeven bouwhoogte; en
    2. b. de te verhogen gedeelten maximaal 10% van de oppervlakte van de het hoofdgebouw beslaan.
  3. 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 7.2.3 voor vergroting van de totale oppervlakte tot 60 m², mits de leefbaarheid van de woonomgeving niet onevenredig wordt aangetast.
  4. 4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 7.2.4 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  5. 5. De in deze bepaling genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid;
    4. d. de milieusituatie; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  6. 6. Bij het verlenen van een ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.1 van toepassing.

7.5 Ontheffing van de gebruiksregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 7.1 voor het (be)bouwen en gebruiken van gronden en bouwwerken voor een andere maatschappelijke voorziening, als genoemd in de tabel onder artikel 7.1, mits vanuit ruimtelijk en milieutechnisch oogpunt aanvaardbaar.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 7.1, voor ondergeschikte detailhandel en horeca die is gerelateerd aan de maatschappelijke voorziening die is aangeduid op de verbeelding, mits de leefbaarheid van de woonomgeving niet onevenredig wordt aangetast.
  3. 3. Bij het verlenen van de ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.1 van toepassing.

Artikel 8 Sport

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportterreinen;
  2. b. gebouwen ten behoeve van sportieve doeleinden, met de daarbij behorende voorzieningen, zoals een kantine;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. wegen en paden;
  2. e. parkeervoorzieningen;
  3. f. water;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. speelvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. i. tuinen, erven en terreinen;
  2. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid; en
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.3 van toepassing.

8.4 Ontheffing van de bouwregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 8.2.3 voor de bouw van tribunes, mits:
    1. a. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
    2. b. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 5% van het bestemmingsvlak.
  2. 2. De in deze bepaling genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid;
    4. d. de milieusituatie; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  3. 3. Bij het verlenen van een ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.1 van toepassing.

Artikel 9 Tuin

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen

met de daarbij behorende:

  1. b. verharding, waaronder in- en uitrit;
  2. c. bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

alsook:

  1. d. uitbouwen van een hoofdgebouw dat op aangrenzende gronden is gelegen.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie
    3. c. de verkeersveiligheid; en
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.3 van toepassing.

9.4 Ontheffing van de bouwregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 9.2.2 voor het (deels) bouwen van een overkapping van maximaal 18 m2 mits de leefbaarheid van de woonomgeving niet onevenredig wordt aangetast.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 9.2 ten behoeve van het bouwen van kleine bouwwerken, zoals een prieel, plantenkas, hondenkennel, volière of houtberging met in acht name van de volgende bepalingen:
    1. a. de gezamenlijke oppervlakte van kleine bouwwerken op gronden van één bouwperceel mag niet meer dan 10 m² bedragen;
    2. b. de goothoogte van gebouwen en de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen.
  3. 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 9.2, ten behoeve van het bouwen van trappenhuizen, liftschachten en portieken bij gestapelde woningen, als bedoeld in artikel 13.1, met in acht name van de volgende bepalingen:
    1. a. de goothoogte van een trappenhuis en van een liftschacht mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de gestapelde woningen waaraan zij worden gebouwd, vermeerderd met 3 m;
    2. b. de goothoogte van een portiek mag niet meer dan 3 m bedragen.
  4. 4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 9.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  5. 5. De in deze bepaling genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid;
    4. d. de milieusituatie; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  6. 6. Bij het verlenen van de ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.1 van toepassing.

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  5. e. bermen;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'geluidsscherm' ook voor een geluidsscherm;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg' ook voor spoorweg;

met de daarbij behorende:

  1. h. gebouwen ten behoeve van de spoorweg, ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg';
  2. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen.

10.2 Bouwregels

  1. 1. Ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg' mag een gebouw uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
  2. 2. Het bebouwingspercentage binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' is weergegeven.
  3. 3. De goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' is weergegeven.
  4. 4. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  5. 5. Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
    1. a. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 4 m bedragen;
    2. b. de bouwhoogte van palen, masten en verwijsborden mag niet meer dan 9 m bedragen;
    3. c. de bouwhoogte van een geluidsscherm mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is weergegeven;
    4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen.

10.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. de verkeersveiligheid;
    2. b. de sociale veiligheid; en
    3. c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.3 van toepassing.

10.4 Ontheffing van de bouwregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 10.2 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken tot een bouwhoogte van 10 m;
  2. 2. De in deze bepaling genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid.
  3. 3. Bij het verlenen van de ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.1 van toepassing.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Verkeer' wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin'.
  2. 2. Bij het wijzigen van het plan is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.2 van toepassing.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

11.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

Artikel 12 Wonen - 1

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen (niet zijnde gestapelde woningen);
  2. b. aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  3. c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' alleen voor standplaats(en) van woonwagen(s) met één berging en één gebouw voor sanitaire voorziening per standplaats;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tevens voor kantoor;

met de daarbij behorende:

  1. f. tuinen en erven;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. de sociale veiligheid; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.3 van toepassing.

12.4 Ontheffing van de bouwregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 12.2.1 ten behoeve van het situeren van de voorgevel van een woning tot ten hoogste 5 m uit de bedoelde grens van een bouwvlak.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 12.2.1 en toestaan dat de bouw- en/of goothoogte van een woning, zoals weergegeven op de verbeelding, word(en) vergroot met maximaal 3 m.
  3. 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 12.2.2 en toestaan dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen maximaal 30% bedraagt.
  4. 4. De in deze bepaling genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid;
    4. d. de milieusituatie; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  5. 5. Bij het verlenen van de ontheffing is de procedure zoals weergegeven in 21.1 van toepassing.

