KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Recreatie - Recreatiewoning
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
2.3 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Visie
3.2 Ontwikkelingen
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
4.2 Provincie
4.3 Gemeente
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.2 Cultuurhistorie
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Geur
5.7 Ladder Voor Duurzaamheid
5.8 Leidingen
5.9 Luchtkwaliteit
5.10 Milieueffectrapportage
5.11 Milieuzonering
5.12 Natuur En Landschap
5.13 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
6.2 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Beplantingsplan Oud Vellerseweg
Bijlage 6 Beplantingsplan Hunnenweg 45-49

Oud Vellerseweg/Hunnenweg

Bestemmingsplan - gemeente Barneveld

Vastgesteld op 10-06-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.2 Aanbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.6 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 Bebouwingspercentage

het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.8 Bedrijf

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als onzelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.9 Bestaande

bestaand en legaal aanwezig op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.10 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.1169-0002.gml met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.12 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 Bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.14 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.15 Bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.16 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.19 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.21 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.24 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 Erf

bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;

1.26 Gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 Gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.28 Geluidsgevoelige functies

bewoning of ander geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.29 Geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.30 Geurgevoelig object

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.31 Hoofdgebouw

een (deel van een) gebouw, dat vanwege zijn indeling en uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel of bouwvlak moet worden aangemerkt en waartoe eventuele uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen niet worden gerekend;

1.32 Hulpdiensten

Brandweer, politie en ambulance;

1.33 Kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.34 Kantoor- en/of praktijkruimte

een niet voor bewoning bestemd gedeelte van een woning of gebouw bij een woning, dat uitsluitend dient voor de uitoefening van beroepsactiviteiten van de bewoner van de woning op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied;

1.35 Kwetsbaar object

woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoren, hotels en restaurants, winkels, kampeer- en andere recreatieterreinen en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.36 Maaiveld

gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;

1.37 Nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.38 Natuur(wetenschappe)lijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.39 Omgevingsvergunning

Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.40 Ondergronds bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;

1.41 Overkapping

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;

1.42 Peil

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.43 Plan

het bestemmingsplan 'Oud Vellerseweg/Hunnenweg' van de gemeente Barneveld;

1.44 Recreatief verblijf

verblijf, inclusief nachtverblijf, voor uitsluitend recreatieve doeleinden door bij voorkeur wisselende huishoudens of daarmee gelijk te stellen groepen van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.45 Recreatiewoning

een gebouw, geen stacaravan zijnde, al dan niet met vaste fundering, dat is bestemd voor recreatief verblijf;

1.46 Uitbouw

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.47 Uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.48 Uitwerking

een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.49 Verbeelding

De bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;

1.50 Vloeroppervlak

grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;

1.51 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;

1.52 Voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.53 Voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.54 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.55 Wgh-inrichting

een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 1.1 derde lid van de Wet Milieubeheer en artikel 1 van de Wet geluidhinder en genoemd in bijlage I, onderdeel van het Besluit omgevingsrecht, zoals deze luiden op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.56 Wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.57 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.7 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk

onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;

2.8 De oppervlakte van een overkapping

de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;

2.9 Het vloeroppervlak

boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.

2.10 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. opgaande beplanting;
  2. b. waterlopen, waterpartijen en waterberging;

met de daarbij behorende:

  1. c. paden;
  2. d. bouwwerken geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  3. e. werken, geen bouwwerken zijnde.

3.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  3. 3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, behoudens palen en masten waarvoor een maximale bouwhoogte van 9 m geldt.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuur(wetenschappe)lijke en de landschappelijke waarden;
  2. b. houtproductie als gevolg van bos- en/of natuurbeheer;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  2. d. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  3. e. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  4. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  2. h. werken, geen bouwwerken zijnde.

4.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
  2. 2. De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen.
  3. 3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
    2. b. de verkeersveiligheid;
    3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 15.1 van toepassing.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. het vergraven en egaliseren van gronden;
    2. b. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
    3. c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen;
    4. d. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    5. e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief en/of educatief medegebruik;
    6. f. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
    7. g. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;
    8. h. diepploegen, zijnde het extra diep - circa 0,4 m of meer - omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;
    9. i. het aanleggen van ligplaatsen voor vaartuigen.
  2. 2. Het in artikel 3.7, eerste lid sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. het normale onderhoud betreffen;
    2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 5 Recreatie - Recreatiewoning

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Recreatiewoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatief verblijf in een vrijstaande recreatiewoning;

met de daarbij behorende:

  1. a. gebouwen;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. werken, geen bouwwerken zijnde;
  4. d. tuinen en erven.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. een goede milieusituatie;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
  5. e. de landschappelijke inpassing van de bebouwing;
  6. f. architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
  7. g. een ongestoorde ligging van kabels en leidingen.
  1. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 15.1 van toepassing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.2 voor wat betreft de plaats van de recreatiewoning en vervangende nieuwbouw van de recreatiewoning op een andere plaats toestaan, mits:
  1. a. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig kunnen worden geschaad;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  3. c. het hobbymatig houden van vee;

met de daarbij behorende:

  1. d. gebouwen;
  2. e. tuinen, landschappelijke beplanting, erven en parkeerplaatsen;
  3. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. g. werken, geen bouwwerken zijnde.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. een goede milieusituatie;
    3. c. de verkeersveiligheid;
    4. d. de bereikbaarheid voor hulpdiensten;
    5. e. de sociale veiligheid; en
    6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    7. g. de landschappelijke inpassing van de bebouwing.
  2. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 15.1 van toepassing.

