KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Leiding - Riool
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Huidig Planologisch Regime
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Inleiding
3.2 Verbeelding
3.3 Opbouw Van De Regels
3.4 Bestemmingen
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
4.2 Nationaal Beleid
4.3 Provinciaal & Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.5 Waterbeleid
Hoofdstuk 5 Milieu- & Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Bodem
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Waterhuishouding
5.7 Ecologie
5.8 Cultuurhistorie & Archeologie
5.9 Verkeer
5.10 Parkeren
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Quickscan Ecologie
Bijlage 3 Vooroverlegreactie Waterschap

Partiële herziening ARN

Bestemmingsplan - Gemeente Beuningen

Vastgesteld op 22-11-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Partiële herziening ARN te Weurt' met identificatienummer NL.IMRO.0209.BPpartherzArn2015-vadf van de gemeente Beuningen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologische waarden

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk in de bodem bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijfswoning

een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;

1.8 beperkt kwetsbaar object

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.9 bestaand

  • t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden;

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 duurzame energie

een verzamelnaam voor vormen van hernieuwbare energie die verkregen wordt uit andere dan fossiele brandstoffen. Hieronder wordt onder andere begrepen energie die uit wind, stromend water, zonnestraling en aardwarmte wordt verkregen, maar ook energie die vrijkomt bij verwerking van afval (vooral verbranding) of biomassa;

1.22 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.23 infiltratie

een fijnmazige structuur voor waterinfiltratie met een zuiverende werking

1.24 kwetsbaar object

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.25 risicovolle inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.26 seksinrichting

een gelegenheid waarin beroepsmatig of bedrijfsmatig voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk pornografische aard plaatsvinden, en/of verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van pornografische en/of erotische aard plaats heeft, en/of tegen vergoeding seksuele diensten worden verricht dan wel bedrijfsmatig gelegenheid wordt gegeven tot seksuele handelingen;

1.27 waterhuishoudkundige doeleinden

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d.;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel, bouwvlak of aanduidingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. De oppervlakte van zwembaden wordt niet meegerekend bij het bepalen van het bebouwingspercentage.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 peil:

de hoogte gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de op- en overslag van afvalstoffen;
  2. b. recycling van afvalstoffen;
  3. c. be- en verwerking van afvalstoffen;
  4. d. de opwekking van duurzame energie in de vorm van windenergie en zonne-energie alsmede warmte-koude opslag;

een en ander met bijbehorende voorzieningen en bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en terreinen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen.

De activiteiten bedoeld onder a tot en met d mogen alleen worden uitgevoerd door één bedrijf.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. voorzieningen voor waterzuivering, infiltratie en waterberging, waaronder wadi's en infiltratiegebieden;
  3. c. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals water en nutsvoorzieningen;
  4. d. opwekking van duurzame energie.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

Artikel 5 Leiding - Riool

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor een rioolwatertransportleiding met een diameter van ten hoogste 2000 mm.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2,5 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van lid 5.2 onder a en b beslissen - middels een omgevingsvergunning - met inachtneming van het volgende:

  1. a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  2. b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de leiding en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ondergeschikte bouwdelen

7.2 Afwijkingsregeling

In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, het volgende:

  1. a. indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, dan wel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

Artikel 8 Algemene Procedureregels

8.1 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

9.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.

9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Partiële herziening ARN te Weurt'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor de herziening van het bestemmingsplan is de wens om de activiteiten van ARN op een logistiek meer optimale wijze in te richten. Het zogenaamde tussengebied van ARN kan beter benut worden waarbij een uitbreiding van bouw- en gebruiksmogelijkheden gewenst is.

Daarnaast speelt de wens van het waterschap Rivierenland en de gemeente Beuningen om waterberging te creëren. Het terrein van ARN sluit aan op het terrein van de RWZI van het waterschap. Door de huidige perceelsgrenzen zijn wat incourante percelen ontstaan. Middels een grondruil tussen het waterschap en ARN, zijn twee rechthoekige kavels gevormd ten noordoosten van het huidige terrein van ARN. In de nieuw gevormde kavel van het Waterschap wordt de genoemde waterberging gerealiseerd. Het nieuw gevormde aangrenzende perceel betrekt ARN bij haar recycleactiviteiten.

De herinrichting van het tussengebied, in combinatie met het realiseren van een waterbergingsvijver, zijn niet mogelijk op basis van het huidige bestemmingsplan 'Afvalverwerking ARN, partiële herziening bestemmingsplan afvalverwerking Weurtse Polder'.

