Hoofdontsluitingsweg Voorthuizen-Zuid
Bestemmingsplan - gemeente Barneveld
Vastgesteld op 06-03-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
het bestemmingsplan 'Hoofdontsluitingsweg Voorthuizen-Zuid' met identificatienummer 'NL.IMRO.0203.1402-0003' van de gemeente Barneveld;
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 Aan huis verbonden beroep of bedrijf
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.4 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 Afwijking
een afwijking zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.7 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 Bebouwingspercentage
het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.9 Bed & breakfast
het bieden van de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben door de eigenaar of hoofdbewoner van de desbetreffende woning;
1.10 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 Bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.13 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.14 Bijgebouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;
1.15 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.16 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.17 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.18 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 Bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.20 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 Bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.22 Dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.23 Dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich bevindt tussen de dakgoot en de nok van het dakvlak, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.24 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 Erf
bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;
1.26 Gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 Gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.28 Hogere waarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;
1.29 Hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.30 Huishouden
persoon of groep personen die een huishouden voert, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;
1.31 Hulpdiensten
brandweer, politie en ambulance;
1.32 Kwetsbaar object
een kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.33 Maaiveld
gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;
1.34 Nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.35 Omgevingsvergunning
Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.36 Overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.37 Overkapping
een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;
1.38 Pad
een weg uitsluitend bedoeld en bestemd voor langzaam verkeer, zoals voetgangers, fietsen (met trapondersteuning), snorfietsen en bromfietsen;
1.39 Pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.40 Peil
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
1.41 Seksinrichting
een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.42 Uitbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.43 Uitvoeren
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.44 Uitwerking
een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.45 Verbeelding
de bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;
1.46 Vloeroppervlak
grootte van de oppervlakte van een bouwlaag;
1.47 Voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;
1.48 Voorgevelrooilijn
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
1.49 Voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.50 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.51 Wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.52 Wonen
het zelfstandige gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden;
1.53 Woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.2 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;
2.6 De oppervlakte van een overkapping
de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;
2.7 Het vloeroppervlak
boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.
2.8 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%).
2.9 Maten
buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. paden;
- d. speelvoorzieningen;
- e. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
met daaraan ondergeschikt:
- f. verhardingen;
- g. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- h. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
- 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- 2. De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 4 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' want daar geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is weergegeven;
- 3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen, behoudens palen en masten waarvoor een maximum bouwhoogte van 9 m geldt.
3.3 Specifieke gebruiksregels
- 1. In afwijking van artikel 3.1 zijn speeltoestellen niet toegelaten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen uitgesloten - speeltoestellen'.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 ten behoeve van het aanleggen van in- en uitritten om aangrenzende gebouwen en terreinen te kunnen bereiken en verlaten. De breedte van een in- en uitrit mag niet meer dan 4 m bedragen.
- 2. Het afwijken kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid; en
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Groen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin';
- 2. De wijzigingsbevoegdheid mag worden toegepast, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid; en
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
- b. verharding, waaronder in- en uitrit en parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- c. bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. uitbouwen en/of balkons en ondergeschikte bouwdelen van een hoofdgebouw dat op aangrenzende gronden is gelegen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de brandveiligheid;
- d. de verkeersveiligheid; en
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 11.1 van toepassing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2 ten behoeve van het bouwen van kleine bouwwerken, zoals een prieel, plantenkas, hondenkennel, volière of houtberging met in acht name van de volgende bepalingen:
- a. de gezamenlijke oppervlakte van kleine bouwwerken op gronden van één bouwperceel mag niet meer bedragen dan 10 m²;
- b. de goothoogte van gebouwen en de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2 m.
- 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
- 3. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de brandveiligheid;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de milieusituatie; en
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen waarbij geldt dat wegen uit maximaal 2 rijstroken (2x1) dienen te bestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'aantal rijstroken' want daar geldt dat het aantal rijstroken niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is weergegeven, alsmede parallelrijbanen, opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
- d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
- e. bermen;
met de daarbij behorende:
- f. ter plaatse van de aanduiding 'pad' alleen voor pad;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een goede woonsituatie;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de brandveiligheid;
- d. de externe veiligheid;
- e. de sociale veiligheid; en
- f. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
- 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 11.1 van toepassing.
5.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken tot een bouwhoogte van 10 m;
- 2. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de brandveiligheid;
- c. de externe veiligheid;
- d. de verkeersveiligheid.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Verkeer' wordt gewijzigd in de bestemming 'Tuin';
- 2. De wijzigingsbevoegdheid mag worden toegepast, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid; en
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 6 Wonen - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen (niet zijnde gestapelde woningen);
- b. aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
met de daarbij behorende:
- c. gebouwen;
- d. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
- e. tuinen, erven en parkeerplaatsen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de brandveiligheid;
- d. de externe veiligheid;
- e. de verkeersveiligheid;
- f. de sociale veiligheid; en
- g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 11.1 van toepassing.
6.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 ten behoeve van het situeren van de voorgevel van een woning tot ten hoogste 5 m uit de bedoelde gevellijn.
- 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.1 en toestaan dat de goothoogte van een woning, zoals weergegeven op de verbeelding, word(en) vergroot met maximaal 3 m.
- 3. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de brandveiligheid;
- c. de externe veiligheid;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de milieusituatie; en
- g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.5 Specifieke gebruiksregels
- 1. Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van één of meer aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden;
- a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- b. degene die de activiteiten uitvoert, dient ook de bewoner van de woning te zijn;
- c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
- d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.1 en de onzelfstandige huisvesting van één of meer huishoudens toestaan, mits wordt voldaan aan de minimale oppervlakte zoals genoemd in de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld;
- 2. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 6.1 en het gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van een bed & breakfast toestaan, mits voldoende parkeerplaatsen voor de bed & breakfast aanwezig zijn conform de onderstaande tabel
- 3. Het afwijken van de gebruiksregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de brandveiligheid;
- c. de externe veiligheid;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de milieusituatie;
- g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en
- h. aangetoond dient te worden dat de woningen passen binnen de Woonvisie 2017-2021 'Samen werken aan Wonen';
- i. alsmede dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is gewaarborgd.
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat
- de aanduiding 'aaneengebouwd', 'twee-aaneen', en/of 'vrijstaand' wordt geschrapt en daarmee voorgeschreven bouwwijze als bedoeld in artikel 6.2.1 komt te vervallen,
- een aanduiding 'aaneengebouwd', 'twee-aaneen', en/of 'vrijstaand' wordt toegevoegd aan de verbeelding van het bestemmingsplan;
- de situering en de vorm van de op de verbeelding weergegeven bouwvlakken worden gewijzigd,
- op de verbeelding nieuwe bouwvlakken worden weergegeven,
- en daarbij mogen burgemeester en wethouders dan een gevellijn op de verbeelding weergeven en de goot- en bouwhoogte bepalen tot een maximum van 6 respectievelijk 11 m,
- en zo nodig de bestemming Wonen - 1 wijzigen in bestemming Tuin, mits:
- a. de geluidbelasting door het verkeer op geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
- b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid; en
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruik strijdig met de bestemming
- 1. Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt het gebruiken van gronden voor een seksinrichting;
- 2. Nieuwe ontwikkelingen - dat wil zeggen bouwactiviteiten waarbij de bruto vloeroppervlakte toeneemt of gebruik dat nog niet bestaat op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan - waarvoor onvoldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn gelet op de Nota Parkeernormen (2015) (Bijlage1). Dit geldt niet voor het vergroten van een woning. Indien de nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging.