6.4 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.2.2 en toestaan dat een kleine woning wordt gebouwd met een grotere inhoud tot maximaal 600 m³, mits:
    1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    2. b. sprake is van vermindering (door sloop) van bestaande gebouwen waarbij geldt dat voor iedere m3 vergroting er 2 m2 sloop plaats dient te vinden, met dien verstande dat:
      • de te slopen gebouwen zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
      • de oppervlakte van gesloopte gebouwen ter plaatse van het extensiveringsgebied, zoals opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, voor 125% meetelt in de berekening van de in het kader van deze afwijkingsbevoegdheid in te zetten sloopoppervlakte;
      • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt aangemerkt:

  1. 1. Gebruik van ruimten binnen de kleine woning ten behoeve van de uitoefening van één of meer aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden;
    1. a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de kleine woning tot ten hoogste 35 m², mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast;
    2. b. degene die de activiteiten in de kleine woning uitvoert, dient tevens de bewoner van deze woning te zijn;
    3. c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
    4. d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
  1. 2. Het hobbymatig houden van vee.
  1. 3. Het gebruik van grond als paardrijbak, mits:
    1. a. de paardrijbak wordt gebruikt ten dienste van bewoners van de woning;
    2. b. de paardrijbak ligt binnen het bestemmingsvlak of aansluitend aan het bestemmingsvlak;
    3. c. de paardrijbak ligt achter de voorgevelrooilijn;
    4. d. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 800 m2;
    5. e. de afstand tot een woning van een derde niet minder dan 50 m bedraagt.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de op de verbeelding weergegeven bouwvlakken worden gewijzigd dan wel op de verbeelding nieuwe bouwvlakken worden weergegeven, mits:

  1. 1. de geluidbelasting door het verkeer op geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  2. 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. b. de woonsituatie;
    3. c. de milieusituatie;
    4. d. de verkeersveiligheid; en
    5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

7.2 Bouwregels

  1. 1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 10.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.
  1. 2. Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat op deze gronden, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen en in het eerste lid is bepaald, mogen geen bouwwerken worden gebouwd:
    1. a. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' meer dan 1.500 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt, uitgezonderd ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch', want daar geldt dit voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 2.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
    2. b. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' meer dan 250 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
    3. c. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - historische kern' meer dan 100 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
    4. d. voor zover de ondergrondse bouwdiepte bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - vastgestelde archeologische waarde' meer dan 0,3 m bedraagt.
  1. 3. Als artikel 7.1, dan wel 7.2, van toepassing is, dan mag desondanks worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - indien de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige. In dat geval kunnen aan de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voorwaarden worden verbonden dat:
    1. a. technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    2. b. opgravingen worden verricht en daarvan rapportage wordt gedaan; en/of
    3. c. een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van meer dan 10.000 m2:
    1. a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
  1. 2. Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zoals genoemd in artikel 7.3, lid 1, sub a, b en c:
    1. a. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 1.500 m2, uitgezonderd ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch', want daar geldt dit bij een oppervlakte van meer dan 2.000 m2;
    2. b. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' over een oppervlakte van meer dan 250 m2;
    3. c. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - historische kern' over een oppervlakte van meer dan 100 m2;
    4. d. bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - vastgestelde archeologische waarde'.
  1. 3. De vergunning kan pas worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
  1. 4. Het in artikel 7.3 lid 1 en lid 2 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. behoren bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. c. de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

8.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd.

8.3 Afwijken van de bouwregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 8.1 en 8.2 ten behoeve van het (ondergronds) bouwen van bouwwerken, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. a. de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld met archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige;
    2. b. indien uit het hiervoor bedoelde onderzoek en/of advies blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het afwijken van de bouwregels zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken op voorwaarde dat:
      • technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; en/of
      • opgravingen worden verricht en daarvan rapportage wordt gedaan; en/of
      • een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. a. het uitvoeren van grondbewerkingen, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
    2. b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
    3. c. het aanleggen van leidingen.
  2. 2. De vergunning kan pas worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
  3. 3. Het in artikel 8.4 lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. a. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
    3. c. de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Bouwen ten dienste van de bestemming