1.2 Ligging Plangebied

De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Nieuwe Piecklaan, de stortplaats, het Lurvinkpad en de RWZI.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPpartherzArn2015-vadf_0001.jpg"

Afbeelding 1: Luchtfoto huidige situatie met indicatief binnen de blauwe contour het zogenaamde tussengebied ARN en binnen de rode contour een deel van het perceel van Waterschap Rivierenland vóór de inmiddels gerealiseerde grondruil.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPpartherzArn2015-vadf_0002.png"

Afbeelding 2: Luchtfoto met in blauw indicatief de nieuwe grens van de bedrijfsbestemming in het zogenaamde tussengebied van ARN en in rood indicatief de nieuwe grens van de waterbestemming waar het waterschap Rivierenland waterberging gaat realiseren.

1.3 Huidig Planologisch Regime

1.3.1 Bedrijfsbestemming

Voor het grootste deel van deze gronden geldt nu het bestemmingsplan 'Afvalverwerking ARN, partiële herziening bestemmingsplan Afvalverwerking Weurtse Polder' van de gemeente Beuningen. Deze is vastgesteld door de raad van de gemeente Beuningen op 21 oktober 2008, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 7 januari 2009.

Voor het andere deel van het plangebied geldt nog het bestemmingsplan Buitengebied uit 1972. Zie hiervoor paragraaf 1.3.2.

Aan de gronden binnen bestemmingsplan 'Afvalverwerking ARN, partiële herziening bestemmingsplan Afvalverwerking Weurtse Polder' is de bestemming 'Bedrijf' toegekend, zonder bouwvlak.

Bestemmingsomschrijving:

    1. 1. de stort van afvalstoffen ter plaatse van de aanduiding 'stortplaats' en tot de maximale afvalhoogte zoals aangeduid door middel van de aanduiding 'hoogtelijn stort';
    2. 2. een afvalverwerkingsinrichting ter plaatse van de aanduiding 'afvalverwerkingsinrichting';
    3. 3. de op- en overslag, be- en verwerking van afvalstoffen ter plaatse van de aanduidingen 'afvalverwerkingsinrichting' en 'tussengebied';
    4. 4. het opwekken van elektriciteit;
    5. 5. de aanleg en instandhouding van een verhoging in de vorm van een wal ter plaatse van de aanduiding 'wal' en tot de maximale storthoogte voor zover dat op de plankaart is aangeduid;
    6. 6. de ontwikkeling en het behoud van natuurwaarden en landschapswaarden in de vorm van hoogteverschillen en bebossing;
    7. 7. extensieve dagrecreatie;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en terreinen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen

Daarnaast geldt tevens de dubbelbestemming 'Archeologisch waardevol gebied'.

Bestemmingsomschrijving:

De op de plankaart voor 'Archeologisch waardevol gebied' (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische verwachtingswaarden.

Aanduidingen:

De arcering in het noordelijk deel van het onderhavige plangebied duidt op de aanduiding 'wal' en maakt de aanleg en instandhouding van een verhoging in de vorm van een wal mogelijk.

De arcering in het zuidelijke deel van het onderhavige plangebied duidt op de aanduiding 'tussengebied'. In het tussengebied vind de op- en overslag, be- en verwerking van afvalstoffen plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPpartherzArn2015-vadf_0003.jpg"

Afbeelding 3: verbeelding van BP Afvalverwerking ARN, partiële herziening bestemmingsplan Afvalverwerking Weurtse Polder uit 2008, met indicatief in de rode cirkel het plangebied.

1.3.2 Bestemmingsplan buitengebied

Voor het noordoostelijke deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan buitengebied Oostelijk deel uit 1972. Dit plan is hier nog vigerend, omdat in april 1987 goedkeuring onthouden is aan dit gedeelte binnen het later vastgestelde bestemmingsplan 'Afvalverwerking Weurtse polder'. De gronden zijn hierin bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Er is echter al sinds de aanleg van de RWZI eind jaren '70 geen sprake meer van agrarisch gebruik. Het huidige gebruik is landschappelijke inpassing van de RWZI, bestaande uit diverse groene elementen, opgaande beplanting, en watergangen inclusief natuurvriendelijke oevers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPpartherzArn2015-vadf_0004.jpg"

Afbeelding 4: Voor het gebied in de rode cirkel het geldt het bestemmingsplan buitengebied, oostelijk deel uit 1972.

1.3.3 Strijdigheid met deze plannen

Het gezamenlijk initiatief vanARNB.V. en het waterschap Rivierenland past niet binnen de geldende bestemmingsplannen, derhalve is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. De geplande waterberging is weliswaar mogelijk binnen de bestemming 'Bedrijf' uit het bestaande bestemmingsplan voor ARN maar niet op basis van het oude bestemmingsplan Buitengebied. De geplande, verplaatste en in omvang uitgebreide opslag en verwerking van slakken en de geplande gebouwen voor de recycleactiviteiten zijn eveneens nu niet te realiseren, mede door het ontbreken van een bouwvlak in het tussengebied.