8.2 Parkeernormen
- 1. Voor nieuwe ontwikkelingen - dat wil zeggen bouwactiviteiten waarbij de bruto vloeroppervlakte toeneemt of gebruik dat nog niet bestaat op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan - geldt dat voldoende parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn (en te blijven) conform de Nota Parkeernormen (2015) (Bijlage 1). Indien de nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging.
- 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor het vergroten van een woning.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
- a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
- b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
- 2. Een omgevingsvergunning, als bedoeld in het eerste lid, kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning kan worden voorkomen.
- 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het realiseren van buitengevelisolatie (met nieuwe gevelbekleding) aan een bestaand gebouw of bouwwerk en toestaan dat de goot- en bouwhoogte, de grenzen van een bouwvlak en de inhoud worden overschreden, mits:
- a. de overschrijding beperkt blijft tot een afstand van 0,5 m;
- b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. indien er sprake is van een gemeentelijk of rijksmonument, na advies van de daartoe aangewezen adviescommissie.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad:
- 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot;
- 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt ook langs elektronische weg;
- 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
- 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Hoofdontsluitingsweg Voorthuizen-Zuid' van de gemeente Barneveld.
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Nota Parkeernormen (2015)
Hoofdstuk 1 Inleiding
Op 24 mei 2017 heeft de raad besloten over de vaststelling van bestemmingsplan "Wikselaarse Eng" dat voorziet in een nieuwe woonwijk met maximaal 160 woningen aan de zuidzijde van de kern Voorthuizen. Verder is het bestemmingsplan "Kromme Akker-Zuid" in voorbereiding ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen ten noorden van de Wikselaarseweg, te weten een multifunctioneel dorpshuis annex sporthal en de nieuwbouw van een basisschool. De raad neemt een besluit over de vaststelling van het laatstgenoemde bestemmingsplan op 30 januari 2019.
Deze ontwikkelingen maken dat de verkeersdruk zal toenemen op het bestaande wegennet, waaronder de Wikselaarseweg. Om de verkeersdruk te beperken is het de bedoeling om een nieuw gedeelte van de voorgenomen hoofdontsluitingsweg tussen de Baron van Nagellstraat en de Zeumerseweg aan te leggen. Overigens heeft de nieuwe weg betekenis voor de hele ontwikkeling van Voorthuizen-Zuid (toekomstige uitbreiding met circa 1.000 woningen - indicatief, met bijbehorende voorzieningen).
Naast de weg voorziet dit bestemmingsplan in woningbouw. Ten noorden van de nieuwe hoofdontsluitingsweg en ten oosten van het perceel Schoonengweg 5, kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie G, nummer 5543 zullen maximaal zeven woningen worden gebouwd. De woningen zullen worden gerealiseerd door De Bunte Vastgoed Oost B.V..
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan. De bijlagen bij de toelichting zijn opgenomen in alfabetische volgorde.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Voorthuizen. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 1 Luchtfoto (2017) met grens plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (inclusief de partiële herzieningen). Op de gronden van het tracé rust de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3). De verkeersfunctie is binnen deze bestemming niet toegestaan.
De nieuwe woningen komen op de percelen, kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie G, nummers 5547, 5548 en 3574 (gedeeltelijk). Aan de bewuste gronden is de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3) toegekend. Woningbouw is ter plaatse niet toegelaten.
De dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen uit bestemmingsplan "Buitengebied 2012" die hier van toepassing zijn, blijven buiten beschouwing. De conclusie luidt dat de voorgenomen ontwikkeling in strijd is met het genoemde bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Aanleiding
Het voorliggende bestemmingsplan heeft als doel de ontbrekende schakel in de verkeersstructuur van Voorthuizen-Zuid mogelijk te maken. Hiermee komt de gewenste verbinding voor gemotoriseerd verkeer tot stand tussen de woonwijken Holzenbosch, Wikselaarse Eng en de voorzieningen in Kromme Akker-Zuid. Tevens wordt voorlopig ook een alternatief geboden aan het autoverkeer vanaf de Bakkersweg richting autosnelweg A1, waardoor het sluipverkeer op de Zeumerseweg nu al wordt terug gedrongen. Op termijn zal de doortrekking van de Holzenboschlaan naar de Blotekampersteeg pas het gewenste effect bereiken om sluipverkeer te voorkomen.
Beschrijving huidige situatie
De huidige bestemming van het gebied is agrarisch en ligt in de zoekzone voor nieuwe woongebieden en aanverwante voorzieningen. De weg doorsnijdt het oude erf van boerderij De Garven dat inmiddels met functiewijziging is omgezet naar een woongebiedje met de historische boerderij en een vijftal nieuwe vrijstaande woningen op het achtererf. Bij de ontwikkeling van dit wooncluster is aangegeven dat op termijn het erf zou worden doorsneden door de hoofdontsluitingsweg. Er is daarom gekozen de woningen aan de zuidzijde qua architectuur aan te laten sluiten bij de boerderij, terwijl de woningen aan de noordzijde van de toekomstige weg meer eigentijds mochten zijn.
Inpassing in het ruimtelijk weefsel, functies, rooilijnen
Het bestemmingsplan "Schoonengweg I" (2016) voor het gebied "De Garven" is zodanig ontworpen dat er voldoende ruimte is gepland voor de realisatie van de hoofdontsluitingsweg, dat was een voorwaarde voor de ontwikkeling van het plan. Vanaf de woonwijk Holzenbosch wordt de weg doorgetrokken langs de beek, alleen bij de hoeve De Garven slingert hij om de oude bebouwing aan de Schoonengweg. Na het gebiedje De Garven volgt een haakse kruising naar de verbindingsweg door de Wikselaarse Eng naar de Wikselaarseweg. De zijweg Schoonengweg verandert bij de kruising met de hoofdontsluitingsweg in een fietsroute. Het aspect verkeer is uitgebreid beschreven in § 5.15.
Afbeelding 2 Beoogde situatie infrastructuur
Ten opzichte van het voorontwerp van bestemmingsplan "Hoofdontsluitingsweg Voorthuizen-Zuid" is het plangebied in het ontwerp uitgebreid met een drietal deelgebieden:
- 1. Voor de compensatie van houtstructuren is toegevoegd het restgebied tussen de nieuwe weg en de beek tegenover de oude hoeve.
- 2. Het tweede deelgebied betreft gronden achter het woongebiedje "De Garven" die zijn opgenomen binnen de plangrenzen om de ontsluiting met een parallelweg en een wadistructuur goed af te kunnen ronden.
