KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - Landelijk Groen
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Algemeen
3.2 Bestemmingsplan
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Nationaal Beleid
4.2 Provinciaal & Regionaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.4 Conclusie
Hoofdstuk 5 Milieu- & Omgevingsaspecten
5.1 Bodem
5.2 Geluid
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Geur
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Waterhuishouding
5.8 Ecologie
5.9 Archeologie & Cultuurhistorie
5.10 Leidingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Overleg
6.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Onderbouwing Spuitzone
Bijlage 4 Zienswijzennota

Van Heemstraweg 2a Ewijk

Bestemmingsplan - Gemeente Beuningen

Vastgesteld op 09-06-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Van Heemstraweg 2a Ewijk' met identificatienummer NL.IMRO.0209.BPvHeemstr2aEwijk-vadf van de gemeente Beuningen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 bestemmingsplan Buitengebied

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0209.BPbuitengebied-onhe met de bijbehorende regels;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aardkundige waarde:

gebieden met waardevolle aardkundige elementen met betrekking tot reliëf en bodem die een bepaalde (beperkte) mate van bescherming genieten;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en productiegerichte paardenhouderijen;

1.8 archeologische waarden:

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk in de bodem bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;

1.9 autogerelateerd bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de fabricatie, reparatie en/of handel in auto's;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingsconcentratie:

een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, dan wel een vlakvormige verzameling van gebouwen bij een kruispunt van wegen in het buitengebied, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebiedfuncties;

1.12 bed & breakfast:

een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, met een absoluut maximum van zeven overnachtingen, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.14 bedrijfsmatige exploitatie:

het via een bedrijf, stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt;

1.15 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning, in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht;

1.16 beperkt kwetsbaar object:

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.17 Besluit externe veiligheid inrichtingen:

besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.18 bestaand:

  • t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden;

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.22 bijgebouw:

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie of geringere afmetingen visueel onderscheid;

1.23 bos:

een terrein met daarop begroeiing van groepen bomen met daarbij behorende ondergroei van planten waarop o.a. bosbouw wordt uitgeoefend;

1.24 boerderij (gebouw):

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;

1.25 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.26 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.31 bouwwijze:

de wijze van bouwen van een woning, waarbij:

  1. a. onder aaneengebouwd wordt verstaan een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
  2. b. onder gestapeld wordt een gebouw verstaan, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
  3. c. onder twee-aaneen wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
  4. d. onder vrijstaand wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;

1.32 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

1.33 dagrecreatie:

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan; huifkarren worden hier mede onder begrepen;

1.34 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten:

het verkopen van producten, die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd;

1.36 erftoegangsweg:

een weg die in de Nederlandse wegcategorisering wordt aangemerkt als het meest lokale wegtype, waarbij langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer gemengd is, zonder rijrichtingscheiding en meestal zonder gescheiden fietspaden;

1.37 extensief recreatief medegebruik:

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;

1.38 extensieve dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen:

dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen die aansluiten bij het agrarisch bedrijf of bij de natuur- en landschapsbeleving van het landelijk gebied;

1.39 gebiedsontsluitingsweg:

een weg die in de Nederlandse wegcategorisering wordt aangemerkt als een weg met gelijkvloerse kruisingen welke is bedoeld om landelijk of stedelijk gebied te ontsluiten. De wegvakken hebben hierbij een doorstroomfunctie, terwijl de gelijkvloerse kruispunten uitwisseling van verkeer mogelijk maken met lagere orde wegen;

1.40 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.41 geluidsgevoelige objecten:

woningen, scholen voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs, hoger onderwijs en gezondheidszorggebouwen;

1.42 geluidzoneringsplichtige inrichtingen:

bedrijven en/of inrichtingen die op grond van de Wet geluidhinder zijn aangewezen als categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;

1.43 glastuinbouwbedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het telen van gewassen door in hoofdzaak gebruik te maken van permanente kassen of tunnels;

1.44 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet of het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven en productiegerichte paardenhouderijen worden ook aangemerkt als een grondgebonden agrarisch bedrijf;

1.45 hervestiging agrarisch bedrijf:

het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarisch bouwblok naar een ander agrarisch bouwblok;

1.46 hoofdgebouw:

een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.47 hooischelf:

bijgebouw of schuilstal bestaande uit twee delen, te weten een overdekte en geheel door wanden omsloten onderbouw met daarop een losse, langs een aantal geleiders, in hoogte beweegbare kap. De ruimte tussen de onderbouw en de beweegbare kap mag niet worden dichtgebouwd en dient enkel ten behoeve van de opslag van stro, hooi en vergelijkbare producten;

1.48 horecabedrijf:

een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf;

1.49 houtproductie:

het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;

1.50 hoveniersbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen;

1.51 inpandige statische opslag:

het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor detailhandel ter plaatse van de opslag;

1.52 intensieve veehouderij:

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarin het houden van vee of pluimvee ten behoeve van de voedselvoorziening de hoofdzaak is;

1.53 kampeerboerderij:

het gelegenheid geven tot het houden van recreatief nachtverblijf in gebouwen deel uitmakend van een agrarische bedrijf dan wel een voormalig agrarisch bedrijf;

1.54 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.55 kampeerplaats:

standplaats voor één of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen;

1.56 kampeerseizoen:

de periode tussen 15 maart en 31 oktober;

1.57 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief verblijf;

1.58 kassen:

gebouwen waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, zoals het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;

1.59 kwetsbaar object:

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.60 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.61 landschapstuin:

gronden, gelegen binnen een agrarische bestemming, en ingericht als tuin behorende bij een direct aangrenzende (bedrijfs)woning, met dien verstande dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen ten behoeve van de tuininrichting en erfafscheiding zijn toegestaan;

1.62 lawaaisport:

een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;

1.63 manege:

een gebruiksgerichte paardenhouderij in de vorm van een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden;

1.64 mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een op dat perceel wonende huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;

1.65 minicamping:

een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf;

1.66 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.67 nevenactiviteit:

activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een agrarisch bouwperceel;

1.68 niet-agrarische nevenactiviteit:

activiteiten, niet vallende onder de activiteiten als opgenomen onder het begrip agrarische bedrijf, die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een agrarisch bouwperceel;

1.69 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen en overige intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenfokkerijen, viskwekerijen en wormenkwekerijen;

1.70 ondergeschikte functie:

een functie die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie binnen een bestemming;

1.71 ondersteunende horeca:

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.72 overige intensieve veehouderijen:

een intensieve veehouderij waarin het houden van vee of pluimvee niet in hoofdzaak gericht is op de voedselvoorziening;

1.73 overkapping/ carport:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;

1.74 paardenhouderij:

een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette productiegerichte houderij voor paarden die uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het fokken, trainen, africhten en verhandelen van paarden, waarbij tevens als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan het geven van instructie aan ruiter en paard; hierbij zijn publieks- en/of verkeersaantrekkende activiteiten niet toegestaan;

1.75 peil:

  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.76 pension:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten;

1.77 permanente teeltondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen, geen tijdelijke teeltondersteunende voorziening zijnde;

1.78 recreatief medegebruik:

die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;

1.79 recreatiewoning:

een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.80 recreatiewoningencomplex:

een terrein voor het plaatsen en geplaatst houden van recreatiewoningen;

1.81 risicovolle inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.82 schuilstal:

gebouw ten behoeve van het bieden van schuilgelegenheid aan hobbymatig gehouden dieren welke noodzakelijk is in het kader van dierenwelzijn;

1.83 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.84 stacaravan:

een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;

1.85 streekgebonden producten:

producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio worden geproduceerd;

1.86 stroomweg:

een weg die in de Nederlandse wegcategorisering wordt aangemerkt als een weg waarop gemotoriseerd verkeer zo veel mogelijk ononderbroken kan doorstromen;

1.87 teeltondersteunende kassen:

teeltondersteunende voorziening, in de vorm van (tunnel)kassen waarin (half)producten worden opgekweekt/geteeld en deel uitmakend van een vollegrondstuinbouwbedrijf en/of boomkwekerij;

1.88 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  1. a. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  2. b. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of
  3. c. het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);
  4. d. het voorkomen van schade door vorst, regen en hagel;

1.89 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voorzover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;

1.90 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen die uitsluitend zijn toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van zes maanden;

1.91 trekkershut:

een klein vrijstaand gebouw, zonder eigen sanitaire voorzieningen, bestemd voor verhuur voor recreatieve doeleinden in de vorm van verblijfsrecreatie aan steeds wisselende wandelaars, fietsers, ruiters, kanoërsof autogebruikers, waarbij verhuur aan dezelfde personen maximaal 3 dagen/nachten mag zijn;

1.92 tuincentrum:

een bedrijf dat is gericht op het telen en voornamelijk verkopen van planten en siergewassen, alsmede het verkopen en leveren van andere goederen en materialen voor het aanleggen, onderhouden en verfraaien van tuinen;