1.4 Leeswijzer

De toelichting bevat, na deze inleiding, de volgende hoofdstukken; in hoofdstuk 2 volgt een planbeschrijving van de huidige situatie en van de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 volgt de juridische planopzet hiervan. In hoofdstuk 4 wordt het relevante ruimtelijke beleid beschreven. In hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin komen onder anderen milieu hygiënische aspecten aan bod. Hoofdstuk 6 bevat de economische uitvoerbaarheid van het plan en ook wordt ingegaan op de resultaten van overleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte beschrijving van de bestaande situatie en een uitgebreide beschrijving van de toekomstige situatie.

2.1.1 Bestaande situatie

In de omgeving, ten noorden van het ARN terrein, bevindt zich een agrarisch gebied. Dit gaat ten noordoosten van het terrein over in de rioolwaterzuiveringsinstallatie van Weurt. Bij deze installatie wordt het afvalwater gezuiverd van organische en chemische stoffen waardoor het weer voor andere doeleinden kan worden aangewend.

Ten oosten van de waterzuivering ligt het bedrijventerrein Westkanaaldijk. Dit is één van de bedrijventerreinen van de gemeente Nijmegen. Westkanaaldijk biedt ruimte aan zowel kleine als grote bedrijven uit de industrie, transport, groot- en detailhandel en zakelijke dienstverlening. Ten zuiden van het terrein van ARN ligt de locatie van het Kinderdorp Neerbosch.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPpartherzArn2015-vadf_0005.jpg"

Afbeelding 5: Plangebied indicatief binnen de rode lijn.

Aan de zuidzijde van het terrein van ARN zal de Beuningse Plas worden gecreëerd door middel van zandwinning.

Er is een rioolwatertransportleiding gelegen in de nabijheid van het Lurvinkpad.

2.1.2 Het tussengebied

Het terreingedeelte van de ARN dat is gelegen tussen de stortplaats en de bedrijfsgebouwen en –installaties, wordt aangeduid als het 'tussengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPpartherzArn2015-vadf_0006.jpg"

Afbeelding 6: Het tussengebied.

ARN voert in dit 'tussengebied' de volgende activiteiten uit:

  1. 1. de op- en overslag en bewerking van afvalstoffen, waaronder de AVI-slakken, alsmede slibontwatering;
  2. 2. een containerwisselplaats;
  3. 3. een inspectieplaats.

Een belangrijke activiteit is de op- en overslag en bewerking van afvalstoffen en slibontwatering. Het betreft met name de afvalstoffen glas (op kleur gescheiden), hout, snoeiafval, takken, grof huishoudelijk afval, granulaten, zand en gips, bodemas en schroot. Voor een deel wordt los gestort; voor een deel vindt de opslag in containers plaats.

Ook vindt ter plaatse bewerking van afvalstoffen plaats, waaronder het grof voorsorteren van grof huishoudelijk afval met kraan of shovel en het bewerken van bodemas. Na op- en overslag en bewerking worden de stoffen afgevoerd voor hergebruik elders of residuen ervan worden gestort op de stortplaats of verbrand in de AVI.

Containervoertuigen, voor zover die met een aanhangwagen op het terrein arriveren, worden hier ontkoppeld en de volle containers worden vervolgens naar de ontvangsthal afgevoerd. Het betreft dus een transportactiviteit.

Op een deel van het 'tussengebied' is een zogenaamde inspectieplaats ingericht die primair gebruikt wordt voor inspectiedoeleinden. De inspectieplaats is bedoeld als voorziening ten behoeve van de inspectie van aangeleverde afvalstoffen. Het geautomatiseerde weeg- en registratiesysteem van ARN wijst vrachten aan die aan een nadere inspectie onderworpen dienen te worden. ARN benut de locatie ook als opslagplaats voor stoffen in afwachting van nadere (basis)karakterisering voordat het verder wordt be- en verwerkt, tijdelijke opslag van afvalhout, opslag van eigen (stop)residu in afwachting van afvoer naar de eindbestemming en tijdelijke overslag ten behoeve van intern transport.

2.2 Toekomstige Situatie

Het tussengebied ondergaat een transformatie. Op het gedeelte van ARN betreft het een verruiming van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. Op het deel van het waterschap zal een waterbergingsvijver worden gecreëerd met een omvang van maximaal 2,55 hectare.