- 3. In dezelfde gebogen lijn als de weg wordt de rooilijn aan de noordzijde doorgetrokken en biedt dat plaats voor eerst een drietal vrijstaande woningen en op de hoek de mogelijkheid van een vrijstaande kavel of twee-aan-één-gebouwd, waarbij aangemerkt dat het hier een bijzondere zichtlocatie betreft met het hoogste regime qua beeldkwaliteit. Langs de zijweg naar de Wikselaarseweg is er nog plaats voor twee-aan-één-gebouwde kavels.
Verder wordt met dit plan langs de oostzijde van de Wikselaarse Eng en dit gebied een bestaande houtwal vervangen door een nieuwe en verbrede bomenstructuur en verlengd tot de Zeumerse beek, dit deels ter vervanging van een jonge houtstructuur in het beekdalgebied en deels voor de verbinding van wadi's. Daarnaast wordt het fietspad naar de Wikselaarse Eng iets verder van de aangrenzende woning gelegd om iets meer afstand te verkrijgen tussen de aansluiting met de Schoonengweg en de Hoofdontsluitingsweg.
De op onderstaande afbeelding ingetekende bolletjeslijn verschilt iets van het verloop van de grens van het bestemmingsplan. In de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn enkele kleine aanpassingen van de plangrens doorgevoerd bij woongebiedje "De Garven".
Afbeelding 3 Stedenbouwkundige opzet
Woonkwaliteit
Met de doorzetting van dezelfde typologie en verkaveling van De Garven wordt zekerheid geboden over de gelijkwaardige woonkwaliteit van de omgeving zonder aantasting van uitzicht, privacy of bezonning. De kavels in de Wikselaarse Eng zijn in de verkoop gegaan in augustus 2018. De doortrekking van de hoofdontsluitingsweg was algemeen bekend.
Persoonlijke levenssfeer derden
De verandering is door aanwijzing van de zoekzone tot wonen al voor een lange periode bekend. Met dit plan wordt daar invulling aan gegeven volgens de normale richtlijnen.
Gevolgen leefbaarheid omgeving
Door de verbetering van de hoofdontsluitingswegen wordt gewerkt aan een betere leefbaarheid van de wijken en het dorp.
Beeldkwaliteit
Voor het plangebied wordt geen separaat beeldkwaliteitsplan vastgesteld. Aansluiting zoeken op de beeldkwaliteit van De Garven of de woningen in de Wikselaarse Eng is allebei mogelijk. Voor de hoekwoning geldt een bijzonder beeldregime. De bebouwing krijgt een maximum hoogte van 11 dan wel 12 meter.
Perspectief
Met het voorliggende bestemmingsplan ontstaat het volgende totaalbeeld van de zuidrand van de kern Voorthuizen:
Afbeelding 4 Overzicht beoogde situatie Voorthuizen-Zuid
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
De 13 nationale belangen zijn:
- Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
- Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
- Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
- Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
- Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
- Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
- Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
- Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
- Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
- Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
- Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
4.1.2 Nationaal Waterplan
Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.
Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16) .
4.1.3 Crisis- en herstelwet
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
- tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
- wijzigingen van bijzondere wetten.
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
- zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
- gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
- 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
- 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
- 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want het bestemmingsplan betreft de ontwikkeling en verwezenlijking van gebieden ten behoeve van de aanleg van een weg.
4.2 Provincie
4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
Algemeen
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.
Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
4.3 Waterschap
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
4.4 Gemeente
4.4.1 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie ligt in het zoekgebied wonen (lange termijn).
Afbeelding 10 Fragment visiekaart Structuurvisie Kernen Barneveld 2022
Op paginanummer 22 van de structuurvisie staat: 'Aangezien de structuurvisie een horizon kent tot en met 2022 zijn de zoekzones rondom Voorthuizen en Barneveld voorlopig voldoende om de genoemde extra groei op te kunnen vangen.' In tabel 1 op paginanummer 24 van de structuurvisie is het accent per woninbouwlocatie benoemd. Voor de grotere uitbreidingslocaties zoals Voorthuizen-Zuid geldt dat het accent ligt op 'gemengd, gericht op gezinnen, doorstroming, maar ook zoekgebieden met clusters voor ouderen.'
De volgende passage komt uit § 4.2.3. en gaat specifiek over Voorthuizen-Zuid: 'De zoekzone voor woningbouw 'Voorthuizen Zuid' ligt tussen de Baron van Nagellstraat, de huidige dorpsbebouwing en de Zeumerseweg12. De capaciteit van deze woningbouwlocatie bedraagt circa 1.000 woningen. De gewenste stedenbouwkundige relatie met het aangrenzende open landschap pleit voor een open structuur van de bebouwing, in het bijzonder aan de zuidzijde van deze locatie.
De uitbreidingslocatie is verdeeld in twee fasen. De eerste fase, het westelijke deel van het plangebied is reeds in voorbereiding. Dit wordt een vrij compacte woonwijk. In de gebiedsvisie Zeumeren is aangegeven hoe de overgang van deze wijk gemaakt kan worden door de Zeumersebeek een natuurlijke inrichting te geven. De natuurlijke zone kan worden aangegrepen om het buitengebied van Zeumeren toegankelijk te maken voor de woonwijk. Voor de ontsluiting van de wijk zal een wijkontsluitingsweg worden aangelegd centraal in de wijk. De verkeersstructuur van de wijk Zuid wordt daarmee nadrukkelijk losgelegd van de agrarische wegen in het gebied Zeumeren.
De tweede fase betreft het oostelijke deel van het plangebied met de Schoonengweg als grens. Dit gebied ligt als een oude akker in het gebied Zeumeren en grenst aan het recreatiegebied Zeumeren. Om meerdere redenen wordt voorgesteld om dit gebied van noord naar zuid met een afnemende dichtheid te ontwikkelen. In het ideaalbeeld wordt in de zuidelijke 'uitstulping' van de zoekzone een groene zone gereserveerd, die mogelijk dienst kan doen als dorpsweide.'
Het voorliggende plan is in overeenstemming met deze structuurvisie.
Ook in de Structuurvisie Buitengebied Barneveld (2011) is het plangebied al aangewezen als stedelijke zone, maar dit terzijde.
4.4.2 Woonvisie Barneveld 2017-2021 en regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld
In december 2016 heeft de raad de Woonvisie 2017-2021 'Samen werken aan Wonen' met doorkijk tot 2025 en verder, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking.
Er is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 400 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen (met een bandbreedte van 360 tot 440 woningen), waarvan gemiddeld 30% ten behoeve van goedkope woningen (sociale huur en goedkope koop tot € 175.000), 32,5% middeldure woningen (midden dure huur tot € 950 en koop tot € 250.000) en 37,5 % duurdere woningen vanaf € 250.000. In regio Foodvalley zijn in 2017 onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2017-2027 maximaal zo'n 3.500 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. In Barneveld is vooral in het eerste tijdvak (2017 t/m 2021) sprake van een grotere woningbehoefte dan in de tweede 5-jaarsperiode, als gevolg van natuurlijke groei en migratie.
Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Voor de periode 2017 t/m 2020 is een programma van ruim 2.300 woningen voorzien. De ervaring leert dat hiervan circa 75% daadwerkelijk in de genoemde periode wordt gerealiseerd, gemiddeld betekent dit zo'n 435 woningen per jaar. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.
Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, goedkope koopwoningen (prijsgrens € 175.000 in 2018) en middendure huurwoningen (prijsgrens van € 950,- in 2018).
In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen (10 jaar), goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen (10 jaar) worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Voor middendure huurwoningen en goedkope koopwoningen ligt deze inkomensgrens voor huishoudens op € 50.000, voor sociale huurwoningen is de grens vanuit de Woningwet van belang (in 2018 is dit € 41.056). Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.
Doorwerking in plangebied
De woningbouwprogramma's op de locaties Wikselaarse Eng (max. 160 woningen) en Schoonengweg (7 woningen) passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering en zijn in het project faseren en doseren voorzien om in de periode 2019-2020 gerealiseerd te worden. Daarmee passen beide ontwikkelingen ook binnen de gemaakte woningbouwafspraken met regio Foodvalley en provincie Gelderland, binnen genoemd tijdvak.
Daarbij geldt nog specifiek dat voor de locatie Wikselaarse Eng, een inhaalslag sociale woningbouw (56% van de totale programmering op deze locatie en daarmee substantieel hoger dan de 25-35% die doorgaans gebruikelijk is in gemeente Barneveld) wordt bewerkstelligd. Mede aanleiding hiervoor was de verhoogde instroom van statushouders en de ophoging van de gemeentelijke taakstelling in deze. Beleidsmatig heeft de provincie ruimte gegeven voor extra sociale woningbouw boven op de afgesproken bouwprogrammering (brief 9 december 2015, zaak 2015-016055) om te voorzien in de extra woningbehoefte die voor regio Foodvalley op zo'n 1.200 woningzoekende personen werd geraamd.
4.4.3 Bestemmingsplannen globaal en flexibel
Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen. Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.
Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.
Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.
De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.
Doorwerking in plangebied
In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebruikelijke binnenplanse afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten opgenomen. Voor het overige is geen toepassing gegeven aan de kaders uit de notitie.
4.4.4 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
- Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
- Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
- De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
- Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.1.1 Bodemkwaliteit
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
Als bijlagen 4, 5, en 7 bij de toelichting van dit bestemmingsplan zijn bodemonderzoeksrapporten opgenomen voor de locaties Schoonengweg 6 en Schoonengweg 7-7A. Daarnaast is een bodemonderzoeksrapport van de locatie Wikselaarseweg nabij nr. 18 beschikbaar. Deze onderzoeksrapporten bestrijken het hele plangebied. Uit de onderzoeken blijkt dat ter plaatse van het perceel rond de woning aan de Schoonengweg 7-7A sprake is van een geval van ernstige verontreiniging met asbest en dat aanbevolen wordt om middels een nader onderzoek de verontreiniging verder af te perken. Het betreffende verontreinigde perceel ligt net buiten de contour van de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg, maar aangezien de asbestverontreiniging horizontaal niet is afgeperkt kan een deel van de asbestverontreiniging ter plaatse van het tracé van de ontsluitingsweg liggen, dus was het zaak om een nader afperkend bodemonderzoek uit te voeren. Verder zijn in de bodem maximaal licht verhoogde gehalten aangetroffen.
Uit het onderzoeksrapport van de locatie Wikselaarseweg nabij nr. 18 blijkt dat er in het plangebied opstallen met asbesthoudende materialen aanwezig zijn. Tegen de grenzen van het tracé ligt een stal met asbesthoudende beschoeiing en golfplatendak. Hier kan mogelijk een asbestverontreiniging in de bodem aanwezig zijn. Indien de stal gesloopt moet worden of dat direct grenzen aan de stal grondwerkzaamheden uitgevoerd moeten worden ten behoeve van de ontsluitingsweg, heeft Omgevingsdienst De Vallei aanbevolen ter plaatse een asbestonderzoek in bodem uit te laten voeren. In opdracht van gemeente Barneveld heeft Hunneman Milieu-Advies Raalte B.V. het nadere asbestonderzoek uitgevoerd. Het rapport d.d. 21 augustus 2018 is opgenomen als bijlage 6 bij de toelichting. De uitkomst van het onderzoek is dat geen sprake is van een ernstige bodemverontreiniging met asbest en dat er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.
5.1.2 Niet gesprongen explosieven
Het plangebied is niet verdacht voor niet-gesprongen explosieven.
5.2 Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:
- Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
- Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
- Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
5.2.1 Archeologie
Het plangebied is als blauwe contour weergegeven op de onderstaande afbeelding en omvat volgens de archeologische beleidskaart (d.d. 25 april 2018) zones met lage, middelhoge en hoge archeologische verwachting. Hiervoor geldt conform het gemeentelijk archeologiebeleid een ondergrens van respectievelijk 10.000 m2, 1.500 m2 en 250 m2. Er geldt een algemene vrijstelling voor werkzaamheden tot een diepte van 30 cm -Mv. Het plan betreft de aanleg van een weg en de realisatie van enkele nieuwe woningen.
Afbeelding 11: Uitsnede archeologische beleidskaart
In de omgeving van het plangebied is de afgelopen jaren reeds archeologisch onderzoek uitgevoerd. Van het zuidwesten van het plangebied naar het noordoosten zijn dat de volgende onderzoeken:
- Zuidwesten tot aan de Schoonengweg: in het kader van de ontwikkeling van de wijk Holzenbosch is in 2010 ten zuiden van Voorthuizen een bureauonderzoek in combinatie met een booronderzoek uitgevoerd (Goossens, E.& Veen, S. van der; (2010): Plangebied Voorthuizen Zuid, gemeente Barneveld; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek: verkennende en karterende fase. RAAP-rapport 2193. (ArchisII-onderzoeksmeldingsnr. 42517)). In het zuidwestelijke deel van het plangebied 'Hoofdontsluitingsweg' zijn verspoelde dekzandvlakten en een beekdal aangetroffen, waarvoor een lage archeologische verwachting geldt.
- Historisch erf (lichtblauw in bovenstaande afbeelding): in het kader van bestemmingsplan 'Schoonengweg I' (NL.IMRO.0203.1339-0002) is in 2015 een beperkt bureauonderzoek uitgevoerd. Conclusie was dat het erf deels verstoord was door varkensstallen met kelders. Archeologisch onderzoek was daarom niet direct noodzakelijk. Inmiddels ligt in het onbebouwde deel van dit plangebied een wadi, waardoor er geen archeologische resten (meer) aanwezig zijn.