Er mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

10.2 Ondergronds bouwen

  1. 1. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van een onderbouw, tenzij het een mestbassin of daarmee samenhangend of vergelijkbaar bouwwerk betreft;
  2. 2. Het bouwen van een onderbouw is uitsluitend toegestaan indien en voor zover dit in de regels uitdrukkelijk is bepaald;
  3. 3. Indien de onderzijde van de begane grondvloer niet gelijk is aan het maaiveld, telt de ruimte tussen de onderzijde van de begane grondvloer en het maaiveld mee voor de inhoud van het gebouw;
  4. 4. De bouwdiepte van een onderbouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Gebruik strijdig met de bestemming

Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

  1. a. het gebruiken van de gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor bij de bestemming passend gebruik;
  2. b. het gebruiken van gronden voor sport- en wedstrijdterreinen, uitgezonderd het gebruik dat in Hoofdstuk 2 uitdrukkelijk is toegestaan;
  3. c. het gebruiken van gronden voor motor- en modelvliegtuigsport;
  4. d. het gebruiken van gronden voor militair oefenterrein met motorvoertuigen, uitgezonderd het gebruik dat in de bestemming 'Maatschappelijk - Militair terrein' uitdrukkelijk is toegestaan;
  5. e. het gebruiken van gronden voor een seksinrichting;
  6. f. het gebruiken van gronden voor een landingsplaats voor vliegtuigen, met inbegrip van helikopters en/of ultralighthelikopters.

11.2 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt aangemerkt:

  1. 1. het gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling is vereist en deze is verleend;
  2. 2. het aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. a. hoogspanningsleidingen;
    2. b. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is,
    3. c. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 Voorwaardelijke verplichting

12.2 overig - ecologische hoofdstructuur

Ongeacht de bestemming van de gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'overig - ecologische hoofdstructuur' specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemming 'Agrarisch'.

12.3 overig zone - kernrandzone

Ongeacht de bestemming van de gronden is ter plaatse van de aanduiding 'overige zone- kernrandzone' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen'.

12.4 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied V' (Veluwe) zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij de bestemming 'Agrarisch'.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

  1. 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
    1. a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
    2. b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
  2. 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:

  1. 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
  2. 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Artikel 15 Algemene Procedureregels

15.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
  3. 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  4. 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Oud Vellerseweg/Hunnenweg' van de gemeente Barneveld.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld

d.d. tot vaststelling.

Mij bekend,

de griffier.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Op het perceel Hunnenweg 45-47-49 te Voorthuizen staan twee kleine woningen en één recreatiewoning die in het verleden zijn aangekocht door Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) van de Dienst Landelijk Gebied te Arnhem. Inmiddels is de Dienst Landelijk gebied opgegaan in de provincie Gelderland en onderhavig plan is nog een plan die door de Dienst Landelijk Gebied is uitgevoerd.

Dienst Landelijk Gebied (DLG) was een agentschap van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De Dienst zette zich in voor het realiseren van samenhang en ontwikkeling in het landelijk gebied. DLG was de belangrijkste uitvoerder van het beleid van rijk en provincies voor de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS (thans opgegaan in het GNN) vormt de ruggengraat van de natuur in Nederland en bestaat uit een netwerk van min of meer aaneengesloten natuurgebieden. DLG zorgt er voor dat de juiste functie op de juiste plek komt. Landbouwgronden die moeten worden omgezet in natuurgebied, worden aangekocht en overgedragen aan een beheerorganisatie. DLG kan ook met agrariërs of andere eigenaren een plan opstellen voor beheer door de particulieren zelf.

De twee kleine woningen aan de Hunnenweg zijn aangekocht ten behoeve van de ontwikkeling van een robuuste ecologische verbindingszone ter plaatse van de kleine woningen. De BBL is voornemens de twee woningen te slopen. Er is een verzoek om bestemmingswijziging ingediend om de twee woningen terug te mogen bouwen aan de Oud Vellerseweg te Barneveld.

Het verzoek voorziet in het veranderen van de geldende woonbestemmingen op het betreffende perceel aan de Hunnenweg te Voorthuizen naar een natuurbestemming. Tevens wordt de bestemming 'zomerwoning' verplaatst van het adres Hunnenweg 47 naar Hunnenweg 45. Daarnaast voorziet het verzoek in het veranderen van de geldende agrarische bestemming op het perceel aan de Oud Vellerseweg te Barneveld naar een woonbestemming.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 21 september 2010 besloten om medewerking te verlenen aan het ingediende verzoek, door middel van een gedeeltelijke herziening van het geldende bestemmingsplan ex artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarom is de voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1169-0002_0001.png"

Afbeelding 1: ligging planlocaties

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied betreft twee percelen: Hunnenweg 45-49 te Voorthuizen en een locatie aan de Oud Vellerseweg te Barneveld (achter Hessenweg 10). Afbeelding 2 geeft de planlocaties weer.

Het perceel Hunnenweg 45-49 is kadastraal bekend als gemeente Voorthuizen, sectie E, nummer 1001. Deze locatie wordt aan de oostzijde begrensd door bosgebied. Aan de westzijde bevindt zich agrarisch gebied. Aan de zuidzijde vormt de Hunnenweg de grens van dit plangebied.