1.93 tunnel(kas):

een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;

1.94 uitspanning:

horecavoorziening ter ondersteuning van het recreatieve gebruik van nabijgelegen bos- en natuurgebieden en/of dijken en/of uiterwaarden, waarbij het hoofddoel is het verstrekken van kleine maaltijden en etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije en zwak-alcoholische dranken aan passanten (wandelaars, fietsers, etc);

1.95 verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;

1.96 verkoopvloeroppervlak:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.97 vloeroppervlak(te):

de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;

1.98 volkstuinen:

grond waarop, anders dan ten dienste van een agrarisch bedrijf, op kleine schaal voedings- en/of siergewassen worden geteeld en voornamelijk ten eigen behoeve;

1.99 waterhuishoudkundige doeleinden:

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d.;

1.100 watergang:

een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;

1.101 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.102 Wet geluidhinder:

wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.103 Wet ruimtelijke ordening:

wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.104 woning/ wooneenheid:

een complex van fysiek aan elkaar verbonden ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;

1.105 Woningwet:

wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.106 (woon)boerderij:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en bedrijfsgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen - Landelijk Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landelijk groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grasvelden;
  2. b. weilanden;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een hoge archeologische verwachting, bekende vindplaatsen, oude woongronden en historische boerderijlocaties en zonering van 50 m rondom monumenten.

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. a. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 120 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. In afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. 1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    2. 2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    3. 3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    4. 4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. c. Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:

  1. a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 overeenkomstig het bestemmingsplan Buitengebied op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

7.2 Afwijkende maatvoering

Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in overeenstemming met de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, maar in afwijking van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

8.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Van Heemstraweg 2a Ewijk'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente Beuningen is het verzoek binnengekomen voor een bestemmingswijziging naar 'Wonen' en de realisatie van een extra woning op het perceel Van Heemstraweg 2a in Ewijk. De ontwikkelingswens hiervan speelt al vanaf eind jaren '90, toen het hier gevestigde fruitbedrijf is beëindigd. Vervolgens is de realisatie van een woning altijd opgenomen geweest in de pilot 'Landgoed Beuningen', dat onderdeel was van de visie 'Nieuw Netwerk Landgoederen'. Eind 2012, begin 2013 is de intentieovereenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar van het landgoed beëindigd. Het betreffende huisperceel aan de Van Heemstraweg 2a is echter altijd in eigendom gebleven bij de initiatiefnemers en derhalve geen onderdeel van de genoemde overeenkomst met de ontwikkelaar. Het principeverzoek van de eigenaren van het perceel is dan ook niet ingetrokken en de realisatie van de gewenste woning kan nu buiten de realisatie van het landgoed om gestalte krijgen.

Aangezien het initiatief past binnen de landschappelijke karakteristiek van de omgeving en het passend is binnen het ruimtelijke beleid, wil de gemeente hier medewerking aan verlenen. Om het plan planologisch-juridisch mogelijk te maken, is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied betreft het gehele perceel Van Heemstraweg 2a in Ewijk, waaronder het perceel met de bestaande (en te behouden) woning. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstr2aEwijk-vadf_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

1.3 Geldende Plannen

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals op 14 juni 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van Beuningen. Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemming 'Agrarisch gebied met waarden'. Voorts geldt in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstr2aEwijk-vadf_0002.jpg"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied'

Op het erf is een agrarisch bouwblok gelegen, burgerwoning(en) zijn hier niet toegestaan. De agrarische bestemming kan echter gezien worden als een omissie in het bestemmingsplan Buitengebied. Zoals is te lezen in de toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied' is bij het opstellen van dit plan een afweging gemaakt ten aanzien van het toekennen van een andere bestemming dan 'Agrarisch'. Aan agrarische locaties met een bedrijfsomvang beneden 20 NGE (volgens CBS ondergrens voor een reëel agrarisch bedrijf) is in het oeverwalgebied, waar het plangebied van dit bestemmingsplan deel van uitmaakt, per locatie bekeken welke bestemming wordt toegekend. Aangezien de agrarische activiteiten hier al eind jaren '90 waren geëindigd, had in het bestemmingsplan Buitengebied ook voor het betreffende perceel reeds een woonbestemming opgenomen moeten worden.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 3 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.


Verantwoording
Hoofdstukken 4 en 5 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.


Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande Situatie

De locatie is gelegen aan de Van Heemstraweg. Ten noordoosten van de rotonde met de Schoenaker en ten noorden van de woonwijk De Balmerd. De Van Heemstraweg vormt de belangrijkste ontsluitingsweg en verbindt de diverse dorpen op de oeverwal aan de zuidzijde van de Waal met elkaar. De Van Heemstraweg vormt ter hoogte van het plangebied de grens van de kern Beuningen met het noordelijk gelegen buitengebied. Ruimtelijk wordt dit benadrukt door de dubbele bomenrij. Aan beide zijden van de Van Heemstraweg is sprake van (lint)bebouwing in verschillende dichtheden. Nabij de kernen en kruisingen van wegen is de dichtheid groter. Zodra de afstand tussen de kernen (en tussengelegen kruisingen) groter wordt, wordt ook de bebouwingsdichtheid lager.

Het plangebied is gelegen op de zogenaamde Waaloeverwal. De Waaloeverwallen zijn landschappelijk fraai en recreatief zeer aantrekkelijk door de diversiteit, de kleinschaligheid en de groene uitstraling. De dorpen liggen, met hun organisch gegroeide bebouwingslinten op de oeverwal. De Waaloeverwal bestaat uit een kleinschalig samenspel van bebouwingslinten, dorpen, weiden en boomgaarden in onregelmatige patronen. Er is sprake van een zeer groene uitstraling met een afwisselend beeld door erven, boomgaarden, wegbeplantingen en opslag rond plassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstr2aEwijk-vadf_0003.jpg"

Beeld plangebied vanaf de Van Heemstraweg

Het perceel Van Heemstraweg 2a betreft het erf behorende bij het in de begin jaren '60 op deze locatie gestarte bedrijf. Ook de omliggende boomgaarden behoorden toe tot dit bedrijf. Eind jaren '90 is het bedrijf beëindigd en zijn ook de omliggende boomgaarden in eerste instantie verpacht en later verkocht. Het perceel is duidelijk in de omgeving herkenbaar door de aanwezige hoge erfbeplanting, waarachter het erf schuilgaat. Rondom de woning heeft de erfbeplanting meer een tuininrichting, met diverse soorten bomen en struiken. Het perceel van de extra woning wordt aan de zijde van de Van Heemstraweg begrensd door een hoge elzenhaag. Door deze duidelijke landschappelijke randen, wordt het gehele perceel als een duidelijke ruimtelijke eenheid ervaren. Aangezien de landschappelijke omkadering verschillend in uitstraling is, is ook herkenbaar dat het plangebied reeds uit verschillende eenheden (twee erven) bestaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstr2aEwijk-vadf_0004.jpg"

Bestaande landschappelijke scheiding tussen de 2 percelen

Centraal is de inrit vanaf de Van Heemstraweg aanwezig, waardoor overhoeks de bestaande woning en de voormalige fruitschuur zichtbaar zijn. De bestaande woning is ten westen van de inrit gesitueerd en staat enigszins verhoogd ten opzichte van het omliggende maaiveld. Ten oosten van de fruitschuur is sprake van een scheiding middels fruitbomen en een moestuin, naar het perceelsdeel waar de extra woning wordt gerealiseerd. Het toekomstige erf van deze woning bestaat in de huidige situatie voornamelijk uit grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstr2aEwijk-vadf_0005.jpg"

Beeld plangebied op het perceel

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Voorgeschiedenis

Tot eind jaren '90 is op het plangebied een fruitbedrijf gevestigd geweest, waarna de boomgaarden enkele jaren verpacht zijn geweest. In de beginjaren van de pacht is door een ontwikkelende partij het idee ontstaan voor het realiseren van een landgoed ten noorden van het plangebied, waarin ook de realisatie van de door initiatiefnemers gewenste extra woning opgenomen kon worden. In 2004 hebben de ideeën geleid tot de eerste voorontwerpen voor wat later 'Landgoed Beuningen' is gaan heten. In maart 2005 is 'studie Landgoed Beuningen' uitgevoerd door de ontwikkelende partij. Deze studie is in 2007 op haar beurt de aanleiding geweest voor de gemeente Beuningen om een gebiedsvisie voor de Waaloeverwal ten behoeve van landschapsversterking op te stellen. Op 18 november 2008 heeft de gemeenteraad de visie 'De Oeverwal als landgoed' vastgesteld, waarin ook 'Landgoed Beuningen' is opgenomen. De visie is zeer positief ontvangen door de provincie Gelderland en als voorbeeld voor andere gemeenten genoemd. De visie 'De Oeverwal als landgoed' geeft op hoofdlijnen de gewenste ontwikkelingsrichting weer. De visie is indicatief en biedt geen concreet kader voor initiatieven. Om nadere randvoorwaarden aan de ontwikkelingen en de koppeling met landschapsversterking te kunnen stellen en de haalbaarheid nader uit te werken, is de gemeente vervolgens gestart met het opstellen van een uitvoeringsplan: het uitvoeringsplan 'Nieuw Netwerk Landgoederen'. Gelijktijdig met de vaststelling van de visie 'De Oeverwal als landgoed' is tevens besloten dat met de uitwerking van Landgoed Beuningen niet wordt gewacht tot het uitvoeringsplan gereed is, maar vooruitlopend hierop al wordt opgepakt. Landgoed Beuningen wordt als pilot beschouwd en de inzichten die bij dit project worden opgedaan kunnen van pas komen bij het uitvoeringsplan.