12.5 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van één of meer aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden;
    1. a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    2. b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    3. c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
    4. d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.

12.6 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de op de verbeelding weergegeven bouwvlakken worden gewijzigd dan wel op de verbeelding nieuwe bouwvlakken worden weergegeven, mits:
    1. a. de geluidbelasting door het verkeer op geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de woonsituatie;
      • de verkeersveiligheid; en
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het wijzigen is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.2 van toepassing.

Artikel 13 Wonen - 2

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gestapelde woningen, met bijbehorende trappenhuizen, liftschachten en portieken;
  2. b. bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. c. tuinen en erven;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.2 Bouwregels

Artikel 14 Wonen - 3

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. autoboxen

met de daarbij behorende:

  1. b. tuinen, erven en terreinen.

14.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen uitsluitend autoboxen worden gebouwd.
  2. 2. Voor het bouwen van bebouwing als bedoeld in het eerste lid gelden de volgende bepalingen:
    1. a. de bebouwing mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    2. b. de goot- en bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
    3. c. de oppervlakte van een autobox mag niet meer dan 25 m2 bedragen.

Artikel 15 Leiding - Riool

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van een rioolpersleiding.

15.2 Bouwregels

Op de in het eerste lid bedoelde gronden mag in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald niet worden gebouwd met uitzondering van gebouwtjes ten behoeve van het leidingbeheer, met per gebouwtje een maximale bebouwde oppervlakte van 100 m2.

15.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 15.2 voor wat betreft het oprichten van bebouwing overeenkomstig de ter plaatse geldende bestemming, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van de rioolpersleiding, in verband waarmee de leidingbeheerder wordt gehoord.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 2

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

16.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 100 m2 bedraagt.

16.3 Ontheffing van de bouwregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van artikel 16.1 en 16.2 ten behoeve van het (ondergronds) bouwen van bouwwerken, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. a. Een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. b. Indien uit het in het eerste lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de ontheffing zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen op voorwaarde dat:
      • technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; en/of
      • opgravingen worden verricht; en/of
      • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.
  2. 2. Bij het verlenen van de ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.1 van toepassing.

16.4 Aanlegvergunning

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - archeologie 2' verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,4 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,4 m onder het maaiveld.
  2. 2. Het in artikel 16.4, eerste lid, sub a, vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
    3. c. de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.
  3. 3. De aanlegvergunning kan alleen worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de archeologische waarden van de gronden.

16.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.
  2. 2. Bij het wijzigen is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.2 van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels

18.1 Vrijwaringszone - Spoor

Ongeacht de bestemming zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - Spoor' tevens bestemd voor het railverkeersbelang.

Artikel 19 Algemene Ontheffingsregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
  2. 2. Een ontheffing, als bedoeld in het eerste lid, kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de ontheffing kan worden voorkomen.
  3. 3. Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in het eerste en tweede lid is de procedure van toepassing zoals weergegeven in artikel 21.1.

Artikel 20 Algemene Wijzigingsregels

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:
    1. a. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
    2. b. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
  2. 2. Bij het wijzigen is de procedure van toepassing zoals weergegeven in artikel 21.2.

Artikel 21 Algemene Procedureregels

21.1 Procedure bij het verlenen van een ontheffing

Voor een besluit tot verlening van ontheffing geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg.
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

21.2 Procedure bij het wijzigen van het plan

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

21.3 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg.
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  4. 4. Bij het verlenen van een ontheffing is de procedure zoals weergegeven in artikel 21.1 van toepassing.

22.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Barneveld-Noord' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

d.d. tot vaststelling.

Mij bekend,

de griffier.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend bestemmingsplan omvat het noordelijk deel van de kern Barneveld. Met dit bestemmingsplan wordt een aanzienlijk aantal bestemmingsplannen herzien. Voorliggend bestemmingsplan is voor een groot deel beheersgericht. Dat wil zeggen dat de in het geldende bestemmingsplan toegekende bestemmingen worden overgenomen. Dit houdt echter niet in dat de bestaande ruimtelijke situatie voor het plangebied van dit bestemmingsplan voor de komende tien jaar wordt bevroren.

1.1 Aanleiding

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Deze wet verplicht gemeenten (net als de voorgaande wet) om een bestemmingsplan binnen tien jaar te herzien. In de nieuwe wet is daarnaast de verplichting opgenomen om een bestemmingsplan digitaal beschikbaar te stellen.

In de gemeente Barneveld gelden veel bestemmingsplannen die verschillen van systematiek en opzet. Het merendeel van deze bestemmingsplannen is ouder dan tien jaar. Daarnaast zijn in de loop van de jaren ook veel projecten gerealiseerd op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud).

Om te kunnen voldoen aan de bepalingen van de wet, actualiseert de gemeente de bestemmingsplannen. Met deze actualisering worden alle oude bestemmingsplannen binnen de bebouwde kom herzien. De gemeente ziet de actualisering als een geschikte gelegenheid om de verschillende ontwikkelingen waarvoor planologische procedures zijn gevolgd te verwerken in de bestemmingsplannen. Met de actualisering wordt tevens een grote uniformiteit tussen de plannen onderling aangebracht en wordt voldaan aan de digitaliseringplicht (artikel 1.2.1 lid 1, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening).

