KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Horeca
Artikel 6 Tuin
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Wonen - 1
Artikel 9 Wonen - 2
Artikel 10 Waarde - Archeologie 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 16 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Nota Parkeernormen (2015)
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijf - 1
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Visie
3.2 Ontwikkelingen
3.3 Functies
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
4.2 Provincie
4.3 Waterschap
4.4 Gemeente
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.2 Cultuurhistorie
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Geur
5.7 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
5.8 Leidingen
5.9 Luchtkwaliteit
5.10 Milieueffectrapportage
5.11 Milieuzonering
5.12 Natuur En Landschap
5.13 Veiligheid
5.14 Verkeer
5.15 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
6.2 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai (2013)
Bijlage 2 Archeologisch Vooronderzoek (2010)
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek (2011)
Bijlage 4 Beeldkwaliteitsplan (2015)
Bijlage 5 Bodemonderzoek Baron Van Nagellstraat 49 (2008)
Bijlage 6 Bodemonderzoek Oude Zeumerseweg 9(a) (1996)
Bijlage 7 Bodemonderzoek Schoonengweg (2008)
Bijlage 8 Bodemonderzoek Schoonengweg (2010)
Bijlage 9 Ecologisch Onderzoek (2011)
Bijlage 10 Externe Veiligheid, Quickscan (2010)
Bijlage 11 Externe Veiligheid (2011)
Bijlage 12 Externe Veiligheid, Advies Vggm (2011)
Bijlage 13 Externe Veiligheid (2015)
Bijlage 14 Externe Veiligheid Spa (2015)
Bijlage 15 Fasering (2015)
Bijlage 16 Flora- En Faunawet (2013)
Bijlage 17 Geuronderzoek (2015)
Bijlage 18 Kabels & Leidingen (2015)
Bijlage 19 Luchtkwaliteit (2010)
Bijlage 20 Luchtkwaliteit (2012)
Bijlage 21 Masterplan (2011)
Bijlage 22 Milieuzonering (2012)
Bijlage 23 Mitigatieplan (2012)
Bijlage 24 Nota Inspraak (2014)
Bijlage 25 Nota Zienswijzen (2015)
Bijlage 26 Stedenbouwkundig Ontwerp (2014)
Bijlage 27 Waterhuishoudingsplan (2014)
Bijlage 28 Woningbouwprogramma (2015)

Holzenbosch

Bestemmingsplan - gemeente Barneveld

Vastgesteld op 16-12-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

het bestemmingsplan 'Holzenbosch' met identificatienummer 'NL.IMRO.0203.1124-0002' van de gemeente Barneveld;

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.4 Aanbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 Afwijking

een afwijking zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid onder sub a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.8 Archeologisch deskundige

een regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.9 Archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.10 Avondhorecabedrijf

horecabedrijvigheid, waaronder geen restaurants en hotels zijn begrepen, welke naar aard en openingstijden zich in hoofdzaak richt op het in avond- en nachtelijke uren uitgaande publiek, zoals cafƩs, bars, discotheken, dancings en/of koffiehuizen of combinaties hiervan dan wel variaties op deze bedrijfsvoering.

1.11 Bebouwing

ƩƩn of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 Bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.13 bed & breakfast

het bieden van de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben door de eigenaar of hoofdbewoner van de desbetreffende woning;

1.14 Bedrijf

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.15 Bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.16 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.17 Bestaande

bestaand en legaal aanwezig op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.18 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 Bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.21 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.22 Bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.23 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.25 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.26 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.28 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 Bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.30 Cultuur en ontspanning

voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning, waaronder: podiumkunsten / theater, bioscopen, musea, expositieruimten, galeries, toeristische attracties, bowling- en poolcentra, muziek- en dansscholen, creativiteitscentra, casino's en zalencentra;

1.31 Dak

iedere bovenbeƫindiging van een gebouw;

1.32 Dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich bevindt tussen de dakgoot en de nok van het dakvlak, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.33 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.34 Detailhandel volumineus

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een grote oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, meubels, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair;

1.35 Dienstverlening

het verlenen van economische diensten aan derden;

1.36 Erf

bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;

1.37 Gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 Gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.39 Geurgevoelig object

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.40 Geluidsgevoelige functies

bewoning of ander geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.41 Geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.42 Hogere waarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;

1.43 Hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.44 Horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, ƩƩn en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfuncties;

1.45 Huishouden

persoon of groep personen die een huishouden voert, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuĆÆteit in de samenstelling ervan;

1.46 Hulpdiensten

Brandweer, politie en ambulance;

1.47 Intensieve speelvoorziening

een speelvoorziening met speeltoestellen zoals een skatebaan, een voetbalkooi, een tokkelbaan en dergelijke;

1.48 Kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.49 Kantoor- en/of praktijkruimte

een niet voor bewoning bestemd gedeelte van een woning of gebouw bij een woning, dat uitsluitend dient voor de uitoefening van beroepsactiviteiten van de bewoner van de woning op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied;

1.50 Kunst en cultuur

voorzieningen ten behoeve van kunst en cultuur, zoals een bibliotheek, een museum, een filmzaal en daarmee gelijk te stellen activiteiten;

1.51 Kwetsbaar object

woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoren, hotels en restaurants, winkels, kampeer- en andere recreatieterreinen en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.52 Maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.53 Maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.54 Nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.55 Omgevingsvergunning

Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.56 Ondergronds bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;

1.57 Overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.58 Overkapping

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal ƩƩn wand;

1.59 Pad

een weg uitsluitend bedoeld en bestemd voor langzaam verkeer, zoals voetgangers, fietsen (met trapondersteuning), snorfietsen en bromfietsen;

1.60 Particulier opdrachtgeverschap

situatie dat de burger of een groep van burgers – in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk of krachtens een overeenkomst – tenminste de economische eigendom verkrijgt en volledige zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de eigen woning;

1.61 Peil

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.62 Relatie

een op de verbeelding opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemmingsvlakken met elkaar verbonden zijn en een eenheid vormen;

1.63 SBI-Code

Standaard Bedrijf Indelingscode van het Centraal Bureau voor Statistiek;

1.64 Seksinrichting

een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.65 Sociale huurwoning

huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag (zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan), waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;

1.66 Sociale koopwoning

koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste € 170.000, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep is verzekerd

1.67 Speelvoorziening

een gelegenheid om te kunnen spelen in de openbare ruimte, gericht op de leeftijdscategorie tot 18 jaar;

1.68 Staat van Bedrijfsactiviteiten

als bijlage(n) bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst(en) van bedrijven en instellingen;

1.69 Uitbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.70 Uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.71 Uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.72 Verbeelding

De bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;

1.73 Vloeroppervlak

grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;

1.74 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;

1.75 Voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.76 Voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.77 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.78 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.79 Wonen

het zelfstandige gehuisvest zijn van ƩƩn afzonderlijk huishouden;

1.80 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van ƩƩn afzonderlijk huishouden;

1.81 Zorgwoning

een woning die speciaal bedoeld en geschikt is voor mensen met een zorgvraag;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q.de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 De hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.8 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk

onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;

2.9 De oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.10 Het vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.

2.11 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' ook voor bedrijven die zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 2);
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - kunst en cultuur' ook voor kunst en cultuur;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning' ook voor cultuur en ontspanning, uitgezonderd de in onderstaande tabel opgenomen voorzieningen want die zijn uitgesloten;
    attractiepark
    bioscoop
    bordeel
    bowlingbaan
    casino
    dierentuin
    specifieke vorm van cultuur en ontspanning - evenementenhal
    evenemententerrein
    kinderboerderij
    seksinrichting
    speeltuin
    theater
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus' ook voor detailhandel volumineus;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' ook voor dienstverlening;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' ook voor horeca met uitzondering van avondhoreca;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' ook voor maatschappelijke voorzieningen, uitgezonderd de in onderstaande tabel opgenomen maatschappelijke voorzieningen want die zijn uitgesloten;
    asielzoekerscentrum
    begraafplaats
    crematorium
    dierenasiel
    dierenpension
    drugsopvang
    jeugdopvang
    justitiƫle inrichting
    militair oefenterrein
    militaire zaken
    zorgboerderij
    zorginstelling
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'sport' ook voor sport;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' ook voor wonen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. j. wegen en paden;
  2. k. groenvoorzieningen;
  3. l. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. m. gebouwen;
  2. n. tuinen, erven en terreinen;
  3. o. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 16.1 van toepassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.4 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.1 ten behoeve van een grotere dakhelling ter plaatse van de aanduiding 'maximum dakhelling (graden)' tot maximaal 85°;
  4. 4. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.5 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' is weergegeven;
  2. 2. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' zijn de artikelen 8.5 en 8.6 van overeenkomstige toepassing alleen voor zover de functie wonen (niet zijnde gestapelde woningen) aanwezig is, en is artikel 9.4 van overeenkomstige toepassing alleen voor zover de functie gestapeld wonen aanwezig is;
  3. 3. Opslag ten behoeve van binnen de bestemming 'Gemengd' toegelaten functies is niet toegestaan buiten het bouwvlak, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'opslag' want daar is opslag tot een hoogte van 2,5 m toegestaan;