- Noordoosten tot aan de Wikselaarseweg: vanwege de ontwikkeling van de woonwijk Wikselaarse Eng is in 2016 een booronderzoek (Wullink, A.J.; (2016): Voorthuizen, Wikselaarseweg, gemeente Barneveld. Inventariserend veldonderzoek (IVO; verkennende/ karterende fase). Transect-rapport 976. (onderzoeksmeldingsnr. 4006140100)) uitgevoerd, waarin het noordoostelijke deel van plangebied 'Hoofdontsluitingsweg' ligt. Conclusie is dat op deze locatie sprake is van eerddek opgebracht in de Late Middeleeuwen, toen het gebied ontgonnen werd. De archeologische verwachting kon daardoor worden bijgesteld naar laag.
Op basis van een inventarisatie van het reeds uitgevoerde onderzoek blijkt dat het deel van het plangebied met de paarse contour (circa 1,8 hectare) nog niet eerder archeologisch was onderzocht.
Archeologische verwachting
De nieuwe archeologische beleidskaart van Barneveld, vastgesteld op 25 april 2018, geeft voor het niet eerder onderzochte deelgebied de volgende eenheden aan:
- Dekzandwelving 25-50 cm (geel) met een middelhoge verwachting (vrijstellingsgrens oppervlakte 1500 m2);
- Lage dekzandwelving 10-25 cm (geelgroen) met een middelhoge verwachting (vrijstellingsgrens oppervlakte 1500 m2);
- Beekoverstromingsvlakte (groen) met een lage verwachting (vrijstellingsgrens oppervlakte 10.000 m2);
- Lage dekzandrug 50-100 cm met een dun plaggendek (bruinrood) met een hoge verwachting (vrijstellingsgrens oppervlakte 250 m2).
Voor het plangebied gelden dus verschillende verwachtingen voor archeologische resten uit alle perioden.
Archeologisch onderzoek
Voor dit bestemmingsplan was het noodzakelijk een beperkt bureauonderzoek in combinatie met een verkennend booronderzoek uit te voeren. Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van het bureauonderzoek dat in Transect-rapport 976 is opgenomen. Doel van het verkennend booronderzoek was om vast te stellen of het bodemprofiel intact is en wat de genese is van het gebied. Voor het noordelijke smalle deel was vooral de vraag of de ophoging in één keer in de 18e-20e eeuw is opgeworpen en of er sprake is van een dekzandrug onder het plaggendek. Het onderzoek is uitgevoerd in mei 2018.
In mei 2018 heeft Bureau voor Archeologie een archeologisch booronderzoek uitgevoerd (bijlage 3). Daarbij bleek de bodem in enkele boringen verstoord te zijn (1, 5, 9 en 10). In de rest van de boringen was de bodem intact. In de noordelijke uitloper bleek zelfs nog een podzolbodem aanwezig. In enkele boringen werd tussen de bovenste eerdlaag en het ongeroerde dekzand een menglaag met houtskoolbrokken en verweerde aardewerkfragmenten aangetroffen. Het lijkt niet heel waarschijnlijk dat dit een cultuurlaag is. Ook werd op basis van een hoogtekaart vastgesteld dat er inderdaad sprake is van een verhoging in het landschap, maar dat deze niet in het centrale deel van het zuidelijke deel ligt, maar aan de noordkant daarvan. In het rapport wordt geadviseerd een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Dit advies is overgenomen. In oktober 2018 is een proefsleuvenonderzoek met doorstart naar opgraving uitgevoerd. Daarna zijn er geen archeologische waarden meer aanwezig en is het onnodige om een dubbelbestemming voor archeologie op te nemen op de verbeelding van het bestemmingsplan.
Meldingsplicht
Indien bij andere werkzaamheden vondsten (aardewerk, vuursteen, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand et cetera) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 5.10 Erfgoedwet).
5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde(n).
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. In het plangebied en in de omgeving zijn geen monumenten aanwezig.
5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat op Histland Barneveld wordt aangeduid als een vochtige kampontginning met een middelmatige waardering. De plannen zijn niet strijdig met deze waardering.
5.3 Duurzaamheid En Energiebeleid
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.
Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan (begin 2019) kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).
Wet Voortgang EnergieTransitie (VET) voor aardgasvrij bouwen
Per 1 juli 2018 krijgen nieuwbouwwoningen en andere gebouwen met een kleinverbruikaansluiting geen aardgasaansluiting meer. Dit staat in de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET). De Wet VET is een stap in de overgang van fossiele naar duurzame energie. Het gebruik van aardgas in de gebouwde omgeving wordt uitgefaseerd.
Duurzaamheid in de openbare ruimte
Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.
Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.
5.4 Ecologie
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Afbeelding 12 Gelders Natuurnetwerk
5.4.1 Wet natuurbescherming
5.4.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.2.1.1 Omgevingsvisie en § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt.
5.5 Externe Veiligheid
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.
Omgevingswet
Met de Omgevingswet wil de overheid de regels voor ruimtelijke ontwikkeling vereenvoudigen en samenvoegen. Zodat het straks bijvoorbeeld makkelijker is om bouwprojecten te starten. De Crisis- en herstelwet (Chw) maakt dit nu al mogelijk, bijvoorbeeld door bestaande regels aan te passen.
Naar verwachting treedt de Omgevingswet in 2021 in werking. Met de omgevingswet worden de regels omtrent veiligheid anders. De beoordeling van het plaatsgebonden risico vindt in het Bkl (Besluit kwaliteit leefomgeving) op dezelfde wijze plaats als nu. In tegenstelling tot de huidige risicobenadering worden in het Bkl aandachtsgebieden gehanteerd in plaats van invloedsgebieden. Aandachtgebieden zijn gedefinieerd voor een drietal scenario's waarvoor afstanden zijn vastgesteld. Deze aandachtsgebieden zijn: brand-aandachtsgebied (BAG), explosie-aandachtsgebied (EAG) en toxisch-aandachtsgebied (TAG). Binnen deze aandachtsgebieden dienen maatregelen aan objecten genomen te worden afhankelijk van het soort scenario waarbinnen een ontwikkeling plaatsvindt. Op deze wijze wordt er een effectgericht beleid in stand gebracht. Daarnaast is in de omgevingswet een nieuw soort kwetsbaar gebouw geïntroduceerd, een zeer kwetsbaar gebouw. Dit zijn onder andere ziekenhuizen, kinderdagverblijven, verzorgingstehuizen, et cetera.. Deze gebouwen mogen niet binnen aandachtsgebieden worden gesitueerd.
Beoordeling risicobronnen
Het bestemmingsplan Hoofdontsluitingsweg Voorthuizen-Zuid maakt de realisatie van 7 woningen mogelijk.
In de nabijheid van de woningen vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats, namelijk over de rijksweg A1, de rondweg Voorthuizen N303 en de Baron van Nagellstraat.
De A1 heeft een invloedscontour van 560 meter en de Baron van Nagellstraat en de N303 een contour van 355 meter.
De afstand van de woningen tot de Baron van Nagellstraat bedraagt 750 meter, tot de rijksweg A1 850 meter en tot de nieuwe rondweg Voorthuizen N303 1100 meter.
De te realiseren woningen liggen buiten het invloedsgebied van de transportroutes voor gevaarlijke stoffen.