Met de actualisering wordt het totaal aantal bestemmingsplannen in de gemeente teruggebracht. Het terugbrengen van het aantal bestemmingsplannen vindt onder andere plaats door bundeling van ruimtelijk-functioneel gelijke gebieden. Het derde plan dat in het kader van de actualisering wordt opgesteld is voorliggend bestemmingsplan Barneveld-Noord.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Barneveld

De gemeente Barneveld maakt, samen met de andere gemeenten uit de Gelderse Vallei, deel uit van de schil van de oprukkende Randstad. Aan de oostzijde van de gemeente ligt een deel van het grondgebied in het Veluwemassief.


De gemeente wordt doorkruist door twee autosnelwegen, de rijksweg A1 in oostwestelijke richting en de rijksweg A30 in noordzuidelijke richting. In de nabijheid van het knooppunt van deze twee wegen ligt het gebied Barneveld-Harselaar-Voorthuizen. Veruit de meeste mensen van de gemeente Barneveld wonen en werken in dit gebied. Harselaar kan worden gezien als het bedrijventerrein van de gemeente. Barneveld en Voorthuizen zijn de grootste kernen van de gemeente.

2.2 Begrenzing Plangebied

Het plangebied beslaat de noordzijde van de kern Barneveld. De grens van het plangebied loopt aan de noordzijde voor een deel langs de grens van de bebouwing van de kern Barneveld en voor een deel langs de Valleilijn. Aan de noordzijde ligt de Esvelderbeek. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Stationsweg. Vanaf de Stationsweg loopt de grens aan de zuidzijde via de Gasthuisstraat en de Thorbeckelaan naar het westen. De mr. Troelstralaan, de wethouder Rebellaan en de Bloemendaallaan vormen de westgrens van het plangebied Deze grens loopt langs de bebouwing van de kern Barneveld. De sportvoorzieningen aan deze westgrens liggen binnen het plangebied. De zwarte lijn in afbeelding 1 geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1004-0004_0001.png"

Afbeelding 1 Plangebied

2.3 Geldende Bestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan betreft een actualisering van alle bestemmingsplannen binnen het plangebied Barneveld-Noord. Dit houdt in dat de volgende 34 bestemmingsplannen worden herzien.

Nr. Bestemmingsplan Vastgesteld Goedgekeurd
0006 Wethouder Rebellaan III 6-10-1992 30-11-1992
0019 Stationsweg 1992, uitwerking Van Breugelplantsoen 24-1-1994 10-3-1994
0030 Vliegersveld -Thorbeckelaan 6-9-1994 6-1-1995
0032 Bloemendaallaan VI 15-12-1993 21-1-1994
0064 Stationsweg IV 2-3-2005 27-4-2005
0079 Groen van Prinstererlaan 31-10-2000 15-1-2001
0184 Wethouder Van Thiellaan II 26-2-1991 27-5-1991
0193 Wethouder Schimmellaan 3-3-1988 18-4-1988
0201 Berkenlaan-Henri Dunantlaan 15-11-1982 7-4-1983
0225 Van Breugelplantsoen II 4-11-1999 14-1-2000
0229 Barneveld-Noord Uitwerking Fase III 6-5-1985 30-7-1985
0230 Barneveld-Noord Uitwerking Fase II 6-5-1985 30-7-1985
0231 Engelbert Ardeschlaan 14-5-1987 13-7-1987
0232 Ambrosius van Ommerenlaan 20-5-1987 22-6-1987
0235 Van Haersolterlaan I 20-5-1987 16-6-1987
0237 Barneveld-Noord Uitwerking Fase IV 28-4-1987 12-3-1987
0240 Frank Hoeckellaan-Engelbert Ardeschlaan 17-10-1986 3-12-1986
0249 Van Haersoltelaan 18-11-1986 23-1-1987
0250 Henri Dunantlaan II 16-12-1986 19-3-1987
0259 Barneveld-Noord Uitwerking Fase I 6-5-1985 5-7-1985
0261 Henri Dunantlaan 16-4-1985 6-12-1985
0296 Barneveld-dorp 1962 27-7-1962 5-8-1963
0299 Barneveld-Noord 1980 18-3-1980 4-8-1981
0301 Barneveld-Noord 1980 gedeeltelijke herziening I en II 18-3-1980 4-8-1981
0302 Oostelijke ontsluiting plan Noord 29-6-1982 6-6-1983
0307 Van Dedemlaan 20-6-1988 1-8-1988
0340 Wethouder van Zandbergenlaan 17-1-1989 30-1-1989
0349 Wethouder van Thiellaan 14-3-1989 18-4-1989
0394 Bloemendaallaan IV 23-1-1990 12-4-1990
0406 Wethouder Zandbergenlaan II 3-7-1990 16-7-1990
0425 Oostlaan 26-1-1999 12-2-1999
0447 Oostlaan II 23-1-2001 6-4-2001
0485 Stationsweg 1992 15-12-1992 28-6-1993
0517 Stationsweg V 4-7-2007 23-8-2007

2.4 Ontstaansgeschiedenis

Vanaf 1900 groeit de historische kern van Barneveld met lintbebouwing langs de wegen, waaronder de Stationsweg en de Thorbeckelaan. Tot de Tweede Wereldoorlog is de groei uit te drukken in individuele panden of hooguit in kleine groepjes van woningen. De lintbebouwing bestaat langs de Thorbeckelaan met name uit woningen. Langs de Stationsweg ontwikkelt zich een mix van woningen en bedrijvigheid. Na de oorlog treedt een aanmerkelijke versnelling van de groei op en worden hele wijken projectmatig gebouwd. Het resultaat van dit groeiproces is, dat de omvang van de kern in enkele decennia is verveelvoudigd. Buitenwijken, zoals in Barneveld Noord, dragen alle typische kenmerken van hun bouwtijd, gelet op verkaveling, stratenverloop, architectuur en groenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1004-0004_0002.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1004-0004_0003.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1004-0004_0004.png"

1935 1970 2009

Afbeelding 2 Ontstaansgeschiedenis

2.5 Ruimtelijke Structuur

Het plangebied bestaat uit twee delen met een verschillende ruimtelijke structuur, namelijk het gebied ten westen van de Valleilijn en het gebied ten oosten ervan. De ruimtelijke structuur van beide gebieden is hieronder apart beschreven.