2.2.1 Herinrichting tussengebied

De in paragraaf 2.1.2 genoemde functies blijven aanwezig in het tussengebied, zij het deels wat anders gepositioneerd. Tevens worden er nieuwe functies toegevoegd, functies die al aanwezig zijn bij de afvalverwerkingsinrichting van het bedrijf. Deze zullen deels inpandig plaatsvinden, maar ook op nieuwe verharding. De activiteiten zijn als volgt te onderscheiden:

  • opslag en verwerken van slakken (AVI bodemas);
  • vergistings- en composteringsactiviteiten;
  • recycleactiviteiten;
  • weegactiviteiten;
  • scheidingsactiviteiten;
  • de opwekking van duurzame energie in de vorm van windenergie en zonne-energie alsmede warmte-koude opslag; een en ander met bijbehorende voorzieningen

De mogelijkheid van realisatie van een containerwisselplaats in het tussengebied wordt beoogd.

2.2.2 Realiseren waterberging

Bergingsopgave waterschap en gemeente

Op grond van andere plannen binnen de gemeente Beuningen hebben het waterschap en de gemeente de wens om circa 2 hectare. waterberging te realiseren tussen het Lurvinkpad en de perceelsgrens met ARN.

De waterbergingsbehoefte voor gemeente en waterschap is beschreven in het waterplan Beuningen waar de omvang van de wateropgave is bepaald voor de kern Weurt. In Weurt is nauwelijks oppervlaktewater aanwezig en is sprake van een bergingstekort. Dit lossen waterschap en gemeente gezamenlijk op doordat het waterschap deze waterberging bij de RWZI aan gaat leggen en beheren.

Binnen de bestemming 'Groen' is het tevens mogelijk duurzame energie op te wekken, niet alleen als ondergeschikte functie, maar ook als volwaardige nevenbestemming. Dit kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd door de aanleg van zonnepanelen.

Bergingsopgave ARN

ARN kent verschillende afvalstromen. Een deel gaat naar de eigen bedrijfswaterzuiveringsinstallatie (BWZI) en komt niet terecht op het oppervlaktewatersysteem en kent daarom geen compensatieverplichting. Een ander deel betreft schoon hemelwater hetgeen ARN loost op oppervlaktewater, waarop het compensatiebeleid van het waterschap van toepassing is.

Door de toename van verhard oppervlak en gebouwen in het tussengebied geldt een toename van de waterbergingsopgave. Het gaat om 5482 m². Het lozen vanaf de schone daken zal op het oppervlaktewater plaatsvinden.

De wateropgave voor de ARN van 0.55 ha is gebaseerd op een nieuw verhard oppervlak van maximaal 41.000 m³, waarvan maximaal 90% verhard in het zogenaamde tussengebied Midden. Het schone regenwater van dit gedeelte watert af naar de waterbergingsvoorziening.

Voor het zuidelijke gedeelte van het tussengebied, geldt dat de afwatering van het schone regenwater naar de A-watergang ten zuiden van de ARN wordt afgevoerd.

Concluderend:

  • Wateropgave waterschap en gemeente: 2 hectare
  • Wateropgave ARN in maximum variant 0.55 hectare

Totaal: 25.500 m² waterberging.

Voor de aanleg van de waterberging gaat er grond verzet worden. Daarnaast gaat de watergang rondom de waterberging verdiept en gebaggerd worden. De waterdiepte wordt minimaal 1,0 meter ten opzichte van zomerpeil, gedeeltelijk heeft het een diepte van 1,5 meter ten opzichte van zomerpeil (zomerpeil is NAP + 7.3 meter).

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPpartherzArn2015-vadf_0007.jpg"

Afbeelding 7: Ontwerpschets inpassing waterberging.

2.2.3 Groene afwerking

De oever van de bergingsvijver wordt natuurvriendelijk ingericht. Er worden flauwe taluds en plas/dras bermen aangelegd. De bestaande beplanting blijft behouden, deze zorgt voor afscheiding van de installaties. De hoge oude beplanting blijft eveneens staan en er worden afspraken gemaakt omtrent bossages op de nieuw aan te leggen grondwal, met een hoogte van 1 tot 2 meter, ter begrenzing van waterberging en slakkendepot.

De nieuwe bebouwing aan de Nieuwe Pieckelaan wordt afgeschermd met hoog opschietend groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPpartherzArn2015-vadf_0008.jpg"

Afbeelding 8: Uitsnede ontwerpschets waterberging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPpartherzArn2015-vadf_0009.png"

Afbeelding 9: Impressie van het eindbeeld, visualisatie vanaf het Lurvinkpad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPpartherzArn2015-vadf_0010.png"

Afbeelding 10: Impressie van de situatie, visualisatie vanaf de Nieuwe Pieckelaan

Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De plantoelichting beschrijft de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan als zodanig.

