Schoutenstraat I
Uitwerkingsplan - gemeente Barneveld
Vastgesteld op 19-06-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 Plan
het uitwerkingsplan "Schoutenstraat I" met identificatienummer NL.IMRO.0203.1447-0002 van de gemeente Barneveld.
1.2 Bestemmingsplan Barneveld-Noordwest
het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" met identificatienummer NL.IMRO.0203.1310-0003, vastgesteld door de gemeenteraad van Barneveld d.d. 1 februari 2017, en zoals nadien door de raad herzien en in werking getreden.
1.3 Aan huis verbonden beroep of bedrijf
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.4 Aanbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.5 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 Afwijking
een afwijking zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.8 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 Bebouwingspercentage
het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.10 Bestaande
bestaand en legaal aanwezig op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.11 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 Bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.14 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.15 Bijgebouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;
1.16 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.18 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.19 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 Bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.21 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 Bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.23 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 Dienstverlening
het verlenen van economische diensten aan derden;
1.25 Erf
bij de bestemming behorende gronden waarvan het gebruik ten dienste van deze bestemming is;
1.26 Gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 Gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.28 Hogere waarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit Geluidhinder;
1.29 Hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.30 Horeca
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfuncties;
1.31 Huishouden
persoon of groep personen die een huishouden voert, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;
1.32 Hulpdiensten
brandweer, politie en ambulance;
1.33 Maaiveld
gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;
1.34 Maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.35 Nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.36 Omgevingsvergunning
Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.37 Ondergronds bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen;
1.38 Overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.39 Overkapping
een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een dak en maximaal één wand;
1.40 Pad
een weg uitsluitend bedoeld en bestemd voor langzaam verkeer, zoals voetgangers, fietsen (met trapondersteuning), snorfietsen en bromfietsen;
1.41 Peil
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
1.42 Seksinrichting
een terrein, gebouw, vaar- of voertuig waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.43 Uitbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.44 Uitvoeren
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.45 Uitwerking
een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.46 Verbeelding
de bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven;
1.47 Voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw;
1.48 Voorgevelrooilijn
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de (bestaande) bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
1.49 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.50 Wonen
het zelfstandige gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden;
1.51 Woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;
2.7 De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk
onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren;
2.8 De oppervlakte van een overkapping
de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;
2.9 Het vloeroppervlak
boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren.
2.10 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders weergegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%).
2.11 Maten
buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' voor maatschappelijke voorzieningen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in onderstaande tabel is opgenomen, want daar is alleen de specifieke, met die aanduiding corresponderende maatschappelijke voorziening toegestaan;
aanduiding | Maatschappelijke voorzieningen |
(gz) | gezondheidszorg |
(sm-1) | specifieke vorm van maatschappelijk - dorps- buurt- en clubhuis |
(sm-2) | specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang |
(od) | openbare dienstverlening |
(on) | onderwijs |
(vl) | verenigingsleven |
(zoi) | zorginstelling |
- b. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' voor wonen;
met daaraan ondergeschikt:
- c. wegen en paden;
- d. groenvoorzieningen;
- e. water;
- f. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- g. gebouwen;
- h. tuinen, erven en terreinen;
- i. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de brandveiligheid;
- c. de externe veiligheid;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de milieusituatie; en
- g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 8.1 van toepassing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- a. de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 10% worden bebouwd;
- b. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
- 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.2 ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn (of het denkbeeldige verlengde daarvan) tot een bouwhoogte van 2 m.
- 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de afstandseisen in artikel 3.2.1, mits de bereikbaarheid van de bebouwing voor hulpdiensten voldoende is gewaarborgd.
- 4. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de brandveiligheid;
- c. de externe veiligheid;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de milieusituatie; en
- g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
- 1. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' is weergegeven;
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Voor zover de aanduiding 'wonen' is opgenomen op de verbeelding, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.5 en toestaan dat het aantal woningen wordt vergroot.
- 2. Voor zover de aanduiding 'wonen' is opgenomen op de verbeelding, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.1 en de onzelfstandige huisvesting van één of meer huishoudens toestaan.
- 3. Het afwijken kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de brandveiligheid;
- c. de externe veiligheid;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de milieusituatie;
- g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en
- h. aangetoond dient te worden dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering;
- i. alsmede dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is gewaarborgd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Ondergronds bouwwerk
Ongeacht de bestemming van de gronden is ondergronds bouwen toegestaan waar ook bovengronds bouwen toegestaan is en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds bouwwerk'.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Gebruik strijdig met de bestemming
- 1. Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt het gebruiken van gronden voor een seksinrichting;
- 2. Nieuwe ontwikkelingen - dat wil zeggen bouwactiviteiten waarbij de bruto vloeroppervlakte toeneemt of gebruik dat nog niet bestaat op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan - waarvoor onvoldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn gelet op de Nota Parkeernormen (2015) (Bijlage1). Dit geldt niet voor het vergroten van een woning. Indien de nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging.