West
In het westen staan voornamelijk woningen. Verspreid over dit deel staat een aantal scholen, sportvoorzieningen, bedrijven, een zorgcentrum en een kerk. Door de jaren heen is in dit westelijke deel vanuit het zuiden naar het noorden gebouwd: van 1930 tot 1950 de wijk Bloemendaal, van 1960 tot 1970 de wijk Vliegersveld en van 1980 tot 1990 de wijk De Vaarst. Zie afbeelding 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1004-0004_0005.png"

Afbeelding 3 Ruimtelijke structuur

De zuidelijke grens van dit plangebied is de Thorbeckelaan. De Thorbeckelaan is een belangrijke toegangsweg van Barneveld met een eigen karakter. Dit karakter wordt gevormd door de breedte van de weg en de villabebouwing die in een groene setting langs de weg is gesitueerd. De wijk Bloemendaal ten noorden van de Thorbeckelaan bestaat uit ruime eengezinswoningen en villa's. Zorgcentrum Nebo valt op door het langgerekte bouwvolume van drie bouwlagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1004-0004_0006.png"

Afbeelding 4 Bloemendaallaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1004-0004_0007.png"

Afbeelding 5 Zorgcentrum Nebo

Aan de Iepenhof is de invloed van de bebouwing ten noorden van de Vliegersvelderlaan, de wijk Vliegersveld, merkbaar. Hier staan gelijke rijwoningen van twee bouwlagen met een zadeldak. De wijk bestaat deels uit hofjes. De wijk De Vaarst is opgezet als een erven-woonwijk. De bebouwing varieert van één tot twee bouwlagen met kap. Daarnaast komt een klein aantal appartementencomplexen voor van drie bouwlagen met kap. Door de woonwijk slingert een waterloop, geflankeerd door een groenstrook, welke in bijna het hele gebied wordt ervaren. In de zuidwesthoek van De Vaarst liggen Sportpark Oosterbos, het Oosterbosbad, het Johannes Fontanuscollege en basisschool De Zandberg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1004-0004_0008.png"

Afbeelding 6 Van Wijnbergenlaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1004-0004_0009.png"

Afbeelding 7 Het Oosterbosbad

Oost
Ten oosten van de Valleilijn is het plangebied gemengd. Woningen, bedrijven, een bejaardencentrum en enkele onbebouwde percelen wisselen elkaar af. Het gebied is relatief smal en langwerpig en loopt van het centrum van Barneveld naar Harselaar. De eerste woonbebouwing is hier gekomen samen met de vestiging van bedrijven in de eerste helft van de twintigste eeuw. Het deelgebied heeft een erg pluriform karakter. Deels doordat verschillende functies elkaar onregelmatig afwisselen, deels doordat bouwwerken een erg verschillende verschijningsvorm hebben. Dit karakter hangt samen met de grillige ontstaansgeschiedenis. Er staan zowel vooroorlogse bedrijfspanden als nieuwbouwwoningen. Grotere bedrijfspanden worden afgewisseld met open ruimten, vrijstaande, twee-onder-een-kap-, en aaneengebouwde woningen. Ter hoogte van de Vliegersvelderlaan staat verzorgingshuis Elim. Een uitzondering op het pluriforme karakter vormt het rond 1990, op een voormalig fabrieksterrein, gebouwde Van Breugelplantsoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1004-0004_0010.png"

Afbeelding 8 Verzorgingshuis Elim

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1004-0004_0011.png"

Afbeelding 9 Moba B.V.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Het bestemmingsplan Barneveld-Noord is een beheersgericht plan. De geldende bestemmingen worden voor het overgrote deel in dit bestemmingsplan overgenomen en vertaald conform de SVBP2008. In de voorbereiding van bestemmingsplan Barneveld-Noord is aan het licht gekomen dat in het plangebied op sommige plekken de feitelijke situatie (illegale bouw en/of gebruik) niet in overeenstemming is met de vigerende plannen. Ingeval geen concreet zicht op legalisatie bestaat (door middel van een afzonderlijke planologische procedure), is ook de geldende bestemming overgenomen.

Twee locaties zijn buiten het plangebied gelaten. Op deze locaties vinden ontwikkelingen plaats waarvoor een aparte planologische procedure wordt gevoerd. Deze procedures zijn nog niet afgerond waardoor de ontwikkeling nog niet meegenomen kan worden in het bestemmingsplan Barneveld-Noord. Het gaat om onderstaande locaties:

  • De aansluiting van de Van Wijnbergenlaan op de Esweg;
  • Van Wijnbergenlaan 10-12.

3.1 Functies

In het zuidwesten van het plangebied liggen sportvoorzieningen. Deze krijgen de bestemming 'Sport'. Op deze locaties worden zeer beperkte bouwmogelijkheden geboden.