Het perceel aan de Oud Vellerseweg is kadastraal bekend als gemeente Barneveld, sectie C, nummer 7884. Deze locatie ligt aan de zuidkant van de kern Barneveld en wordt aan de noordzijde begrensd door een woonperceel. De grens aan de zuid- en westzijde wordt gevormd door agrarisch gebied. Aan de oostzijde vormt de Oud Vellerseweg de grens van dit plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1169-0002_0002.png"

Afbeelding 2: kadastrale situatie

2.2 Geldende Bestemmingen

De locaties liggen in het bestemmingsplan Buitengebied 2012, dat op 28 mei 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.

De woningen Hunnenweg 45 en 49 hebben de bestemming "Wonen" met de specifieke bouwaanduiding "kleine woning". Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woningen met bijbehorende bebouwing, tuinen, erven en voorzieningen. Per bestemmingsvlak is één woning met een maximale inhoud van 350 m³ toegestaan en een bijgebouw van maximaal 40 m². Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan met een maximale hoogte van 3,5 meter.

De recreatiewoning Hunnenweg 47 heeft de bestemming "Recreatie-Recreatiewoning". Binnen het bestemmingsvlak is één zomerhuisje toegestaan met een maximale oppervlakte van 70 m² en een bijgebouw van maximaal 15 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1169-0002_0003.png"

Afbeelding 3: uitsnede uit plankaart bestemmingsplan Buitengebied 2012 - locatie Hunnenweg 45 t/m 49

De locatieaan de Oud Vellerseweg heeft de bestemming "Agrarisch", zie afbeelding 4. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor agrarisch gebruik. Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan met een maximale hoogte van 2 meter. Het terugbouwen van de twee kleine woningen is binnen deze bestemming niet toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1169-0002_0004.png"

Afbeelding 4: uitsnede uit plankaart bestemmingsplan Buitengebied 2012 - locatie Oud Vellerseweg

2.3 Ruimtelijke Structuur

Locatie Hunnenweg 45-49

De planlocatie aan de Hunnenweg ligt ten noordoosten van Voorthuizen en wordt omringd door bos en agrarisch gebied. De locatie ligt op de rand van een boslandschap en grenst aan het heide-/broekgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1169-0002_0005.png"

Afbeelding 5: foto's omgeving locatie Hunnenweg 45-49

Locatie aan de Oud Vellerseweg

De planlocatie aan de Oud Vellerseweg ligt direct ten zuiden van de kern Barneveld en daarmee aan de rand van het buitengebied. De locatie wordt omringd door verschillende functies, zoals woningen, bedrijven en gronden met agrarisch gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1169-0002_0006.jpg"

Afbeelding 6: foto omgeving planlocatie

De locatie aan de Oud Vellerseweg, ten zuiden van de kern Barneveld, ligt aan de rand van het karakteristieke landschapstype het Kampenlandschap. In de dertiende en veertiende eeuw werd de ontginning vanaf de flanken van de Veluwe en Utrechtse Heuvelrug uitgebreid naar de lagere heidegebieden in de Vallei. Aanvankelijk vestigde men zich op de smalle hoger gelegen dekzandruggen langs de oost-west gerichte beeklopen. Door de afwisseling van natte gronden (hooiland) en droge gronden (akkerland) ontwikkelde zich een kleinschalig landschap van eenmansontginningen (kampen). In dit kampenlandschap zijn de kavelgrenzen ingeplant met dichte houtwallen of houtsingels, waardoor er een zogenaamde kamerstructuur is ontstaan van kleine aan elkaar gekoppelde open gebieden omsloten met dichte beplanting. Erfbeplanting, houtwallen, houtsingels en bospercelen vormen een samenhangend patroon waaarin de bebouwing is opgenomen. Bebouwing in het Kampenlandschap is dus vaak slechts deels zichtbaar. De wegen die de verschillende bebouwingsclusters met elkaar verbinden zijn voorzien van laanbeplanting en vormen zodoende structuerende elementen in het landschap. Historisch gezien ligt de bebouwing op de dekzandruggen met de achterzijde naar de natte hooilanden, maar tegenwoordig kent het kampenlandschap een grote variatie wat betreft oriëntatie van bebouwing. De schaalvergroting in de landbouw heeft er voor gezorgd dat veel van de kenmerkende houtwallen en houtsingels verloren zijn gegaan, waarmee het kampenlandschap op veel plekken zijn besloten en kleinschalige karakter heeft verloren.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Visie

Het Rijk en de provincies werken aan de aanleg van een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen: de ecologische hoofdstructuur (EHS). Dit samenhangende netwerk ontstaat door het vergroten van natuurgebieden, het ontwikkelen van nieuwe natuurgebieden en het aanleggen van ecologische verbindingszones en robuuste verbindingen.

In het provinciale Streekplan, het plan voor de ruimtelijke ontwikkeling in Gelderland, is vastgelegd op welke plaatsen ecologische verbindingszones zijn of aangelegd worden. Ter verbinding van EHS-natuur en EHS-verweving worden in de streekplanperiode ecologische verbindingen gerealiseerd.