6.2 Parkeernormen
- 1. Voor nieuwe ontwikkelingen - dat wil zeggen bouwactiviteiten waarbij de bruto vloeroppervlakte toeneemt of gebruik dat nog niet bestaat op de dag van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan - geldt dat voldoende parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn (en te blijven) conform de Nota Parkeernormen (2015) (bijlage 1). Indien de nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging.
- 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor het vergroten van een woning.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
- 1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan:
- a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn;
- b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten.
- 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.
Artikel 8 Algemene Procedureregels
8.1 Procedure bij het stellen van nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg;
- 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
- 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan 'Schoutenstraat I' van de gemeente Barneveld.
Behoort bij het besluit van het college van de gemeente Barneveld
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Nota Parkeernormen (2015)
Hoofdstuk 1 Inleiding
Het voormalige terrein van het Groen van Prinsterercollege aan de Schoutenstraat 109 in Barneveld is de afgelopen jaren ingevuld met de nieuwe Eben-Haëzerschool en de Detmar- en Rehobothschool. Het voorste deel van het terrein (hoek Schoutenstraat/Thorbeckelaan) is nog niet ingevuld. De afgelopen periode is een plan voor de invulling van die locatie ontwikkeld. Het plan bestaat uit de realisatie van een woonzorgcomplex en twee appartementengebouwen.
Het geldende bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" geeft voor deze locatie al de mogelijkheid voor een dergelijke ontwikkeling, maar de geldende bestemming "Gemengd - Uit te werken" moet eerst nader uitgewerkt worden voordat een omgevingsvergunning kan worden afgegeven. Dit uitwerkingsplan voorziet daarin.
Voor wat betreft de regels is dit uitwerkingsplan gebonden aan de uitwerkingsregels die in het moederplan ("Barneveld-Noordwest") zijn opgenomen. In hoofdstuk 3 wordt specifiek aangegeven op welke wijze dit uitwerkingsplan voldoet aan de uitwerkingsregels van het moederplan.
afbeelding 1: ligging planlocatie Schoutenstraat ten oosten van nr. 109
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt aan de Schoutenstraat in de kern Barneveld. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een fietspad. Aan de oostzijde vormt de Schoutenstraat de grens van het plangebied. De grens aan de zuidzijde wordt gevormd door een ontsluitingsweg en aan de westzijde door de Eben-Haëzerschool en de Detmar- en Rehobothschool. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer.
afbeelding 2: begrenzing plangebied
2.2 Geldende Bestemmingen
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" (vastgesteld op 1 februari 2017) en heeft de bestemming "Gemengd - Uit te werken".
Een uit te werken bestemming verplicht het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan door middel van een uitwerkingsplan nader in te vullen. De gemeenteraad heeft daarbij - via het vaststellen van het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" - de kaders vastgesteld waarbinnen mag worden uitgewerkt.
afbeelding 3: uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest"
Uitwerkingsregels
De voor 'Gemengd - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor enkele, specifiek in de regels genoemde, maatschappelijke voorzieningen (zoals een zorginstelling, kinderopvang, een school en openbare dienstverlening) en gestapelde woningen. Ook zijn wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen en bouwwerken toegestaan.
Burgemeester en wethouders werken, overeenkomstig artikel 3.6 lid 1, sub b, van de Wet ruimtelijke ordening, de hierboven omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
- de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 13 meter;
- de bebouwing dient ten minste 5 meter uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gerealiseerd;
- het parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein;
- het uitwerkingsplan dient te voldoen aan het vastgestelde beeldkwaliteitsplan;
- het uitwerkingsplan dient te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
- de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde.
In het uitwerkingsplan kunnen binnen de grenzen van de bestemming afwijkingsregels opgenomen worden ten aanzien van in het uitwerkingsplan opgenomen bouw- en gebruiksregels.
2.3 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied ligt in het westen van de kern Barneveld en ligt (gedeeltelijk) op het voormalige terrein van de inmiddels vervangen Groen van Prinsterercollege. In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende functies, zoals wonen, scholen en kleine bedrijven. Richting de A30 zijn ook andere functies gevestigd, zoals een sportvereniging en een evenementencomplex (Midden Nederland Hallen). Het plangebied ligt in stedelijk gebied en ligt in de overgang van woonfuncties naar niet-woonfuncties.
De woningen ten noorden van het plangebied hebben een kwalitatief hoogwaardige uitstraling. Deze uitstraling vormt het uitgangspunt voor het ontwerp van de beoogde appartementengebouwen.
Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Kleine Barneveldse Beek met daarnaast een ontsluitingsweg van de naastgelegen schoolgebouwen.
afbeelding 4: luchtfoto (2017)
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Dit plan is een uitwerking van het moederplan dat in 2017 is vastgesteld door de gemeenteraad. Het onderhavige plan voor gestapelde woningen past binnen de doeleindenomschrijving van de uit te werken bestemming.
Het doel van dit uitwerkingsplan is het realiseren van directe bouwtitels voor de drie beoogde appartementengebouwen binnen het plangebied. Dit uitwerkingsplan zorgt voor een juridisch-planologisch kader.