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Voor zover de aanduiding 'wonen' is opgenomen op de verbeelding, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 en toestaan dat het aantal woningen wordt vergroot.
  2. 2. Voor zover de aanduiding 'wonen' is opgenomen op de verbeelding, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 en de onzelfstandige huisvesting van ƩƩn of meer huishoudens toestaan.
  3. 3. Het afwijken kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie;
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en
    8. h. aangetoond dient te worden dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering;
    9. i. alsmede dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is gewaarborgd.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. paden;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. waterlopen, waterpartijen en waterberging;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. verhardingen;
  2. g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 4 m bedragen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' want daar geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
  3. 3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen, behoudens palen en masten waarvoor een maximum bouwhoogte van 9 m geldt.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen uitgesloten - speelvoorziening' is geen intensieve speelvoorziening toegestaan.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.1 ten behoeve van het aanleggen van in- en uitritten om aangrenzende gebouwen en terreinen te kunnen bereiken en verlaten. De breedte van een in- en uitrit mag niet meer dan 4 m bedragen.
  2. 2. Het afwijken kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid; en
    3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Groen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin';
  2. 2. De wijzigingsbevoegdheid mag worden toegepast, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid; en
    3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Horeca

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horecavoorzieningen, met uitzondering van avondhorecabedrijven;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. wegen en paden;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. e. gebouwen;
  2. f. tuinen, erven en terreinen;
  3. g. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid; en
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 16.1 van toepassing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
    2. b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  3. 3. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.1 ten behoeve van het gebruik van avondhorecabedrijven, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. de sociale veiligheid; en
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. verharding, waaronder in- en uitrit;

met de daarbij behorende:

  1. c. bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. uitbouwen en/of balkons en ondergeschikte bouwdelen van een hoofdgebouw dat op aangrenzende gronden is gelegen.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de brandveiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 16.1 van toepassing.

6.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2.2 voor het (deels) bouwen van een overkapping van maximaal 18 m2 mits de leefbaarheid van de woonomgeving niet onevenredig wordt aangetast.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2 ten behoeve van het bouwen van kleine bouwwerken, zoals een prieel, plantenkas, hondenkennel, voliĆØre of houtberging met in acht name van de volgende bepalingen:
    1. a. de gezamenlijke oppervlakte van kleine bouwwerken op gronden van één bouwperceel mag niet meer dan 10 m² bedragen;
    2. b. de goothoogte van gebouwen en de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen.
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2, ten behoeve van het bouwen van trappenhuizen, liftschachten en portieken bij gestapelde woningen, als bedoeld in artikel 9.1 dan wel bij een zorginstelling als bedoeld in artikel 6.1, met in acht name van de volgende bepalingen:
    1. a. de goothoogte van een trappenhuis en van een liftschacht mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de gestapelde woningen of de zorginstelling waaraan zij worden gebouwd, vermeerderd met 3 m;
    2. b. de goothoogte van een portiek mag niet meer dan 3 m bedragen.
  4. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
  5. 5. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de sociale veiligheid;
    4. d. de milieusituatie; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen waarbij geldt dat wegen uit maximaal 2 rijstroken (2x1) dienen te bestaan, alsmede parallelrijbanen, opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  5. e. bermen;

met de daarbij behorende:

  1. f. ter plaatse van de aanduiding 'pad' alleen voor pad;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een goede woonsituatie;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de brandveiligheid;
    4. d. de externe veiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid; en
    6. f. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 16.1 van toepassing.

7.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 7.2 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken tot een bouwhoogte van 10 m;
  2. 2. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Verkeer' wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin';
  2. 2. De wijzigingsbevoegdheid mag worden toegepast, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de verkeersveiligheid; en
    3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Wonen - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen (niet zijnde gestapelde woningen);
  2. b. aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

met de daarbij behorende:

  1. c. gebouwen;
  2. d. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  3. e. tuinen, erven en parkeerplaatsen;
  4. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de brandveiligheid;
    4. d. de externe veiligheid;
    5. e. de verkeersveiligheid;
    6. f. de sociale veiligheid; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 16.1 van toepassing.

8.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.2.1 ten behoeve van het situeren van de voorgevel van een woning tot ten hoogste 5 m uit de bedoelde gevellijn.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.2.1 en toestaan dat de goothoogte van een woning, zoals weergegeven op de verbeelding, word(en) vergroot met maximaal 3 m.
  3. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.2.2 en toestaan dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen maximaal 30% bedraagt.
  4. 4. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.5 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van ƩƩn of meer aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden;
    1. a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    2. b. degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    3. c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
    4. d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
  2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor- en/of praktijkruimte' bedraagt de maximum oppervlakte van de kantoor- en/of praktijkruimte per woning 100 m2.
  3. 3. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan op de verbeelding is weergegeven;
  4. 4. Ter plaatse van de aanduiding 'minimum aantal woningen' mag het aantal woningen niet minder bedragen dan op de verbeelding is weergegeven.

8.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.1 en de onzelfstandige huisvesting van ƩƩn of meer huishoudens toestaan, mits is aangetoond dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering alsmede dat voldoende parkeergelegenheid is gewaarborgd;
  2. 2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.1 en het gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van een bed & breakfast toestaan, mits voldoende parkeerplaatsen voor de bed & breakfast aanwezig zijn conform de onderstaande tabel

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0021.png"

  1. 3. Het afwijken van de gebruiksregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de brandveiligheid;
    3. c. de externe veiligheid;
    4. d. de verkeersveiligheid;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de milieusituatie;
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.7 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de voorgeschreven bouwwijze als bedoeld in artikel 8.2.1 komt te vervallen, de situering en de vorm van de op de verbeelding weergegeven bouwvlakken worden gewijzigd dan wel op de verbeelding nieuwe bouwvlakken worden weergegeven, mits:
    1. a. de geluidbelasting door het verkeer op geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de woonsituatie;
      • de verkeersveiligheid; en
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Wonen - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gestapeld wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens voor een parkeergarage;

met de daarbij behorende:

  1. d. gebouwen met bijbehorende trappenhuizen, liftschachten en portieken
  2. e. bijgebouwen;
  3. f. tuinen, erven en parkeerplaatsen;
  4. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de brandveiligheid;
    4. d. de externe veiligheid;
    5. e. de verkeersveiligheid;
    6. f. de sociale veiligheid; en
    7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 16.1 van toepassing.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van ƩƩn of meer aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden;

  1. a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. b. degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
  4. d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Wonen - 2' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 1', ten behoeve van aaneengebouwde sociale huurwoningen, waarbij de goothoogte van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 6 m en de bouwhoogte van een hoofdgebouw niet meer dan 11 meter, en voor het overige de bouw- en gebruiksregels uit artikel 8 zullen gelden.
  2. 2. De wijzigingsbevoegdheid mag worden toegepast, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de woonsituatie;
      • de verkeersveiligheid; en
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

10.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 10.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  2. 2. Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat op deze gronden, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen en in het eerste lid is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd:
    1. a. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' meer dan 250 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
  3. 3. Als artikel 10.1 dan wel 10.2 van toepassing is, dan mag desondanks worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - indien de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met een archeologisch onderzoeksrapport en/of advies van een archeologisch deskundige. In dat geval kan aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de voorwaarde worden verbonden dat technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  4. 4. Indien uit het hiervoor bedoelde onderzoeksrapport en/of advies blijkt dat de archeologische waarden van de gronden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag toch een omgevingsvergunning verlenen op voorwaarde dat:
      • opgravingen worden verricht en daarvan rapportage wordt gedaan; en/of
      • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van meer dan 10.000 m2:
    1. a. grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  2. 2. Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zoals genoemd in artikel 10.3, lid 1:
    1. a. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 250 m2.
  3. 3. De vergunning kan worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
  4. 4. Het in artikel 10.3 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. behoren bij het normale onderhoud, gebruik en beheer, dan wel archeologisch onderzoek betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een archeologische rapportage en/of advies van een archeologisch deskundige.

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Woningbouwcategorieƫn

12.2 Gebruik strijdig met de bestemming

Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt het gebruiken van gronden voor een seksinrichting.

12.3 Parkeernormen

  1. 1. Voor nieuwe ontwikkelingen - dat wil zeggen bouwactiviteiten waarbij de bruto vloeroppervlakte toeneemt of gebruik dat nog niet bestaat op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan - geldt dat voldoende parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn (en te blijven) conform de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen (2015) (bijlage 1).
  2. 2. Het voorgaande geldt niet voor het vergroten van een woning.

Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels

13.1 Ondergronds bouwwerk

Ongeacht de bestemming van de gronden is ondergronds bouwen toegestaan waar ook bovengronds bouwen toegestaan is en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds bouwwerk'.

13.2 Specifieke vorm van cultuur en ontspanning - ondergrondse kegelbaan

Ongeacht de bestemming van de gronden is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - ondergrondse kegelbaan' tevens een ondergrondse kegelbaan toegestaan.

13.3 Veiligheidszone - lpg

Ongeacht de bestemming zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van (beperkt) kwetsbare objecten vanwege het vulpunt lpg.

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
  2. 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.

Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels

15.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:

  1. 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
  2. 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Artikel 16 Algemene Procedureregels

16.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in ƩƩn of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Holzenbosch' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

d.d. tot vaststelling.

Mij bekend,

de griffier.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Nota Parkeernormen (2015)

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijf - 1

Hoofdstuk 1 Inleiding

Gemeente Barneveld wil een nieuwe woonwijk ontwikkelen aan de zuidzijde van de kern Voorthuizen. De wijk krijgt de naam Holzenbosch. Dit is een verwijzing naar een oude boerderij met dezelfde naam in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0001.png"
Afbeelding 1 Topografische kaart www.gemeentenatlas.nl

In de wijk zullen in beginsel 326 woningen komen. In § 4.4.3 is uiteengezet dat het bestemmingsplan voor deelgebieden flexibel is gemaakt, waardoor dit aantal iets kan wijzigen.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen de geldende bestemmingsplannen. Daarom is voorliggende een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan. De bijlagen bij de toelichting zijn opgenomen in alfabetische volgorde.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de kern Voorthuizen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0002.png"
Afbeelding 2 Globale grens plangebied Holzenbosch

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Wikselaarseweg en de bestaande woonwijk Wikselaar. Aan de oostzijde vormt de Schoonengweg de grens van het plangebied. De grens aan de zuidzijde wordt gevormd door de Zeumerse Beek. De Baron van Nagellstraat is de grens aan de westzijde. Bovenstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

2.2 Geldende Bestemmingen

Het voorliggende bestemmingsplan "Holzenbosch" is een herziening van deelgebieden van de hieronder genoemde bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan Datum vaststelling Nummer
1. Baron van Nagellstraat 13-12-1988 0352
2. Baron van Nagellstraat VI 22-11-2011 1126
3. Buitengebied 2000 30-10-2001 0001
4. Voorthuizen 02-05-1974 0292
5. Voorthuizen-West 29-03-2011 1007

Het bestemmingsplan "Baron van Nagellstraat VI" (2011) ten behoeve van een restaurant (pannenkoekenboerderij met bowlingbaan) wordt grotendeels overgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0003.png"
Afbeelding 3 Contourenkaart

Op het grootste gedeelte van de gronden in het plangebied is in het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" de bestemming 'Agrarisch gebied I' (artikel 7) toegekend.

De nieuwe woonwijk is niet in overeenstemming met de geldende bestemmingsplannen. In die bestemmingsplannen zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Visie

De visie op de nieuwe woonwijk Holzenbosch is vervat in het beeldkwaliteitsplan (bijlage 4).

3.2 Ontwikkelingen

Het voorliggende plan voorziet in 326 woningen. Dit is exclusief de invulling van deelgebieden in de voorzieningenstrook waaraan de bestemming 'Gemengd' is toebedacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0004.png"
Afbeelding 4 Overzicht deelgebieden

De typologie ziet er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0005.png"

Deze 326 woningen zorgen er voor dat 6,8 hectare grond uitgeefbaar is ten behoeve van wonen (nog los van eventuele uit te geven binnenterreinen en het voorzieningenprogramma).


Per deellocatie is nagegaan in welke prijsklassen deze woningen aangeboden kunnen worden (bijlage 28). Dit heeft tot de volgende differentiatie geleid. Het programma voorziet nu in 30% sociaal (huur en koop) en 12% vrije sector huur. Verder is 10% in de prijsklasse vanaf € 170.000 tot € 200.000 geprogrammeerd.Het percentage gestapelde bouw bedraagt 12% en betreft sociale huur- en vrije sector huurappartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0006.png"Voorstel programmadifferentiatie naar eigendomsverhouding, prijsklasse en woningtypologie

Een groot deel is in de goedkope en middeldure koopsector geprogrammeerd, hetgeen beter aan zal sluiten bij de markt voor Voorthuizen en de algehele situatie op de woningmarkt. Totaal wordt 66% van het programma beneden de € 225.000 aangeboden of in de sociale huur of vrije sector huur. De overige 34% zijn duurdere woningen, waaronder een aantal tweekappers en vrijstaande woningen en verder enkele duurdere rij- en vooral ook hoekwoningen.


Er zijn 2 verschillende appartementenontwikkelingen voorzien met totaal 38 appartementen, bedoeld voor verschillende doelgroepen: een blok met 18 vrije sector huur appartementen en verder nog een ontwikkeling met 20 sociale huurappartementen. De locatie voor de sociale huurappartementen zou eventueel ook omgezet kunnen worden naar rug-aan-rug woningen in de sociale huursfeer, mede gezien het succes van dit product in Barneveld en gezien het feit dat we op deze locatie een wat bijzondere woonvorm gerealiseerd willen zien (referentie Teus Bouwmanhof Garderen).

Doelgroepen
Door de combinatie van gestapelde bouw en grondgebonden woningen, goedkoop, middelduur en duur wordt er voor verschillende doelgroepen wat gebouwd: voor jong en oud, voor lage, midden en hogere inkomens. Het streven is om minimaal 10% in de vorm van collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) te ontwikkelen, wanneer hier voldoende belangstelling voor bestaat.


Verdeling naar partijen op basis van een evenredige verdeling van het programma naar segmenten en grondprijzen
Op basis van een evenredige verdeling van het programma (ook fysiek-ruimtelijk) voor de verschillende marktpartijen is er een programmavoorstel gemaakt. Op basis van deze verdeling neemt de gemeente circa 1/3 van het programma af en Schoonderbeek/WSB tweederde.Op basis van de verdeling in de categorie goedkoop, middelduur en duur hebben beiden partijen ongeveer dezelfde verdeling toebedeeld gekregen. In het koopprogramma van de gemeente zit ook een gedeelte ten behoeve van CPO. De gemeente neemt een appartementenblok met vrije sector huurwoningen voor haar rekening en Schoonderbeek/WSB het andere blok met sociale huurwoningen (gestapeld of als rug-aan-rug).


afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0007.png"


Kavelgrootte
De gemiddelde kavelgrootte per type laat zien dat de kavels voor alle woningen gemiddeld 206 m2 zijn en dat de gemiddelde grootte van de kavels per marktpartij nauwelijks verschilt.


afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0008.png"

Fasering
Het voornemen is om de 326 woningen in een periode van maximaal 6 jaar te realiseren, daarmee gemiddeld 54 woningen per jaar (bijlage 15). Het plan is opgevat om in het noordoosten te starten, om zo ook relatief snel invulling te geven aan de 'Dorpsstraat' en de bebouwing aan de noordrand als afhechting aan de bestaande woonbuurt ten noorden van Holzenbosch. Verder zal de noordrand en het zuidwestelijk deel van het plangebied met vooral vrijstaande en tweekappers op eigen tempo in een periode van 6 jaar gerealiseerd worden. Met de voorgestelde fasering is geprobeerd om diverse prijssegmenten (huur en koop) verspreid aan te bieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0009.png"

Aangezien de afgelopen vier jaar relatief weinig is gebouwd in de kern Voorthuizen en ook gezien het relatief grote aandeel goedkope en middeldure woningen in Holzenbosch, is de verwachting dat ondanks een aantal andere ontwikkelingen in Voorthuizen (waaronder aan de Van den Berglaan, Apeldoornsestraat en de ontwikkeling van Vlasbekje in Blankensgoed), dit programma relatief snel in de markt zal worden opgenomen.

3.3 Functies

Holzenbosch is opgezet als homogene woonwijk. Dat wil zeggen dat er weinig andere functies dan 'Wonen' voorkomen. Een uitzondering is de voorzieningenstrook langs de Baron van Nagellstraat; het is de bedoeling daar wel meerdere functies / gebruiksdoelen te verenigen. Tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan was de exacte invulling van dit deelgebied nog onbekend. Alleen de vestiging van een restaurant (pannenkoekenboerderij met bowlingbaan) aan Baron van Nagellstraat 49 was concreet. Aan het perceel Baron van Nagellstraat 49, kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie G, nummer 5423 ged. is dan ook de passende bestemming 'Horeca' toebedacht. Die bestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan "Baron van Nagellstraat VI" (2011). De overige, uitgeefbare gronden in de voorzieningenstrook krijgen de bestemming 'Gemengd'. Binnen die bestemming is een combinatie van functies toegestaan. Een nadere uiteenzetting staat in § 6.1.2.1.