Het perceel Hunnenweg 45 - 49 ligt in een gebied dat is aangeduid als 'ecologische verbindingszone'. Het voorliggende verzoek is ingediend ten behoeve van het versterken van de ecologische verbindingsfunctie ter plaatse.

Op het perceel Hunnenweg 45 - 49 worden de twee kleine woonbestemmingen geamoveerd en komen terug op de planlocatie aan de Oud Vellerseweg te Barneveld. De bestemming 'Zomerhuis' op het perceel aan de Hunnenweg blijft bestaan, maar wordt verschoven van het ene huisje (nr. 47) naar het andere huisje (nr. 45) ten dienste van de omvorming van het perceel naar natuur.

3.2 Ontwikkelingen

Op de locaties Hunnenweg 47 en 49 te Voorthuizen worden de aanwezige gebouwen geamoveerd en wordt de grond betrokken bij de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone. De kleine woningen worden teruggebouwd aan de locatie aan de Oud Vellerseweg te Barneveld. Deze locatie behoorde bij het perceel Hessenweg 10, maar het perceel is kadastraal gesplitst en een schuur is gesloopt.

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de beoogde situering van de kleine woningen aan de Oud Vellerseweg. De planlocatie ligt in een gebied waar meer verstedelijking plaatsvindt. De beoogde kavels zijn voldoende groot. Op eigen terrein is voldoende parkeergelegenheid voor het parkeren van twee personenauto's. De voorgestelde rooilijn is akkoord.

De woningen krijgen een inhoud van circa 350 m³. Bij de woningen wordt een bijgebouw van 30 m² gerealiseerd. De woonpercelen krijgen een oppervlakte van circa 850 m² en worden ontsloten via de Oud Vellerseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1169-0002_0007.png"

Afbeelding 7: schetsplan (eerste versie)

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijk

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking plangebied

In dit geval is er sprake van één van deze 13 nationale belangen, namelijk nationaal belang 11. Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) er tot borging van een beperkt aantal nationale belangen. In artikel 2.10.2, lid 1 van de Barro staat dat bij provinciale verordening gebieden worden aangewezen die de EHS vormen. De begrenzing van de EHS is daarmee een provinciaal belang geworden.

De planlocatie aan de Hunnenweg behoort tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. De locatie ligt in een beoogde ecologische verbindingszone tussen de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug.

De huidige, netto EHS is te versnipperd en onvoldoende samenhangend om als robuust systeem te kunnen functioneren en om de verwachte klimaatsveranderingen op te kunnen vangen.

Het beleid is erop gericht dat de robuuste ecologische verbindingen in 2018 zijn afgerond. De realisatie van de robuuste verbindingen wordt gefaseerd uitgevoerd. Binnen de bruto begrenzing zijn de robuuste ecologische verbindingen door de provincies netto begrensd en opgenomen in het streekplan. Op de bruto begrenzing is een planologische basisbescherming van toepassing, die is gericht op voorkoming van onomkeerbare ingrepen. Zodra de netto-begrenzing is vastgesteld door de provincie, geldt het ‘nee, tenzij’-regime van de EHS. Ten behoeve van een tijdige realisatie vraagt het rijk de provincies om de natuur- en beheersgebiedsplannen voor 2008 aan te passen.

In 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening vastgesteld. In dit provinciaal beleid is de ecologische hoofdstructuur opgenomen als het Gelders Natuurnetwerk en is voor de aan te leggen verbindingszones de Groene Ontwikkelingszone aangewezen.

De Dienst Landelijk Gebied is de belangrijkste uitvoerder van het beleid van rijk en provincies voor de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS vormt de ruggengraat van de natuur in Nederland en bestaat uit een netwerk van min of meer aaneengesloten natuurgebieden. DLG zorgt er voor dat de juiste functie op de juiste plek komt. Landbouwgronden die moeten worden omgezet in natuurgebied, worden aangekocht en overgedragen aan een beheerorganisatie. DLG kan ook met agrariërs of andere eigenaren een plan opstellen voor beheer door de particulieren zelf.

De taken van de DLG zijn per 1 maart 2015 ondergebracht bij de provincie Gelderland.

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  1. 1. een duurzame economische structuur;
  2. 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Voor het landelijk gebied ligt in de omgevingsvisie en -verordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

4.3 Gemeente

Structuurvisie Buitengebied Barneveld
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.

De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast onderscheiden we deelgebieden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.

Doorwerking plangebied

De planlocatie aan de Oud Vellerseweg ligt in de Stedelijke zone en de planlocatie aan de Hunnenweg ligt in de Robuuste ecologische verbindingszone. Het onderhavige plan voorziet in het verplaatsen van een stedelijke functie van de Hunnenweg naar de Oud Vellerseweg, dat past binnen de beleidslijn.

Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Op de kaart behorende bij de structuurvisie ligt de planlocatie aan de Oud Vellerseweg in een gebied dat is aangeduid als "zoekgebied wonen". De zoekgebieden (ook wel zoekzones) bevatten de gebieden waarbinnen toekomstige uitbreidingen van woon- en werkgebieden en/of voorzieningen moeten worden gevonden. De beoogde locatie aan de Oud Vellerseweg voor de terugbouw van de twee kleine woningen ligt in zo'n zoekgebied, waardoor het verzoek in overeenstemming is met de structuurvisie.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.

Door Hunneman Milieu Advies Raalte BV is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de planlocatie aan de Oud Vellerseweg (projectnummer 20111080/mh/sh). Het rapport d.d. februari 2012 is bijgevoegd als bijlage 1.

Plaatselijk is in de bovenlaag (0-0,5m-mv) van vaste bodem een geringe overschrijding van de achtergrondwaarde geconstateerd van zink en PAK.

In de ondergrond (0,5-2m-mv) zijn geen overschrijdingen van de toetsingswaarden geconstateerd.

In het grondwater is een geringe overschrijding van de streefwaarde geconstateerd van barium en koper.

De verontreinigingen zijn hoogst waarschijnlijk van antropogene en/of natuurlijke oorsprong en geven verder geen aanleiding tot nader bodemonderzoek.

Er bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat de bodem van de onderzoekslocatie van een zodanige kwaliteit is dat sprake is van reële risico's voor de volksgezondheid en het milieu.

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor de planlocatie aan de Oud Vellerseweg een middelmatige archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

ADC ArcheoProjecten bv uit Amersfoortheeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor de locatie aan de Oud Vellerseweg. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie. Het rapport d.d. 6 december 2011 is bijgevoegd als bijlage 2.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Binnen het plangebied bevinden zich geen monumenten.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Binnen het plangebied bevinden zich geen historisch-geografische waarden.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

De planlocatie aan de Oud Vellerseweg ligt niet in de nabijheid van gebieden waarop speciale gebiedsbescherming van toepassing is.

De locatie aan de Hunnenweg ligt aan de rand van een Natura 2000 gebied en in een beoogde robuuste ecologische verbindingszone. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000 gebied zijn door de voorgenomen sloop en planologische wijziging, vanwege de aard en omvang van de geplande ingreep, uitgesloten. Voor de sloop van de woningen is een onderzoek vereist naar gebouwenbewonende fauna (zie hieronder).

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

De planlocatie aan de Oud Vellerseweg was in gebruik als intensief door paarden beweid grasland. De locatie waarop gebouwd zal worden bevat geen extra beschermde soorten. Ook behoeven er geen bomen of lijnvormige elementen verwijderd te worden, waardoor oriëntatieroutes of paarplaatsen van eventueel aanwezige vleermuizen niet aangetast worden. Daarnaast is er geen wezenlijke vermindering van foerageergebied van vleermuizen te verwachten.

Door Van Bommel Faunawerk te Wageningen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, gelet op het voornemen om de woningen Hunnenweg 47 en 49 met bijgebouwen en de bijgebouwen van Hunnenweg 45 te amoveren. De quickscan d.d. 26 november 2012 met projectnummer 021-12 is bijgevoegd als bijlage 3.

Op de locatie aan de Hunnenweg 47 en 49 zijn verblijfplaatsen van vleermuizen, hoewel niet aannemelijk, niet geheel uit te sluiten. Om de functionaliteit van deze locatie voor vleermuizen te behouden en daarmee overtreding van de Flora- en Faunawet te voorkomen, dienen er mitigerende maatregelen getroffen te worden. Voorgesteld wordt om voor de sloop door ter zake kundig ecoloog vervangende verblijfplaatsen in de omgeving in de vorm van vleermuiskasten op te hangen. De sloop van de woningen nr. 47 en 49 dient buiten de kwetsbare periode plaats te vinden. Aangezien de onverwarmde zolderruimte niet als winterverblijf geschikt is, dient de sloop tussen half oktober en half maart uitgevoerd te worden. Hiermee wordt de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen gewaarborgd.

Er dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels, waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Om verstoring van broedvogels zoveel mogelijk uit te sluiten, dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Mocht er tijdens de uitvoer van werkzaamheden toch onverhoopt op broedende vogels gestuit worden, dan dienen de werkzaamheden stilgelegd te worden en naar een later tijdstip te worden opgeschort. Er worden geen broedvogels verwacht waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn.

5.3.3 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied aan de Hunnenweg ligt binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS) .

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit § 4.2.1.1 'Omgevingsvisie' en § 4.2.1.2 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied aan de Hunnenweg in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) ligt. De hier aanwezige twee kleine woningen worden verplaatst naar een locatie aan de Oud Vellerseweg aan de rand van de kern Barneveld, dat geen onderdeel uitmaakt van het GNN of van het GO.

5.4 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden.

Door Groenewold Adviesbureau voor milieu en natuur te Ermelo is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd ter realisatie van de beoogde twee woningen aan de Oud Vellerseweg. Het rapport d.d. 1 december 2011 met projectnummer 2011148 is bijgevoegd als bijlage 4.