In 2010 heeft de ontwikkelende partij van het landgoed een intentieovereenkomst afgesloten met de gemeente Beuningen. In deze intentieovereenkomst is ook de realisatie van de extra woning in het plangebied opgenomen (inspanningsverplichting). Via de media is in maart 2011 bekend gemaakt dat het pilot project Landgoed Beuningen in het kader van de visie ‘Nieuw Netwerk Landgoederen’ mag starten. De fruitboomgaard, behorende bij het oorspronkelijke fruitbedrijf van initiatiefnemers, is inmiddels verkocht aan de ontwikkelaar. Vooruitlopend op de ontwikkelingen worden hier de laagstamfruitbomen gerooid en is het tijdelijk ingeplant met maïsplanten. Met de realisatie van het landgoed zouden hier hoogstamfruitbomen aangeplant worden, om zo de landschappelijke kwaliteiten te versterken.

Tevens is verder gewerkt aan de ontwerpen voor het landgoed. Al in de eerste voorontwerpen en studies is rekening gehouden met de wens van de initiatiefnemers om een extra woning te kunnen realiseren aan de Van Heemstraweg. Daarbij zou deze woning als eerste worden gerealiseerd en, duidelijk zichtbaar vanaf de Van Heemstraweg, als 'uitnodiging' fungeren voor het Landgoed Beuningen, zie ook navolgende afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstr2aEwijk-vadf_0006.jpg"

Ontwerpvisies 'Landgoed Beuningen' (links 2005, rechts 2011)

Gezien de financiële positie van de gemeente en de crisis op de woningmarkt is in de raadsvergadering van 8 mei 2012 (BW12.00178) besloten het uitvoeringsplan stil te leggen, met uitzondering van de pilot 'Landgoed Beuningen'. Ondanks alle inspanningen is vervolgens gebleken dat de intenties en plannen voor het landgoed niet haalbaar zijn en dat niet aan de uitgangspunten kan worden voldaan om daadwerkelijk tot realisatie over te gaan. Eind 2012, begin 2013 is de intentieovereenkomst tussen de gemeente en ontwikkelaar geëindigd. De (oorspronkelijke) boomgaard van initiatiefnemers wordt door de ontwikkelaar verkocht aan een aangrenzend fruitbedrijf. In 2013 is om het perceel van initiatiefnemers gestart met de aanleg van een nieuwe fruitboomgaard.

Hoewel de intentieovereenkomst met de ontwikkelaar van het landgoed is ontbonden, is het principeverzoek voor de realisatie van de extra woning in het plangebied nooit ingetrokken. De wens om in het plangebied een extra woning te realiseren is begonnen als particulier initiatief. Vervolgens is het, omwille van een mogelijk sneller (integraal) planproces, onderdeel geworden van het 'Landgoed Beuningen'. Na ontbindingen van de genoemde overeenkomst, kan het plan weer als particulier initiatief opgepakt worden.

Realisatie van de extra woning is passend binnen de context van de locatie. De realisatie van de woning is passend in de visie voor de realisatie van een landgoed, mocht zich deze ontwikkeling op termijn toch doorgang vinden. De bouw van een kasteel/landgoed zorgde altijd voor een verdere ontwikkeling van een gebied. Vanuit het landgoed ontstond behoefte aan een poortwoning, boswachtershuis e.d. Daarnaast werd met een kasteel ook werkgelegenheid gecreëerd, waardoor arbeiders van heinde en verre zich in de directe nabijheid kwamen vestigen (langs bestaande wegen). In de opgestelde visies is de woning in het plangebied altijd als poortwoning gepresenteerd. Maar de realisatie van de woning is ook zonder het landgoed passend binnen de omgevingskarakteristiek. De Van Heemstraweg kan getypeerd worden als een bebouwingslint op de oeverwal, dat (zeker in de nabijheid van de kernen) organisch is gegroeid. De toevoeging van de extra woning is passend binnen deze ontwikkeling, met name ook omdat hier geen nieuw erf wordt toegevoegd. Door de bestaande, volwassen erfbeplanting wordt het perceel reeds ingekaderd en als één geheel beschouwd, ruimtelijk vindt geen versnippering van het landschap plaats. Middels dit bestemmingsplan kan de realisatie van deze woning planologisch-juridisch worden geborgd.

2.2.2 Ruimtelijke opzet

Situering

De Waaloeverwal wordt gekenmerkt door bebouwingslinten. De linten bestaan uit bebouwingskavels met een hoofdgebouw met een of meerdere ondergeschikte bijgebouwen. De bijgebouwen staan versprongen ten opzichte van het hoofdgebouw. De kavels hebben een groene uitstraling door de boomgaarden, erfbeplanting en hagen als afscheiding. Het principe van de lintbebouwing is het uitgangspunt voor de verdere beeldkwaliteit en inrichting. Dit betekent dat de woning(en) ten opzichte van elkaar individueel worden vormgegeven: rooilijnen, nokrichting, hoogten en uitstraling (kunnen) variëren. De exacte maatvoering en situering worden dan ook niet vastgelegd in dit bestemmingsplan, want is onderdeel van het organische ontwerp- en ontwikkelingsproces, zoals dat gebruikelijk is langs de bebouwingslinten. Onderstaande afbeelding moet derhalve ook gezien worden als een mogelijke ruimtelijke opzet voor de locatie, de uiteindelijke situering van bebouwing kan hiervan afwijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstr2aEwijk-vadf_0007.jpg"

Mogelijke ruimtelijke opzet

Hoewel op het perceel vrijheid wordt geboden ten aanzien van de exacte positionering en maatvoering, worden in het bestemmingsplan ook regels gesteld die zorgdragen voor een goede ruimtelijke inpassing. Ten aanzien van de maatvoering worden maximale maten opgenomen, die aansluiten op de standaardregeling in het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Overwegend zal gebruik worden gemaakt van een traditionele vormentaal. Aansluitend op dit beeld worden de garages voorzien van een kap.

Aan de zijde van de Van Heemstraweg wordt een aanduiding opgenomen dat ter plaatse een woning niet is toegestaan. Hiermee wordt een ruim en open voorerf, passend in de omgevingskarakteristiek, geborgd. Bovendien wordt hiermee geborgd dat de woning niet dichter op de Van Heemstraweg gerealiseerd kan worden, dan waar in het akoestische onderzoek rekening mee is gehouden. Verder is, vanwege de spuitzone van het omliggende fruitbedrijf, een 10 meter brede groenbestemming met een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van de aanleg en instandhouding van een bladhoudende haag op de perceelsgrenzen opgenomen. Aanvullend worden, ook via een voorwaardelijke verplichting, de aanleg en instandhouding van enkele landschappelijke elementen opgenomen (zie ook onderstaand, onder het kopje 'Landschappelijke inpassing').

Verkeer

Om de eenheid op het perceel te behouden, geen extra doorsnijdingen te maken in het landschappelijke kader en het behoud van een overzichtelijke verkeerssituatie, wordt geen nieuwe inrit gecreëerd op de Van Heemstraweg. De woningen maken gebruik van de bestaande inrit, vanwaar de eigen percelen zijn te bereiken. Op de percelen is meer dan genoeg ruimte voor het stallen van minimaal twee auto's, zodat ruimschoots aan de parkeernorm kan worden voldaan.

Landschappelijke inpassing

Rondom de bestaande woning en het perceel is reeds sprake van een forse erfbeplanting. Door deze beplanting en de omliggende fruitbomen zal de bebouwing slechts zeer beperkt zichtbaar zijn. Aanvullend worden extra maatregelen getroffen en in het bestemmingsplan geborgd, waardoor het landschap verder wordt versterkt.