Aan de Baron van Nagellstraat komt een nieuwe rotonde om de plangebieden Holzenbosch en Werklandschap Verbindingsweg samen te ontsluiten. Vanaf deze rotonde begint de nieuwe hoofdontsluitingsweg richting het oosten. Eerst treffen we een gemengde functiestrook als overgangszone van het werklandschap naar de woonwijk. Gescheiden door een brede groenstrook volgt daarna de eerste fase van de woonwijk. De nieuwe hoofdontsluitingsweg verdeelt de wijk in twee ongelijke clusters. Aan de zuidkant is een kleinschalig villaparkje gedacht. Aan de noordkant ligt de grotere wooncluster met een gevarieerd aanbod.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0010.png"
Afbeelding 5 Opzet Holzenbosch

Vanaf het oude knooppunt aan de Baron van Nagellstraat loopt vanaf de Brink de ā€œDorpsstraatā€ waar zich van oudsher de eerste bebouwing van het dorp ontwikkelde. De Brink wordt omringd door de boerderij ā€œHolzenboschā€, een schaapskooi en wat schuren. Hiervandaan was voorheen een uitwaaierend stelsel van schaapsdriften. Aansluitend aan de ā€œoude kernā€ begint de wederopbouw in een planmatige opzet. Later volgen de eigentijdse in- en uitbreidingen met veelal een rondweg om de kern, vergelijkbaar met de Rembrandstraat, in dit plan vertaald als de hoofdontsluitingsweg.

Wat betreft de voorzieningenstrook en de functie wonen nog het volgende. Holzenbosch betreft een dorpse uitbreiding van de kern Voorthuizen. Om de entree van Holzenbosch een dorpse uitstraling te geven, zichtbaar te maken dat Holzenbosch vooral ook een woongebied betreft, is het wenselijk dat er in deze voorzieningenstrook (eventueel boven voorzieningen) wordt gewoond.

Gezien de woningbouwopgave die de gemeente Barneveld de komende decennia nog kent, maar ook gelet op de groei van het aantal ouderen en de toename van het aantal kleine huishoudens in de gemeente Barneveld, ligt de bouw van appartementen boven deze voorzieningen voor de hand. Daarbij wordt zowel aan huur- als koopappartementen gedacht. Maar ook een gedeeltelijke grondgebonden ontwikkeling is in deze voorzieningenstrook zeer goed denkbaar. Het is de bedoeling bij de entree van de nieuwe woonwijk een of meerdere gebouwen te ontwikkelen bij voorkeur in drie lagen. Wonen is belangrijk vanwege de belevingswaarde en de sociale controle in de voorzieningenstrook.

De locatie ligt goed ontsloten en dicht bij allerlei voorzieningen in de kern Voorthuizen, maar ook de nabijheid van een goede verkeersontsluiting (A1) alsmede het treinstation in Barneveld-Noord.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • EfficiĆ«nt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van ƩƩn van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.1.2 Nationaal Waterplan

Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15) .

4.1.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).

De Chw omvat twee categorieƫn maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
    1. 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
    2. 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
    3. 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want het plan is gericht op de bouw van 326 woningen in een aaneengesloten gebied (artikel 1.1, eerste lid onder sub a Chw jo. artikel 3.1 van Bijlage I Chw).

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Op 14 januari 2014 zijn beide documenten door gedeputeerde staten vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie.

Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september vastgesteld.

Bij stedelijke gebieden ligt in de omgevingsvisie en –verordening de focus op de kwaliteit en verbetering van het bestaande. De provincie richt zich op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding wat betreft verstedelijking steeds minder aan de orde zal zijn.

4.3 Waterschap

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem

In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  1. 1. Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  2. 2. Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  3. 3. Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15)

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiƫle bouwmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0014.png"
Afbeelding 9 Fragment visiekaart Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

Uit de visiekaart blijkt dat het plangebied in de structuurvisie is aangemerkt als zoekzone voor wonen (lange termijn).

Op paginanummer 22 van de structuurvisie staat: 'Aangezien de structuurvisie een horizon kent tot en met 2022 zijn de zoekzones rondom Voorthuizen en Barneveld voorlopig voldoende om de genoemde extra groei op te kunnen vangen.' In tabel 1 op paginanummer 24 van de structuurvisie is het accent per woninbouwlocatie benoemd. Voor de grotere uitbreidingslocaties zoals Voorthuizen-Zuid (Holzenbosch) geldt dat het accent ligt op 'gemengd, gericht op gezinnen, doorstroming, maar ook zoekgebieden met clusters voor ouderen.'

Wat betreft voorzieningen is het beleidsuitgangspunt dat er mogelijkheden worden geschapen voor enkele winkelvoorzieningen (voor dagelijkse aankopen) op wijkniveau (o.a. Holzenbosch). Dit staat in § 3.3. van de structuurvisie.

De volgende passage komt uit § 4.2.3. en gaat specifiek over Voorthuizen-Zuid: 'De zoekzone voor woningbouw ā€˜Voorthuizen Zuid’ ligt tussen de Baron van Nagellstraat, de huidige dorpsbebouwing en de Zeumerseweg12. De capaciteit van deze woningbouwlocatie bedraagt circa 1.000 woningen. De gewenste stedenbouwkundige relatie met het aangrenzende open landschap pleit voor een open structuur van de bebouwing, in het bijzonder aan de zuidzijde van deze locatie. [...] De uitbreidingslocatie is verdeeld in twee fasen. De eerste fase, het westelijke deel van het plangebied is reeds in voorbereiding. Dit wordt een vrij compacte woonwijk. In de gebiedsvisie Zeumeren is aangegeven hoe de overgang van deze wijk gemaakt kan worden door de Zeumersebeek een natuurlijke inrichting te geven. De natuurlijke zone kan worden aangegrepen om het buitengebied van Zeumeren toegankelijk te maken voor de woonwijk. Voor de ontsluiting van de wijk zal een wijkontsluitingsweg worden aangelegd centraal in de wijk. De verkeersstructuur van de wijk Zuid wordt daarmee nadrukkelijk losgelegd van de agrarische wegen in het gebied Zeumeren.'

De voorgenomen ontwikkeling van de wijk Holzenbosch is in overeenstemming met deze structuurvisie.

4.4.2 Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020

Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020
Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Het MWP wordt driejaarlijks geactualiseerd, daarbij wordt dan tevens de looptijd met drie jaar verlengd. Het MWP geeft een inzicht in de aantallen op te leveren woningen per kern, en schetst ook een beeld van de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding (huur, koop, Koopgarant) en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking).

Elk bouwplan dient te passen in het MWP zoals door de raad is vastgesteld. Om een zekere gewenste programmering in de nieuwbouw na te streven, in lijn van de vastgestelde gemeentelijke Visie op Wonen en om er verzekerd van te zijn dat de woningbouwplannen een zekere basiskwaliteit meekrijgen is er een toetsingskader opgesteld. Dit 'Toetsingskader woningbouwplannen gemeente Barneveld' geldt zowel voor plannen op inbreidings- en uitleglocaties. Hierin wordt onder andere bewaakt dat er voldoende goedkope woningen worden gebouwd (mede in verband met afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma, KWP) en dat er sprake is van een afdoende prijs-/kwaliteitsverhouding. In het MWP zijn voor plannen op inbreidingslocaties ook woningen opgenomen.

Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader.

Indien afgeweken wordt van het aantal woningen op een perceel dan dient initiatiefnemer aan te tonen dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.

Doorwerking in plangebied
Holzenbosch is in het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 opgenomen voor de realisatie van woningen in het tijdvak 2016 t/m 2020. De geprogrammeerde 326 woningen zullen in belangrijke mate in deze periode gebouwd worden (met de kanttekening dat het aantal iets kan wijzigen door toepassing van de flexibliteitsbepalingen in het bestemmingsplan als gewijzigde marktomstandigheden daartoe aanleiding geven). In het MWP was nog geen differentiatie naar typologie of prijsklasse voor Holzenbosch opgenomen.

Programmatisch voldoet het programma aan het toetsingskader woningbouwplannen, door de bouw van 30% goedkoop (huur en koop). Kwalitatief zullen de woningen op basis van het stedenbouwkundig ontwerp (kavelgrootten en beukmaten) voldoen aan de minimale oppervlaktematen die in het toetsingskader worden verlangd.

4.4.3 Bestemmingsplannen globaal en flexibel

Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen. Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.

Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.

Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.

De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.

