Plagweg 20 en IJsselstraat 6 Empe
Bestemmingsplan - Gemeente Brummen
Vastgesteld op 02-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan
het bestemmingsplan Bestemmingsplan 'Plagweg 20' en 'IJsselstraat 6' Empe van de gemeente Brummen;
1.2 bestemmingsplan
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0213.BG700069-VA01 met bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aan huis verbonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.5 aan huis verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, daaronder niet begrepen prostitutie of een seksinrichting, in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.6 aardwetenschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen, zoals steilranden en bodemtypen;
1.7 Aaneengesloten woning(en)
woning, waarvan het hoofdgebouw is verbonden met het hoofdgebouw van één andere gelijksoortige en gelijkvormige woning (niet zijnde een tussenwoning) en éénzelfde dakconstructie delen;
1.8 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
1.9 agrarisch bedrijf
een bedrijf met agrarische doeleinden;
1.10 agrarisch bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van de agrarische activiteiten;
1.11 agrarische bedrijfswoning
een woning bedoeld voor één huishouden, wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;
1.12 agrarische doeleinden
doeleinden die gericht zijn op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren, tenzij anders is bepaald in deze regels;
1.13 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
1.14 bed and breakfast
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt;
1.15 bestaand
bij bouwwerken: bestaande legale bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig waren of krachtens een verleende bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen worden of mogen worden gebouwd;
bij gebruik: bestaand gebruik dat bestond op het tijdstip ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijgebouw
een met het hoofdgebouw verbonden (wel of niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw dat door de vorm en gebruik onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw;
1.18 boerderijkamer
een (deel van) een gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in kamers en dat, al dan niet in combinatie met een dagverblijf, beschikbaar is en waar keuken en sanitair zijn ondergebracht;
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk, landschapselement of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk, landschapselement of dat gebied heeft gemaakt;
1.23 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 diepploegen
het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik;
1.25 ecologische waarden
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de aanwezigheid en samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 20001;
- 1. Voor een beschrijving van de kernkwaliteiten EHS en instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000 wordt verwezen naar de toelichting.
1.26 evenement
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht, in tijdelijke onderkomens en bestaande bebouwing en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve, of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten en festivals;
1.27 extensief recreatief en educatief medegebruik
die vormen van recreatie en educatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, (water)fietsen en kanoën;
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk (2 of meer) met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 gebruiksgerichte paardenhouderij
een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone, waaronder inbegrepen een manege;
1.30 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten, waarbij de productie geheel of nagenoeg geheel (minstens 50%) afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond (als productiemiddel) waar het bedrijf over kan beschikken;
1.31 hobbymatig houden van dieren
het uit liefhebberij/vrijetijdsbesteding houden van dieren waarbij de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan € 3.000 standaardopbrengst (SO);
1.32 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.33 huishouden
zelfstandige bewoning door een persoon, een gezin of een andere, minder traditionele woonvorm, waarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning, van continuïteit in de samenstelling van de groep en van een zekere mate van onderlinge verbondenheid;
1.34 intensieve veehouderij
een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf of een deel daarvan dat gebruikt wordt voor het houden van vee, pluimvee, nertsen, konijnen, vissen en wormen waarbij dit houden geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in bebouwing. Het biologisch houden van dieren en het houden van melkrundvee, schapen en paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;
1.35 kantine
een drink- (geen alcoholische dranken) en eetgelegenheid voor derden, waaronder begrepen toiletten, keuken, opslag en terras, die ondergeschikt is aan en uitsluitend ten dienste staat van de activiteiten bij de paardenhouderij;
1.36 kas
een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal ten behoeve van het kweken van vruchten, bloemen en/of planten, zoals tevens een schuurkas en een permanente boog-/ tunnelkas;
1.37 kernkwaliteiten
de belangrijkste landschappelijke en ecologische kenmerken van de onderscheiden delen van het beschermde gebied. Het behoud van de identiteit van de onderscheiden delen is alleen mogelijk als deze kernkwaliteiten niet worden aangetast;
1.38 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van levende en niet-levende natuur;
1.39 luifel
een (horizontaal) dak, dat aan de buitenzijde van een gebouw is bevestigd, terwijl de daartegenoverliggende zijde vrijdragend is. Wanneeer een luifel wordt ondersteund door één of meerdere kolommen is er sprake van een overkapping.
1.40 longeercirkel
niet overdekte ruimte in de vorm van een cirkel, waarin een paard onder begeleiding specifieke training kan worden gegeven;
1.41 manege
een vorm van gebruiksgerichte paardenhouderij, waarbij het doel is het geven van gelegenheid om met betrekking tot het berijden van paarden instructie en les te geven aan derden en het daaruit genereren van inkomsten;
1.42 natuur
alle levende organismen, hun habitats, de ecosystemen waarvan zij deel uitmaken en de daarmee verbonden uit zichzelf functionerende ecologische processen. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000;
1.43 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de aanwezigheid en de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur, zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000;
1.44 nevenactiviteit
activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de hoofdactiviteiten binnen de bestemming;
1.45 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.46 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.47 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt, zonder dan wel met ten hoogste één wand omsloten is;
1.48 paardenbak
een terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;
1.49 paardenhouderij
een gebruiksgerichte of productiegerichte paardenhouderij of een combinatie van beiden;
1.50 paddock
een omheinde, niet overdekte ruimte waar een of meerdere paarden ter ontspanning en naar eigen inzicht vrij kunnen bewegen;
1.51 peil
de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte bouwterrein, met een maximum van 7,5 meter boven NAP (Normaal Amsterdams Peil);
1.52 productiegerichte paardenhouderij
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;
1.53 Plankaart 1, 2 of 3
Plankaarten die onderdeel uitmaken van het moederplan 'Bestemmingsplan Buitengebied 2008' van de gemeente Brummen.