Omdat een hoge beeldkwaliteit van de omgeving voor de initiatiefnemers vanzelfsprekend is, hebben zij in 2012 van de gemeente Beuningen en Steunpunt Hoogstamfruit van Stichting Landschapsbeheer Gelderland in het kader van de wedstrijd Boerenboomgaarden een tiental hoogstamfruitbomen mogen ontvangen. Het doel van Steunpunt Hoogstamfruit is de achteruitgang van de resterende hoogstamboomgaarden in kwalitatieve en kwantitatieve zin te stoppen, oude rassen in stand te houden en het areaal hoogstamboomgaarden uit te breiden. Deze hoogstamfruitbomen worden op het perceel aangeplant. Omdat de plaats van aanplant ook afhankelijk is van de situering en indeling van de woning, wordt via een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan wel de aanleg en instandhouding van de hoogstamfruitbomen geregeld, maar niet de exacte positie.

De haag aan de voorzijde van het perceel wordt via een voorwaardelijke verplichting vastgelegd, waardoor een groene overgang wordt verkregen vanaf de Van Heemstraweg. Ook de aanwezigheid van het fruitteeltbedrijf naast het plangebied, met de bijbehorende spuitzone, vraagt om landschappelijke maatregelen. Zoals is verwoord in 5.3 wordt een bladhoudende haag van minimaal 3 meter aangebracht op de perceelsgrens. Deze wordt juridisch geborgd in het bestemmingsplan via een voorwaardelijke verplichting. Tevens wordt een 10 meter brede bufferzone opgenomen via de bestemming 'Groen - Landelijk groen'. Voor spuitmiddelen gevoelige functies zijn hierbinnen niet toegestaan.

De bestaande groene inrichtingselementen, de toevoeging van de hoogstamfruitbomen, de hagen en de groene bufferzone via de bestemming 'Groen - Landelijk groen' zorgen dat sprake is van stevige landschappelijke versterking van de locatie.

Beeldkwaliteit woning

In het landschapsontwikkelingsplan 'Landschap in beweging' voor de gemeenten Beuningen, Druten en Wijchen wordt voor deelgebied ‘Waaloeverwal' een uitvoerige lijst richtlijnen voor beeldkwaliteit erven gegeven. Hieronder een relevante selectie van deze richtlijnen:

  • Streven naar een erf met een landelijk karakter.
  • Inspiratie putten uit streekeigen opbouw van erven.
  • Creëren van samenhang tussen bebouwing en beplanting op het erf.
  • Gebruik maken van streekeigen, inheemse beplantingen. Passend bij het landschapstype.
  • Nieuwe (fruit) schuren achter de bestaande bebouwing op het erf plaatsen, groen aanzicht langs de weg behouden.
  • Beperken van harde materialen zoals verharding, verlichting en hekwerken.
  • Zoveel mogelijk gebruik maken van natuurlijke materialen en neutrale kleuren voor hekken.
  • Rond woonhuizen gebruik maken van traditionele verhardingen, zeker waar deze in het oog springen, zoals grind en klinkers.

Bij de verdere architectonische uitwerkingen is bovenstaande een uitgangspunt. Aangezien het een individueel object betreft, binnen een ruimtelijke omgeving waar sprake is van organische groei, is het niet gewenst om specifieke welstandscriteria op te stellen. Dit betekent geenszins dat de bebouwing welstandsvrij is. Door de ligging aan de Van Heemstraweg geldt hier welstandsniveau 1 (zware toetsing). Het accent ligt hier op faciliteren en stimuleren van kwaliteit. Voor alle vergunningplichtige plannen wordt zorgvuldig gekeken naar de inpassing in de omgeving, de bouwplannen op zich en de detaillering en materialisering hiervan.

Naast een logische landschappelijke inpassing in de omgeving, willen de initiatiefnemers ook dat de bebouwing past binnen de omgevingskarakteristieken. Op dit moment wordt ten aanzien van de beeldkwaliteit van het perceel en de nieuwe woning gedacht aan de sfeer van de 'lintgoederen', zoals deze is gepresenteerd en omschreven in de visie 'De Oeverwal als landgoed':

Het architectonische beeld voor de nieuwe bebouwing is gebaseerd op een eeuwenlange traditie van landschappelijke architectuur in Nederland. Landelijke gebouwen kunnen zich op verschillende wijzen verankeren in een landschap. Bebouwing in het landschap is vaak onderdeel van het specifieke karakter en de landschappelijke identiteit. De continuïteit van deze traditie van bouwen in het landschap is zeer waardevol. Traditie betekent niet dat de architectuur zich moet beperken tot historiserende kopieën, maar kent juist een doorontwikkeling in de tijd.

Voor de uitwerking van de architectuur kan gekeken worden naar de prachtige boerderijen en erven in het gebied, maar ook naar referentiebeelden van ambachtelijke eigentijdse architectuur die subtiel en bescheiden bijdraagt aan het landschap. De meest markante gebouwcomplexen in het gebied vertonen overeenkomsten in de wijze waarop het erf wordt benaderd en de kavel is gecomponeerd. Een aantal vergelijkbare architectonische karakteristieken komen steeds terug:

  • de gebouw(en) worden niet frontaal benaderd, maar overhoeks of via de zijkant.
  • de toegang tot het erf wordt vaak gemarkeerd door een poort of (geornamenteerd) hek.
  • het dynamische silhouet van de donkere pannendaken en/of rietendaken kent lage dakgoten en geaccentueerde schoorstenen.
  • er wordt vaak een combinatie van donker metselwerk en helder wit geschilderde gevels toegepast in contrastrijke composities.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstr2aEwijk-vadf_0008.jpg"

Referentiebeeld nieuwe woning (bron: visie 'de Oeverwal als landgoed')

Bovenstaand beeld laat zien dat eigentijdse architectuur ontwikkeld kan worden op basis van traditionele landelijke gebouwvormen. De abstrahering van een bekend vormtype garandeert een verankering in het landschap. Een aantal kenmerken is:

  • het schuine dak als expressief vlak dat het volume samenbind (vlakke daken concurreren met de horizon)
  • de dakgoot is geïntegreerd in het dakontwerp. Deze uitwerking van de overgang van gevel naar dak vraagt om een ambachtelijke en/ of abstracte uitwerking.

Het lintgoed vormt uiteindelijk een tweekoppig volume dat een formele voorzijde en een informele achterzijde kan hebben. In de materialisering van deze volumes komt het contrast tussen de twee kanten tot uitdrukking.

Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving

3.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en en het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Beuningen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor bouwvergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

3.1.1 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.

3.1.2 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum, etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels
Een omgevingsvergunning om af te wijken van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat afwijken wel kan worden toegestaan ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via de omgevingsvergunning kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de regeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen dienen geregeld te worden via een wijzigingsbevoegdheid.

3.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

3.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

3.2 Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan kent twee bestemmingen en één dubbelbestemming. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.

Groen - Landelijk groen

De bestemming 'Groen - Landelijk groen' wordt in de gemeente Beuningen veelal toegepast op gronden die een open karakter hebben (weilanden, andere voormalige agrarische gronden en tuinen), in particulier eigendom zijn, maar niet (meer) beroepsmatig worden gebruikt voor agrarische doeleinden. Het gebruik van deze gronden dient dan ook hobbymatig te zijn. De gronden met deze bestemming zijn veelal gelegen op de overgang van de dorpskern naar het buitengebied. Het verschil met de bestemming 'Groen' is dat de gronden met die bestemming veelal een openbaar karakter hebben (park, plantsoen, speelplek, bermen). De bestemming 'Groen - Landelijk groen' wordt gegeven aan een 10 meter brede strook langs de randen van het plangebied en vormt de noodzakelijke bufferzone vanwege de spuitzone van het naastgelegen fruitbedrijf. Middels deze bestemming wordt geborgd dat voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies hier niet mogelijk zijn. De verdere borging van een goed woon- en leefklimaat vanwege het fruitbedrijf vindt plaats via de aanleg en instandhouding van een 3 meter hoge (bladhoudende) haag. Dit is middels een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het bestemmingsplan.

Wonen

Deze bestemming is gelijk aan de bestemming 'Wonen' in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. In het bestemmingsplan zijn twee bestemmingsvlakken 'Wonen' opgenomen. Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan. De maatvoering is gelijk aan de standaardregeling voor de bestemming 'Wonen' in het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Beuningen. Per woning is een maximum oppervlak van 120 m2 bijgebouwen toegestaan. Op het bestemmingsvlak ter plaatse van de extra woning is aan de zijde van de Van Heemstraweg de aanduiding 'geen hoofdgebouwen toegestaan' opgenomen. In het aanduidingsvlak zijn uitsluitend vrijstaande bijgebouwen toegestaan, oftewel de woning met aanbouwen niet. Hiermee wordt een ruim en open voorerf, passend in de omgevingskarakteristiek, geborgd. Bovendien wordt hiermee geborgd dat de woning niet dichter op de Van Heemstraweg gerealiseerd kan worden, dan waar in het akoestische onderzoek rekening mee is gehouden.