3.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden bestemmingen weergegeven. In de regels is vervolgens per bestemming geregeld welk gebruik en welke bebouwing is toegestaan. Náást bestemmingen zijn op de verbeelding ook aanduidingen opgenomen. Een aanduiding (lijn, letter, cijfer of symbool) betekent in de regel iets 'extra's' ten opzichte van de bestemmingsregeling (gebruik en/of bebouwing). Een aanduiding heeft alleen betekenis als in de regels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Sommige aanduidingen hebben een indicatieve betekenis, bijvoorbeeld topografische gegevens.

3.3 Opbouw Van De Regels

3.3.1 Algemeen

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.

3.3.2 Flexibiliteitsbepalingen

Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitsbepalingen, te weten afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden, opgenomen.

3.3.3 Structuur

De regels zijn onderverdeeld in de vier hoofdstukken:

  • inleidende regels,
  • bestemmingsregels,
  • algemene regels,
  • overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemming(en) met per bestemming een beschrijving van de toegestane gebruiksvormen en bebouwing.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels.

Hoofdstuk 4 bevat overgangsbepalingen en slotregels.

3.4 Bestemmingen

Artikel 3 Bedrijf

De bestemmingsomschrijving van deze bestemming laat een afvalverwerkingsinrichting toe met op- en overslag, be- en verwerking van afvalstoffen, één en ander met bijbehorende voorzieningen. Tevens mag er binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak gebouwd worden tot een hoogte van 20 meter en tot een bebouwingspercentage van 75%.

Artikel 4 Groen

De bestemmingsomschrijving van deze bestemming laat water en waterberging toe.

Artikel 5 Leiding - Riool

Deze dubbelbestemming beschermt de in de ondergrond gelegen rioolwaterpersleiding. Op de verbeelding is het hart van de leiding en tevens een beschermingszone van 4 meter opgenomen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het actuele algemene ruimtelijke beleidskader behandeld met conclusies over de betekenis van het beleidskader voor het plangebied. Het specifieke sectorale beleid gericht op bepaalde thema's komt in Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten aan bod.

4.2 Nationaal Beleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen bijvoorbeeld ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Dit plan raakt geen belangen die genoemd worden in deze structuurvisie.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Daartoe is een artikellid ingevoegd op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen:

a) er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b) indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c) indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Achtergrond en doel van de ladder is het zorgvuldig benutten van de beschikbare ruimte voor verschillende functies, hetgeen vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van een nieuwe ontwikkeling. In artikel 1.1.1. Bro zijn de hier relevante begrippen opgenomen. Zo wordt onder het begrip stedelijke ontwikkeling verstaan: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Bestaand stedelijk gebied is als volgt gedefinieerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

Trede 1: Actuele regionale behoefte

Voorliggend bestemmingsplan maakt een uitbreiding van gebruiks- en bouwmogelijkheden mogelijk op het bestaande terrein van ARN en de realisatie van een waterbergingsvijver. Trede 1 van de ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee van toepassing, aangezien het bestemmingsplan voorziet in de ruimtelijke ontwikkeling van een (bestaand) bedrijventerrein. De realisatie van de waterbergingsvijver is daarentegen geen stedelijke ontwikkeling. Met andere woorden moet worden onderbouwd dat de hier relevante stedelijke ontwikkeling, uitbreiding van gebruiks- en bouwmogelijkheden op het bestaande ARN-terrein, voorziet in een actuele regionale behoefte.

ARN is een afvalwerking in de regio Nijmegen. Daarbij geldt dat ARN één van de weinige energieproducerende bedrijven in Nederland is, die daartoe louter secundaire brandstoffen gebruiken én die secundaire brandstoffen grotendeels zelf produceren door de opwerking van afvalstoffen. Deze manier van afvalverwerking is uniek in Nederland en voorziet daarmee in een landelijke behoefte. De uitbreiding van gebruiks- en bouwmogelijkheden van het bestaande ARN-terrein is noodzakelijk om te kunnen voorzien in het toegenomen aanbod van meer en andere afvalstoffen, die verwerkt kunnen worden ten behoeve van de energieproductie en/of secundaire grondstoffen.

Daarmee is sprake van een actuele behoefte in het verruimen van de mogelijkheden tot verwerking van afvalstoffen, hetgeen voorziet in een landelijke behoefte, gezien de unieke positie die ARN in Nederland inneemt.

Trede 2: Opvangen behoefte in bestaand stedelijk gebied

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het zorgvuldig benutten van de beschikbare ruimte voor verschillende functies, vandaar dat een stedelijke ontwikkeling - die voorziet in een actuele stedelijke behoefte - in eerste instantie moet worden opgevangen in bestaand stedelijk gebied. Voorliggend bestemmingsplan maakt enkel een uitbreiding van bouwmogelijkheden en bestaande gebruiksmogelijkheden mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied waar de stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt is namelijk reeds in gebruik als bedrijfsterrein en maakt daarmee onderdeel uit van het bestaand stedenbouwkundig samenstel ten behoeve van bedrijvigheid.