1.54 seksinrichting
een voor publiek toegankelijk, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoning van erotische-pornografische aard plaatsvindt. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.55 (sleuf)silo
een bouwwerk - geen mestopslagplaats zijnde - voor het opslaan van agrarische producten;
1.56 Standaardbedrijfsopbrengst (SO)
de gestandaardiseerde opbrengst per ha of per dier die met het gewas of de diercategorie gemiddeld op jaarbasis wordt behaald volgens de Landbouwtelling van het Centraal Bureau voor de Statistiek;
1.57 stapmolen
niet overdekte ruimte in de vorm van een cirkel, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen door middel van aansturing via een computergestuurd bedieningskast;
1.58 teeltondersteunende voorzieningen
bouwwerken, niet zijnde kassen, die door grondgebonden agrarische bedrijven toegepast worden om de teelt van fruit, bomen, groente of potplanten te bevorderen en te beschermen; hieronder wordt mede begrepen afdekfolies;
1.59 theeschenkerij
een kleinschalige horecafunctie ondergeschikt aan de hoofdactiviteit, waarbij geen alcohol wordt geschonken;
1.60 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
1.61 waterkwaliteit
de chemische kwaliteit zowel als de ecologische kwaliteit van de oppervlaktewateren en van het grondwater;
1.62 waterstaatkundige voorzieningen
voorzieningen, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, bruggen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers;
1.63 woning
een complex van ruimten (exlusief bijgebouwen), uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten, c.q. gerekend:
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte maaiveld ter plaatse van het bouwwerk;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden wolfseinden en dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel . Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden verhoogde raam- en entreepartijen eveneens buiten beschouwing gelaten, mits de gezamenlijke breedte van raam- en/of entreepartijen niet meer bedraagt dan 30% van de breedte van de gevel van de woning waar de raam- en/of entreepartijen zich bevinden.
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, luifels, gevelversieringen, standleidingen voor hemelwater, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, liftschachten, gevel- of kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Agrarisch met waarden - Landschap” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische doeleinden, agrarische bouwpercelen met bijbehorende erven alsmede het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden;
- 1. Intensieve veehouderij ter plaatse van de functieaanduiding 'intensieve veehouderij;
- 2. het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf;
- 3. het op hobbymatige basis houden van dieren;
- 4. detailhandel in eigen voortgebrachte producten en streekgeproduceerde producten;
- 5. extensief recreatief medegebruik, voor zover de onder a genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast;
3.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met daaraan ondergeschikt:
- a. erven voor onder andere tuinen en parkeervoorzieningen;
- b. het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en of bedrijf, met dien verstande dat maximaal 50 m2 van de oppervlakte van de bestaande bebouwing mag worden gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf. Voor een aan huis gebonden bedrijf geldt dat deze uitsluitend is toegestaan indien deze voorkomt in categorie 1 en 2 van de Lijst van aan-huis-gebonden zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de regels;
- c. het op hobbymatige basis houden van dieren.
4.2 Bouwregels
Op gronden met deze bestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan.
Daarbij geldt het volgende:
- a. woningen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd, waarbij geldt dat:
- 1. het aantal woningen bedraagt maximaal 1 per bouwvlak, tenzij anders is aangegeven plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
- 2. ter plaatse van de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend aaneengesloten woning(en) toegestaan;
- 3. de maximale goot en bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3 meter en 9 meter, waarbij de goothoogte aan één zijde van een woning kan worden doorbroken tot een hoogte van maximaal 6 meter over een lengte van maximaal 20% van het hoofdgebouw ten
behoeve van entreepartijen; - 4. In afwijking van het onder 4.2 lid a sub 3 bepaalde mag ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding ‘afwijkende goothoogte’ de goothoogte aan één zijde van de woning maximaal 5 meter bedragen;
- 5. voor woningen geldt dat deze maximaal een oppervlakte van 150 m² mogen bedragen;
- 6. indien de bestaande oppervlakte van de woning meer dan 150 m² bedraagt, geldt deze oppervlakte als maximum bij herbouw. Ingeval de bestaande oppervlakte minder bedraagt dan 150 m² dan geldt dat de bestaande oppervlakte met maximaal 25% mag worden vergroot tot een maximum van 150 m²;
- 7. in afwijking van het onder 4.2 lid a sub 5 geldt voor woningen ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding ‘afwijkende goothoogte' een maximale opprvlakte per woning van 200 m2 mag, inclusief een inpandige berging van 50 m2;
- 8. ter plaatse van de bouwaanduiding 'nokrichting' een nokrichting die oost-west is georiënteerd;
- 9. de oppervlakte van de bij woningen behorende bijgebouwen mag per woning gezamenlijk maximaal 75 m² bedragen;
- 10. Voor bijgebouwen de maximale goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan respectievelijk 3 meter en 6 meter.
- 11. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt het volgende:
- a. de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal de in onderstaande tabel opgenomen bouwhoogte:
andere bouwwerken | hoogte (in meters) |
zwambaden | 0,6 |
overkappingen | 3 |
verlichtings- en vlaggenmasten | 8 |
- 1. per woning is maximaal één zwembad toegestaan met een maximale oppervlakte van 75 m2;
- 2. per woning mag de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen maximaal 30 m2 bedragen;
- 3. bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het bestemmingsvlak mag maximaal 2 m bedragen met uitzondering van schuttingen en andere terreinafscheidingen, die gelegen zijn voor de voorgevel of in het verlengde daarvan, waarvoor een maximale bouwhoogte geldt van 1 meter.
- b. Voor de kapschuur geldt het volgende:
- 1. een nieuwe kapschuur wordt uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuwe kapschuur' gebouwd.
4.3 Afwijken van de gebruiksregels
Bij omgevingsvergunning kan het oprichten van een paardenbak worden toegestaan, hierbij gelden de volgende regels:
- a. per woning is maximaal 1 paardenbak toegestaan;
- b. de maximale afmetingen van de paardenbak bedragen 20 m bij 60 m;
- c. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
- d. de afstand van de paardenbak tot woningen van derden of andere gebouwen van derden bedraagt ten minste 50 meter;
- e. de initiatiefnemer dient een door het college goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van lichtmasten en omheiningen en springhindernissen ten behoeve van de paardenbak toegestaan, met dien verstande dat:
- de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 8 m bedraagt;
- de bouwhoogte van een omheining langs de paardenbak en springhindernissen in de paardenbak maximaal 1,5 meter bedraagt.
4.4 Algemene gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie Waardevol
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie waardevol' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.