Op verschillende wijzen is de landschappelijke inrichting geborgd in dit bestemmingsplan. ten eerste via de bestemming 'Groen - Landelijk groen' en de daarin aangeduide haag. Daarnaast is de haag aan de zijde van de Van Heemstraweg aangeduid, waardoor een groene erfscheiding in stand gehouden wordt. Verder is een gebied aangeduid waarbinnen minimaal 10 hoogstamfruitbomen aangeplant moeten worden. Deze inrichtingsmaatregelen zijn via een zogenaamde 'voorwaardelijke verplichting' opgenomen in het bestemmingsplan. Dit betekent dat de woning gerealiseerd mag worden, maar niet eerder mag worden gebruikt nadat de beschreven inrichtingselementen zijn aangebracht.

Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)
In het plangebied is 1 dubbelbestemming opgenomen, te weten 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming heeft tot doel om de archeologisch te verwachten waarden in de bodem te beschermen. Bij (bouw)werkzaamheden met een in de dubbelbestemming weergegeven omvang dient de initiatiefnemer te onderzoeken of er bijzondere archeologische waarden voorkomen. Daarbij is een regeling voor de omgevingsvergunning opgenomen: hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningsplichtig gesteld (inclusief enkele uitzonderingen). Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht, gelden enkele maatstaven. Werken en werkzaamheden die geen verband houden met de beoogde doeleinden, of die onevenredig afbreuk doen aan de beoogde waarden en kwaliteiten zijn ontoelaatbaar. De aanvaardbaarheid van werken of werkzaamheden, die wel verband houden met (één van) de beoogde doeleinden, is afhankelijk van de mate waarin deze werken en/of werkzaamheden afbreuk doen aan de overige doeleinden binnen de desbetreffende bestemming.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal Beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 4.1.2.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

  1. 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  2. 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  3. 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

Uit actuele jurisprudentie blijkt dat de realisatie van één extra woning niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. Toepassing van de ladder is niet noodzakelijk.

4.1.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

4.2 Provinciaal & Regionaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  1. 1. een duurzame economische structuur;
  2. 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan, zie ook 4.1.2. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro.

4.2.2 Omgevingsverordening

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

In tegenstelling tot de hiervoor geldende RVG zijn in de Omgevingsverordening geen (woningbouw)contouren en zoekzones opgenomen. Dit verstedelijkingsbeleid is vervangen door de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren.

Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2.1.1 opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen. Zoals in 4.2.3 is beschreven is de toevoeging van één extra woning passend in de regionale afspraken. Aangezien in het plangebied één extra woning wordt toegevoegd, en dus geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, wordt voldaan aan de principes van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie. De provincie heeft dan ook schriftelijk (kenmerk 2014-014832, 26 november 2014) positief gereageerd op het plan en aangegeven dat er geen provinciale belangen aan de orde zijn.

4.2.3 Regionaal Plan 2005 - 2020

De Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vastgelegd tot 2020. Gestreefd wordt naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van de Stadsregio als geheel. De Stadsregio wil zich verder ontwikkelen als een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers. Het Regionaal Plan (alsmede de herijking hiervan: 'Van koers naar keuze: Integrale visie op de gebundelde kracht van stad en land', juni 2011) zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken. Met de inwerkingtreding van de RVG is het beleid uit het regionaal plan hierin overgenomen. Het RVG is het beleidskader waaraan de provincie bestemmingsplannen toetst.

De oorspronkelijke taakstelling voor gemeente Beuningen (vastgelegd in het Regionaal Plan) betrof de bouw van circa 2.000 woningen tot 2020. In het licht van de afnemende bevolkingsgroei en de veranderende economie is deze taakstelling opnieuw vastgesteld. In deze nieuwe taakstelling wordt ingezet op woningbouw uitsluitend voor de eigen bevolking. Door de bouw van circa 800 woningen tot 2020 kan de huishoudenstoename in de gemeente worden opgevangen. Deze herijking is in regionaal verband afgestemd en ook vertaald in de regionale Verstedelijkingsvisie ‘Van Koers naar Keuze’. De toevoeging van één nieuwe woning is passend in deze afspraken.

Het plangebied is gelegen in de 'Zoekzone landschapsversterking', zoals deze langs de Van Heemstraweg is opgenomen. Het Regionaal Plan geeft hierover aan dat in een aantal gebieden het toevoegen van een beperkt aantal woningen mogelijkheden biedt voor een versterking van het landschap. Het landelijk wonen als kwaliteitsimpuls is een belangrijke financiële motor om op gerichte plekken te werken aan functiecombinaties van water, natuur en wonen. Dat kan in de vorm van een financiële bijdrage (groenfonds) of investeringen direct in de groene omgeving zelf (bijvoorbeeld beplanting kavels). Landelijk wonen is het meest kansrijk op goed bereikbare plekken in een aantrekkelijke landschappelijke omgeving. Dit initiatief is gelegen in het oeverwalgebied en langs de Van Heemstraweg. Locatie en initiatief zijn dus bij uitstek passend in dit beleid. Met de realisatie van de extra woning wordt ook fors geïnvesteerd in landschappelijke inrichtingsmaatregelen op het perceel.

Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in het regionale beleid.

4.2.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend binnen de provinciale en regionale beleidskaders.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Strategische visie

In 2008 – 2009 is onderzoek gedaan naar de gewenste toekomst van de gemeente. Uit dit onderzoek is de strategische visie voortgekomen. In overleg met bewoners, ondernemers, ambtenaren en deskundigen heeft de gemeenteraad 6 strategische hoofdlijnen bepaald:

  1. 1. De 4 verschillende kernen en gemeenschappen zijn uitgangspunt;
  2. 2. De gemeente Beuningen wil een compacte, servicegerichte en ondersteunende organisatie zijn;
  3. 3. In de gemeente Beuningen kun je duurzaam wonen en leven;
  4. 4. De gemeente Beuningen is zuinig op het buitengebied;
  5. 5. De economische ontwikkeling van de gemeente Beuningen past binnen het landschappelijke karakter;
  6. 6. De gemeente Beuningen is sterk verbonden met de regio en biedt goede leef- en recreatieruimte.

Een belangrijke troef van de gemeente Beuningen in de regio is het zeer uiteenlopende aanbod aan woningen met een tuin. De gemeente stuurt al meer dan 20 jaar op de kwaliteit van leven die in deze regio zo hoog is. Wonen is dan ook de belangrijkste bijdrage aan de omringende regio. De sferen in de gemeente lopen uiteen van uitgesproken dorps in Winssen en Weurt, via het suburbaan en groeiend Ewijk tot het netwerkgewijze, meer kleinstedelijke klimaat van Beuningen.

De gemeente heeft steeds welwillend een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van de woningvoorraad in de regio. Maar de gemeenschap hecht ook veel waarde aan zorgvuldige inpassing, organische groei en een behoedzame verandering die past bij de gemeenschappen. De vergrijzing en de ontgroening vragen om slimme toekomstbestendige investeringen in voorzieningen, door flexibele oplossingen en clustering van activiteiten. De kracht van de gemeenschap zal in sterke mate afhangen van het vermogen om de inwoners als vrijwilligers en mantelzorgers te betrekken bij het in stand houden van de voorzieningen, die fijnmaziger en kleinschaliger zullen worden.

De klimaatverandering vereist dat de uitstoot van CO2 drastisch wordt teruggebracht en dat de inrichting klimaatbestendig wordt gemaakt. De gemeente wil de kwaliteit van de gemeente en de opgaven rondom duurzaamheid, met name op het gebied van wonen, een centrale rol geven. Dat betekent dat de gemeente meer wil doen dan wettelijk nodig is en haar eigen visie op kwaliteit van leven binnen de gemeente actief bewaakt en uitbouwt.

De gemeente Beuningen is en blijft vooral een woongemeente. Een belangrijke ontwikkeling is het verdwijnen van de scheiding tussen wonen en werken voor steeds meer mensen. De hoeveelheid bedrijven aan huis neemt gestaag toe; mensen werken meer thuis en recreëren meer op en rond hun werk. De provincie voorziet bovendien op termijn een forse afname van de beroepsbevolking; tot 2040 zelfs met meer dan 25%. Grootschalig, industrieel ondernemen past niet meer in de gewenste identiteit van gemeente. Wel worden karakteristieken als (kleinschalig) initiatief, durf en toekomstgerichtheid genoemd.

4.3.2 Structuurvisie

De gemeentebrede Structuurvisie is op 8 mei 2012 vastgesteld. De structuurvisie is een ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter. Het bevat integrale keuzen voor de hoofdlijnen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid voor de komende jaren en wordt ingezet als onderdeel van een ruimtelijke onderbouwing voor bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen en voorbereidingsbesluiten. Kernambitie van de structuurvisie is dat de gemeente groen en dynamisch wil zijn. In essentie is het ruimtelijk beleid er op gericht om ruimte te geven aan dynamiek, waarbij de groene kwaliteiten van het gebied gerespecteerd en deze waar dat kan versterkt worden.