De planlocatie ligt binnen de geluidzones van diverse gemeentelijke wegen en een provinciale weg. De geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen bedraagt maximaal 48 dB. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder van 48 dB. Er behoeft geen hogere grenswaarde te worden vastgesteld.

5.6 Geur

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.

Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd.

Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

Getoetst is of voorliggend plan voldoet aan de geurnormen zoals vastgesteld in de geurverordening. Voor de planlocatie aan de Oud Vellerseweg geldt een geurnorm van 14 ou. In de omgeving van de planlocatie is één volwaardig agrarisch bedrijf gevestigd. Voor het perceel Hessenweg 12 geldt een milieuvergunning voor 366 vleesvarkens en wat rundvee. Uit de geurberekening blijkt dat (wanneer alle geur naar de hoek van het bouwblok is gebracht) de geurbelasting 11 ou bedraagt en er geen overbelasting is.

Daarnaast heeft het perceel Hessenweg 10-2 een vergunde veebezetting van 50 schapen. Hiervan is de geuruitstoot dermate laag, dat dit geen belemmering vormt voor de realisatie van de twee woningen.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.7 Ladder Voor Duurzaamheid

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  1. 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  2. 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1., eerste lid, onder i van het Bro).

De voorgenomen verplaatsing van twee kleine woningen valt niet onder een stedelijke ontwikkeling. Daarom is geen verdere toelichting vereist. Toepassing van de ladder is dan niet nodig.

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage én een omvang heeft boven de vermelde richtwaarden én voor die activiteit de aangewezen besluiten genomen moeten worden en/of plannen worden vastgesteld.

Het Besluit m.e.r. maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Het Besluit bevat daartoe twee lijsten van activiteiten, respectievelijk onderdeel C en D. Beide onderdelen bestaan uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele richtwaarden. Kolom 3 geeft aan voor welke plannen de plan-m.e.r.-plicht geldt. Kolom 4 benoemd voor welke besluiten de m.e.r.-(beoordelings)-plicht geldt.

Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen, danwel een m.e.r.-plichtig plan mag worden vastgesteld. De activiteit is dan direct m.e.r.-plichtig. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is voor het betreffende besluit en/of plan.

Als de omvang van een activiteit onder de richtwaarde van de D-lijst zit, is er waarschijnlijk geen sprake van aanzienlijke milieugevolgen. Maar de omvang van een project is niet het enige criterium om wel of geen m.e.r.-(beoordeling) uit te voeren. Het gaat in het Besluit om richtwaarden. Dat betekent dat het bevoegd gezag zich, ook bij activiteiten onder de richtwaarden, er nog van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet nagaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Die beoordeling kan er toe leiden dat toch een milieueffectbeoordeling gemaakt moet worden. In dat geval bestaat de mogelijkheid een eenvoudige beoordeling te doen, die onderdeel is van het betreffende plan of besluit. Er is dan geen afzonderlijke m.e.r.-procedure nodig.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig en niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen (genaamd richtafstanden) voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In dit kader is voor het onderhavige plan het loonbedrijf aan de Hessenweg 8 van belang. Dit loonbedrijf valt in milieucategorie 3.1 en heeft een richtafstand van 50 meter tot milieugevoelige functies. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die het bedrijf toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van de nieuw te bouwen woningen.

De grens van de bestemming van het loonbedrijf valt samen met de perceelsgrens aan de zijde van de nieuw te bouwen woningen. Het voorliggende plan voorziet in het realiseren van twee woningen, waarvan de bouwvlakken op 50 meter van de perceelsgrens met het loonbedrijf is geprojecteerd. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.

5.12 Natuur En Landschap

Locatie Oud Vellerseweg

Op de planlocatie aan de Oud Vellerseweg gaan twee woonerven gerealiseerd worden. De locatie betreft nu een open weiland. Aan de voorzijde staat een aantal eikenbomen.

Op de woonpercelen wordt inheemse beplanting gerealiseerd. Op de zijdelingse perceelsgrenzen zullen beukenhagen geplaatst worden. Aan de achterzijde wordt een elzen houtwal gerealiseerd. Het inrichtingsplan is bijgevoegd als bijlage 5.

Locatie Hunnenweg

De landschappelijke structuren ter plaatse kenmerken zich als heideontginning. In noord-westelijke richting gaan ze over in het kampenlandschap. De overgang van bouwland naar bos is tamelijk hard.

Op de planlocaties Hunnenweg 47 en 49 zullen de gebouwen gesloopt worden en zal natuur gerealiseerd worden. De reeds aanwezige inheemse beplanting zal hierbij behouden blijven. Op termijn zullen alle aanwezige sparren op het perceel zoveel mogelijk verwijderd worden. Het achterliggende terrein zal gebruikt worden om een meer natuurlijke overgang te ontwikkelen, de zogenoemde mantel-zoom vegetatie. De aan te leggen groenelementen zullen uitsluitend bestaan uit inheems plantmateriaal.