Voorrangsbepaling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de dubbelbestemming ‘’Waarde - Archeologie waardevol" voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
5.2.1
De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
5.2.2
Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 5.2.1 genoegzaam blijkt dat:
- a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of zullen worden geschaad;
- b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
5.2.3
In de situatie als bedoeld in artikel 5.2.2, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.4
Het bepaalde in 5.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
- a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
- c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
5.2.5
Indien het bepaalde in artikel 5.2.3, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
5.2.6
Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 5.2.2, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 5.2.3, is het bepaalde in artikel 5.2.4, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 5.2.2, 5.2.3 en 5.2.5 is van overeenkomstige toepassing.
5.2.7
Het bepaalde in 5.2.1 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
In een situatie als bedoeld onder a kunnen burgemeester en wethouders voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 5.2.3.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1
Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 5.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo, van bevoegd gezag (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
- a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
- b. het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
- c. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
- d. verlagen of verhogen van het waterpeil;
- e. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- f. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
- h. het frezen en scheuren van grasland.
5.3.2
Het in lid 5.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:
- a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 5.2 van toepassing is;
- b. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- c. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
- d. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
- e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
- f. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.3.3
De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
5.3.4
Bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 5.3.3 genoegzaam blijkt dat:
- a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden voorschriften.
5.3.5
In de situatie als bedoeld in artikel 5.3.4, onderdeel b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
- c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3.6
Indien het bepaalde in artikel 5.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
5.3.7
Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 5.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 5.3.5, is het bepaalde in artikel 5.3.2 niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 5.3.4, 5.3.5 en 5.3.6 is van overeenkomstige toepassing.
5.3.8
Het bepaalde in 5.3.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
In een situatie als bedoeld onder a kunnen burgemeester en wethouders voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 5.3.5.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
5.4.1
Bevoegd gezag is bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie waardevol' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in instandhouding en bescherming van archeologische waarden voorziet.
5.4.2
Bij een besluit als bedoeld in artikel 5.4.1 geeft gevoegd gezag de grenzen aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.
Artikel 6 Waarde - Archeologie Laag
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waarde - Archeologie laag” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
8.4.1
Bevoegd gezag is bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie laag' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in instandhouding en bescherming van archeologische waarden voorziet.
6.4.2
Bij een besluit als bedoeld in artikel 6.4.1 geeft bevoegd gezag de grenzen aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
8.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De planregels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de parkeervoorzieningen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
- a. het opslaan van materialen en goederen in de open lucht buiten het agrarisch bouwperceel met uitzondering van kuilvoerplaten die, uitsluitend in het op plankaart 3 aangegeven “Agrarisch gebied”, aansluitend op het bouwperceel mogen worden opgericht;
- b. Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gebouwen voor de exploitatie van een seksinrichting.
- c. Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet conform artikel 4.1. onder a wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de gemeentelijke parkeernota en de normering van het CROW.
9.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
9.3 Voorwaardelijke verplichtingen
Artikel 10 Overige Regels
- 1. Werken en werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - beslotenheid/houtopstanden' de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- Vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadigingen ten gevolge kunnen hebben;
- b. Het verbod geldt niet in de gevallen die in lid 2 zijn vermeld;
- c. De vergunning wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in lid 3.
- 2. Uitzonderingen vergunningsplicht
Het in lid 1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
- a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, (agrarisch) gebruik en onderhoud binnen en buiten het (agrarisch) bouwperceel;
- b. werken en werkzaamheden in het kader van natuur- en bosbeheer;
- c. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- d. het aanleggen van erfverhardingen voor ontsluitende wegen en paden naar agrarische bouwpercelen, woonpercelen, recreatieterreinen en bedrijfsterreinen van niet-agrarische bedrijven of ter ontsluiting van agrarische gronden, met een maximale breedte van 3 m;
- e. andere werken die in overeenstemming zijn met het landschapsbeleidsplan (2008) en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000;
- f. het normale beheer en/of onderzoek op of in de gronden met de archeologische dubbelbestemming 'Archeologie waardevol', Archeologie zeer hoog' en Archeologie middelmatig, zoals aangeduid op de verbeelding.
- 3. Afwegingscriteria
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover:
- a. de aanvrager de noodzaak van het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden aantoont op basis van een onderzoek door een terzake deskundige partij waarbij tevens de mogelijke significante (nadelige) gevolgen voor de cultuurhistorische – en/of archeologische aardwetenschappelijke, landschappelijke, ecologische waarden en de waterhuishoudkundige kwaliteiten in beeld zijn gebracht;
- b. de werken en/of werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;
- c. geen significante aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van de gronden;
- d. geen significante aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en –kwantiteit;
- e. geen significante aantasting plaatsvindt van de natuur-, landschappelijke -, ecologische -, cultuurhistorische – en/of archeologische waarden van de gronden;
- f. de kernkwaliteiten van het landschap in Agrarisch gebied - Waardevol landschap worden behouden en versterkt;
- g. daarmee de ecologische kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS niet significant worden aangetast;
- h. op grond van objectieve gegevens wordt uitgesloten dat de uitvoering van het plan significante gevolgen heeft de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De aanlegvergunning wordt ook verleend indien op basis van een passende beoordeling zekerheid is verkregen dat het initiatief geen schadelijke gevolgen heeft voor instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
- 4. In te winnen adviezen
Burgemeester en wethouders kunnen de vereiste vergunningen verlenen voor de werken en werkzaamheden:
- a. in de zone “Grondwaterbeschermingsgebied” na het inwinnen van een bindend advies door de initiatiefnemer/aanvrager bij de Dienst Milieu en Water van de provincie Gelderland en het waterwinbedrijf;
- b. in de zone “Hydrologische bufferzone” na het inwinnen van een bindend advies door de initiatiefnemer/aanvrager bij het Waterschap Vallei en Veluwe;
- c. in een Natura 2000-gebied na het inwinnen van een advies door de initiatiefnemer/aanvrager bij een terzake deskundig adviesbureau.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bbepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.3 Persoongebonden overgangsrecht
- a. Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Bestemmingsplan 'Plagweg 20' en 'IJsselstraat 6' Empe van de gemeente Brummen.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ...............
De griffier, De voorzitter,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Dit bestemmingsplan ziet toe op een functiewijziging voor de percelen gelegen aan Plagweg 20 en de IJsselstraat 6 in Empe.