In het moederplan "Barneveld-Noordwest" zijn zogenaamde uitwerkingsregels opgenomen waar dit plan aan moet voldoen. Deze zijn beschreven in paragraaf 2.2.
Hieronder wordt aangegeven op welke manier aan de uitwerkingsregels wordt voldaan:
- de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 13 meter;
Voor één deel binnen het plangebied wordt een bouwhoogte van maximaal 13 meter toegestaan en voor het andere deel maximaal 11 meter. Dit wordt vastgelegd door middel van een aanduiding op de verbeelding.
- de bebouwing dient ten minste 5 meter uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gerealiseerd;
Dit is opgenomen in de regels van onderhavig uitwerkingsplan.
- het parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein;
Dit is opgenomen in de regels van onderhavig uitwerkingsplan.
- het uitwerkingsplan dient te voldoen aan het vastgestelde beeldkwaliteitsplan;
Het onderhavige plan past binnen het beeldkwaliteitsplan, zoals in deze paragraaf wordt beschreven.
- het uitwerkingsplan dient te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
Het onderhavige plan maakt gestapelde woningen mogelijk. Dit past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma, zie § 4.4.2.
- de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde.
Hier wordt aan voldaan, zie § 5.5 Geluid.
Beeldkwaliteitsplan
Op 16 december 2014 heeft de gemeenteraad het beeldkwaliteitsplan 'Schoutenstraat' vastgesteld als beleidsregel conform artikel 12a van de Woningwet. Het beeldkwaliteitsplan vormt daarmee - in aanvulling op de welstandsnota - het toetsingskader voor het aspect welstand bij aanvragen om omgevingsvergunningen. In dit beeldkwaliteitsplan zijn uitgangspunten opgenomen waaraan binnen het plangebied moet worden voldaan. Ook de voorgenomen ontwikkeling binnen de uit te werken bestemming moet passen binnen de kaders van het beeldkwaliteitsplan. Met betrekking tot deze planlocatie zijn de volgende uitgangspunten van belang.
Er wordt geen reguliere woningbouw ontwikkeld, in die zin dat er geen standaard rijwoningen of vrijstaande woningen komen. Gestapeld wonen is wel mogelijk. De kwalitatief hoogwaardige uitstraling van de omringende woningen vormt het uitgangspunt voor de nieuwbouw.
De planlocatie moet een dubbele oriëntatie krijgen, richting de beek en richting de rotonde Thorbeckelaan-Schoutenstraat. Bij de rotonde moet een 'gezicht' worden gegeven aan het plangebied.
Het uit te werken vlak wordt opgedeeld in drie delen: een bouwblok, parkeren/groen en nog een bouwblok. Zie onderstaande afbeelding. De locatie is voldoende groot om twee functies te situeren die door een parkeercluster van elkaar worden gescheiden.
afbeelding 5: uitsnede globaal ontwerp uit beeldkwaliteitsplan
De bestaande waardevolle solitaire bomen en de waardevolle lijnvormige groenelementen worden zoveel mogelijk behouden in het ontwerp. Daarnaast worden nieuwe groene elementen toegevoegd, zoals de bomen bij de parkeerplaatsen en beplanting langs de randen van het gebied.
Uitgewerkt plan
Het ontwikkelde en uitgewerkte plan voldoet aan de bovengenoemde uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan. In afbeelding 6 is het uitgewerkte plan weergegeven.
De opzet van de bouwmassa's past binnen de visie van het beeldkwaliteitsplan. De functie wonen aan de oostkant van het plangebied sluit goed aan op de woonfunctie in de directe omgeving. Het woonzorgcomplex vormt een goede overgang van de woonfunctie en de maatschappelijke voorzieningen.
Dat de appartementen zijn onderverdeeld in twee vrijstaande blokken die onderling zijn gedraaid geeft wat lucht en ruimte aan de rand van het gebied. Deze openheid en speelse opzet sluit aan op de losse korrels van bebouwing in de directe omgeving waar voornamelijk vrijstaande woningen staan.
Door het aanbrengen van ondergrondse parkeervoorzieningen wordt de groene beleving vergroot en het verhard oppervlak wordt beperkt, wat positief is.
afbeelding 6: (concept) inrichtingsplan d.d. maart 2018
Woningbouwprogramma
Het meest westelijk gelegen gebouw voorziet in een zorginstelling (Philadelphia) met 30 wooneenheden, bedoeld voor 1-persoons huishoudens. Deze worden in het kader van de woningbouwprogrammering aangemerkt als 30 sociale huurappartementen.
Het noordelijk gelegen appartementengebouw zal bestaan uit 10 koopappartementen en het zuidelijk gelegen appartementengebouw zal bestaan uit 13 koopappartementen. Alle appartementen zullen in de duurdere sector worden ontwikkeld. De meeste appartementen zijn 100 m² gebruiksoppervlak (gbo) of groter, de kleinste appartementen zijn zo'n 90 m² gbo.
Het voorgenomen woningbouwplan zal een representatieve ontwikkeling voor de kern Barneveld betekenen.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijk
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. Het uitgangspunt is om meer over te laten aan provincies en gemeenten.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Doorwerking in plangebied
De SVIR bevat geen specifieke regels voor dit uitwerkingsplan.