Aangezien de stedelijke ontwikkeling wordt opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied, wordt niet toegekomen aan de derde trede van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van bouwmogelijkheden en bestaande gebruiksmogelijkheden van het bestaande bedrijfsterrein van ARN. ARN neemt een bijzondere positie in binnen Nederland, gezien de wijze van energieopwekking en de bewerkingen en verwerking van afval. Mede aangezien deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied voldoet voorliggend bestemmingsplan aan de ladder voor duurzame verstedelijking en de daarin opgenomen vereisten.

4.2.4 Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) 2, naar een materiaalketenbeleid

De Wet milieubeheer en diverse internationale richtlijnen verplichten Nederland om periodiek een of meerdere afvalbeheerplannen op te stellen. Op 3 maart 2003 is het eerste Landelijk afvalbeheerplan (LAP) in werking getreden. De geldingsduur van dat plan was van 2003 tot en met 2009. Het tweede LAP is geldig van 2009 tot en met 2015, met een doorkijk tot 2021.

Op 19 november 2008 is de nieuwe Kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG) gepubliceerd. In dit tweede LAP wordt in de afzonderlijke hoofdstukken zoveel mogelijk aangegeven wat de nieuwe Kaderrichtlijn over het betreffende onderwerp zegt. Tevens wordt daarbij waar mogelijk aangegeven in hoeverre het tweede LAP al aan de betreffende bepalingen van de nieuwe Kaderrichtlijn voldoet.

In dit tweede LAP heeft de ketenaanpak onder de noemer ‘ketengericht afvalbeleid’ een belangrijke plaats gekregen. Milieubeleid heeft tot doel het scheppen van condities en het stellen van randvoorwaarden voor de instandhouding en verbetering van de milieukwaliteit, om op die manier een bijdrage te leveren aan duurzame ontwikkeling. Dit algemene milieudoel betekent dat het afvalstoffenbeleid zich richt op het beperken van het ontstaan van afvalstoffen, het beperken van de milieudruk van de activiteit ‘afvalbeheer’ en het vanuit ketengericht afvalbeleid beperken van de milieudruk van productketens.

4.2.5 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. De keuze voor het recyclen van de afvalslakken (restproduct) beperkt de omvang van de afvalstromen.

4.3 Provinciaal & Regionaal Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Een duurzame economische structuur

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, met oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.

Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De versterking van de economie vergt een andere aanpak. Dat betekent vooral dat de provincie zich met haar partners richt op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto, maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

4.3.2 Conclusie

Zoals ook in 4.2.3 is gesteld kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan niet strijdig is met deze Omgevingsvisie.

4.3.3 Regionaal Plan Stadsregio Arnhem Nijmegen 2005-2020

Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem Nijmegen (5 november 2007) vormt het richtinggevend kader voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen op het gebied van ruimte, economie, natuur, mobiliteit en culturele en sociale ontwikkelingen. In dit Regionaal Plan kiest de stadsregio voor herstructurering, herontwikkeling en transformatie van de bestaande ruimte. Dit in tegenstelling tot het vorige regionale structuurplan, dat vooral gericht was op uitbreidingen, nieuwe infrastructuur en nieuwe bedrijventerreinen.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Gemeentebrede structuurvisie ‘groen en dynamisch’

Er is een structuurvisie gemaakt voor het hele grondgebied van de gemeente Beuningen. Alle eerder gemaakte toekomstplannen over kleine delen in de gemeente Beuningen zijn samengevoegd in één overzichtelijk document. In de structuurvisie zijn de ruimtelijke plannen voor Beuningen voor de komende 10 jaar (2010 – 2020) beschreven. De gemeenteraad heeft de Structuurvisie Gemeente Beuningen vastgesteld op 8 mei 2012.

Het is een ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter. Voor het onderhavige plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd.

In de structuurvisie wordt onder andere ingezet op het behouden en versterken van de bestaande detailhandelsstructuur en bedrijventerreinen.

4.5 Waterbeleid

4.5.1 Uitgangspunten water

De uitgangspunten zijn afkomstig uit:

Rijksbeleid 'Nationaal Waterplan 2009-2015', 'Waterbeleid in de 21e eeuw (WB21)'
en 'Nationaal Bestuursakkoord Water'.
Provinciaal beleid 'Waterplan Gelderland 2010-2015'
Waterschapsbeleid 'Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Rivierenland' en 'Keur Waterschap Rivierenland 2014'
Gemeentelijk beleid 'Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2013 t/m 2017' en 'Waterplan Beuningen'

Hoofdstuk 5 Milieu- & Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

Onderhavig bestemmingsplan maakt enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk, namelijk een waterbergingsvijver en de inrichting van het 'tussengebied' in het verlengde van de op- en overslag- en bewerkingsactiviteiten die reeds ter plaatse worden uitgevoerd. Deze laatste ontwikkelingen gaan gepaard met de extra bouwmogelijkheden. Voor het overige legt het bestemmingsplan bestaande gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden voor het tussengebied opnieuw planologisch vast.