1.1.1 Plagweg 20
Initiatiefnemer A heeft aan de Plagweg 20 te Empe een agrarisch erf met een bedrijfswoning en meerdere voormalig agrarische gebouwen. De agrarische activiteiten zijn naar een andere locatie verhuisd, waardoor aan de Plagweg 20 geen agrarische activiteiten meer plaatsvinden. De aanwezige agrarische bebouwing wordt gesloopt. Door middel van het voorliggende bestemmingsplan wordt de agrarische bestemming van het perceel omgezet naar de woonbestemming, waarbij de bestaande bedrijfswoning wordt bestemd als burgerwoning. In het kader van rood voor rood wordt bovendien een nieuwe woning gerealiseerd.
1.1.2 IJsselstraat 6
Initiatiefnemer B aan de IJsselstraat 6 te Empe is voornemens een functieverandering te realiseren op hun erf. De agrarische activiteiten op dit erf zijn ook beëindigd. De aanwezige agrarische bebouwing wordt gesloopt. Door middel van het voorliggende bestemmingsplan wordt de agrarische bestemming van het perceel omgezet naar de woonbestemming, waarbij de bestaande bedrijfswoning wordt bestemd als burgerwoning. Daarnaast worden in het kader van rood voor rood twee nieuwe woningen gerealiseerd. Om voor deze twee extra woningen in aanmerking te komen wordt 500 m2 aan slooprechten van de Plagweg 20 verplaatst naar de IJsselstraat 6.
1.2 Ligging Plangebied
1.2.1 Plagweg 20
De Plagweg 20 ligt in de plaats Empe, in het buitengebied van de gemeente Brummen. De planlocatie ligt ten westen van de stad Zutphen. Zie hiervoor het linker plaatje van afbeelding 1. Het plangebied betreft het voormalige agrarisch erf. Deze is in het rechter plaatje afgebeeld. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Afbeelding 1: luchtfoto's planlocatie Plagweg 20 te Empe
1.2.2 IJsselstraat 6
De IJsselstraat 6 te Empe ligt tevens in het buitengebied van de gemeente Brummen, ten noordwesten van de stad Zutphen. Zie hiervoor het linker plaatje van afbeelding 2. Het plangebied betreft het voormalige agrarisch erf. Deze is in het rechter plaatje afgebeeld. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Afbeelding 2: luchtfoto's IJsselstraat 6 te Empe
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Op beide planlocaties is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' van de gemeente Brummen vigerend. De planlocaties hebben beide de enkelbestemming 'Agrarisch met landschapswaarden'.
In afbeelding 3 is een uitsnede van de verbeelding van de Plagweg 20 weergegeven. Hierop is te zien dat de locatie de beschikking heeft over een bouwvlak en twee gebiedsaanduidingen.
Afbeelding 3: uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan Plagweg 20
In afbeelding 4 is een uitsnede van de verbeelding van de IJsselstraat 6 weergegeven. Hierop is te zien dat de locatie de beschikking heeft over een bouwvlak en verschillende gebiedsaanduidingen. Ten zuiden van de, over het perceel lopende rode lijn, is tevens de gebiedsaanduiding 'Landgoederenzone (EHS-natuur)' opgenomen. Een klein deel van het perceel aan de oostzijde heeft tevens de gebiedsaanduiding ''Landgoederenzone (EHS-verweving)'.
Afbeelding 4: uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan IJsselstraat 6
Voor beide plangebieden zijn ook de paraplubestemmingsplannen Archeologie en parkeren van toepassing.
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie voor beide locaties weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving aan bod. Het laatste hoofdstuk gaat in op maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Plagweg 20
Aan de Plagweg 20 in Empe staat het voormalig agrarisch bedrijf van initiatiefnemer A. De bedrijfsactiviteiten op deze locatie zijn gestaakt omdat de zoon van initiatiefnemer A elders binnen de gemeente in maatschap verder is gegaan met de boerderij. De landbouwgronden aan de Plagweg worden nog wel door hem gebruikt.
Het erf ligt op enige afstand van de Plagweg en heeft zich niet op een traditionele wijze ontwikkeld door de historische eigendomssituatie. Achter de boerderij was de grond niet van initiatiefnemer A.
De boerderij staat centraal op het erf met de ontsluiting dicht op de achtergevel van de boerderij. De boerderij heeft twee wooneenheden, het achterhuis wordt ook bewoond. Zie onderstaande afbeelding voor de huidige opzet van het erf.
Afbeelding 5: huidige erfinrichting Plagweg 20 te Empe
De met rode kaders aangegeven gebouwen zijn de gebouwen die gesloopt gaan worden. De totale oppervlakte van de te slopen gebouwen komt neer op1.287 m2. In de navolgende tabel is het overzicht gegeven van de oppervlakte aan te slopen gebouwen.
Tabel 2.1 Overzicht te slopen bebouwing Plagweg 20
Gebouw | oppervlakte in m2 |
Varkensstal | 220 |
Varkensstal / bijgebouw woning | 117 |
Schuur | 30 |
Schuur | 100 |
Koeienstal | 320 |
Stierenstal / berging | 260 |
Werktuigenberging met werkplaats | 240 |
Totaal te slopen | 1.287 |
2.1.2 IJsselstraat 6
Aan de IJsselstraat 6 ligt het agrarische erf van initiatiefnemer B. Voor generaties lang is aan de IJsselstraat 6 een melkveebedrijf geëxploiteerd. De huidige generatie nadert de pensioengerechtigde leeftijd en is het bedrijf aan het afbouwen. Er is geen bedrijfsopvolging. Het laatste vee is weg en er zijn enkel nog wat akkerbouwactiviteiten. Ook deze worden beëindigd. De benodigde investeringen om het bedrijf een nieuwe impuls te geven zijn te hoog, daarnaast ontbreekt de bedrijfsopvolging en zijn de perspectieven voor de verkoop van het agrarisch bedrijf laag. Een functieverandering naar 'wonen' is hiermee de beste oplossing. Zie onderstaande afbeelding voor de huidige erfinrichting.
Afbeelding 6: huidige erfrichting IJsselstraat 6 te Empe
De met rode kaders aangegeven gebouwen zijn de gebouwen die gesloopt gaan worden. In totaal betreft het 1.480 m2 aan sloopmeters op de locatie. Zie hiervoor de onderstaande opsomming.