Doorwerking in plangebied
In voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende kaders uit de notitie toegepast:

  • flexibiliteit via binnenplanse afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden (bijvoorbeeld de wijziging van gestapelde woningen - Wonen - 2 - in aaneengebouwde sociale huurwoningen - Wonen - 1, artikel 9.5);
  • de hoofdstructuur van wegen, water en groen vast te leggen;
  • ruimere bouwvlakken in te tekenen op de verbeelding;
  • de vrije situering van woningen binnen het bouwvlak toe te laten;
  • de voorgeschreven bouwwijze van woningen (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd) in sommige deelgebieden achterwege te laten.

4.4.4 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevings-waarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  1. 1. Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  2. 2. Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone opper-vlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  3. 3. De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  4. 4. Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiƫnische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiƫle uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemmingen en de gebruiksdoelen.

De bodem in het plangebied was hoofdzakelijk in gebruik voor agrarische doeleinden. Belasting van de bodem in de vorm van grootschalige lekkage van industriƫle bronnen of ongewone voorvallen in bedrijfsvoering is hierdoor niet waarschijnlijk.

Circa 50% van het oppervlakte van het plangebeid is daadwerkelijk onderzocht door middel van een verkennende bodemonderzoeken conform de norm NEN 5740. De onderzoeken omvatten de twee (voormalige) agrarische bedrijven in het gebied, waardoor de twee mogelijke locaties van geconcentreerde bodembelasting zijn eveneens zijn onderzocht. De niet onderzochte gedeeltes bestaan uit weiland en/of akkerland. Het is onwaarschijnlijk dat de bodemkwaliteit hier afwijkt van de wel onderzochte gedeeltes.

De volgende bodemonderzoeken hebben betrekking op het plangebied bekend:

  • Baron van Nagellstraat 49, verkennend bodemonderzoek, PJ Milieu, kenmerk 0801803A, d.d. 30 juli 2008, bijlage 5. In de vaste bodem (boven- en ondergrond) is voor geen van de geanalyseerde parameters een verhoogd gehalte waargenomen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte barium en nikkel waargenomen.
  • Baron van Nagellstraat 49, verkennend bodemonderzoek, Vink, kenmerk M95-129-2, d.d. 11 februari 1997. In de bovengrond zijn licht verhoogde gehaltes PAK en minerale olie aangetroffen. In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte minerale olie aangetroffen. In het grondwater is een sterk verhoogd gehalte nikkel en een matig verhoogd gehalte cadmium aangetroffen.
  • Schoonengweg 2, verkennend bodemonderzoek, Vink, kenmerk M97-012, d.d. 11 februari 1997. In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte koper aangetroffen, in de ondergrond is voor geen van de geanalyseerde parameters een verhoogd gehalte aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte zink en naftaleen aangetroffen.
  • Schoonengweg 2, verkennend bodemonderzoek, PJ Milieu, kenmerk 1034901A, d.d. 9 september 2010 (bijlage 8). In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte minerale olie aangetroffen, in de ondergrond is voor geen van de geanalyseerde parameters een verhoogd gehalte aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte barium, nikkel en koper aangetroffen.
  • Schoonengweg 4, verkennend bodemonderzoek, PJ Milieu, kenmerk 0859001A, d.d. 5 december 2008, bijlage 7. In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte PAK aangetroffen. In de ondergrond is voor geen van de geanalyseerde parameters een verhoogd gehalte aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte barium, trichloorethaan en dichloorethenen aangetroffen.
  • Oude Zeumerseweg 9, verkennend bodemonderzoek, Vink, kenmerk M96-103, d.d. 1 juli 1996, bijlage 6. In de vaste bodem (boven- en ondergrond) is een licht verhoogd gehalte minerale olie aangetroffen. In het grondwater zijn sterk verhoogde gehaltes cadmium, nikkel en zink aangetroffen, alsmede een licht verhoogd gehalte trichloormethaan.

Niet van alle onderzoeken is een digitaal rapport voorhanden.

De aangetroffen licht verhoogde gehaltes PAK en minerale olie in de vaste bodem zijn mogelijk het gevolg van omzetting van humuszuren. De omzettingsproducten van dit proces worden bij chemische analyse als minerale olie en PAK aangemerkt. De herkomst is dan van natuurlijke oorsprong.

Verhoogde gehaltes zware metalen komen in de gehele Gelderse Vallei voor. Dit is een gevolg van geohydrologische processen waarbij grondwater vanaf hoger gelegen gebieden (Veluwe) in de lager gelegen gebieden in een (chemische) omgeving komen waarbij de metalen neerslaan (zoals ijzeroerbanken) of concentreren. Dit is een natuurlijk proces. Daarnaast is het waarschijnlijk dat in het verleden uitspoeling heeft plaatsgevonden vanuit kunstmest en diervoeders.

In de vaste bodem is voor geen van de geanalyseerde parameters een gehalte aangetroffen waarbij een nader onderzoek noodzakelijk is. De in het grondwater aangetroffen gehaltes zware metalen komen in de gehele regio voor en zijn het gevolg van natuurlijke processen. Het is niet waarschijnlijk dat de bodemkwaliteit van de niet onderzochte gedeeltes afwijkt van die van de wel onderzochte gedeeltes. Geconcludeerd wordt dat de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

In het plangebied kunnen in de bodem niet gesprongen explosieven uit de tweede wereldoorlog aanwezig zijn.

In februari 2011 heeft het Waterschap Vallei en Eem een vooronderzoek conventionele explosieven laten uitvoeren voor haar beheergebied (Bodac, vooronderzoek conventionele explosieven beheergebied waterschap Vallei en Eem, Gemeente Barneveld, projectnummer 10028, d.d. 28 februari 2011). Dit vooronderzoek geeft een summier overzicht van de gevechtshandelingen die in de gemeente hebben plaatsgevonden en de aangetroffen munitie. Het onderzoek voldoet echter niet aan de huidige norm voor een dergelijk onderzoek. Onder andere dit document is aanleiding geweest voor gemeente Barneveld om een uitgebreid vooronderzoek naar het mogelijk voorkomen van niet gesprongen explosieven in de bodem. Dit onderzoek wordt uitgevoerd volgens de huidige standaard (WSCS-OCE) en zal waarschijnlijk medio september 2015 worden opgeleverd.

Rondom Voorthuizen is bij de geallieerde opmars in 1944 op diverse plaatsen gevochten en zijn artilleriebeschietingen uitgevoerd. Op de kaart van Bodac staat op het kruispunt van de Oud Zeumerseweg en de Baron van Nagellstraat (N303) een "bombardement literatuur" ingetekend. Nauwkeurige informatie over dit bombardement is niet bekend. Tevens zijn ten noorden en ten westen van het plangebied locaties ingetekend waar explosieven zijn geruimd.

In en rondom Voorthuizen hebben gedurende de tweede wereldoorlog diverse gevechthandelingen plaatsgevonden. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat in de bodem niet gesprongen explosieven (meestal aangeduid als conventionele explosieven, CE) zijn achtergebleven. Voor de gehele gemeente Barneveld is in 2015 een archiefonderzoek uitgevoerd naar de gebieden waar mogelijk explosieven kunnen worden aangetroffen.

Het plangebied valt volledig buiten de vastgestelde risicogebieden. Dit houdt in dat geen verifieerbare aanwijzingen aanwezig zijn voor de mogelijke aanwezigheid van CE. Dit is overigens geen garantie dat geen CE aanwezig is.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.

In het plangebied eventueel voorkomende monumenten en bijbehorende gronden worden op de verbeelding niet als rijksmonument/gemeentelijk monument aangeduid. De reden hiervoor is dat de aanduiding van monumenten op de verbeelding geen verdere juridische betekenis heeft. De bescherming van monumenten geschiedt op basis van de Monumentenwet 1988, de Monumentenverordening 2003, en de regeling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De monumentale boerderij Holzenbosch (Baron van Nagellstraat 49) is afgebrand in augustus 2010. Toch behield het bewuste perceel een monumentenstatus. Het bakhuis in het naastgelegen weiland is nog intact en is aangewezen als gemeentelijk monument. De monumentencommissie acht het erf beschermingswaardig en vindt het te voorbarig om de boerderij solitair of als geheel complex te verwijderen van de gemeentelijke monumentenlijst. Voor de herbouw van de boerderij is 2012 een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouw en monument verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0015.png"
Afbeelding 10 Luchtfoto (2015) Restanten boerderij Holzenbosch

In het plangebied zijn verder geen panden van monumentale waarde aanwezig.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wƩl en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Doorwerking in plangebied
Het plangebied bevindt zich niet in de directe nabijheid van een Natura2000-gebied. De afstand tot de Veluwe bedraagt meer dan 4 kilometer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0016.png"
Afbeelding 11 Natura2000-gebied Veluwe

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet (Ffw) beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden Ʃn daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

In opdracht van gemeente Barneveld heeft Tauw B.V. uit Deventer een ecologisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 9). Daaruit bleek dat geen vaste rust- en verblijfspaatsen van zoogdieren zijn aangetroffen - met uitzondering van een vleermuis. De deskundige heeft geconstateerd dat aan de Schoonengweg een verblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis en een vliegroute aanwezig zijn. Er zijn mitigerende maatregelen aangeraden. Dat geldt ook met betrekking tot de Huismus.Het mitigatieplan van 3 mei 2012 (bijlage 23) is voorgelegd aan de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken.