4.1.2 Nationaal Waterplan 2016-2021
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
4.1.3 Crisis- en herstelwet
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
- tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
- wijzigingen van bijzondere wetten.
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
- zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
- gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
- 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
- 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
- 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want het voorliggende plan maakt de realisatie van meer dan 11 woningen mogelijk.
4.2 Provincie
4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
4.3 Waterschap
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
4.4 Gemeente
4.4.1 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in een gebied ligt dat is aangeduid als 'groene scheg met maatschappelijke functies'.
In Barneveld wordt ingezet op groene scheggen, om het contact tussen kern en buitengebied te behouden en om een betekenisvolle groenstructuur te realiseren die bestaande elementen met elkaar verbindt. Een groene scheg wil niet zeggen dat er geen gebouwen mogen worden gerealiseerd. Het gebied moet in zijn geheel wel een groene uitstraling behouden en een verbindende functie kunnen vervullen.
De planlocatie betreft een inbreidingslocatie en wordt omringd door woningen en schoolgebouwen. De invulling met woningbouw en een zorginstelling past binnen de gemeentelijke visie en binnen de uit te werken bestemming.
afbeelding 7: uitsnede visiekaart Structuurvisie Kernen 2022
4.4.2 Woonvisie Barneveld 2017-2021 en regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld
In december 2016 heeft de raad de Woonvisie 2017-2021 'Samen werken aan Wonen' met doorkijk tot 2025 en verder, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking.
Er is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 400 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen (met een bandbreedte van 360 tot 440 woningen), waarvan gemiddeld 30% ten behoeve van goedkope woningen (sociale huur en goedkope koop tot € 175.000), 32,5% middeldure woningen (midden dure huur tot € 950 en koop tot € 250.000) en 37,5 % duurdere woningen vanaf € 250.000. In regio Foodvalley zijn in 2017 onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2017-2027 maximaal zo'n 3.500 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. In Barneveld is vooral in het eerste tijdvak (2017 t/m 2021) sprake van een grotere woningbehoefte dan in de tweede 5-jaarsperiode, als gevolg van natuurlijke groei en migratie.
Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Voor de periode 2017 t/m 2020 is een programma van ruim 2.300 woningen voorzien. De ervaring leert dat hiervan circa 75% daadwerkelijk in de genoemde periode wordt gerealiseerd, gemiddeld betekent dit zo'n 435 woningen per jaar. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.
Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, goedkope koopwoningen (prijsgrens € 175.000 in 2018) en middendure huurwoningen (prijsgrens van € 950,- in 2018).
In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen (10 jaar), goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen (10 jaar) worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Voor middendure huurwoningen en goedkope koopwoningen ligt deze inkomensgrens voor huishoudens op € 50.000, voor sociale huurwoningen is de grens vanuit de Woningwet van belang (in 2018 is dit € 41.056). Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.
Doorwerking in plangebied
De realisatie van 30 sociale huurappartementen past binnen de koers van de gemeente Barneveld om voldoende sociale woningbouw te blijven aanbieden en het marktaandeel binnen de totale voorraad op minimaal 20% te houden.
De 30 sociale huurappartementen voor Philadelphia zijn bedoeld als vervangende huisvesting voor de appartementen aan de Columbusstraat. Deze enigszins gedateerde appartementen kunnen opnieuw worden ingezet als betaalbare huisvesting voor de reguliere woningmarkt.
Alle 23 duurdere koopappartementen zijn tenminste 80 m² groot. Op verschillende locaties in de kern Barneveld worden de komende jaren woningbouwontwikkelingen gerealiseerd. Voor de eerstkomende jaren is het appartementenprogramma niet groot en is er marktruimte om deze duurdere appartementen op de markt te brengen. De realisatie van deze koopappartementen in 2018 en oplevering in 2019 past binnen de totale woningbouwprogrammering van Barneveld en de afspraken daaromtrent in de regio.
4.4.3 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
- Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
- Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
- De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
- Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Bodem
5.1.1 Bodemkwaliteit
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
In oktober 2011 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1, waarin deellocatie A het voorliggende plangebied betreft. Voor de planlocatie luidt de hypothese 'onverdacht'. Dit onderzoek is inmiddels zeven jaar oud, maar binnen de planlocatie hebben nadien geen activiteiten plaatsgevonden die de bodemkwaliteit negatief hebben kunnen beïnvloeden.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
5.2 Cultuurhistorie
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
5.2.1 Archeologie
5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden
Binnen het plangebied bevinden zich geen historische (steden)bouwkundige waarden (zoals molens, bruggen, etc.).
5.2.3 Historisch-geografische waarden
Het plangebied ligt ingeklemd tussen de huidige Thorbeckelaan en de Barneveldse Beek. Beide elementen vormden van oudsher structuurgevende onderdelen van het cultuurlandschap dat in de negentiende eeuw gerekend kan worden tot een (kleinschalig) kampenlandschap.