De gemeente Beuningen wil de komende jaren met een actief woonbeleid haar kwaliteiten als woongemeente versterken. De gemeente werkt aan aantrekkelijke woonmilieus en vitale kernen en wijken en zet in op wonen voor verschillende doelgroepen. Een gevarieerd woningaanbod wordt geboden, zodat iedereen (oud en jong) die in Beuningen in de eigen wijk of kern wil (blijven) wonen een passend huis kan vinden, zowel economisch als qua leefstijl en levensfase.

Het plangebied van dit bestemmingsplan is conform de structuurvisie gelegen in het oeverwalgebied (landgoederenzone). De gemeente Beuningen wil het unieke en waardevolle Waaloevergebied duurzaam ontwikkelen en behouden voor de toekomst. Er wordt ingezet op het tegengaan van de verrommeling van het landschap en er wordt geanticipeerd op de groeiende behoefte aan (stedelijk) recreatief uitloopgebied en landelijk wonen. In de gebiedsvisie ‘De oeverwal als Landgoed’ zijn verschillende maatregelen voorgesteld om het groen-blauwe raamwerk in het Waaloevergebied te versterken, zoals de aanleg van wandelpaden en bos. Met de ontwikkeling van nieuwe erven met landgoedkarakter en herontwikkeling van bestaande erven, beiden met kwalitatief hoogstaande architectuur, wordt deze visie haalbaar geacht.

Zoals vermeld in 2.2.1 is het initiatief lange tijd onderdeel geweest van de pilot 'Landgoed Beuningen'. Nu deze ontwikkeling geen doorgang meer vindt, kan de realisatie van de extra woning als los particulier initiatief worden gezien. Door de extra groene inspanning in het kader van de inrichting van het perceel, wordt een impuls gegeven aan de landschappelijke versterking van de omgeving.

4.3.3 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeente Beuningen heeft in 2006 samen met de gemeente Wijchen en Druten een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. De visie zet in op de versterking en ontwikkeling van de verschillende landschapstypen die het landschap in deze gemeenten karakteriseren. Het plangebied is gelegen binnen het gebied 'Waaloeverwallen'. Dit deelgebied is landschappelijk fraai en recreatief zeer aantrekkelijk door de diversiteit, de kleinschaligheid en de groene uitstraling. De diversiteit en kleinschaligheid is terug te vinden in het samenspel van bebouwingslinten, dorpen, weiden en boomgaarden in onregelmatige patronen. Een rijke groene uitstraling is aanwezig in de vorm van rijk beplante erven, boomgaarden, wegbeplantingen, windsingels en opslag rond plassen. De groene zones tussen de dorpen versterken het kleinschalige karakter van de Waaloeverwallen. De onderlinge samenhang en de herkenbaarheid van de overgang tussen landschapstypen vormen aandachtspunten bij het vormgeven van nieuwe ontwikkelingen. Het goed vormgeven van deze overgang tussen het oeverwal- en komgebied is bij nieuwe ontwikkelingen een ontwerpopgave.

Uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen in de Waaloeverwallen is het behouden van de landschappelijke karakteristieken. De belangrijkste doelstellingen voor dit deelgebied zijn:

  • kleinschaligheid behouden en versterken;
  • kleinschalige bebouwing toestaan;
  • groene zones tussen dorpen handhaven;
  • archeologische en cultuurhistorische waarden zichtbaar maken (wielen, kolken, zijkades), en;
  • recreatief netwerk actief ontwikkelen, inclusief Koningstraat.

De ontwikkeling van nieuwe landgoederen, buitenplaatsen en landelijk wonen passen bij het beeld van een veelzijdig en toegankelijk landschap met een functie voor landelijk wonen. Er geldt een 'ja, mits' beleid indien deze ontwikkelingen gericht zijn op de versterking van de kleinschaligheid en de functies van de oeverwallen. De verhouding tussen groen en bebouwing in de linten moet zodanig blijven dat er sprake is van een groen en open lint. Er wordt ingezet op het kleinschalig houden van het patchwork door de aanwezigheid van hagen, bosjes, wegbeplanting en solitaire bomen.

De voorgenomen realisatie van de extra woning draagt bij aan de verwezenlijking van de doelstellingen van deze landschapsvisie. De woning wordt gerealiseerd op het bestaande perceel. Door de aanwezige erfbeplanting wordt deze als één geheel ervaren. Het bestaande patchwork blijft daarmee behouden. Naast de realisatie van de woning wordt bovendien fors geïnvesteerd in een groene inrichting, waardoor het landschappelijke beeld van de oeverwal wordt versterkt.

4.3.4 Woonvisie

De gemeenteraad heeft de woonvisie op 27 september 2011 vastgesteld. De woonvisie vormt een leidraad voor het toekomstige woningbouwprogramma van Beuningen. In de woonvisie is aangegeven voor wie wordt gebouwd, aan welke woonmilieus wordt gedacht en globaal is aangegeven welke plekken voor woningbouw in aanmerking komen. Belangrijke items in de woonvisie zijn:

  • kwaliteit voor kwantiteit;
  • betaalbaarheid van de woningen;
  • duurzaamheid van de woningen;
  • sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving;
  • aantrekkelijkheid van de fysieke woonomgeving;
  • wensen van de woonconsument centraal.

De kracht van de gemeente is het eigen karakter en de vitaliteit van de vier kernen. De bewoners waarderen het groen en dorps wonen nabij de grote stad. De gemeente is van mening dat zij met de schakering van landelijke, dorpse en centrum-dorpse woonmilieus een belangrijke functie in regionaal verband heeft, onder meer in aanvulling op de grootstedelijker milieus. Uitgangspunt voor de aanpak per kern is een gedifferentieerde bevolkingsopbouw die de vitaliteit van de kern of de wijk ten goede komt. Woningbouw sluit aan bij de behoefte per kern. De gemeente vindt het belangrijk dat er de komende jaren in iedere kern gebouwd wordt en dat daarbij sprake is van organische groei. Geen grootschalige uitbreidingen, maar kleinschaliger impulsen, passend bij de bestaande sfeer en identiteit van de kern. Waar mogelijk geeft de gemeente de voorkeur aan een inbreidingslocatie boven een uitbreidingslocatie, maar woonmilieu en doelgroep bepalen mede de keuze. Gemiddeld worden per jaar 80 woningen gerealiseerd, waarbij de nadruk op Beuningen en Ewijk wordt gelegd.

Op 14 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Beuningen uitgangspunten voor particuliere verzoeken vastgesteld. Hierin is opgenomen dat de gemeente jaarlijks meewerkt aan 5 losse verzoeken steeds voor de bouw van één woning.

Het bestemmingsplan is passend binnen het gemeentelijke woonbeleid.

4.3.5 Conclusie

Het initiatief is passend binnen de verschillende gemeentelijke beleidsuitgangspunten .

4.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend binnen de beleidsuitgangspunten van de diverse overheden.

Hoofdstuk 5 Milieu- & Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een bouwvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisatie hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht wanneer deze wijziging tevens een gevoeligere bodemgebruiksvorm inhoudt (bijvoorbeeld van bedrijvigheid naar wonen).

5.1.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is op de locatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (UDM Midden B.V., Verkennend milieukundig bodemonderzoek op het terrein aan de Van Heemstraweg 2a te Beuningen, projectnr. 06.04.0287, 31 oktober 2006 ).

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat slechts in 2 van de 15 mengmonsters van de bodem een lichte verontreiniging is aangetroffen. Het betrof een zeer lichte overschrijding van de streefwaarde voor nikkel. Ook zijn er lichte verontreinigingen aangetroffen met bestrijdingsmiddelen (DDTED). In 4 van de 14 grondwatermonsters zijn overschrijdingen van de streefwaarde voor zink overschreden. De verontreinigingen met zware metalen zijn mogelijk van natuurlijke oorsprong. Omdat het terrein al in het verleden als boomgaard in gebruik is, zijn er in het verleden bestrijdingsmiddelen gebruikt zoals DDT. De resultaten gaven geen aanleiding voor een nader onderzoek.

Afweging

Het stoffenpakket voor zware metalen is aangepast. Op deze nieuwe stoffen is het perceel niet onderzocht. Het perceel is op basis van het historisch gebruik ook niet verdacht voor het voorkomen van zware metalen. Omdat er in 2006 slechts zeer geringe verontreinigingen in de bodem zijn aangetroffen, is het niet aannemelijk dat deze nieuwe stoffen wel aanwezig zouden zijn. De hoeveelheid bestrijdingsmiddelen zal eerder afgenomen zijn dan toegenomen, vanwege het verbod op het gebruik van DDT. DDT breekt van nature verder af. Ook in het grondwater is er nauwelijks sprake van een verontreiniging.