Bij besluit van 4 juli 2013 (bijlage 16) heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken bepaald dat voor de ontwikkeling van Holzenbosch geen ontheffing als bedoeld in artikel 75 Ffw nodig is omdat de werkzaamheden zonder ontheffing mogen worden uitgevoerd nu geen sprake is van overtreding van verbodsbepalingen.

De natuurwetgeving staat niet in de weg aan de ontwikkeling van de woonwijk Holzenbosch.

5.4 Externe Veiligheid

Doel

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van ƩƩn op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.

Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriƫntatiewaarde per kilometer per jaar:

  • 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers
  • 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers
  • 10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers

enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriƫntatiewaarde).

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:

Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.

Onderzoeksresultaten
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve een relevant milieuaspect.

In 2010 heeft Schoonderbeek en Partners Advies B.V. uit Ede (hierna: SPA) een quickscan externe veiligheid uitgevoerd (bijlage 10). SPA concludeerde dat het plaatsgebonden risico een belemmering vormt op een klein deel van het plangebied als gevolg van het LPG station aan de Baron van Nagellstraat. Het groepsrisico als gevolg van het LPG station moest nader worden onderzocht en verantwoord. Tot slot constateerde SPA dat Holzenbosch valt binnen het invloedsgebied van de N303.

In 2011 heeft SPA een aanvullend onderzoek naar externe veiligheid gedaan (bijlage 11). Holzenbosch valt binnen het invloedsgebied van een provinciale weg, de N303 (Baron van Nagellstraat). Het doel van het onderzoek was om te bepalen of de berekende risico's acceptabel zijn op grond van de normen zoals die worden vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en bijbehorende nota vervoer gevaarlijke stoffen. SPA concludeerde dat het plaatsgebonden risico in alle situaties voldoet aan de norm en vormt geen belemmering voor de planontwikkeling. De realisatie van het plan leidt tot een toename van het groepsrisico. Het groepsrisico blijft na planrealisatie ruim onder de oriƫntatiewaarde, ook op lange termijn.

In 2012 is de versie 2.2 van het rekenprogramma RBM II vrijgekomen. Na berekening blijken de conclusies van eerdere berekening niet te wijzigen (bijlage 13).

In de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de relevante stukken ter beoordeling voorgelegd aan de regionale brandweer. De directeur van de brandweer van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (hierna: VGGM) heeft geadviseerd een strook met bedrijven te realiseren langs de Baron van Nagellstraat die als buffer moet fungeren voor de woningbouw. De in § 3.2 genoemde voorzieningenstrook is zo een buffer in overeenstemming met het advies van VGGM. De gebouwen komen op enige afstand van de weg.

Het plangebied ligt in het invloedsgebied van het LPG tankstation aan de Baron van Nagellstraat 62. De LPG-opslagtank heeft een inhoud van 20 m3 en ligt ondergronds. Het LPG-tankstation valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De risico's worden veroorzaakt door zowel het LPG-vulpunt als de LPG-opslagtank en de afleverzuil. De LPG doorzet van het tankstation is gelimiteerd op maximaal 500m3 per jaar.

Bij een lpg-tankstation met deze doorzet gelden voor nieuwe situaties de volgende veiligheidsafstanden:

  • vulpunt: 45 meter;
  • ondergronds reservoir: 25 meter;
  • afleverzuil: 15 meter.

Binnen deze contouren mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd.

In de voorschriften van het tankstation is opgenomen dat het vullen van de ondergrondse LPG-tank door tankwagens alleen mag plaatsvinden tussen 0:00 en 11:00.

Binnen het invloedsgebied van het LPG-tanstation, een contour van 150 meter rond het vulpunt, liggen bestemmingen horeca en gemengd. Als de bedrijfstijd van deze bestemmingen buiten de tijd dat de LPG tank gevuld wordt ligt zal het groepsrisico vanwege het LPG tankstation niet toenemen.

In 2015 heeft SPA het aspect externe veiligheid nogmaals onderzocht (bijlage 14). SPA concludeerde dat het plaatsgebonden risico in alle situaties aan de norm voldoet en geen belemmering voor de planontwikkeling vormt. Verder kwam SPA tot de conclusie dat het groepsrisico onder de oriƫntatiewaarde blijft, mits een beperking geldt voor de openingstijden van de bedrijven in de voorzieningenstrook.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.

In 2013 heeft Schoonderbeek en Partners Advies B.V. uit Ede (hierna: SPA) akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai gedaan (bijlage 1). SPA concludeerde dat de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de nieuwe hoofdweg en de Baron van Nagellstraat op de nieuwe woningen hoger kan zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting ten gevolge van beide wegen bedraagt maximaal 52 dB op de nieuwe woningen. Dit is ruim lager dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.SPA adviseerde als volgt: 'Gezien de situatie en de berekende waarden zijn er binnen het bouwplan geen reƫle maatregelen mogelijk om de geluidbelasting ten gevolge van de nieuwe hoofdweg en de Baron van Nagellstraat op de nieuwe woningen te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeursgrenswaarde). Om deze woningen te kunnen realiseren moet de gemeente Barneveld hogere waarden tot 52 dB, ten gevolge van het wegverkeerslawaai vaststellen en vastleggen in het kadaster. Hierbij wordt opgemerkt dat voldaan wordt aan alle voorwaarden die de gemeente Barneveld stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw.'. In 2015 heeft SPA desgevraagd aangegeven dat het akoestische onderzoek nog actueel is.

De procedure om hogere waarden tot 52 dB ten gevolge van het wegverkeerslawaai vast te stellen vond gelijktijdig plaats met de voorbereidingsprocedure van het bestemmingsplan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel ƩƩn op ƩƩn zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied zijn agrarische bedrijven.

In 2015 heeft de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant in opdracht van gemeente Barneveld een onderzoek in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij dat dateerde uit 2010, geactualiseerd (bijlage 17). De omgevingsdienst constateerde dat de geurcontouren van nagenoeg alle veehouderijen in de omgeving niet liggen over het plangebied zodat de belangen van deze bedrijven niet worden geschaad. Voor slechts drie bedrijven geldt dat de geurcontour wel deels over het plangebied ligt:

  • Baron van Nagellstraat 104. Aan de gronden binnen de geurcontour is de bestemming 'Groen' toebedacht. Er komen daar geen nieuwe geurgevoelige objecten;
  • Schoonengweg 6. De geurgevoelige objecten, de nieuwe woningen, worden echter geprojecteerd en opgericht buiten de geurcontour van de paardenhouderij;
  • Schoonengweg 8. Dit agrarische bedrijf stopt met het houden van dieren in 2016 en daarmee vervalt de geurcontour.

De conclusie luidt dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk.

5.7 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.


De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  1. 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  2. 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

MWP 2011-2020 en Project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld'
Het plan Holzenbosch is exclusief opgenomen in het vastgestelde Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020. In het MWP 2011-2020 is rekening gehouden met de kaders van de Provincie Gelderland (KWP III).

Behoefte kwantitatief en kwalitatief
Op basis van verschillende prognosecijfers, wordt duidelijk dat de gemeente Barneveld de komende jaren nog zal blijven groeien, vooral ook in heet tijdvak tot 2030, zowel qua inwonertal als wat betreft het aantal huishoudens.

Deze groei van het aantal huishoudens zou tot 2025 een jaarlijks nieuwbouwprogramma van 275 tot 300 woningen voor de hele gemeente rechtvaardigen, waarbij er nog geen rekening is gehouden met planuitval en met sloop/vervangende nieuwbouw. Gerelateerd aan de omvang van de kern Voorthuizen is de eerstkomende jaren een uitbreiding van de woningvoorraad met 60 tot 70 woningen per jaar wenselijk. Daar komt bij dat er in de afgelopen vijf jaar er relatief weinig in Voorthuizen is gebouwd, te weinig in relatie tot de jaarlijkse behoefte aan woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0017.png"
Afbeelding 12 Ontwikkeling aantal huishoudens gemeente Barneveld

Kwalitatief wordt uit de prognoses duidelijk dat met name de alleenstaande huishoudens en tweepersoons huishoudens in omvang toenemen en verder ook de gezinnen met kinderen. Dit gaat gepaard met een toenemende groei van het aantal ouderen (65-plus) binnen de gemeente. Van ontgroening is echter geen sprake.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0018.png"
Afbeelding 13 Ontwikkeling aantal huishoudens naar samenstelling

Faseren en doseren woningmarkt Barneveld
In verband met de veranderingen op de woningmarkt is gemeente Barneveld in 2012 gestart met het faseren en doseren van haar woningbouwprogramma, ook in regio Foodvalley verband afgestemd, door goed te kijken hoe vraag en aanbod op het niveau van de kernen beter op elkaar kan worden afgestemd. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente een aantal maatregelen getroffen om vraag en aanbod in de gemeente Barneveld beter op elkaar af te stemmen. Dit is een continue proces.