Door de jongere stedebouwkundige ontwikkelingen zijn oudere landschappelijke relicten grotendeels verdwenen. Alleen aan de noordzijde en westzijde (buiten het plangebied) herinneren bomenrijen nog aan de houtwallen die in de negentiende eeuw het gebied kenmerkten. De landerijen behoorden hoofdzakelijk bij boerderij Borgeler. Het gebied is in de afgelopen decennia ingrijpend veranderd door de bouw van o.a. schoolgebouwen en de daarmee samenhangende ontsluiting en herverkaveling. Het gebied heeft als gevolg van bovengenoemde ontwikkelingen geen waardevolle cultuurlandschappelijke karakteristieken.
5.3 Ecologie
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het plangebied ligt echter niet in het GNN of de GO. Derhalve vormt dit geen belemmering.
5.4 Externe Veiligheid
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid' vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
In de nabijheid van het plangebied, aan de westkant en ten zuiden van de beek, ligt een aardgastransportleiding. De ligging van de leiding is weergegeven in afbeelding 8. De beoogde locatie van de appartementen ligt op grofweg 70 tot 130 meter van de aardgastransportleiding.
afbeelding 8: ligging aardgastransportleiding
In 2014 is reeds onderzoek gedaan in het kader van externe veiligheid, waarbij zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico is onderzocht. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4. Hieruit blijkt dat het plan voldoet aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico neemt als gevolg van de ontwikkeling toe met meer dan 10% maar blijft lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Op basis van dit onderzoek heeft de Veiligheids- en Gezondsheidsregio Gelderland-Midden (hierna: VGGM) een advies uitgebracht. Door de VGGM is in oktober 2017 opnieuw een advies uitgebracht in het kader van externe veiligheid. Beide adviezen zijn bijgevoegd onder bijlage 5.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig uitwerkingsplan.
5.5 Geluid
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Beoordeling
De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".
Nabij de planlocatie liggen enkele drukke wegen. Door SPA WNP ingenieurs is een akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd onder bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Thorbeckelaan op alle drie de gebouwen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer van de Schoutenstraat is alleen bij de twee appartementengebouwen hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar de geluidbelasting blijft ook hier onder de maximale ontheffingswaarde. De geluidbelasting van de Mr. Troelstralaan blijft bij alle drie de beoogde gebouwen onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Om medewerking te kunnen verlenen aan het bouwplan zullen hogere waarden in het kader van de Wet geluidhinder vastgesteld moeten worden. Uit de maatregelenstudie is gebleken dat er maatregelen getroffen kunnen worden, maar dat deze niet afdoende zullen zijn. Daarnaast werpen zij bezwaren op financiële, fysieke en stedenbouwkundige gronden.
Het plan voldoet niet geheel aan het gemeentelijk geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009". In dit beleid is in artikel 7 vastgelegd dat een woning ten minste één geluidsluwe zijde moet hebben. In artikel 8 is vastgelegd dat een woning ten minste één slaapkamer moet hebben aan de geluidsluwe zijde en dat de buitenruimte van de woning (indien dit aan de orde is) ook gelegen moet zijn aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau in de buitenruimte mag niet meer dan 5 dB hoger zijn dan bij de geluidsluwe gevel. In het voorliggende plan wordt deels niet voldaan aan de artikelen 7, 8 en 11. In artikel 10 van de beleidsregels staat dat burgemeester en wethouders in uitzonderlijke gevallen kunnen besluiten geen uitvoering te geven aan het gestelde in deze artikelen.
Door SPA WNP ingenieurs is een aanvullende notitie opgesteld in het kader van de benodigde hogere waarden, waarbij is getoetst aan het gemeentelijk geluidsbeleid. De aanvullende notitie is bijgevoegd onder bijlage 3. Hieruit blijkt dat de benodigde hogere waarden in dit geval acceptabel zijn. De initiatiefnemer heeft al het mogelijke gedaan om geluidhinder te beperken en daarmee is invulling gegeven aan het uitgangspunt van het gemeentelijk geluidbeleid. Onder meer is de woningindeling van een aantal appartementen aangepast, zodat die appartementen ten minste één slaapkamer hebben aan de geluidsluwe zijde.
De procedure voor het vaststellen van hogere waarden loopt parallel aan de procedure voor het vaststellen van het uitwerkingsplan.
Er zijn vanuit het aspect geluid geen belemmeringen voor de uitvoering van het onderhavige plan.
5.6 Geur
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld.
Beoordeling
In de omgeving van het plangebied is één veehouderij toegestaan, namelijk aan de Thorbeckelaan 109. Gelet op de afstand vanaf het agrarisch bedrijf tot het plangebied (ruim 250 meter) en de tussenliggende bebouwing vormt voorliggend plan geen belemmering voor de exploitatie of ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf.
Verder zijn er geen agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied. Beoordeeld is of qua cumulatieve achtergrondnorm er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van agrarische geurhinder. Op grond van de meest actuele kaarten is er sprake van een goed tot zeer goed leefklimaat op dit punt.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
5.7 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
Beoordeling
Het voorliggende plan maakt nieuwe woningen mogelijk, waar behoefte aan is. In de regio FoodValley zijn in 2017 onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2017-2027 maximaal zo'n 3.500 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhoudingen en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd, om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen.