Tabel 2.2 Overzicht te slopen bebouwing IJsselstraat 6
Gebouw | Afmeting | oppervlakte in m2 (afgerond) |
Mixerputten, 2 stuks | 2,7 x 1,5 | 8 |
Nieuwste ligboxenstal | 27,1 x 31,2 | 577 |
Oudste ligboxenstal | 27,1 x 15,85 | 429 |
Berging | 20,1 x 14,1 | 283 |
Varkensstal | 17,9 x 10,2 | 183 |
Totaal te slopen | 1.480 |
2.2 Uitruil Sloopmeters
Om de plannen op beide erven mogelijk te maken is er tussen beide initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over het verevenen van sloopmeters. De overeenkomst tot verevenen van sloopmeters is tevens vastgelegd in de door partijen gesloten anterieure overeenkomst. Hiermee is sloop op de beide locaties en samenhang in de planvorming gewaarborgd.
Er wordt in totaal 500 m2 aan sloopmeters verevend tussen beide partijen waarbij de sloopmeters fictief verplaatst worden van de Plagweg naar de IJsselstraat. Hierdoor wordt er in totaal voldoende gesloopt om beide initiatieven mogelijk te maken aangezien met het opruimen van de landschapsontsierende bebouwing op de beide erven voldoende ruimtelijke kwaliteitswinst wordt behaald.
2.3 Toekomstige Situatie
2.3.1 Plagweg 20
In de toekomstige situatie worden de meeste agrarische gebouwen gesloopt. Deze zijn aangegeven met rode kaders in paragraaf 2.1. De gebouwen met een blauw kader blijven staan. Het gaat om de bedrijfswoning en een bijgebouw bij de voormalige bedrijfswoning. De omliggende gronden blijven in gebruik als agrarische gronden. Ter hoogte van de gebouwen aan de zuidzijde wordt in het kader van rood voor rood een nieuwe woning gerealiseerd. Deze woning heeft een enkelvoudig hoofdvolume met een fors gesloten zadeldak. Er wordt gebruik gemaakt van natuurlijke materialen en gedempte kleuren. Een eigentijdse invulling van de traditionele hoofdvorm is mogelijk. Het bijgebouw staat ook aan het erf en maakt onderdeel uit van het concept.
Ten behoeve van de ontsluiting en opzet van het erf met de nieuwe bouwkavel heeft het Gelders genootschap een advies uitgebracht. Het Gelders genootschap heeft in haar advies de stedenbouwkundige en landschappelijke analyse uitgevoerd en de uitgangspunten en randvoorwaarden uitgewerkt voor de inpassen en uitwerking van het plan. De kern van het advies is dat de huidige boerderij de hoofdwoning op het erf is en moet blijven. De nieuwe woning dient een schuurachtige uitstraling te krijgen en een locatie aan het oorspronkelijke erf. Hierdoor wordt aangesloten bij de kenmerken van het bestaande erf. Het onderscheid tussen ‘voor’ en ‘achter’ wordt verbeterd door de sloop van de schuren en kuilplaten en uitbreiding van de hoogstamboomgaard en de informele beplanting rondom de nieuwe woning. Het ontginningslandschap wordt versterkt door het de knotwilgen op de noordelijke kavelgrens.
Het volledige advies is terug te vinden in de Bijlage 1.
Door Stichting Landschapsbeheer Gelderland is een inrichtingsplan opgesteld. Het beplantingsplan borduurt voort op het advies van het Gelders Genootschap. Met het beplantingsplan wordt bewerkstelligd dat er een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van het landschap. Het beplantingsplan is als Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd. De kaart behorende bij het beplantingsplan is in de navolgende afbeelding weergegeven.
Afbeelding 7: schets landschappelijke versterking
In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee de aanleg en instandhouding van de landschappelijk inpassing conform het inrichtingsplan is gewaarborgd.
Beeldkwaliteit
De rood voor rood woning wordt gebouwd in de vorm van een schuurwoning. Door Architektenburo Ehrenhard is, in overleg met de rayonarchitect van het Gelders Genootschap, een schetsontwerp gemaakt. De woning krijgt een landelijke uitstraling dat passend is op een voormalige agrarische erf. Het schetsontwerp is als Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.
De nieuwe invulling van het perceel, in combinatie met het schetsontwerp van de schuurwoning, geven een duidelijk eindbeeld van de gewenste ontwikkeling.
De sloop van de agrarische bebouwing, in combinatie met de zorgvuldige landschappelijke inpassing en het ontwerp van de schuurwoning, zorgt ervoor dat voor het perceel aan de Plagweg 20 een belangrijke ruimtelijke kwaliteitswinst wordt behaald.
2.3.2 IJsselstraat 6
De gewenste situatie aan de IJsselstraat 6 betreft het slopen van landschapsontsierende bebouwing en het realiseren van twee nieuwe vrijstaande schuurwoningen met inpandige berging. De totale bebouwde oppervlakte neemt op het nieuw ingerichte erf fors af. Door architectenbureau The Citadel Company is een erfinrichtingsplan opgesteld. Dit ontwerp ziet toe op de inrichting van het erf en de landschappelijke inpassing. De navolgende afbeelding geeft het resultaat weer van de toekomstige inrichting van het perceel.
Afbeelding 8: gewenste situatie IJsselstraat 6
Het complete erfinrichtingsplan met de toelichting op het plan en de bijpassende landschappelijke inrichting is als Bijlage 4 opgenomen. Aanvullend op de erfinrichting is een beplantingsplan opgesteld door Ontwerpbureau Luijendijk. Het beplantingsplan borduurt voort op het erfinrichtingsplan van Architectenbureau The Citadel Company. Het beplantingsplan is opgenomen als Bijlage 5 bij de toelichting. Door middel van de plannen is de situering van een tweetal nieuwe schuurwoningen en een nadere inrichting van het erf vastgelegd. Deze beeldkwaliteitskenmerken leggen de randvoorwaarden vast, waarbinnen de woningen moeten worden ontworpen om te voldoen aan redelijke eisen van welstand. Een nadere beschrijving van de beeldkwaiteitseisen is weergegeven onder het kopje 'Beeldkwaliteit'.
In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee de aanleg en instandhouding van de landschappelijk inpassing conform het plan van Architectenbureau The Citadel Company is gewaarborgd alsmede een voorwaardelijke verplichting om te voldoen aan de beeldkwaliteit.