5.2 Bodem

Er is onderzoek uitgevoerd naar de bodemgesteldheid ter plaatse van de bergingsvijver. Zie Bijlage 1 voor de uitkomsten van dit onderzoek.

Onderhavig bestemmingsplan maakt tevens enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk in het ‘tussengebied’. Deze ontwikkelingen gaan gepaard met de bouwmogelijkheden. Voor het overige legt het bestemmingsplan bestaande gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden opnieuw planologisch vast. In verband hiermee is een onderzoek naar de (milieu)hygiënische kwaliteit van de bodem niet nodig.

5.3 Geluid

5.3.1 Wegverkeerlawaai

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. Indien nieuwe geluidsgevoelige objecten worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen op een bepaalde afstand van deze objecten.

In het kader van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Een afvalbe- en verwerkingsinstallatie is geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Dienst- of bedrijfswoningen zijn uitgesloten.

Een onderzoek naar het geluid vanwege het wegverkeer is in het kader van dit bestemmingsplan niet nodig.

5.3.2 Industrielawaai

De verandering van de activiteiten in het 'tussengebied' en de voorgenomen bouw van gebouwen ten behoeve van op- en overslag en/of recycleactiviteiten zullen in het kader van industrielawaai geen grote invloed hebben. De industriële geluidsemissie vanwege de inrichting zal niet relevant veranderen temeer veel activiteiten inpandig zullen worden uitgevoerd, waar deze nu uitpandig vergund en bestemd zijn. De activiteiten blijven ook binnen de vergunde ruimte, derhalve is een onderzoek niet nodig.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen met daarbij behorende regelgeving. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er derhalve doorgaans twee aspecten in beeld worden gebracht. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet blijken of het project is aan te merken als een NIBM-project en dus niet zal leiden tot een verslechterde luchtkwaliteit.

Een nieuwe functie draagt in principe 'niet in betekenende mate' bij indien aannemelijk is gemaakt dat, als gevolg van uitoefening of toepassing van de functie, de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide niet de 3%-grens overschrijdt. In gevallen waarin sprake is van een nieuwe bedrijfslocatie, dienen bij het bepalen van de toename zowel de concentraties afkomstig van het gemotoriseerde verkeer van en naar die bedrijfslocatie als van de daar redelijkerwijs te verwachten inrichtingen in beschouwing te worden genomen.

5.4.2 Conclusie luchtkwaliteit

Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de luchtkwaliteit negatief zouden kunnen beïnvloeden. De ontwikkelingen passen ook binnen de huidige milieuvergunning. Derhalve is een verdere beoordeling van de luchtkwaliteit niet nodig. Vanuit het aspect luchtkwaliteit is er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.5 Externe Veiligheid

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen.

Dit bestemmingsplan leidt niet tot de realisatie van een nieuwe risicobron binnen de inrichting zelf. Tevens maakt het ook niet mogelijk de vestiging van een risico-gevoelig object. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen beletsels voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Waterhuishouding

Een van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is het watertoetsproces. Het watertoetsproces moet ervoor zorgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding.

ARN kent verschillende afvalstromen. Een aantal afvalstromen gaat naar de eigen bedrijfswaterzuiveringsinstallatie (BWZI) en komt niet terecht op het oppervlaktewatersysteem en kent daarom geen compensatieverplichting. Een ander deel betreft schoon hemelwater en loost op oppervlaktewater. Zoals ook beschreven in paragraaf 4.5.1 is hierop wel het compensatiebeleid van het waterschap van toepassing.

Door onderhavig plan neemt de behoefte aan waterbergingscapaciteit toe. In hoofdstuk 2 is beschreven op welke manier hierin wordt voorzien. Met het Waterschap Rivierenland is over het ontwerpbestemmingsplan en de waterhuishoudkundige aspecten hierin uitvoerig overleg gevoerd.

5.7 Ecologie

Royal HaskoningDHV is in juni 2014 door Waterschap Rivierenland gevraagd om een quickscan ecologie uit te voeren op de planlocatie en het ARN terrein in Weurt (inclusief de watergang rondom deze terreinen). De effecten van de aanleg, op mogelijk aanwezige beschermde natuurwaarden, zijn hierin onderzocht.