Gelet op het gebruik van het perceel tussen 2006 en nu is het niet aannemelijk dat zich nieuwe verontreinigingen hebben voorgedaan.

Conclusie

Het onderzoek uit 2006 is nog voldoende actueel. Er is geen nieuw verkennend onderzoek noodzakelijk voor de oprichting van één woonhuis.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.2 Geluid

5.2.1 Regelgeving

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Conform artikel 74 lid 2 bevindt zich geen zone langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.

Naast de Wet geluidhinder is in het Bouwbesluit 2012 aangegeven dat de karakteristieke geluidswering van gevels zodanig moet zijn, dat bij nieuwe woningen de binnenwaarde (bij gesloten ramen) voor verblijfsgebieden niet hoger is dan 33 dB.

5.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van het bestemmingsplan is akoestisch onderzoek verricht (Econsultancy, 14073632 versie D1, 2 oktober 2014). Het akoestisch onderzoek heeft als doel het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van de afzonderlijke wegen op de op te richten woning en daarnaast te beoordelen of er voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh).

De te onderzoeken wegen zijn de Van Heemstraweg en de Schoenaker. De Van Heemstraweg is deels binnenstedelijk gelegen en deels buitenstedelijk. De Schoenaker is volledig buitenstedelijk gelegen. De wegen hebben maximaal twee rijstroken. De onderzoekszone bedraagt 200 meter voor wegvakken binnen de bebouwde kom en 250 meter voor wegvakken buiten de bebouwde kom. Binnen de zone dient de hoogst toelaatbare geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de betreffende weg in acht te worden genomen (art. 76 Wgh).

De woning is binnenstedelijk gelegen. Voor een nieuwe woning bedraagt de voorkeurgrenswaarde 48 dB (art. 82 lid 1 Wgh). Indien de geluidsbelasting op de gevel van de geprojecteerde woning uitkomt boven de 48 dB, kan er ontheffing van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting verkregen worden (door burgemeester en wethouders van Beuningen) tot 63 dB (art. 83 lid 2 Wgh).

De berekeningen zijn verricht aan de hand van Standaard reken- en meetvoorschrift, geluid, 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2.60. Ten gevolge van de Van Heemstraweg blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB op de voorgevel en beide zijgevels van de woning wordt overschreden. Op de achtergevel van de woning bedraagt de geluidsbelasting minder dan 48 dB de gevel is zogenaamd geluidsluw). Ten gevolge van de Schoenaker blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting niet wordt overschreden. De maximale geluidsbelasting (Lden) bedraagt 54 dB.

Daar er een overschrijding van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting plaatsvindt, is er een maatregelenstudie verricht. Uit deze studie bleek dat er om verkeerskundige, stedenbouwkundige, landschappelijke en op financiële gronden geen bron- of overdrachtsmaatregelen getroffen kunnen worden. Blijft over het aanvragen van hogere waarden bij het bevoegd gezag. De hogere waarden dienen verleend te zijn voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Indien de hogere waarden zijn verleend, zijn er geen belemmeringen meer voor het aspect wegverkeerslawaai.

5.3 Bedrijven En Milieuzonering

Met dit bestemmingsplan worden geen hindergevende activiteiten mogelijk gemaakt. De (extra) woning kan wel als hindergevoelig worden aangemerkt voor bedrijven in de omgeving. In kader van dit bestemmingsplan is alleen het omliggende fruitbedrijf hierop van toepassing en dan met name de eventueel aanwezige spuitzone. Om dit inzichtelijk te maken dat sprake is van een goed woon- en leefmilieu is onderzoek verricht (De Omgevingsjurist, onderbouwing spuitzone percelen Van Heemstraweg (nabij) no. 2a te Ewijk, 14 april 2015).

Uit het rapport blijkt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening er ter afscheiding een groene haag op de perceelsgrens moet worden geplant die tevens in de winter bladhoudend is, zoals bijvoorbeeld een liguster of beukenhaag. Vertaald naar het bestemmingsplan betekent dit dat er vanaf het agrarische bestemmingsvlak van de agrarische percelen een afstand van tenminste 10 meter moet worden aangehouden tot het bestemmingsvlak ‘Wonen’ of ‘Tuin’. De afstand dient te worden gemeten vanaf de bestemmingsgrens, omdat de bomenteelt in principe in het gehele bestemmingsvlak mag plaatsvinden. In planologisch opzicht betekent dit dat er een bufferzone (groenstrook) van 10 meter moet worden aangebracht. In deze zone mogen geen gevoelige functies plaatsvinden. Geadviseerd wordt om deze zone te bestemmen als ‘Groen’. De hagen dienen te worden aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan. De realisatie en de instandhouding van de groene hagen is belangrijk en wordt via een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan worden afgedwongen.

Door het opnemen van de voorwaardelijke verplichting worden de benodigde maatregelen getroffen en vormt het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Regelgeving

Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken,
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde).
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht (bijvoorbeeld een woongebied met maximaal 1.500 woningen). Ook in gevallen waar op basis van berekeningen aannemelijk is gemaakt dat een ontwikkeling NIBM bijdraagt aan de concentraties hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Voor deze berekeningen wordt de zogenaamde NIBM-tool gehanteerd. Deze rekentool is zodanig opgezet dat slechts op basis van een beperkt aantal invoergegevens een beoordeling kan worden uitgewerkt van een worst-case benadering. Op basis van de toename van het aantal verkeersbewegingen en de toename van het vrachtverkeer wordt middels een uitgevoerde berekening een inschatting gemaakt of de voorgenomen plannen in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van stof in de lucht.

5.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan wordt in het plangebied één extra woning gerealiseerd ten opzichte van de bestaande situatie. Deze ontwikkeling valt onder de regeling 'Nibm'. Onderzoek naar het aspect 'luchtkwaliteit' is derhalve niet noodzakelijk.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.5 Geur

5.5.1 Regelgeving

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

5.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig die hinder kunnen veroorzaken naar de nieuwe woning. Andersom geldt daarmee ook dat de nieuwe woning geen beperking geeft voor omliggende agrarische bedrijven.

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.6 Externe Veiligheid

5.6.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS) van 4 augustus 2004 richtinggevend. In deze circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het beleid zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

5.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Onderstaand is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart ter plaatse van het plangebied. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstr2aEwijk-vadf_0009.jpg"

Uitsnede provinciale risicokaart

De gemeentelijke signaleringskaart toont locaties, risicocontouren en veiligheidsafstanden van zowel stationaire als mobiele risico's van externe veiligheid voor de gemeente Beuningen. Op de kaart zijn tevens huidige woon-, industrie- en buitengebieden binnen de gemeente Beuningen te zien alsmede geprojecteerde en geplande woningbouwprojecten. Zo kan de gemeente Beuningen in één oogopslag zien of sprake is van ongewenste verwevingtendensen tussen externe veiligheidsrisico's en kwetsbare bestemmingen. Een uitsnede van de kaart is onderstaand weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPvHeemstr2aEwijk-vadf_0010.jpg"

Uitsnede gemeentelijke signaleringskaart

Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de zowel de gegevens vanuit de provinciale risicokaart als de gemeentelijke signaleringskaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
De A50 is op circa 1.840 meter van het plangebied gelegen. Over de Van Heemstraweg vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een rijks- of provinciale weg. Het vervoer van gevaarlijke stoffen is dan ook niet van invloed op deze ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
Het plangebied is op circa 1.100 meter van de Waal gelegen. Conform de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, bijlage 3, Basisnet Water, zijn de Waal en het Maas-Waalkanaal zwarte vaarwegen (belangrijke vaarwegen). Voor een dergelijke vaarweg geldt dat de 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour niet verder dan de oever komt. Daarnaast zijn deze vaarwegen op zeer ruime afstand gelegen en vindt geen significante toename van het groepsrisico plaats.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Direct ten westen van het plangebied ligt een aantal (hogedruk) aardgastransportleidingen. Het betreft een tweetal hoofdtransportleidingen. Voor de leidingen gelden de volgende kenmerken:

Naam Druk Diameter 10-6/jr PR contour Invloedsgebied
A-505 66 bar 36 inch Nihil 540 m
A-507 66 bar 42 inch Nihil 540 m

De kortste afstand van de nieuwe woning tot de dichtstbijzijnde hogedrukgasleiding betreft circa 100 meter. De nieuwe woning is daarmee binnen de invloedssfeer van de gasleidingen gelegen. Het plangebied is echter gelegen aan de rand van de kern Beuningen. De realisatie van één woning in het invloedsgebied zal dan ook niet leiden tot een significante toename van het groepsrisico. In geval van een ongeval kan de Van Heemstraweg als vluchtroute worden gebruikt.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.7 Waterhuishouding

5.7.1 Regelgeving

Algemeen

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Waterplan Gelderland 2010 - 2015, Waterhuishoudingsplan Gelderland (WHP3) en Gelders Milieuplan;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010 - 2015, Nota rioleringsbeleid (2005), Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied II (2002-2006), Stroomgebiedsvisie Rivierenland en Strategienota 2006-2009;
  • Gemeente: Waterplan Beuningen en Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017.