Door het Gelders genootschap is in het traject van de functieverandering mee gedacht over de inpassing en de uitstraling van de twee woningen. Uitgangspunt was om te komen tot een concept dat beter leest als ‘een erfgedachte’. Dit advies is bijgevoegd als Bijlage 6.
Beeldkwaliteit
Door Craeft Advies zijn de verschillende uitgangspunten en randvoorwaarden samengevoegd is het rapport 'Beeldkwaliteitskenmerken' voor de ontwikkeling van Erve Groothuis. Dit rapport is als Bijlage 7 aan deze toelichting toegevoegd. Een samenvatting van de beeldkwaliteitskenmerken is onderstaand weergegeven.
Situering
De woningen moet worden gesitueerd zoals uitgewerkt is in het inpassingsplan van The Citadel Company. Met name de ‘schuin’ geplaatste, meest zuidelijk gelegen woning, is zorgvuldig in deze draaiing geplaatst. Ook de overige erfstructuur is zorgvuldig omschreven, waarbij het Gelders Genootschap reeds enkele randvoorwaarden heeft meegegeven.
Voor de realisatiefase zijn hier de volgende dringende voorschriften uit te herleiden:
- 1. De tuinen van de woningen moeten beperkte haagelementen hebben om het open landschap te benadrukken. Dit betekent dat schuttingen en losse bouwwerken tussen de woningen niet zijn toegestaan en zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. De hagen mogen een maximale hoogte van 1,50m boven maaiveld hebben;
- 2. Losse of gekoppelde bijgebouwen aan de voorzijde (inritzijde) van de nieuwe woningen zijn niet toegestaan. Het bijgebouw dient in één volume met de woning te worden ondergebracht. In de planregeling wordt 50 m2 van de oppervlakte van de footprint van totaal 200 m2 vastgelegd als bijgebouw, zodat deze ruimte niet vergunningsvrij te benutten is;
- 3. De woningen worden ten aanzien van glasoppervlakte en leefgebied zoveel mogelijk tuingericht gesitueerd. Aan de voorzijde (inritzijde) is de woning sober van aard en kent minder glasoppervlak;
- 4. De woningen moeten een rechthoekige hoofdvorm hebben en worden voorzien van een zadelkap.
De totale situering wordt vastgelegd in relatief strak-omlijnde bouwvlakken. Op de volgende afbeeldingen is dit weergegeven.
Afbeelding 9 : bouwvlakken rood voor rood woningen
Maatvoeringseisen
Aan de nieuw te realiseren woningen worden de volgende maatvoeringseisen gesteld naast de standaard-bouwregels:
- 1. De nieuwe woningen kennen een eenvoudige rechthoekige grondvorm van maximaal 200 m2, waarvan 50 m2 inpandige berging;
- 2. De maximale goot- en bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3 meter en 9 meter (= standaardregel);
- 3. Het puntdak heeft een hellingshoek van minimaal 30° en maximaal 60°;
- 4. Ondergeschikt aan een eenvoudige hoofdvorm en de gootlijn van 3 meter is een dakkapel en/of doorstekende entreepartij in de zijgevel (door de gootlijn) voorstelbaar, waarbij symmetrie wordt vermeden en bij voorkeur een referentie plaatsvindt naar agrarisch gebruik;
- 5. Aan één zijde van een woning kan worden afgeweken van de goothoogte van 3 meter ten behoeve van entreepartijen, zoals onder 4 vermeld, over een lengte van maximaal 20% van het hoofdgebouw.
Materialen en uitstraling
Aan de nieuw te realiseren woningen worden de volgende materialisering- en uitstralingseisen gesteld. Een definitief ontwerp zal hieraan getoetst worden:
- 1. Schuurwoning met een sober karakter;
- 2. Kleur en materiaalgebruik zijn terughoudend;
- 3. Gebruik van natuurlijke materialen ten behoeve van gevelbekleding, zoals bijvoorbeeld gepotdekseld hout en grote glaspartijen om verbinding met omliggende natuur aan te gaan;
- 4. Eventueel hergebruik van oude elementen uit de te slopen stallen, zoals stalen spanten, welke zichtbaar tot uiting mogen komen in de architectuur;
- 5. Vanuit de landgoederenzone Brummen, de ontstaansgeschiedenis van het erf en het ‘rijke’ landschap zijn schuurwoningen met royale overstekken passend;
- 6. De materialisering van de dakvorm kan bestaan uit zowel dakpannen, riet, of een combinatie riet/dakpannen.
In het plan van Craeft Advies zijn in overleg met de rayonarchitect van het Gelders Genootschap enkele referentiebeelden opgenomen. Bij de uitwerking van het bouwplan voor de twee schuurwoningen dient rekening gehouden te worden met de beschreven beeldkwaliteitskenmerken.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op het voorliggende bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, voor zover dat is gerelateerd aan het plangebied en het voorliggende initiatief.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR); Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR heeft het Rijk drie Rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van
de ruimtelijk economische structuur van Nederland.
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de
bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke
en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie Rijksdoelen worden er 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Toets
Met het toevoegen van de woningen op beide percelen, worden geen nationale belangen geraakt. de SVIR heeft daarom geen invloed op dit plan.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd om planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk te maken binnen bestaand stedelijk gebied. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn 'Ladderplichtig'. Ontwikkelingen mogen alleen plaatsvinden als er sprake is van duurzame verstedelijking. Om dit te kunnen beoordelen wordt er getoetst of er behoefte is aan de ontwikkeling. De initiatiefnemer moet dit kunnen aantonen. Deze behoefte dient getoetst te worden aan de hand van een onderzoeksgebied, een tijdshorizon van 10 jaar en een marktonderzoek.
Toets
Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor zeer kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraken (ECLI:NL:RVS:2014:4720 & ECLI:NL:RVS:2015:2921) blijkt namelijk dat de ontwikkeling van respectievelijk acht en elf woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Onderhavig plan betreft de realisatie van slechts drie woning en is daarmee veel kleinschaliger.
De rood voor rood woningen worden gerealiseerd op bestaande erven met bestaande bebouwing. In ruil daarvoor wordt de landschapsontsierende bebouwing gesloopt, waardoor op dit perceel sprake is van transformatie en herinvulling.