Verspreid in het plangebied liggen ook een aantal scholen, twee zorgcentra, een kerk en bedrijvigheid. De scholen, de zorgcentra en de kerk krijgen de bestemming 'Maatschappelijk'. De bedrijvigheid bestaat krijgt de bestemming 'Bedrijf'.

Het overige deel van het plangebied bestaat overwegend uit woonwijken. De woningen met bijbehorende functies zoals tuin en verkeer worden als zodanig bestemd. Verspreid in de woonwijken ligt een aantal groenstroken/(speel)veldjes en waterpartijen. De gemeente is zuinig op het aanwezige groen en water in de woonwijken. Deze moeten dan ook behouden blijven en worden daarom als zodanig bestemd. Hier mag niet gebouwd worden.

3.2 Ontwikkelingen

Ondanks dat het plan beheersgericht is, worden kleinschalige ontwikkelingen wel toegestaan. Dit zijn kleine ontwikkelingen die geen (negatieve) invloed hebben op de omgeving. De ontwikkelingen die worden toegelaten zijn bijvoorbeeld het toestaan van andere bedrijvigheid op locaties waar al een bedrijf of maatschappelijke functie is gevestigd. Het andere bedrijf dat wordt toegestaan moet dezelfde, of een lagere milieucategorie hebben.

Een andere ontwikkeling die mogelijk gemaakt wordt, is het wijzigen van het bestemmingsplan. Met een wijziging van het bestemmingsplan kan de bestemming 'Bedrijf' worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' en/of 'Tuin'. In dit bestemmingsplan is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het omzetten van de bestemming 'Groen' in de bestemming 'Tuin'. Dit is bedoeld voor bewoners die een stuk groen van de gemeente kopen en deze bij de tuin willen betrekken.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijk

Het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020 is vastgelegd in de Nota Ruimte. In deze nota geldt de periode 2020 tot 2030 als doorkijk naar de lange termijn. De nota stelt ruimte voor ontwikkeling met het motto 'decentraal wat kan en centraal wat moet'.

Het algemene doel van de nota is 'krachtige steden en een vitaal platteland bevorderen'. Andere doelen zijn:

  • verbetering van de leefbaarheid en de sociaaleconomische positie van steden;
  • verbetering van de bereikbaarheid;
  • een goede afstemming tussen infrastructuur en verstedelijking;
  • behoud en versterking van de variatie tussen stad en land;
  • borging van de milieukwaliteit en veiligheid voor de bevolking in relatie tot risicovolle activiteiten.

Revitalisering, herstructurering en transformatie van woon- en werkgebieden is derhalve cruciaal om de ruimtelijke doelen van deze nota te kunnen bereiken.

Voor zover schaal, gevaar of hinder van bedrijven en voorzieningen het toelaten verdient functiemenging voorrang. Juist woon- en werkgebieden bieden een aantrekkelijke omgeving met mogelijkheden om lopend of op de fiets tal van bestemmingen te bereiken. Daarnaast is het belangrijk dat provincies en gemeenten voldoende ruimte voor parken, groengebieden, sportterreinen en 'groene' en 'blauwe' recreatiemogelijkheden reserveren in en om de stad.

Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit woongebieden met hier en daar een andere functie. Langs de Stationsweg liggen bedrijven. Voorliggend plan betreft een beheersgericht plan. Nieuwe ontwikkelingen worden bijna niet toegestaan. De bestaande voorzieningen in het plangebied, zoals de sportvelden en begraafplaats blijven behouden.

4.2 Provincie

Het Streekplan Gelderland 2005 geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is erop gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.

In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen 'bestaand bebouwd gebied' en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied.

Voorliggend plan is voornamelijk beheersgericht. Waar mogelijk wordt een algemene bestemming op gebieden gelegd, waarbij meerdere functies mogelijk worden gemaakt. Waar functiemenging niet mogelijk is, wordt een eenzijdige bestemming toegekend. Op deze manier wordt aangesloten bij de doelen van de provincie.

4.3 Waterschap Vallei En Eem

Waterschap Vallei & Eem heeft in 2005 als zijn missie geformuleerd:

“Wij beschermen onze inwoners tegen overstromingen en ernstige wateroverlast. Wij zorgen voor schoon en levend water en een waterpeil dat aansluit bij het gebruik van de grond. Wij werken transparant, milieu- en kostenbewust en gericht op samenwerking.” Het hiervan afgeleide motto van het waterschap is: 'Helder in water'.

Het waterschap geeft zijn taken vorm in drie programma's:

  • Veilige dijken; bescherming tegen overstroming.
  • Voldoende en schoon water; waar het nodig is, is water van goede kwaliteit beschikbaar. Er wordt geen overlast van het water ondervonden.
  • Zuivering afvalwater; het waterschap zuivert gebruikt en verontreinigd water en hemelwater dat in rioleringen wordt verzameld. Dit gebeurt voordat het water op het oppervlaktewater wordt geloosd.

Bestemmingsplan Barneveld-Noord is niet gericht op verandering van de waterhuishoudkundige situatie. De doelen van het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

4.4 Gemeente

Het gemeentelijk beleid voor ruimtelijke ontwikkeling is verwoord in de Structuurvisie 2009. In deze visie staat dat de behoefte aan wonen, werken en voorzieningen in beginsel op kernniveau geaccommodeerd dient te worden. Kernoverstijgende ontwikkelingen of functies die ruimtelijk niet in kleine kernen passen worden primair in het bundelingsgebied Barneveld-Harselaar-Voorthuizen ondergebracht. In de nota wordt gestreefd naar een verdere verbetering van de bereikbaarheid van en leefbaarheid en verkeersveiligheid in de gemeente.