De realisatie van 30 sociale huurappartementen past binnen de koers van de gemeente Barneveld om voldoende sociale woningbouw te blijven aanbieden en het marktaandeel binnen de totale voorraad op minimaal 20% te houden.
De 30 sociale huurappartementen voor Philadelphia zijn bedoeld als vervangende huisvesting voor de appartementen aan de Columbusstraat. Deze enigszins gedateerde appartementen kunnen opnieuw worden ingezet als betaalbare huisvesting voor de reguliere woningmarkt.
Alle 23 duurdere koopappartementen zijn tenminste 80 m² groot. Op verschillende locaties in de kern Barneveld worden de komende jaren woningbouwontwikkelingen gerealiseerd. Voor de eerstkomende jaren is het appartementenprogramma niet groot en is er marktruimte om deze duurdere appartementen op de markt te brengen. De realisatie van deze koopappartementen in 2018 en oplevering in 2019 past binnen de totale woningbouwprogrammering van Barneveld en de afspraken daaromtrent in de regio.
De planlocatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied.
Gelet op het bovenstaande sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
5.8 Leidingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit uitwerkingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
5.9 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Beoordeling
In 2014 is reeds een onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van het aantal verkeersbewegingen gebaseerd op hetgeen het bestemmingsplan (het moederplan "Schoutenstraat I") maximaal mogelijk maakt. Uitgegaan is van de ontwikkeling van twee maatschappelijke functies binnen het plangebied, met elk een oppervlakte van 2.450 m², een bouwhoogte van maximaal 13 meter, vier bouwlagen en 817 bewegingen per functie. Bij het onderzoek is hiermee uitgegaan van een worstcase scenario. Daardoor is nog sprake van een actueel onderzoek. Het onderzoek is bijgevoegd onder bijlage 6.
Uit het onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de grenswaarden luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.
5.10 Milieueffectrapportage
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
- 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
- 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
- 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
In het moederplan (bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest") en het oorspronkelijke bestemmingsplan "Schoutenstraat I" is aangegeven dat het plan niet m.e.r.-plichtig is. Het bestemmingsplan had geen belangrijke milieugevolgen.
Het voorliggende uitwerkingsplan maakt de realisatie van 23 appartementen en een zorginstelling met zo'n 30 wooneenheden mogelijk. Dit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject. Nu het een uitwerkingsplan betreft, is kolom 4 van onderdeel D.11.2 aan de orde.
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt weliswaar voor op de lijst in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage, maar de omvang van de activiteit ligt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D.11.2 en het onderhavige plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben. Dat blijkt ook uit de toetsing van het plan aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria. Zo heeft die toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven. Er kan in dit geval worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
De omvang van het onderhavige plan ligt zo ver onder de drempelwaarden dat gesteld kan worden dat de milieueffecten van dit uitwerkingsplan zodanig verwaarloosbaar zullen zijn dat er geen sprake kan zijn van een besluit-m.e.r.-plicht. Immers de omvang van het project is vrij gering (het woningbouwprogramma blijft beneden de norm van 2000 woningen) en ook blijft de oppervlakte ruimschoots onder de drempelwaarde van 100 hectare, zoals genoemd in kolom 2 van de activiteit als bedoeld in D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.
Het milieubelang is in deze aanvraag zorgvuldig afgewogen in de ruimtelijke onderbouwing, dit kan gezien worden als vormvrije m.e.r.-beoordeling. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken op het gebied van ecologie, bodem, geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit blijkt dat de effecten als marginaal kunnen worden beschouwd. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in deze aanvraag besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten voor het milieu te verwachten zijn.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
5.11 Milieuzonering
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
De planlocatie ligt in een gebied met functiemenging. Naast woningen komen andere functies voor, zoals kleine bedrijven. Ook ligt het gebied langs een hoofdontsluitingsweg (Thorbeckelaan - Schoutenstraat).
In dit kader zijn voor het onderhavige plan de volgende bedrijven van belang:
- basisschool aan de Schoutenstraat 109
- basisschool aan de Schoutenstraat 113
- autobedrijf aan de Thorbeckelaan 87
Beoordeling
Een school valt in milieucategorie 2, waarbij een richtafstand van 30 meter geldt tot gevoelige objecten. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied, mag de richtafstand verkleind worden tot 10 meter.
Het dichtsbijgelegen schoolgebouw aan de Schoutenstraat 109 ligt op een afstand van ruim 50 meter tot het meest westelijke gelegen nieuwe bouwvlak (voor de zorginstelling). De afstand van de beoogde zorginstelling (met zo'n 30 wooneenheden) tot het schoolplein bedraagt ook ruim 50 meter.
Tussen het schoolgebouw nr. 109 en de beoogde zorginstelling in, bevinden zich twee ruime parkeerclusters en een overdekte fietsenstalling. Zie de luchtfoto in afbeelding 8. De afstand tussen de overdekte fietsenstalling van de school en de beoogde zorginstelling bedraagt zo'n 18 meter.