Gelet op het geringe aantal van twee woningen én de vermindering van de bebouwde oppervlakte is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder van duurzame ontwikkeling is daarom niet van toepassing op het voorliggende plan.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is gedeeltelijk vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Toets
Beide initiatieven raken geen belangen zoals omschreven in het Barro. Beide initiatieven zijn vanuit dit aspect uitvoerbaar
3.1.4 Conclusie Rijksbeleid
De toets aan de structuurvisie, de ladder en het Barro laat zien dat het initiatief in overeenstemming is met het relevante Rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland (december 2018)
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan een toekomstbestendig Gelderland. Deze zijn:
- een duurzame economische structuur;
- het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dit betekent onder andere goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Wonen en werken in het 'buitengebied'
De provincie en haar partners streven samen naar een vitaal buitengebied:
- met behoud van levendigheid;
- met een verbetering van de kwaliteit van wonen, werken en vrijetijdsbesteding;
- rekening houdend met grote verschuivingen door schaalvergroting in de landbouw, energietransitie en urbanisatie de komende jaren.
De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld functieverandering en landgoederen.
Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en / of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur.
De mate waarin landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en de wijze waarop percelen worden ingericht en landschappelijk ingepast bepalen of een ontwikkeling aanvaardbaar is ten opzichte van de bestaande situatie
Toets
Beide initiatieven betreffen de realisatie van één of twee compensatiewoningen na sloop van beeldverstorende bebouwing. De locaties worden landschappelijk ingepast waardoor er op beide punten een kwaliteitsverbetering ontstaat.
Door de landschapsontsierende bebouwing te slopen wordt recht gedaan aan het waardevolle landschap en door de ruime hoeveelheid inpassingsmaatregelen wordt het landschap verder versterkt. Gesteld kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling op beide erven de woonkwaliteit ter plaatse verbeterd en dat door de zorgvuldige landschappelijke inpassen van de erven en de bouwkavels de gebiedskwaliteiten worden versterkt.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Met de verordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels.
Afbeelding 10: uitsnede kaart Plagweg 20 Omgevingsverordening Provincie Gelderland.
Het plangebied aan de Plagweg 20 is aangeven als Nationaal landschap buiten het Gelders natuurnetwerk, de groene ontwikkelingszone en de Nieuw Hollandse Waterlinie. De relatief kleinschalige planologische wijziging tast de kernkwaliteiten van het Nationale Landschap niet aan. Juist door het slopen van landschapsontsierende bebouwing en de zorgvuldige landschappelijke inpassing van de erven en de nieuwe woningen worden de kernkwaliteiten van het Nationale landschap eerder versterkt.
Het plangebied ligt tevens deels in ammoniakbuffergebied. De restrictie van het ammoniakbuffergebied is dat een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf niet mag uitbreiden en nieuwgevestigd mag worden. Het voornemen van het plan voorziet een functieverandering naar 'wonen' en is daarmee passend op de locatie. De voorgenomen plannen zijn in lijn met de visies zoals beschreven in de Omgevingsverordening.
Afbeelding 11: uitsnede kaart IJsselstaart 6 Omgevingsverordening Provincie Gelderland
Het plangebied aan de IJsselstraat 6 ligt deels in ammoniakbuffergebied en voor een deel in de Groene ontwikkelzone. De restrictie van het ammoniakbuffergebied is dat een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf niet mag uitbreiden en nieuwgevestigd mag worden. Het voornemen van het plan voorziet een functieverandering naar 'wonen' en is daarmee passend op de locatie.
Uit een door initiatiefnemer B in 2018 ingediende zienswijze op de omgevingsverordening is gebleken dat de aanduiding van de GO-zone niet op een versteend erf / agrarische bouwkavel had mogen plaats vinden en het een kaartfout betreft. Desalniettemin is gekozen om de te bouwen woningen buiten de GO-zonering te laten vallen. Hierdoor is binnen de GO-zone slechts sprake van groene erfstructuren. De ontwikkeling is hiermee juist gunstig te noemen in het kader de GO-zonering, omdat een bestaand agrarisch bedrijf geamoveerd wordt, hetgeen aansluit op de doelstelling.
De Provinciale Staten van Gelderland heeft een actualisatie op de Omgevingsverordening Gelderland op 19 december 2018 vastgesteld. In de nieuwe Omgevingsverordening worden geen specifieke regels opgenomen over functieverandering. De initiatieven worden gestuurd vanuit ruimtelijke kwaliteitswinst en woningbouwprogrammering.
Conclusie
De voorgenomen initiatieven voldoen aan het provinciaal beleid.
3.3 Regionaal
Woonagenda Cleantech Regio 2018
Deze gemeente Brummen maakt deel uit van de Cleantech Regio. De gemeente in deze regio willen investeren in een goed verblijfs- en vestigingsklimaat in de binnensteden, dorpskernen en het buitengebied. Plekken met leegstand of waar verloedering dreigt, krijgen prioriteit. Wonen, werken en voorzieningen worden op elkaar afgestemd. De clean Tech maatregelen worden ingezet voor schone en groene steden en kernen.
De Regio zet in op goede toevoegingen aan de woningvoorraad, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:
- woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
- woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
- de programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.
Op basis van actuele woningbehoefteprognoses voor de regio is er in de gemeente Brummen in de periode 2018-2027 behoefte aan 650 - 700 nieuwe woningen. Er wordt een bandbreedte gehanteerd tussen een behoefte op basis van huishoudensgroei (650 woningen) en een waarbij ook het theoretische woningtekort wordt ingelopen (700 woningen). Voor de realisatie van die laatste, hogere behoefte, is het noodzakelijk om te sturen op de gewenste kwaliteit, omdat dit aantal alleen realistisch is als het aanbod goed aansluit op de vraag (bron: Woonagenda Cleantech Regio 2018, vastgesteld door GS op 11-12-2018).
Bij planontwikkeling in het buitengebied staan de kwaliteit van het landschap, de cultuurhistorie, de dorpse schaal en duurzaamheid centraal.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voorzien in de bouw van drie nieuwe woningen ter compensatie van de sloop van landschapsontsierende bebouwing.
De sloop van de bebouwing, in combinatie met de zorgvuldige landschappelijke inpassing van de erven en de bouwkavels, treedt ruimtelijke kwaliteitswinst op.
De aansluiting van het plan bij de cultuurhistorie is gezocht in onder andere de plaatsing van de bouwkavels op de erven en de gekozen bouwstijl van de woningen.