Voor de aanleg van de waterberging gaat er grond verzet worden. Daarnaast gaat de watergang rondom de bergingsvijver verdiept en gebaggerd worden.

5.7.1 Beschermde gebieden

De werkzaamheden hebben geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Rijntakken.

5.7.2 Beschermde soorten

In het aangewezen waterbergingsgebied is een tabel 1 soort aangetroffen, namelijk de Grote kaardebol. Daarnaast zijn er broedvogels aangetroffen in het plangebied. Verder zijn er geen beschermde soorten gevonden, waardoor er geen ontheffing nodig is voor de geplande werkzaamheden. Wel moet er rekening gehouden worden met de zorgplicht.

Er zal voor de algemene aangetroffen soorten gewerkt moeten worden volgens een goedgekeurde gedragscode van de waterschappen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPpartherzArn2015-vadf_0011.png"

5.8 Cultuurhistorie & Archeologie

De beleidsnota Archeologie van de gemeente Beuningen is vastgesteld op 9 november 2010. Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied een geringe verwachtingswaarde op aanwezige cultuurhistorische en archeologisch waarden. Door de grote hoeveelheid bewerkingen in de grond heeft gemeente Beuningen schriftelijk aangegeven dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is.

Voor het behoud en de bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem heeft het plangebied in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' opgenomen. Deze dubbelbestemming is destijds in het bestemmingsplan opgenomen op verzoek c.q. naar aanleiding van advies van de provincie Gelderland hieromtrent. Op 23 september 2009 heeft ARN om een binnenplanse ontheffing voor het gehele plangebied verzocht. Op 7 januari 2010 heeft het college van B&W besloten om ARN ontheffing te verlenen van de bouwbeperking, die er vanwege de archeologie via artikel 4.3 van het nu geldende bestemmingsplan was opgelegd. Daarvoor werd de volgende motivering gehanteerd: “Het plangebied heeft een archeologisch lage verwachtingswaarde volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart. Er zijn geen archeologische waarden bekend binnen het plangebied. Het besluit heeft van 14 januari 2010 tot en met 25 februari 2010 ter inzage gelegen. In die periode is er geen beroepschrift ingediend, waarna het besluit in werking is getreden.

Gelet op bovenstaande besluitvorming blijft een bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden middels een dubbelbestemming in onderhavig plan achterwege.

5.9 Verkeer

Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen op het terrein van de ARN dienen er maatregelen te worden genomen om het congestieprobleem op de Nieuwe Pieckelaan op te lossen. Dit kan bijvoorbeeld door een extra in/uitrit aan te leggen en/of een wachtruimte op eigen terrein te realiseren. Vanwege de wegcategorie en de inrichting is een extra in/uitrit aan de Nieuwe Pieckelaan mogelijk.

Er gaat geen extra verkeersaantrekkende werking uit van het bestemmingsplan en meer in het bijzonder het ARN terrein. Het bestemmingsplan beoogt de logistieke inrichting van het ARN terrein te verbeteren. Bij ongewijzigde bedrijfsactiviteiten wordt binnen dit plan geen extra verkeer gegenereerd.

5.10 Parkeren

Op het eigen terrein van het bedrijf dient gezorgd te worden voor de aanleg van voldoende parkeerplaatsen. Het aantal parkeerplaatsen wordt bepaald op basis van de dan geldende parkeerkencijfers van het CROW. In dit plan is uitgegaan van de CROW-publicatie 317, uitgaande van een 'matig stedelijk' gebied binnen de 'rest bebouwde kom'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de economische haalbaarheid van de nieuwe ontwikkelingen en de uitkomsten van overleg en inspraak.

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor zover er kosten zijn verbonden aan de realisatie van de nieuwe ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, komen deze deels voor rekening van ARN en het waterschap Rivierenland.

Het plan is economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg en inspraak

Het concept ontwerpbestemmingsplan is aan Waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland toegezonden in het kader van overleg ex artikel 3.1.1 Bro. De provincie heeft per brief van 5 april 2016 aangegeven geen advies uit te brengen. De reactie van het waterschap, d.d. 11 februari 2016, opgenomen in Bijlage 3, is verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 28 januari 2016 gedurende vier weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen inspraakreacties binnengekomen.

6.2.2 Vaststelling

Het ontwerp bestemmingsplan Partiële herziening ARN te Weurt heeft vanaf 21 juli 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende de ter inzage legging zijn geen zienswijzen ingediend.

6.2.3 Beroep

Na vaststelling van het bestemmingsplan kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijzigingen bij vaststelling van het bestemmingsplan.

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Quickscan Ecologie

Bijlage 2 Quickscan ecologie

Bijlage 3 Vooroverlegreactie Waterschap

Bijlage 3 Vooroverlegreactie Waterschap