Het beplantingsplan is bijgevoegd als bijlage 6.

5.13 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.

Op de planlocatie aan de Hunnenweg neemt het verhard oppervlak af. Door de afname van het verhard oppervlak heeft de ontwikkeling naar natuur geen negatieve invloed op de waterhuishouding.

Op de planlocatie aan de Oud Vellerseweg is wel sprake van een toename van het verhard oppervlak. Voor deze locatie wordt hieronder de watertoets beschreven.

Hemelwater

Ter plaatse langs de Oud Vellerseweg is een zaksloot aanwezig, die door het Waterschap is aangemerkt als een tertiaire watergang. Deze sloot blijft behouden.

Het hemelwater dat op het verharde oppervlak (daken en terreinen) valt dient op eigen terrein, op dezelfde manier als in de huidige situatie, geborgen en/of geïnfiltreerd te worden. Het mag niet in de drukriolering terecht komen. Het bouwplan voorziet in infiltratie-bezinkputten aan de achterzijde van de twee woningen.

De extra benodigde waterberging is gebaseerd op een maatgevende langdurige bui (68 mm in 48 uur). Rekening houdend met de reguliere landelijke afvoer gebaseerd op de lokale grondwatertrap is de inhoud van de waterberging gelijk aan 0,048 m³ per m² toename verhard oppervlak. De hoeveelheid benodigde berging per woning bedraagt circa 6,2 m³. Het daarbij behorend oppervlak is afhankelijk van de mogelijke waterpeilstijging in de berging als gevolg van de grondwaterstanden. Op het inrichtingsplan in bijlage 5 is per woning een berging opgenomen van 10 m².

Huishoudelijk afvalwater

Met de planontwikkeling komt huishoudelijk afvalwater vrij. Omdat er in de Oud Vellerseweg geen riolering ligt, zal er vanaf de drukriolering in de Hessenweg een verbinding moeten worden gemaakt. De kosten zijn volledig voor de initiatiefnemer.

Materiaalgebruik

In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde waterkwaliteit mogen geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud. Indien de uitlogende materialen toch worden toegepast, dienen ze jaarlijks gecoat te worden om diffuse verontreinigingen te voorkomen.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Juridische Aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2012 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemming "Groen"

Verspreid over de gemeente komen groensingels voor. Een deel hiervan is waardevol (oude houtwallen) of is op basis van postzegelplannen aangelegd. De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van de instandhouding van de groensingels en nieuwe groensingels. Nieuwe groensingels zijn ter versterking van de landschappelijke waarde en hebben een afschermende functie. Groensingels zijn vaak waardevol voor de natuur omdat ze leefgebied en schuilgelegenheid bieden voor vogels en andere dieren. Binnen de bestemming 'Groen' zijn toegestaan opgaande beplanting met de daarbij behorende bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde), werken, paden en watervoorzieningen.

Om werken of werkzaamheden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het verbreden of verharden van paden of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud en de aanleg van nieuw groen valt niet onder de vergunningplicht.

Bestemming ''Natuur'

De gemeente heeft gekozen voor een systematiek waarin alle natuur- en bosgebieden in één bestemming komen. Hieronder vallen alle bos, heide, en overige natuurterreinen evenals vennetjes en stuifzanden. Houtproductie maakt ook onderdeel uit van deze bestemming. Houtproductie vormt namelijk een onderdeel van het beheer van bosgebieden.

Ingezet wordt op behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur(wetenschappelijke)waarde en de landschappelijke waarde. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn daarom minimaal.

Bestaande infrastructurele voorzieningen zijn toegestaan. Voor nieuwe paden en wegen is een vergunning nodig.

Bestemming 'Wonen'

De bestemming 'Wonen' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen). Onderscheid wordt gemaakt in een 'woning' en in een 'kleine woning'. Voor beide zijn specifieke regels opgenomen. Zo mag een woning een inhoud hebben van maximaal 600 m³ en tot 80 m² aan bijgebouwen, terwijl een kleine woning een inhoud mag hebben van maximaal 350 m³ en tot 40 m² aan bijgebouwen.

In de gebruiksregels is bepaald dat het hobbymatig houden van vee is toegestaan binnen de woonbestemming.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Dit plan is gebaseerd op een initiatief van de Dienst Landelijk Gebied in het kader van het realiseren van een robuuste ecologische verbindingszone. Geconcludeerd kan worden dat er hier geen provinciale belangen in het geding zijn die om vooroverleg vragen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1.000 m2. Daar is hier sprake van.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In casu is afgezien van het houden van inspraak. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het ter inzage leggen van het plan voor de inspraak toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. De omvang van het plan is namelijk beperkt en het plan kent weinig flexibiliteit zodat eventuele opmerkingen van belanghebbenden in het kader van de zienswijzen behandeld kunnen worden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 6 maart tot en met 16 april 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Beplantingsplan Oud Vellerseweg

Bijlage 6 Beplantingsplan Hunnenweg 45-49