Aan de Baron van Nagellstraat 62 is een afleverstation voor motorbranstoffen gevestigd. De afstand van de woningen tot het tankstation is 750 meter, het invloedsgebied van het tankstation is 150 meter. De woningen liggen buiten het invloedsgebied van het tankstation.
Conclusie
De te realiseren woningen liggen buiten het invloedsgebieden van de transportroutes voor gevaarlijke stoffen en het LPG tankstation. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
5.6 Geluid
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
In 2017 heeft SPA WNP Ingenieurs uit Ede akoestische onderzoek naar wegverkeerslawaai gedaan (bijlage 16). Uit het onderzoek is gebleken dat:
- de geluidbelasting op de nieuwe woningen lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder;
- de geluidbelasting ten gevolge van de nieuwe weg op de bestaande woningen lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder; en
- ten gevolge van veranderende verkeersintensiteiten op de bestaande wegen en ten gevolge van de realisatie van de nieuwe verbindingsweg, de geluidbelasting op de bestaande woningen niet relevant wijzigt.
De conclusie is dan ook dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.
5.7 Geur
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de omgeving van het plangebied is een actieve veehouderij aan Zeumerseweg 3 in Voorthuizen. Gebleken is dat vanaf de meest noord-westelijke hoek van het bouwvlak van Zeumerseweg 3 een woning in de bebouwde kom met een belastingsnorm van 3 ouE eerder belemmerend is dat de nieuwe verder weggelegen woningen met een belastingsnorm van 6 ouE. Agrarische geurhinder is hier dan ook geen belemmering.
5.8 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':
Het plangebied maakt deel uit van de zoekzone voor wonen bij de kern Voorthuizen. De bedoeling is dat in Voorthuizen-Zuid circa 1.000 woningen gerealiseerd worden, waarvan de deelgebieden "Holzenbosch" (met circa 325 woningen) en "Wikselaarse Eng" (ten noorden van dit plangebied) met circa 155 woningen de eerste deeluitwerkingen zijn.
Gezien de ligging van het perceel, ligt het voor de hand dat hier een woningbouwontwikkeling plaats vindt. De bedoeling is dat hier maximaal zeven vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Dit betekent dat er sprake zal zijn van een luchtige opzet van het plan (afhankelijk van het aantal woningen).
De keuze voor een wat meer extensieve invulling van deze locatie past in de lijn met de ontwikkeling op Schoonengweg 3/5/7.
Verder zal ten behoeve van Holzenbosch II rekening worden gehouden met een reservering van een verkeersontsluiting.
De bedoeling is dat de kavels aan particulieren worden aangeboden, waarop zij zelf een woning kunnen (laten) bouwen. Het realiseren van onder andere duurdere vrijstaande vrije sector woningen past in de visie dat hier op termijn een aantrekkelijk woongebied ontstaat.
De voorgenomen ontwikkeling moet worden bezien in de totale ontwikkeling van Holzenbosch. Op een locatie als Wikselaarse Eng wordt bijvoorbeeld meer dan 50% in de goedkope sfeer aangeboden. Derhalve past het realiseren van de vrijstaande woningen in de totale programmering van Voorthuizen-Zuid / Holzenbosch.
In de gemeentelijke woonvisie wordt het belang van de realisatie van vrije sector kavels en particulier opdrachtgeverschap in verband met de ambitie van ‘kwaliteit voorop’ onderschreven.
Mede door de economische crisis is dit segment de laatste jaren wat weggevallen maar met het aantrekken van de markt is er weer sprake van een licht herstel.
In verband met Faseren en doseren van de woningmarkt, is afstemming van de woningbouwprogramma’s van belang. In de kern Voorthuizen is de ontwikkeling Holzenbosch I gestart, waarin ook een aantal duurdere vrije sector kavels zijn opgenomen. Maar aangezien het daar gaat om woningen op kavels van 450 tot maximaal 700 m2, spreken we aan de Schoonengweg toch wel over een ander marktsegment. Daarnaast gaat het hier om een te overzien aantal kavels. De voorziene ontwikkeling van Blankensgoed Noord met circa 38 duurdere vrije sector woningen kavels zal over meerdere jaargangen gerealiseerd worden. Ook de ontwikkeling van de locatie Prinsenbosch aan de Hunnenweg met een aantal vrije kavels ligt nog wat verder weg in tijd en zal eveneens gefaseerd op de markt worden gebracht. Er zijn derhalve geen belemmeringen om deze maximaal zeven kavels op de markt te brengen.
Voor het plan Holzenbosch is een interessepeiling onder geïnteresseerde kopers/huurders gehouden. Hierop hebben meer dan 800 mensen gereageerd. Uit deze peiling blijkt een belangstelling voor zowel rijwoningen, tweekappers en vrijstaande woningen alsook voor vrije sector kavels. Gezien de landelijke en regionale woningmarktomstandigheden en het tekort aan woningen, wordt van een voorspoedige afzet van de woningen in Wikselaarse Eng en Schoonengweg uitgegaan.
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
5.9 Leidingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven (bijlagen 10 en 11). Er zijn geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
5.10 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
In opdracht van gemeente Barneveld heeft SPA WNP Ingenieurs uit Ede in 2017 het aspect luchtkwaliteit onderzocht. De uitkomst van het onderzoek is dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied (bijlage 14).
5.11 Milieueffectrapportage
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
- 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
- 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
- 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor in kolom 1 van onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.
Wat betreft onderdeel C 1.3: de aanleg van de hoofdontsluitingsweg valt, nu deze niet bestaat uit vier of meer rijstroken, of verbreding of verlegging van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken, niet onder onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Wat betreft onderdeel D 1.2: het Besluit m.e.r. is niet van toepassing op deze aan te leggen hoofdontsluiting. Het gaat niet om vier of meer rijstroken. Er is geen plan-m.e.r.-plicht en een vormvrije m.e.r. is ook niet aan de orde.
Onderdeel C 1.3 en ook onderdeel D 1.2 zijn hier niet van toepassing. Het doortrekken van de weg bestaat niet uit vier rijstroken of meer, en ook de nieuw aan te leggen weg zal niet leiden tot wegen met vier of meer rijstroken.
Verder is het plan ook wat betreft woningbouw niet m.e.r.-plichtig want die activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject (of wijziging daarvan) als bedoeld in onderdeel D 11.2 hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol.
In dit geval is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De schaalgrootte is beperkt bij het toevoegen van zeven woningen. Ook uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er geen negatieve milieugevolgen optreden.
Ook blijkt uit de toetsing van het plan aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Onder verwijzing naar de AERIUS-berekening, die is genoemd in § 5.4.1.1, wordt geconstateerd dat de normen voor stikstofdepositie in dit geval niet worden overschreden.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
5.12 Milieuzonering
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
5.13 Natuur En Landschap
Aan natuur en landschap is uitgebreid aandacht besteed in § 5.4 en wat betreft landschap in het bijzonder in subparagraaf 5.4.1.3.