Gelet hierop wordt voldaan aan de richtafstand zoals bedoeld in gemengd gebied.
afbeelding 8: situatie milieuzonering
Een autobedrijf valt in milieucategorie 2, waarbij een richtafstand geldt van 30 meter tot gevoelige objecten. De korste afstand van het autobedrijf aan de Thorbeckelaan 87 tot de planlocatie bedraagt 60 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Gelet op het bovengenoemde zullen de beoogde woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid.
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
5.12 Natuur En Landschap
Binnen het plangebied bevinden zich waardevolle bomen die behouden moeten blijven. In het plan is hiermee rekening gehouden. De lindegroep bij de entree en verderop de volgroeide treurwilg worden goed ingepast.
Aan de noordzijde wordt een nieuwe groenstructuur aangezet ten behoeve van een groene inpassing van de nieuwe appartementengebouwen en om afstand / inkijk te ontnemen naar de bestaande woningen/ achtertuinen aan de Thorbeckelaan. Rondom de appartementengebouwen wordt een parkachtige uitstraling gerealiseerd, van gazon met solitaire en kleine bomen groepen, wat ruimtelijk goed past bij de bebouwing.
Bij de parkeervoorziening is net zoals op de rest van het gebied gewerkt met bomen tussen de parkeervoorzieningen, wat past bij haar omgeving en aansluit op het in 2014 vastgestelde beeldkwaliteitsplan.
5.13 Veiligheid
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Beoordeling
Bij het voorliggende plan wordt voldaan aan de tijdnorm voor de opkomsttijden van de brandweer. De maximale opkomttijd voor de gebruiksfunctie wonen is maximaal 8 minuten. De werkelijke opkomsttijd voor de planlocatie aan de Schoutenstraat bedraagt ongeveer 7,5 minuten. Daarom zijn er geen aanvullende voorwaarden noodzakelijk.
Voor een adequate brandbestrijding dient de brandweer tijdig over voldoende bluswater te kunnen beschikken. Voor dit plan betekent dat, dat het brandweervoertuig de hoofdtoegang tot maximaal 10 meter moet kunnen naderen (opstelplaats). Vervolgens dient de brandweer binnen een afstand van maximaal 100 meter vanaf de opstelplaats over een primaire bluswatervoorziening (brandkraan) met een capaciteit van minimaal 30 m³ per uur te kunnen beschikken. In het voorliggende plan bevindt de dichtsbijzijnde primaire bluswatervoorziening, in de vorm van een ondergrondse brandkraan met een capaciteit van 60 m³ per uur, zich op een afstand van ongeveer 100 meter. De primaire bluswatervoorziening voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in de handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid. Om die reden zijn geen aanvullende voorwaarden nodig.
In dit plan bevindt zich een secundaire bluswatervoorziening in de buurt van de beoogde appartementengebouwen die voldoet aan de voorwaarden.
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit plan.
5.14 Verkeer
Bereikbaarheid
De te realiseren functies binnen het plangebied zijn bereikbaar voor autoverkeer via de bestaande toegangsweg vanaf de Schoutenstraat. Voor fietsers en voetgangers zullen logische aansluitingen worden gerealiseerd op de omliggende fiets- en voetpaden.
In het kader van een goede bereikbaarheid voor hulpdiensten zal een calamiteitenroute mogelijk worden gemaakt over het bestaande fietspad aan de noordzijde van de beoogde appartementengebouwen, zodat deze route indien nodig gebruikt kan worden.
Parkeren
Alle benodigde parkeerplaatsen moeten op eigen terrein worden gerealiseerd. Binnen het bestemmingsvlak van de bestemming "Gemengd" is voldoende ruimte voor parkeren.
De parkeerbehoefte voor de woningen en de zorginstelling wordt grotendeels op maaiveld gerealiseerd en deels ondergronds (onder de twee appartementengebouwen).
De parkeernorm voor de 30 zorgwoningen is 0,6, waardoor de parkeerbehoefte uitkomt op 18 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zijn beoogd op maaiveldniveau, rondom de zorginstelling.
De parkeernorm voor de koopappartementen bedraagt 2,1, waardoor de parkeerbehoefte voor 23 appartementen uitkomt op 49 parkeerplaatsen. Hiervan zijn 32 parkeerplaatsen beoogd in een ondergrondse parkeergarage onder de twee appartementengebouwen en de overige 17 parkeerplaatsen op maaiveldniveau.
In het voorliggende plan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Ook zullen aan de westzijde binnen het plangebied zo'n 38 extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd ten behoeve van docenten (en ander personeel) van de naastgelegen scholen.
5.15 Water
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Huidige en toekomstige situatie
Het plangebied betreft het oostelijk deel van het totale plangebied Schoutenstraat 109. Het wordt ingesloten door de Eben Haëzerschool, de toegangsweg aan de zuidzijde, het fietspad naar de school aan de noordzijde en de watergang langs de Schoutenstraat.
Er worden twee appartementencomplexen, een zorginstelling en parkeervoorzieningen gerealiseerd. Onder de appartementencomplexen komt een parkeerkelder.