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  1. 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  2. 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  3. 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  1. a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  2. b. Schoon inrichten, om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  3. c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een ontheffing van de Keur noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.

Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied.

Uitgangspunten gemeente Beuningen

Waterplan

In het Waterplan Beuningen wordt het gemeentelijk waterbeleid verwoord. In het waterplan worden de ambities op het gebied van water in Beuningen onderverdeeld in 5 categorieën:

  1. 1. Afkoppelen: het afkoppelen van 25 % van het verhard oppervlak van het gemengd stelsel in 2010; 100 % afkoppelen bij uitbreidingsplannen.
  2. 2. Waterkwaliteit: verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit in Beuningen conform de functie toekenning van het oppervlaktewater.
  3. 3. Het toekennen van functies aan het oppervlaktewater: Hierdoor zijn functietypen gedefinieerd die bestaan uit een onderling samenhangend geheel van doelstellingen met betrekking tot waterkwaliteit, waterkwantiteit, natuurwaarden, inrichting en onderhoud. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende functietypen:
  1. a. natuurlijk water
  2. b. belevingswater
  3. c. kijkwater

Het beheer en onderhoud wordt hierop aangepast.

  1. 4. Veiligheid: Bij de aanleg en inrichting van waterlopen wordt bewust rekening gehouden met de kindveiligheid van het water. Dit betekent dat flauwe en/of plasdras zones aangelegd moeten worden om verdrinking te voorkomen.
  2. 5. Waterbeleving: Water meer zichtbaar maken en elementen toevoegen, zodat het water meer beleefd wordt.

Gemeentelijk rioleringsplan 2013 - 2017

De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk RioleringsPlan 2013 - 2017 (GRP) in november 2012 vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd. Samengevat hieruit het volgende:

Wateroverlast

De gemeente streeft ernaar wateroverlast te voorkomen, maar kan dit niet uitsluiten. Dit houdt in dat de gemeente er voor kiest op basis van theoretische benadering, middels rioolberekeningen, water op straat te accepteren voor een minimale periode (de norm is gesteld op 1 keer per 2 jaar). Indien in de praktijk schade ontstaat aan eigendommen, wordt door de gemeente onderzocht of adequate maatregelen te treffen zijn.

Klimaatverandering

De gemeente maakt per typegebied verschillende acceptatieniveaus. Het betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse. De gemeente laat dit een rol spelen bij inrichting van de openbare ruimte.

Van een perceelseigenaar wordt heden ten dage meer verwacht. Het nieuwe uitgangspunt is dat de perceelseigenaar zelf het regenwater moet verwerken. Hierdoor komt er minder regenwater in het riool terecht, hetgeen ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie. Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.

5.7.2 Huidige situatie

Oppervlaktewater
In het plangebied is een B-watergang aanwezig. Op deze watergang is de Keur van het waterschap van toepassing. Hierin is opgenomen dat er aan weerszijden van de watergang een beschermingszone met een breedte van 1,0 m ligt die obstakelvrij gehouden dient te worden. De verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de watergang ligt bij de aanliggende eigenaar.

Verhard oppervlak
Op de perceelsdeel waar de extra woning wordt gerealiseerd is in de huidige situatie sprake van grasland. Hemelwater kan direct in de bodem infiltreren. Nabij de bestaande fruitschuur is sprake van een groot asfaltoppervlak.

5.7.3 Toekomstige situatie

Met de realisatie van één woning zal het extra verharde oppervlak niet meer zijn dan 1.500 m2. De toenema van het verharde oppervlak valt daarmee binnen de vrijstellingsbepaling ten aanzien van de compensatieplicht. Het nemen van watercompenserende maatregelen is daarmee niet noodzakelijk. Wel zal het hemelwater dat op verharde oppervlakten gaat vallen, zoveel als mogelijk op eigen terrein worden afgehandeld.

5.7.4 Conclusie

Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.8 Ecologie

5.8.1 Regelgeving

In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet is gericht op de bescherming van leefgebieden. Deze wet bepaald wat er wel en niet mag in de beschermde natuurgebieden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaats vinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.

De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten. Deze wet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. Op grond van de Flora en faunawet is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen. Ontheffing van deze regels is onder voorwaarde mogelijk. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Met ingang van de Wabo per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet ook “aangehaakt” bij de Wabo-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn.

Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.

5.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

De uiterwaarden gelegen tussen de Dijk en de Waal zijn aangewezen als Natura-2000 gebied. Daarnaast maken de uiterwaarden en enkele gebieden, waaronder het Roodslag en het bosje ten noordwesten van het plangebied, onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Gezien de kleinschaligheid van het initiatief in relatie tot de bestaande situtie zal het bestemmingsplan niet van invloed zijn op de beschermde gebieden.

De bestaande bebouwing op het perceel blijft gehandhaafd, waardoor geen verstoring van beschermde soorten kan plaatsvinden. De nieuwe woning wordt ter plaatse van grasland gerealiseerd. Aanvullend op de aanwezige erfbeplanting worden hagen, hoogstamfruitbomen en overige erfbeplanting aangebracht. De landschappelijke en natuurwaarden van het perceel worden hiermee juist versterkt. Onderzoek naar het aspect flora en fauna is derhalve niet noodzakelijk.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.9 Archeologie & Cultuurhistorie

5.9.1 Regelgeving

Archeologie

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Bij van rijkswege beschermde archeologische terreinen is een vergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

5.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie

De gemeente Beuningen heeft een archeologische beleidsadvieskaart laten vervaardigen (RAAP Archeologisch Adviesbureau, RAAP-rapport 2170, kaartbijlage 3). Deze is samen met de beleidsnota archeologie vastgesteld door de gemeenteraad op 9 november 2010. Het grondgebied van de gemeente Beuningen is op de beleidsadvieskaart ingedeeld in beleidszones. Volgens deze kaart heeft de locatie een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bodemingrepen in het buitengebied op terreinen met een hoge verwachtingswaarde dieper dan 30 cm en meer dan 120 m2 moeten worden voorafgegaan door een bureauonderzoek en een archeologisch karterend booronderzoek. Eventuele waarden worden bij voorkeur in situ bewaard.

De extra woning op de locatie wordt archeologisch vriendelijk gerealiseerd. Het maaiveld ter plaatse van de woning wordt (beperkt) opgehoogd, niet onderkelderd en de fundering is op palen. Een palenplan zal uiterlijk bij de aanvraag omgevingsvergunning worden voorgelegd aan de (regio)archeoloog. Voor een blijvende borging van het aspect 'archeologie' wordt in het bestemmingsplan, gelijk aan het bestemmingsplan 'Buitengebied', de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' opgenomen. In het bestemmingsplan zijn maximale hoogten voor de bebouwing opgenomen.

Cultuurhistorie

Op de gemeentelijke Cultuurhistorische waardenkaart is de locatie aangeduid als 'oud cultuurland (Vroege Middeleeuwen)'. De Van Heemstraweg heeft de aanduiding 'weg of pad (situatie 1832)' en 'stoomtram'. Ten oosten van de locatie, ter plaatse van de bestaande watergang, is de begrenzing van de dorpspolder gelegen.

Uit bovenstaande blijkt dat ter plaatse van de locatie geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. De ruimtelijke opzet gaat uit van de realisatie van één vrijstaande woning op het bestaande erf en met een vrije setting (organische groei). Het plan is dan ook passend binnen het cultuurhistorisch occupatiepatroon van deze omgeving.

5.9.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.10 Leidingen

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen. Zoals blijkt uit is er ten westen van de locatie wel een gasleiding gelegen. De beheerszone van deze leiding valt buiten het plangebied. Hiervoor hoeft derhalve ook geen dubbelbestemming opgenomen te worden in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Alle kosten die gemaakt moeten worden met het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.

6.2 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het plan besproken met de provincie Gelderland. De provincie heeft schriftelijk (kenmerk 2014-014832, 26 november 2014) positief gereageerd op het plan en aangegeven dat er geen provinciale belangen aan de orde zijn. Ook het waterschap heeft een positieve vooroverlegreactie afgegeven (Kenmerk 201417872/298237, 10 december 2014). De gemaakte opmerkingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

6.3 Zienswijzen

Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, is het ontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode is 1 zienswijze ingediend. Deze is van een gemeentelijke reactie voorzien, zoals weergegeven in de zienswijzennota. De zienswijze heeft niet geleid tot een (inhoudelijke) aanpassing van het plan.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Onderbouwing Spuitzone

Bijlage 3 Onderbouwing spuitzone

Bijlage 4 Zienswijzennota

Bijlage 4 Zienswijzennota