Gemeente Barneveld telt negen kernen, waarvan Voorthuizen er ƩƩn is. Deze kern kent een eigen, dorps karakter. De behoefte aan woningen vertaalt zich deels ook op het niveau van deze kernen. Bovendien versterkt het de leefbaarheid in deze kernen, doordat bijvoorbeeld starters niet noodgedwongen hun gemeenschap moeten verlaten. Daarmee blijft het verenigingsleven in deze kernen actief en komen basisvoorzieningen zoals basisonderwijs niet onnodig onder druk te staan.

Gezien de demografische groei van Voorthuizen met circa 60-70 huishoudens per jaar tot 2020 en de te geringe woningbouwproductie in de afgelopen vijf jaar (gemiddeld slechts 24 per jaar opgeleverd) is de ontwikkeling van Holzenbosch zowel kwantitatief als kwalitatief verdedigbaar.

Het programma voorziet behalve 30% goedkope woningbouw ook een omvangrijk programma in de middeldure sector. Zo is totaal circa tweederde van het programma geprogrammeerd in de prijsklasse tot € 225.000 (prijspeil 2015). Dit zijn prijsklassen waar doorgaans de grootste vraag naar uit gaat. Hiermee kunnen verschillende lage en middeninkomensgroepen in Voorthuizen worden bediend.

Verder kent het programma ca. 12% appartementen, waarmee er ook nultredenwoningen in het plangebied worden gebouwd.

Verder kent het plan een deelgebied waarbij het idee is om hier een vorm van collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) toe te passen.

De bedoeling is dat dit programma in een periode van 6 jaar wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0019.png"
Afbeelding 14 Voorstel programmadifferentiatie naar eigendomsverhouding, prijsklasse, woningtypologie

Conclusie
Holzenbosch voldoet aan de stappen zoals die omschreven worden in art. 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het programma voorziet in een regionaal afgestemde behoefte aan wonen.

In de kern Voorthuizen vinden enkele ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied plaats, als vorm van inbreiding. In de kern Voorthuizen zullen de komende jaren enkele ontwikkelingen plaatsvinden, waaronder enkele appartementenontwikkelingen in de huur- en koopsector ten behoeve van ouderen. De vraag naar grondgebonden woningen is echter ook groot, de ontwikkeling Holzenbosch kan hierin voorzien.

Gezien de omvang van de woningbehoefte in Voorthuizen voor de komende jaren, het karakter van het plan en de behoefte aan grondgebonden woningen is een ontwikkeling aan de rand van het dorp Voorthuizen een logische keuze. Holzenbosch zal aansluiten op de zuidelijke dorpsrand van Voorthuizen.

Door de keuze van een dorpse en duurzaam woonmilieu wordt hier een aantrekkelijk, bij deze omgeving passende ontwikkeling nagestreefd die ook de cultuurhistorie van deze omgeving versterkt.

Volgens de definitie van de derde trede betreft het een goed ontsloten locatie. De locatie ligt binnen 1 km afstand van de snelweg A1 en ook de A30 ligt op enkele kilometers afstand. Verder ligt binnen 1,5 kilometer afstand station Barneveld Noord, zodat de locatie ook per trein goed wordt ontsloten. De N805 (Baron van Nagellstraat) waar de ontwikkeling op aanhaakt, vormt eveneens een belangrijke verbindingsweg, waardoor ook met een autobus (binnen 500 meter) de locatie kan worden bereikt. Tot slot bieden diverse langzaam verkeersverbindingen de mogelijkheid om de locatie per fiets of te voet te bereiken. Op basis van dit alles kan dus worden gesteld dat de locatie met behulp van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten is.

Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Evenmin zijn er straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

De kabels en leidingen van de netwerkbeheerders bevinden zich hoofdzakelijk langs de randen van het plangebied (bijlage 18). Op een aantal locaties zijn de bestaande woningen, binnen het plangebied, aangesloten op bovengenoemd hoofdtracƩ middels aftakkingen. Ten tijde van het bouw- en woonrijpmaken van de projectlocatie worden deze aftakkingen opgenomen in het ondergrondse netwerk dat voor de woningenbouwlocatie wordt gerealiseerd.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In 2010 heeft Schoonderbeek en Partners Advies B.V. uit Ede (hierna: SPA) in opdracht van gemeente Barneveld de luchtkwaliteit onderzocht (bijlage 19). SPA kwam tot de conclusie dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

In 2012 heeft SPA het onderzoek naar luchtkwaliteit geactualiseerd (bijlage 20). Dit onderzoek heeft bevestigd dat Holzenbosch valt onder het Besluit niet in betekenende mate, waardoor luchtkwaliteit geen belemmering vormt. De luchtkwaliteit in het plangebied voldoet aan de normen.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  1. 1. Plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  2. 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt weliswaar voor op de lijst in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage, maar de omvang van de activiteit ligt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D 11.2 en het plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben. De oppervlakte van het plangebied blijft met 19,35 hectare ruim onder de norm van 100 ha. Het woningbouwprogramma (326 woningen) blijft ook beneden de norm van 2000 woningen. De afstand tot Natura2000-gebied Veluwe is meer dan 4 kilometer. In § 5.3 is uiteengezet dat onderzoek heeft uitgewezen dat geen milieueffecten zijn te verwachten van de voorgenomen ontwikkeling. De §§ 5.3, 5.9, 5.12 en 5.15 vormen samen een - vormvrije - milieubeoordeling.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering“ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In 2012 heeft Schoonderbeek en Partners Advies B.V. uit Ede (hierna: SPA) in opdracht van gemeente Barneveld een verdiepingsonderzoek milieuzonering uitgevoerd (bijlage 22). Dit borduurde voort op een onderzoek van SPA uit 2010. Het oudere onderzoek is niet opgenomen als bijlage bij deze toelichting op het bestemmingsplan. Met het verdiepingsonderzoek is nagegaan of er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden voor de plangebieden Voorthuizen-Zuid (Holzenbosch) en Verbindingsweg in Voorthuizen. Op basis van het onderzoek en de bedrijfsbezoeken concludeert SPA dat de bedrijven in de omgeving van het plangebied geen belemmeringen vormen voor de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk. In het plangebied kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden.

Het plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur En Landschap

De visie op natuur en landschap, de onbebouwde ruimte, is vervat in het beeldkwaliteitsplan (bijlage 4). Verder zij verwezen naar §§ 2.2.2 en 2.2.3 van het bijgevoegde archeologisch vooronderzoek (bijlage 2).

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creĆ«ren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de ā€œHandreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheidā€ een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Ontsluiting en verkeerveiligheid
De wijk Holzenbosch wordt voor autoverkeer ontsloten via een aansluiting op de Baron van Nagellstraat. De aansluiting wordt vormgegeven als enkelstrooksrotonde. Vanaf de Baron van Nagellstraat loopt een ontsluitingsweg door het plangebied in oostelijke richting. Deze weg krijgt een maximumsnelheid van 50 km/uur. In de toekomst wordt deze weg doorgetrokken richting de Zeumerseweg. Hierdoor ontstaat een verbeterde ontsluiting van recreatiegebied Zeumeren. Aan de noordoostzijde van het plan wordt voor autoverkeer aangesloten op de Schoonengweg.

Het gedeelte van de Schoonengweg tussen de Wikselaarseweg en de wijk wordt ingericht als langzaam verkeerroute. Ook is er voor langzaam verkeer een verbinding aanwezig aan de noordwest zijde richting de Wikselaarseweg en aan de westzijde richting de Baron van Nagellstraat. Aan de zuidzijde voorziet het plan in een verbinding voor langzaam verkeer richting de Oude Zeumerseweg.