Voor de ontwikkeling van het totale plangebied Schoutenstraat 109 (dus inclusief het onderhavige deel) is enkele jaren geleden reeds voldoende waterberging gerealiseerd. Toen is rekening gehouden met een bijna volledige verharde invulling van het onderhavige deel. Het plan wat nu voorligt, gaat uit van een lager percentage verharding. Er hoeft dus geen aanvullende waterberging te worden gerealiseerd.
Het hemelwater dat op de daken, wegen en terreinen valt, zal worden afgevoerd naar bestaande waterberging: de watergang langs de Schoutenstraat en de vijver langs de Kleine Barneveldse Beek. Deels via riolering, deels oppervlakkig via de tuin van de appartementencomplexen.
De parkeerkelder ligt deels onder de tuin van de appartementencomplexen. Hier wordt bovenop het parkeerdek drainage aangelegd. Het drainagewater wordt zo mogelijk op het lager gelegen omliggende maaiveld geloosd om te infiltreren of af te voeren naar de watergang langs de Schoutenstraat.
De watergang Schoutenstraat zal ter hoogte van de rotonde Schoutenstraat-Thorbeckelaan iets worden verlegd om plaats te bieden voor een mogelijk nieuw fietspad rondom de rotonde. Het huidige profiel van de watergang wijzigt niet.
Het vuilwater dat in het plangebied vrijkomt, wordt via een nieuwe rioolstreng aangesloten op het vuilwaterriool in de toegangsweg van het totale plangebied Schoutenstraat 109.
Bij de nieuwbouw van de gebouwen worden geen uitlogende materialen toegepast.
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit plan.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Juridische Aspecten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Uitwerkingsplan
Dit uitwerkingsplan is een uitwerking van de bestemming "Gemengd - Uit te werken", zoals deze is opgenomen in artikel 12 van de regels van het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest". In dat artikel zijn zogenaamde 'uitwerkingsregels' opgenomen, de eisen waaraan de uitwerking moet voldoen. Het college dient uit te werken binnen de kaders van de uit te werken bestemming, waarbij geldt dat het mindere mag, doch het meerdere is uitgesloten. Zolang binnen de kaders van de uitwerkingsregels wordt gebleven is de planologische aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming een gegeven.
Een uitwerkingsplan bevat enkele eigen regels. Bij de uitwerking wordt de 'globale' (uit te werken) bestemmingsregeling vervangen door een uitgewerkte bestemmingsplanregeling welke de basis vormt voor een directe bouwtitel.
6.1.1 Inleidende regels
6.1.2 Bestemmingsregels
6.1.3 Algemene regels
6.1.4 Overgangs- en slotregels
6.2 Handhaving
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
- de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
- handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
- niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
- de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
- het afwijkingenbeleid.
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het plan de bouw van woningen mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Doordat de gronden binnen het plangebied van dit uitwerkingsplan eigendom zijn van de gemeente, is het verhaal van de kosten verzekerd via grondverkoop van de gronden. Met een ontwikkelaar is een overeenkomst gesloten voor de afname van bouwrijpe grond. De ontwikkelaar zorgt voor de opstalontwikkeling.
De planlocatie maakt deel uit van een totaal van 22 inbreidingslocaties waarover de raad op 26 maart 2013 positief heeft besloten. Binnen het totaal van inbreidingslocaties zijn verdien- en verlieslocaties (commerciële versus maatschappelijke functies) aanwezig. Op het totaal van de inbreidingslocaties is destijds een positief exploitatieresultaat bepaald. Dat wil zeggen dat het totaal van kosten met betrekking tot de grondexploitatie wordt gedekt uit de opbrengsten. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Overleg En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De procedure voor het uitwerken van een bestemmingsplan ex artikel 3.6, eerste lid, onder b van de Wro is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het uitwerkingsplan opgestart (artikel 3.9a Wro).
8.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan mede een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b van de Wro wordt begrepen.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.
In het kader van de voorbereiding van het oorspronkelijke moederplan (bestemmingsplan Schoutestraat I) is reeds in 2014 vooroverleg gevoerd met het Waterschap. Voor dit uitwerkingsplan is het niet nodig nogmaals vooroverleg te voeren met het Waterschap. In paragraaf 5.15 Water is onderbouwd waarom de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het beleid van het Waterschap.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Het onderhavige uitwerkingsplan betreft een plan van lokaal belang. Vooroverleg is niet noodzakelijk en wordt dan ook niet gevoerd.
8.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 17 november 2008 heeft het college besloten dat voor plannen ex artikel 3.6, eerste lid, omder b van de Wro geen inspraak wordt gevoerd. Derhalve heeft er geen inspraak plaatsgevonden.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerp-uitwerkingsplan heeft van 30 maart tot en met 10 mei 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Er zijn vier zienswijzen ingediend. Deze reacties hebben niet geleid tot een aanpassing in dit uitwerkingsplan. De beantwoording van de ingekomen reacties is opgenomen in de Nota Zienswijzen, welke is bijgevoegd onder bijlage 7.