Alvorens te besluiten tot een substantiële uitbreiding van een kern met woon- of bedrijfsbebouwing moeten de mogelijkheden tot inbreiding onderzocht worden. Het voorzien in voldoende groen en speelmogelijkheden is daarbij voorwaarde.

Met voorliggend plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Gezien het plangebied, kan geen ruimte worden geboden voor uitbreiding. De voorzieningen die in het plangebied aanwezig zijn, blijven gehandhaafd. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Archeologie

De Monumentenwet 1988 vraagt van gemeenten in de voorbereidingsfase van nieuwe bestemmingsplannen of bij ontheffingen op bestaande plannen, de archeologische verwachtingswaarde in de bodem te (laten) onderzoeken.

Volgens de beleidsadvieskaart van de gemeente Barneveld heeft het overgrote deel van het plangebied een middelmatige verwachtingswaarde. Rond zorgcentrum NEBO en rond de kruising Vliegersvelderslaan en Hackfortlaan geldt een hoge verwachtingswaarde. Voor enkele percelen aan de Stationsweg geldt een lage verwachtingswaarde.

In de regels wordt opgenomen dat bij bouwaanvragen (groter dan 100 m2) in gebieden met archeologische verwachtingswaarden, een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Dit onderzoek moet uitwijzen of er daadwerkelijk archeologische waarden in de bodem zitten. Hiermee wordt voorkomen dat archeologische waarden worden vernietigd.

5.2 Bodem

Bij een ontwikkeling in een gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.

Voorliggend plan betreft voor een groot deel een beheersplan. Zoals in hoofdstuk 3 is beschreven worden nieuwe ontwikkelingen nauwelijks toegelaten. De nieuwe ontwikkelingen die worden toegelaten zijn dermate kleinschalig, dat een bodemonderzoek daarvoor niet noodzakelijk is.

5.3 Cultuurhistorie

Het gebied heeft geen specifieke cultuurhistorische waarde. In het plangebied liggen vier monumenten, te weten Bloemendaallaan 37, 39, 41 en 43.

5.4 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.4.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Het plangebied Barneveld-Noord ligt niet in of nabij Natura 2000-gebieden.

5.4.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. In de praktijk komt het er op neer dat beschermde planten en dieren zoveel mogelijk met rust gelaten moeten worden.

Het bestemmingsplan Barneveld-Noord is voornamelijk een beheersgericht bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen worden niet of nauwelijks toegestaan. Hierdoor is de verwachting dat de beschermde plant- en diersoorten niet worden aangetast.

5.5 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen bestaan uit het behandelen, produceren, vervoeren of opslag van de gevaarlijke stoffen. De risico's die hieraan verbonden zijn moeten aanvaardbaar blijven. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van risicobronnen ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Binnen het plangebied Barneveld-Noord is alleen mogelijk sprake van transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. Er zijn geen risicovolle inrichtingen in het plangebied aanwezig.

Met het Basisnet Spoor wordt vastgelegd wat het maximale transport van gevaarlijke stoffen over de baanvakken is en wat de consequentie voor ruimtelijke ontwikkeling is. Het Basisnet Spoor is nog niet gereed. Er is echter wel een houtskoolschets. In de houtskoolschets van het Basisnet Spoor is aangegeven dat het baanvak Barneveld Noord – Ede (baanvak 16) is ingedeeld in de categorie waarbij het transport over het spoor geen belemmering vormt voor mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen.

Omdat het Basisnet nog niet definitief is, is een berekening uitgevoerd met de meest recente gegevens. In 2005 en 2006 heeft geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsgevonden over het spoor binnen het plangebied. In 2007 heeft één trein met 25 wagons met benzine (zeer brandbare vloeistof) over dit spoor gereden.

Met de gegevens van 2007 is de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico uitgerekend. Deze contour komt niet buiten het spoorweg tracé. Het groepsrisico is lager dan 10-9. In het kader van externe veiligheid is afgesproken dat er dan geen sprake is van een groepsrisico. Het groepsrisico hoeft daarom niet verantwoord te worden.

In het plangebied wordt voldaan aan de normen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

5.6 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moeten de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht worden genomen. Wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Indien een geluidszone van kracht is, moet een akoestisch onderzoek uitwijzen of de voorkeursgrenswaarden worden overschreden.

Voorliggend plan is voornamelijk een beheersgericht plan. Nieuwe ontwikkelingen worden niet of nauwelijks mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.7 Geur

De Wet milieubeheer (Wm) bepaalt dat het oprichten of veranderen van bepaalde categorieën inrichtingen niet is toegestaan, behoudens vergunning. Het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geeft een limitatieve opsomming van die categorieën. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8.1, onder sub a van dat besluit.

Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een milieuvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken (artikel 8.8, eerste lid, onder sub b Wm). Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de milieuvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wm zou moeten worden uitgevoerd.

Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

In de omgeving van het plangebied Barneveld-Noord zijn meerdere agrarische bedrijven gevestigd. De nabijheid van die agrarische bedrijven is echter irrelevant in zoverre dat bestemmingsplan Barneveld-Noord conserverend is en dus niet (rechtstreeks) mogelijk maakt dat nieuwe geurgevoelige objecten komen binnen geurcontouren. In het bestemmingsplan is wel de bevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in 'Wonen-1' en/of 'Tuin'. Bij de toepassing van deze bevoegdheid moet worden voldaan aan de geldende milieukwaliteitseisen. Deze regel staat eraan in de weg dat nieuwe woningen komen binnen de geurcontour van nabijgelegen agrarische bedrijven.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om dit te toetsen zijn normen opgenomen voor onder andere stikstofdioxide en fijn stof. Dit zijn geen harde grenswaarden. De normen zijn bedoeld om mens en milieu te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Het bestemmingsplan Barneveld-Noord is in hoofdzaak een beheersgericht plan. Nieuwe ontwikkelingen worden niet of nauwelijks mogelijk gemaakt. De ontwikkelingen die eventueel mogelijk gemaakt worden, zijn dermate kleinschalig dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld gebracht te worden.

5.10 Milieuzonering

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden.

Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De Staat van Bedrijfsactiviteiten voor functiemenging geeft een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

5.11 Natuur En Landschap

Verspreid door het plangebied liggen groenstroken. Naast de openbare groenstroken hebben de meeste woningen in het plangebied een voortuin. De groenstroken en voortuinen zorgen voor een ruim, groen aanzicht van de woonstraten. De gemeente streeft naar behoud van deze groenelementen in de woonwijken. De openbare groenstroken zijn als zodanig bestemd. Ook de voortuinen krijgen een passende bestemming, zodat het niet mogelijk is om hier te bouwen.

5.12 Water

In de jaren negentig van de vorige eeuw heeft de rijksoverheid de Commissie Waterbeheer 21ste Eeuw in het leven geroepen om zich te buigen over het waterbeheer in Nederland. Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de commissie doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Eén van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Met voorliggend plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die invloed hebben op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied. De waterhuishoudkundige situatie in het plangebied zal dan ook niet verslechteren.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Juridische Aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van ontheffingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene ontheffing- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemmingen 'Bedrijf'

De bestemming 'Bedrijf' wordt gebruikt in gebieden met een variatie aan functies, bijvoorbeeld het centrum of een woongebied met bedrijven. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A en B. De vestiging van bedrijven met activiteiten uit categorie C is mogelijk na ontheffing van burgemeester en wethouders. Bij het bepalen van het bouwvlak is het geldende bestemmingsplan het uitgangspunt. Via ontheffing is een beperkte verruiming van de bouwmogelijkheden mogelijk, met het oog op de levensvatbaarheid van bedrijven.

In sommige gevallen zijn specifieke bedrijven met een aanduiding op de verbeelding weergegeven. In dergelijke situaties is alleen het specifieke bedrijf toegestaan. Hiervoor is gekozen in situaties waarin andere (zwaardere) bedrijven op de locatie niet wenselijk zijn. Bijvoorbeeld bij nutsvoorzieningen en opslag. Daarnaast is een aanduiding op de verbeelding opgenomen voor bestaande bedrijven die op de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie C zijn opgenomen. Dergelijke zware bedrijven horen in beginsel thuis op een bedrijventerrein en niet in een gebied van functiemenging, laat staan in vrij homogene woonwijken. De regeling laat toe dat na het vertrek van zo'n zwaar bedrijf daarvoor bedrijven met activiteiten uit categorie A dan wel B in de plaats komen. Deze bedrijven zitten vaak al jaren op het perceel. Het is niet wenselijk dat hiervoor alsnog een ontheffing verleend moet worden.

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn alleen bedrijven opgenomen. Andere functies zoals maatschappelijke voorzieningen en horeca komen niet voor. Deze functies zijn niet toegestaan binnen de bestemming 'Bedrijf'. Daardoor is het niet nodig deze in de Staat van Bedrijfsactiviteiten op te nemen.

In verband met de bereikbaarheid van objecten voor de hulpdiensten (met name de brandweer) is bepaald dat de onderlinge afstand van een bedrijfsgebouw tot een zijdelingse perceelsgrens en tussen bedrijfsgebouwen onderling niet minder dan 5 meter mag bedragen (Notitie Proacties Gemeentebrandweer Barneveld).

In artikel 40 van de Wet geluidhinder is het volgende bepaald: “Indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, wordt daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.” Om te voorkomen dat je een zone moet vaststellen, moet je geluidszoneringsplichtige inrichtingen uitsluiten. Zie ook artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. In de laatstgenoemde bepaling zijn die inrichtingen genoemd.

De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven. Bij 'Bedrijf' is een ontheffing opgenomen voor een hoogte van vier meter.

Bestemming 'Centrum'

Binnen de bestemming 'Centrum' zijn meerdere functies toegestaan, waaronder woningen, detailhandel, horecavoorzieningen en dienstverlenende bedrijven. De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter. Door middel van een aanduiding op de verbeelding is een bedrijfswoning toegestaan bij de bestemming 'Gemengd'.

Bestemming 'Kantoor'

Wanneer een gebouw overwegend bedoeld is voor kantoor dan wordt de bestemming 'Kantoor' toegekend. De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter. Door middel van een aanduiding op de verbeelding is een bedrijfswoning toegestaan bij de bestemming 'Dienstverlening'.

Bestemming 'Groen'

Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.

Er is een ontheffingsbevoegdheid opgenomen om in- en uitritten te kunnen aanleggen.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' in 'Tuin' te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden wanneer de gemeente grond verkoopt aan particulieren ter uitbreiding van tuinen.

Bestemming 'Maatschappelijk'

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Door middel van een aanduiding op de verbeelding wordt een specifieke maatschappelijke voorziening aangegeven, zoals begraafplaats, kinderopvang of religie. In principe wordt zo min mogelijk gebruik gemaakt van aanduidingen om het bestemmingsplan zo flexibel mogelijk te maken. Wanneer echter een andere maatschappelijke voorziening niet wenselijk is, door de ligging of omvang van het perceel, dan wordt wel een aanduiding toegepast. De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter. Door middel van een aanduiding op de verbeelding is een bedrijfswoning toegestaan.