5.14 Veiligheid
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. De opkomsttijd van de brandweer valt in dit geval binnen de norm zoals die in het Besluit veiligheidsregio’s is vastgelegd. De brandweer heeft getoetst of het plan op zich zelf een risicobron vormt voor de omgeving of dat er in de omgeving risicobronnen aanwezig zijn die van invloed zijn op het plan. Dit blijkt niet het geval. Ten aanzien van externe veiligheid zijn dan ook geen nadere voorwaarden van toepassing.
5.15 Verkeer
Aanleiding
Het gebied aan de zuidzijde van Voorthuizen wordt ontwikkeld. Het betreft het gebied aan de zuidzijde van de Wikselaarseweg. De uitvoering hiervan vindt plaats in verschillende fases en deelgebieden. Het betreft woningbouw, maar ook voorzieningen. De huidige infrastructuur is niet berekend om de toenemende verkeerdruk van al deze ontwikkelingen op te vangen. Daarom is het nodig om nieuwe infrastructuur te realiseren. In het kader van Holzenbosch, gelegen aan de Baron van Nagellstraat is een nieuwe aantakking gerealiseerd op deze weg. De aantakking is vormgegeven middels een (veilige) rotonde. Vanaf deze rotonde loopt een gebiedontsluitingsweg (50 km/uur) door de wijk in oostelijke richting. Behalve het ontsluiten van Holzenbosch dient deze weg ook als ontsluiting van de verdere ontwikkeling van Voorthuizen-Zuid waaronder Wikselaarse Eng. Hiervoor is het nodig de weg in oostelijke richting door te trekken. Dit plan voorziet in deze doortrekking tot aan plangebied Wikselaarse Eng. Bij een verdere ontwikkeling van het plangebied wordt de weg verder in oostelijke richting doorgetrokken tot aan de Zeumerseweg. Het exacte tracé van het vervolg is nog niet bepaald.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan
In het GVVP 2010 (actueel tijdens het opstellen van het Masterplan voor de wijk Voorthuizen-Zuid) is de wegverbinding (Baron van Nagellstraat-Garderbroekerweg) opgenomen als 50 km/uur (ontsluitende functie). Als toelichting is in het GVVP opgenomen: "de ontsluiting van recreatiegebied Zeumeren vraagt om verbetering. In combinatie met de ontsluiting van Voorthuizen-Zuid wordt een nieuwe route vanaf de Baron van Nagellstraat, naast de reeds nieuwe ingang aan de zuidzijde, voorgesteld.". Met de doortrekking van de Holzenboschlaan tot aan het plangebied Wikselaarse Eng wordt een volgende stap gezet in realisatie van de verbinding.
Gebiedsvisie Zeumeren
In het kader van de Gebiedsvisie Zeumeren heeft de raad van verkeer een expliciet beslispunt gemaakt: "dat de goede ontsluiting van de nieuwe woonwijk Holzenbosch en de oplossing voor het sluipverkeer wordt uitgewerkt in samenhang met bestemmingsplan "Voorthuizen-Zuid". De hoofdontsluitingsweg door Holzenbosch en de doortrekking tot aan plangebied Wikselaarse Eng (en in de toekomst de Zeumerseweg) voorziet in deze opdracht.
Vormgeving
De ontsluitingsweg krijgt een uitstraling die gelijk is aan de weg door Holzenbosch (bijlage 18). Zo ontstaat voor de weggebruiker een herkenbaar wegbeeld wat de veiligheid te goede komt. Vanaf plangebied Holzenbosch gezien zijn de volgende wegbeelden te onderscheiden:
- Parallel aan de beek een wegprofiel van 7 meter breed met rode fietsstroken van 1,50 meter breed.
- Vanaf het moment dat een dubbele bocht wordt ingezet richting de Schoonengweg wijzigt het wegprofiel in gescheiden rijbanen, met een middengeleider van 3 meter. Aan beide zijden van deze middengeleider wordt een wegbreedte van 4,50 toegepast, eveneens voorzien van rode fietsstroken van 1,50 meter. Door de breedte van deze middengeleider ontstaat een veilige oversteekmogelijkheid (in 2 etappes) voor langzaam verkeer ter hoogte van de Schoonengweg. Fietsers en voetgangers kunnen gescheiden van elkaar oversteken.
- Bovenstaande wegprofiel wordt doorgetrokken richting de zijweg naar de Wikselaarse Eng. Geleidelijk aan wordt de middengeleider verbreed naar 5 meter om ter hoogte van de zijweg naar Wikselaarse Eng te voorzien in een opstelmogelijkheid voor voertuigen.
- Over het gehele tracé wordt waar nodig bochtverbreding toegepast om te zorgen voor voldoende ruimte voor gemotoriseerd verkeer in combinatie met fietsers.
Op de hoofdontsluitingsweg geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur en wordt de rijbaan uitgevoerd in asfalt. Op de zijwegen, waaronder die naar Wikselaarse Eng geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Deze weg wordt uitgevoerd in klinkers met een breedte van 5,5 meter. De zijwegen worden uitgevoerd middels een uitritconstructie waardoor de voorrang geregeld is.
De nieuwe woningen aan noordzijde van de hoofdontsluitingsweg worden ontsloten via een parallelstructuur. Op deze weg met een breedte van 3,50 meter geldt eenrichtingverkeer. Bewoners parkeren op eigen terrein. In de openbare ruimte worden aan de parallelweg parkeerplaatsen voor bezoekers gerealiseerd.
Aanpassing omliggende infrastructuur
Hoewel er door de aanleg/doortrekking van deze ontsluitingsweg sprake is van een goede ontsluiting van het gebied zijn aanvullende maatregelen aan de bestaande infrastructuur nodig. Voorkomen moet worden dat bestaande wegen onevenredig worden belast waardoor de veiligheid en leefbaarheid afneemt. Daarom wordt op de Wikselaarseweg (iets ten oosten van de Strausslaan) een knip gemaakt voor gemotoriseerd verkeer. Hierdoor kan op dat punt enkel langzaam verkeer passeren. Deze maatregel is mogelijk omdat door het doortrekken van de ontsluitingsweg een volwaardig alternatief ontstaat. Belangrijk aandachtspunt in de verdere ontwikkeling van Voorthuizen-Zuid is de toename van het verkeer op de Bakkersweg. Voorzien moet worden in een inrichting van deze weg die past bij het gewijzigde gebruik.
5.16 Water
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Huidige situatie
Het plangebied betreft een wegtracé in Voorthuizen ten noorden van de Zeumerse beek dat ter plaatse van woning Schoonengweg 7 een uitbuiging heeft naar het noorden. Het tracé sluit aan de westzijde aan op de Holzenboschlaan in de wijk Holzenbosch en eindigt aan de oostzijde bij de zuidelijke ontsluitingsweg van de wijk Wikselaarse Eng. Het plangebied omvat tevens een deel van de zuidelijke ontsluitingsweg en een deel van het gebied tussen de wijk Wikselaarse Eng en het wegtracé.
In de huidige situatie is er sprake van landbouwgrond. Ter hoogte van Schoonengweg 7 is een tijdelijke weg gerealiseerd ter ontsluiting van enkele nieuwbouwwoningen.