Met uitzondering van bovengenoemde ontsluitingsweg wordt de woonwijk ingericht als 30 km/uur-zone. De inrichting van de wegen sluit aan bij deze maximumsnelheid, met inachtneming van het dorpse karakter van de wijk. Vanaf de ontsluitingsweg wordt de 30 km/uur-zone middels vijf inprikkers aangesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1124-0002_0020.png"
Afbeelding 15 Infrastructuur

Parkeren
In het plan is voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Om de te verwachte parkeerbehoefte te bepalen is gebruik gemaakt van landelijke kencijfers. Tijdens de totstandkoming van het ontwerp van de woonwijk is de Nota Parkeernormen vastgesteld. Hierin staan specifiek voor Barneveld de parkeernormen vermeld. Voor zover als mogelijk is getracht de normen uit de Nota Parkeernormen in het plan te verwerken. Voor nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied wordt getoetst aan de Nota Parkeernormen.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan. Hieronder volgt een beschrijving van het relevante beleid voor zover dat nog niet is genoemd in hoofdstuk 4.

Waterbeleid

Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft aan dat water een erfgoed is, dat moet worden beschermd. De KRW geeft het kader voor de bescherming van oppervlaktewater en grondwater. Aquatische ecosystemen en daarvan afhankelijke gebieden dienen voor verdere achteruitgang te worden behoed. De waterkwaliteit dient verbeterd te worden door emissies van schadelijke stoffen terug te dringen. Het duurzaam gebruik van water bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen.

Waterplan Gelderland 2010-2015
Het Waterplan zet het vorige beleid van het derde Waterhuishoudingplan (WHP3) voort. In het Waterplan staat beschreven hoe de provincie Gelderland wil zorgen voor voldoende schoon water Ʃn droge voeten.

Het plan geeft richtingen aan voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de waterhuishouding voor alle maatschappelijke functies zoals landbouw, natuur en stedelijk gebied. De hoofddoelstelling is dat het water in 2027 volledig op orde moet zijn voor de maatschappelijke functies. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren.

Waterhuishoudingsplan
Voor het plangebied Holzenbosch is een waterhuishoudingsplan opgesteld, waarin alle relevante waterhuishoudkundige aspecten aan de orde komen. Het "Waterhuishoudingsplan Holzenbosch Voorthuizen" (Arcadis, 15 augustus 2014) is als bijlage 27 in de toelichting bij dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste aspecten.

Huidige situatie
Het plangebied bevat voornamelijk agrarische percelen met enkele woningen. Het maaiveld loopt af in zuidelijke richting. De bodem bestaat tot de maximale boordiepte van 4 meter onder maaiveld uit matig fijn en matig siltig zand. De bovenste 20 tot 70 cm onder maaiveld is matig humeus. Een groot aantal boorlocaties kent een dunne leemlaag op verschillende dieptes. De doorlatendheid van de bodem (tot 1,5 meter diepte) is beperkt; tussen de 0,05 en 2 meter per dag.

Aan de zuidelijke rand van het plangebied ligt de Zeumerse beek. Deze primaire watergang heeft een afvoerfunctie naar het westen. Aan de noordzijde van het plangebied ligt een secundaire watergang met een ontwateringsfunctie voor de aanliggende woningen. In het plangebied liggen diverse tertiaire watergangen. Op de kruising Baron van Nagellstraat - Wikselaarseweg is een uitmonding van een hemelwaterriool op de bermsloot langs de Baron van Nagellstraat.

Op basis van gemeten grondwaterstanden wordt geconcludeerd dat de huidige ontwatering onvoldoende is voor de beoogde doeleinden (woningen, wegen).

Langs de noordelijke, westelijke en oostelijke rand van het plangebied, onder respectievelijk de Wikselaarseweg, Baron van Nagellstraat en de Schoonengweg ligt een gemengd riool.

Toekomstige situatie
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 326 woningen en de realisatie van een voorzieningenstrook mogelijk.

De ontwatering in het plangebied wordt op orde gebracht door de bestaande greppelstructuur in grote mate te behouden, de ondiepe greppels van een drain (onder de bodem) te voorzien, het huidige maaiveld op te hogen en het bouwpeil van de woningen boven het wegpeil te plaatsen.

In het plangebied wordt een gescheiden (riool)stelsel aangelegd. Het vuilwaterrioolstelsel wordt onder vrij verval aangesloten op de bestaande riolering in de Baron van Nagellstraat.

Het hemelwater dat op de verharding (bebouwing, straten, etc.) valt, wordt via goten en wegen onder afschot, bovengronds afgevoerd naar een systeem van wadi's en greppels. De wadi's hebben een infiltrerende en bergende functie en lopen over naar de greppels. Onder de wadi's wordt een lavapakket aangebracht om de wadi zo snel mogelijk te ontwateren. De greppels hebben een afvoerende en ontwaterende functie. Het water wordt afgevoerd naar de bergingszone aan de zuid- en westrand van het gebied. Vanuit de bergingszone wordt ƩƩn afvoer naar de Zeumerse beek gerealiseerd.

Ter compensatie van de toename aan verharding wordt er compenserende waterberging aangelegd. Hierdoor wordt een snelle waterafvoer naar de Zeumerse beek bij een (stevige) bui voorkomen. Conform de berekeningsmethode van het waterschap, gebaseerd op een neerslaggebeurtenis van 87 mm in 24 uur (eens per 100 jaar), wordt in het plangebied voldoende waterberging in de wadi's en de bergingszone gerealiseerd.

Bij de bouw van de woonwijk worden geen uitlogende materialen toegepast.

Conclusie
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Juridische Aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.1.1 Inleidende regels

6.1.2 Bestemmingsregels

6.1.3 Algemene regels

6.1.4 Overgangs- en slotregels

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavings-instrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het plan de bouw van meerdere woningen mogelijk maakt, is dit aan de orde. Echter, indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd (en het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is), behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro geen exploitatieplan vast te stellen.

Alle gronden zijn in eigendom van de gemeente. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden is daarmee anderszins verzekerd: middels uitgifte van de gemeentelijke gronden. Met de afnemende partijen van de bouwrijpe grond zijn afspraken gemaakt over de fasering en het programma. De gemeente stelt daarom geen exploitatieplan vast.

Van het plan is een grondexploitatie opgesteld. Hieruit blijkt dat alle kosten met betrekking tot de grondexploitatie worden gedekt uit de opbrengsten van de bouwrijpe kavels. Er is sprake van een positief eindsaldo. Het plan is daarmee tevens economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college in december 2013 in de Barneveldse Krant en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


In het kader hiervan is het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:

  • Barneveldse IndustriĆ«le Kring
  • Gelderse Milieufederatie
  • Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden
  • IVN
  • Kamer van Koophandel Veluwe-Twente
  • NV Nederlandse Gasunie
  • Pro Rail
  • Politie Gelderland-Midden
  • Vitens
  • Liander
  • Provincie Gelderland
  • Leisurelands
  • NV Nederlandse Spoorwegen
  • Waterschap Vallei en Veluwe

Er zijn twee reacties ingekomen. De samenvatting van de reacties is opgenomen in de Nota Zienswijzen (bijlage 25).

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Het inspraakplan heeft van 20 december 2013 tot en met 16 januari 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen. Er zijn 8 reacties ingediend.

Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is het inspraakverslag bijgevoegd (bijlage 24).

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 10 juli tot en met 20 augustus 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn tien zienswijzen naar voren gebracht.

Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd (bijlage 25).

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai (2013)

Bijlage 2 Archeologisch Vooronderzoek (2010)

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek (2011)

Bijlage 4 Beeldkwaliteitsplan (2015)

Bijlage 5 Bodemonderzoek Baron Van Nagellstraat 49 (2008)

Bijlage 6 Bodemonderzoek Oude Zeumerseweg 9(a) (1996)

Bijlage 7 Bodemonderzoek Schoonengweg (2008)

Bijlage 8 Bodemonderzoek Schoonengweg (2010)

Bijlage 9 Ecologisch Onderzoek (2011)

Bijlage 10 Externe Veiligheid, Quickscan (2010)

Bijlage 11 Externe Veiligheid (2011)

Bijlage 12 Externe Veiligheid, Advies Vggm (2011)

Bijlage 13 Externe Veiligheid (2015)

Bijlage 14 Externe Veiligheid Spa (2015)

Bijlage 15 Fasering (2015)

Bijlage 16 Flora- En Faunawet (2013)

Bijlage 17 Geuronderzoek (2015)

Bijlage 18 Kabels & Leidingen (2015)

Bijlage 19 Luchtkwaliteit (2010)

Bijlage 20 Luchtkwaliteit (2012)

Bijlage 21 Masterplan (2011)

Bijlage 22 Milieuzonering (2012)

Bijlage 23 Mitigatieplan (2012)

Bijlage 24 Nota Inspraak (2014)

Bijlage 25 Nota Zienswijzen (2015)

Bijlage 26 Stedenbouwkundig Ontwerp (2014)

Bijlage 27 Waterhuishoudingsplan (2014)

Bijlage 28 Woningbouwprogramma (2015)