Bestemming 'Sport'

Binnen de bestemming 'Sport' zijn sportterreinen en gebouwen ten behoeve van sportieve doeleinden toegestaan. Een ontheffing is mogelijk voor een tribune. Door deze bouwmogelijkheid te koppelen aan een ontheffing, kan het bestuursorgaan de locatie bepalen.

Bestemming 'Tuin'

De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1' en 'Bedrijf'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.

De bedrijvenbestemming wordt toegepast bij bedrijven in een woonomgeving. Omdat de woonfunctie dominant is, dienen andere functies hierbij aan te sluiten. Bij bedrijven is, net als bij woningen, sprake van een tuinbestemming tussen het bedrijf en de weg.

In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.

De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Zo is gewaarborgd dat hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak is ondergeschikt. Buiten het bouwvlak is tot een meter achter de voorgevelrooilijn geen bebouwing toegestaan.

Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

In de nu geldende bestemmingsplannen worden paden vaak aangeduid. Bij de actualiseringsplannen proberen we minder gedetailleerd te bestemmen. Het is vaak niet nodig om paden aan te duiden. De toegankelijkheid van auto's kan middels verkeersvoorzieningen worden geregeld.

Bestemming 'Water'

Alleen wanneer het water een belangrijk element vormt in zijn omgeving dan wel van groot belang is voor de waterhuishouding, wordt de bestemming 'Water' toegekend. In de andere gevallen valt water onder de bestemming 'Groen'.

Bestemming 'Wonen-1'

De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, overkappingen en overige bijgebouwen is een regeling opgenomen waarbij de omvang van het bouwwerk is gekoppeld aan de omvang van het perceel.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel.

Bij hoekwoningen worden beide gevels die naar de weg zijn gekeerd aangemerkt als voorgevels.

Bestemming 'Wonen-2'

De bestemming 'Wonen-2' wordt opgenomen wanneer sprake is van gestapelde woningen.

Bestemming 'Wonen-3'

De bestemming 'Wonen-3' wordt opgenomen voor autoboxen.

Dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 2'

In gebieden met een (middel-)hoge verwachtingswaarde wordt de dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 2' toegepast.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene aanduidingsregels

De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De gebiedsaanduidingen 'Vrijwaringszone - Spoor' is toegepast.

Algemene ontheffingsregels

Er is een algemene ontheffingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze ontheffingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Algemene procedureregels

Voor het verlenen van een ontheffing, het wijzigen van het plan en het stellen van een nadere eis zijn procedureregels aangegeven. In afwijking van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ligt het voornemen om ontheffing te verlenen met bijbehorende stukken twee weken ter inzage.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavings-instrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (o.a. in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, verlening van vrijstellingen en de bouw-, aanleg- en sloopvergunningen worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het ontheffingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen ontheffingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Dit plan heeft in de eerste plaats tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.

Nieuwe ontwikkelingen

In het plan wordt een aantal kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Deze ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van het verlenen van ontheffing of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt.

Mochten er andere kosten zijn die op grond van artikel 6.13 Wro dienen te worden verhaald dan zal uitsluitend worden meegewerkt aan de ontheffing of wijziging nadat een exploitatieovereenkomst is gesloten.

Planschade

De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. Door de gekozen uitgangspunten worden de financiële consequenties in de vorm van planschade echter zo veel mogelijk beperkt. Bijvoorbeeld doordat geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen worden. Daardoor worden eventuele financiële consequenties als gevolg van nieuwe ontwikkelingen buiten het bestemmingsplan al afgewogen en uitvoerbaar bevonden.

Geen exploitatieplan

Gezien het voorgaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken dan zullen die uitsluitend onder wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of er een kostenverhaalsovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.

Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak

8.1 Voorontwerp

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 11 december 2009 gedurende twee weken ter inzage gelegen voor de inspraak. Gedurende deze twee weken had een ieder de gelegenheid een inspraakreactie over dit plan naar voren te brengen.

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg is het plan ook voorgelegd aan onder andere de provincie Gelderland, het waterschap Vallei en Eem en de VROM-inspecteur. Ook zij hadden de gelegenheid een reactie naar voren te brengen.

De samenvatting en beoordeling van de reacties uit inspraak en bestuurlijk vooroverleg staan in de bijgevoegde nota (bijlage 1).

Na de terinzagelegging voor de inspraak werd het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Het ontwerpbestemmingsplan werd zes weken ter inzage gelegd in het kader van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Er zijn twee zienswijzen naar voren gebracht. De samenvatting en de beoordeling van de zienswijzen staan in de Nota Zienswijzen (bijlage 3).

De raad stelt dit bestemmingsplan gewijzigd vast. De wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zijn opgenomen in de bijgevoegde Staat van wijzigingen (bijlage 4).

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging

Bijlage 1 Nota Inspraak En Overleg

Bijlage 1 Nota inspraak en overleg

Bijlage 2 Ontwerpbesluit

Bijlage 2 Ontwerpbesluit

Bijlage 3 Raadsbesluit

Bijlage 3 Raadsbesluit

Bijlage 4 Nota Zienswijzen

Bijlage 4 Nota Zienswijzen

Bijlage 5 Staat Van Wijzigingen

Bijlage 5 Staat van wijzigingen