De Zeumerse beek betreft een A-watergang, die in westelijke richting afstroomt. Aan de oostzijde van de Schoonengweg ligt een A-watergang die het water vanuit de wijk Wikselaarse Eng naar de Zeumersebeek afvoert. Aan de westzijde van de Schoonengweg ligt een C-watergang met eveneens een uitstroom in de Zeumersebeek. Het weiland ten westen van de Schoonengweg heeft rondom een C-watergang. In het westelijk deel van het plangebied ligt een noordzuidgerichte B-watergang die uitstroomt in de Zeumerse beek.
In de Schoonengweg is sprake van drukriolering. De nieuwbouwwoningen ter hoogte van Schoonengweg 7 zijn via vrijvervalriolering op de drukriolering aangesloten.
Het westelijk deel van het plangebied heeft grondwatertrap III (GHG < 40 cm, GLG 80 - 120 cm), het oostelijk deel grondwatertrap VI (GHG 40 - 80 cm, GLG > 120 cm). In het kader van geotechnisch grondonderzoek (bijlage 9) zijn er over het hele tracé grondboringen verricht. In het algemeen is er sprake van zandige grond, matig siltig. Bij 2 boringen is een veenlaag aangetroffen tussen 90 en 130 cm onder maaiveld.
In het westelijk deel van het plangebied ligt de ingeschatte waterdoorlatendheid (tot 3 meter diep) gemiddeld op 0,5 - 1,0 meter per dag. In het oostelijk deel wordt de waterdoorlatendheid ingeschat op 1,0 - 2,0 meter per dag. De boringen met veen liggen ten westen van de Schoonengweg.
De maaiveldhoogte loopt af van oost naar west. In het oostelijk deel is de maaiveldhoogte ca. 13.30 m NAP, in het westelijk deel ca. 12.00 m NAP.
Toekomstige situatie
In het verlengde van de Holzenboschlaan in de wijk Holzenbosch wordt een weg aangelegd tot aan de zuidelijke ontsluitingsweg van de wijk Wikselaarse Eng. Ter ontsluiting van de bestaande (en nieuw te bouwen) woningen bij Schoonengweg 7 wordt een parallelweg aangelegd. Dit plan omvat ook een deel van de zuidelijke ontsluitingsweg. Het huidige maaiveld wordt opgehoogd om voldoende ontwateringsdiepte onder de weg en onder de wadi's te bereiken.
In het westelijk tracédeel worden langs de weg zaksloten aangebracht. Dit geldt niet voor de zuidelijke weghelft waar de weg op ca. 5 meter vanaf de Zeumerse beek is gelegen. Hier kan het van de weg afstromende water in de berm tussen weg en beek infiltreren.
In het oostelijk deel komt een zaksloot aan de zuidzijde van de weg, aan de noordzijde komen wadi's tussen de weg en de parallelweg.
Langs de oostzijde van het deel van de zuidelijke ontsluitingsweg van de Wikselaarse Eng komt een wadi. Deze staat in verbinding met de hierboven genoemde wadi's.
De zaksloten en wadi's vangen het hemelwater dat op de weg valt op (bovengrondse afvoer) en laten het infiltreren in de bodem. De afzonderlijke zaksloten en wadi's hebben een inhoud van 60 mm berging ten opzichte van het daarnaar afstromende verhard wegoppervlak. Bij hevige regenval kunnen de zaksloten en wadi's overlopen naar de Zeumersebeek of een naar de beek afvoerende watergang. De zaksloten zijn ook bedoeld om het hoogteverschil op te vangen tussen het bestaande maaiveld en de op te hogen weg.
Op de plaatsen waar de weg bestaande watergangen kruist, worden duikers aangebracht. In A- en B-watergangen worden duikers met een doorsnede van 500 mm toegepast, in C-watergangen hebben de duikers een doorsnede van 400 mm. De afvoer van de watergangen blijft daardoor gehandhaafd.
De vrijvervalriolering ter hoogte van de bestaande nieuwbouwwoningen Schoonengweg 7 wordt verplaatst en verlengd zodat alle nieuwbouwwoningen in het plangebied het vuilwater daarop kunnen lozen. Het vuilwater wordt vervolgens via de bestaande drukriolering in de Schoonengweg verder afgevoerd. Het hemelwater dat op het verharde oppervlak van de woningen valt, wordt op eigen terrein geborgen en/of geïnfiltreerd. Het mag niet op de drukriolering worden aangesloten.
Bij de nieuwbouw van de gebouwen worden geen uitlogende materialen toegepast.
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
6.1.1 Inleidende regels
6.1.2 Bestemmingsregels
6.1.3 Algemene regels
6.1.4 Overgangs- en slotregels
6.2 Handhaving
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
- de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
- handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
- niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend.Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
- de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
- het afwijkingenbeleid.
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
7.1.1 Kostenverhaal
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Nu het bestemmingsplan ook de nieuwbouw mogelijk maakt van zeven woningen is sprake van verplicht kostenverhaal. Met de ontwikkelaar is een overeenkomst gesloten, zoals bedoeld in de Wro (art. 6.24), die ziet op de betaling van een exploitatiebijdrage waaronder inzake plankosten en de hoofdstructuur (bovenwijkse voorziening) en daarnaast een bijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen (RO). De directe kosten die gemoeid zijn met de ontwikkeling van de woningen zijn voor rekening en risico van ontwikkelaar. Daarnaast zijn bepalingen ogenomen met betrekking tot planschade en de overdracht van gronden ter plaatse van het openbaar gebied, alsmede over zekerstelling van de betalingen. Omdat het kostenverhaal hiermee anderszins verzekerd is, is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.
7.1.2 Economische uitvoerbaarheid
Een groot gedeelte van het plan betreft de realisatie van een hoofdontsluitingsweg. Dit is een (groot) deel van de bovenwijkse voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de integrale ontwikkeling van de projecten Holzenbosch II, Holzenbosch III (een gedeelte hiervan is beter bekend als Kromme Akker-Zuid en Wikselaarse Eng). De gemeente zal deze bovenwijkse investering derhalve voorfinancieren. In de kadernota 2018-2021 van 7 juni 2017 (beleidstoevoegingen) is dit aangegeven en in de programmabegroting 2018-2021 is hiervoor budget opgenomen. De kosten hiervan zullen door de gemeente worden verhaald op genoemde ontwikkelingen, waaronder een gedeelte op de binnen het plan opgenomen woningen.
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 24 mei 2017 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:
- Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden
- Liander N.V.
- Provincie Gelderland
- Regiopolitie Gelderland Midden
- RGV Holding B.V.
- Waterschap Vallei en Veluwe
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Het bestemmingsplan betreft een plan van primair lokaal belang.
8.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 26 mei tot en met 8 juni 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen. Tijdens deze twee weken zijn twee reacties ingediend.
Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage 13 bij dit bestemmingsplan is het inspraakverslag bijgevoegd.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 16 november tot en met 27 december 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.