Vrijstaande woningen in het buitengebied voorzien in een woonbehoefte voor de doelgroep die op zoek is naar landelijk wonen.
Conclusie
De woningbehoefteprognoses bieden voldoende ruimte voor het toevoegen van drie woningen in het buitengebied van Brummen.
Het plan sluit in meer of mindere mate aan op speerpunten van de Cleantech Regio, waarbij de genoemde kwaliteit voor ontwikkelingen in het buitengebied bij de planontwikkeling zijn betrokken.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen'
Het doel van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie is sturing geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Brummen. In de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie is de groene kwaliteit van de gemeente het vertrekpunt. Het Veluwemassief, het aantrekkelijke kleinschalige (agrarische) landschap, de IJssel, de beken, de rust en de ruimte zijn structuurdragers die in belangrijke mate de identiteit van de gemeente bepalen. Hiermee onderscheidt de gemeente zich binnen de stedelijke regio Stedendriehoek.
Brummen wil in de toekomst een eigen gemeenschap blijven vormen, fysiek en mentaal op afstand van de steden. Nieuwe ontwikkelingen worden ingezet ter versterking van deze groene kwaliteiten. In de nota Grondbeleid 2006 van de gemeente Brummen is het fonds Ligt op Groen vastgesteld. Het fonds moet projecten op het gebied van natuur en landschap, water en recreatie en toerisme financieel mogelijk maken.
Toets
De initiatieven zijn passend binnen de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie. Door het slopen van de beeldverstorende agrarische bebouwing en het goed landschappelijk inpassen van de erven wordt er ruimtelijke kwaliteit behaald.
3.4.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen 2013
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit, voorheen de welstandsnota, bevat handvatten voor verbouwingen en beschrijft hoe om te gaan met verbouwingen aan huizen, bedrijven, landgoederen en monumenten. Ook worden suggesties gegeven over duurzaamheid en worden oplossingsrichtingen gegeven voor de herindeling van boerenerven.
De locaties vallen onder de criteria voor het landelijk gebied. Het streven van de gemeente is gericht op het behoud van het karakter van het agrarisch buitengebied. Belangrijkste karakteristieken zijn het afwisselende landschap met daarin verspreid staande, vaak authentieke bebouwing. Belangrijk is het in stand houden van het onderscheid tussen agrarische bebouwing in het buitengebied en de burgerwoningen in de bebouwde kommen van Eerbeek en Brummen. Belangrijk is de samenhang tussen de bebouwing en het omliggende landschap.
Toets
Op beide locaties wordt er rekening gehouden met wat passend is binnen het landelijk gebied. De nieuwe woningen krijgen een landelijke uitstraling door als bouwstijl te kiezen voor schuurwoningen. Qua positionering is de nieuwbouw ondergeschikt aan de bestaande boerderij, waarbij wordt gererefereerd aan een agrarische bedrijfsopzet.
3.4.3 Toekomstvisie 2030 'innoveren met oude waarden'
Op 19 september 2013 heeft de gemeenteraad van Brummen besloten de Toekomstvisie 2030 te gebruiken als kader voor de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe en bestaande projecten/werkzaamheden en voor de ontwikkeling van gemeentelijk beleid. De visie geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen die de komende vijftien jaar worden gemaakt. Op basis van de toekomstvisie wordt het geldende gemeentelijk beleid herrijkt. Veel van het beleid dat voortkomt uit de ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' is in lijn met de toekomstvisie en daarom nog steeds van toepassing.
De keuzes en speerpunten voor 2030 zijn in drie thema's onderverdeeld:
Ruimte voor papier en landgoederen: de papierindustrie en landgoederen zijn de kernwaarden die Brummen uniek maken. Deze kernwaarden krijgen alle ruimte. Niet alleen fysiek en bedrijfsmatig, maar op zoveel mogelijk terreinen worden deze kernwaarden binnen de gemeente versterkt. Bijvoorbeeld in de recreatiesector, maar ook in de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte. Daarnaast worden cultuurhistorie, creativiteit en kunst in de gemeente gestimuleerd en gekoesterd. Om de recreatieve potentie van Brummen verder uit te bouwen wordt het netwerk voor de wandelaar, fietser en ruiter verbeterd.
Samen gezond wonen, werken en leven: De gemeente Brummen wil een aantrekkelijke gemeente zijn voor zowel jong en oud als voor bestaande en nieuwe inwoners. Daarbij hoort een gemeente waar men prettig kan wonen en werken. Het kleinschalige dorpsleven, waar rust en vriendelijkheid heersen en sprake is van een sterke sociale samenhang, is daarbij van belang. De identiteit, die wordt gekoesterd, moet worden behouden en versterkt.
Op groene voet met groene vingers: Er wordt ingezet op een groene en klimaatneutrale gemeente Brummen, waarbij zelf wordt voorzien in de energie, energiesystemen slim worden gekoppeld, hemelwater wordt geborgen en gebruikt en de biodiversiteit wordt versterkt. De natuur en het landschap zijn kernwaarden van de identiteit van Brummen. Ze vormen de historische basis en maken deel uit van het woongenot, vormen de trekker voor recreanten en toeristen en staan aan de basis van de ontwikkeling van de papierindustrie en de landgoederen. Het landschap en de natuur moeten daarom behouden blijven. Er wordt echter geen stolp op het buitengebied gezet. Er wordt vernieuwd met respect voor dat wat er is.
Het buitengebied vormt een belangrijke pijler van de gemeentelijke identiteit. De boer, de natuurbeheerder en de landgoedeigenaar zijn de belangrijkste beheerders van het buitengebied. De agrarische sector krijgt in Brummen de ruimte om zich te ontwikkelen. Daarbij gaan ontwikkelruimte en vernieuwing hand in hand. De gemeente zet daarnaast in op het versterken van de bestaande natuur- en landschappelijke waarden en wil ruimte bieden aan maatschappelijke initiatieven die de plattelandsstructuur, de natuur- of landschappelijke waarden verbeteren en versterken. De gemeente streeft naar een integrale ontwikkeling van het buitengebied, in nauwe samenwerking met de beheerders van het buitengebied in een netwerk. De gemeente acht kleinschalige bedrijven in bijvoorbeeld de zorg, dienstverlening of creatieve sector inpasbaar in bestaande gebouwen in het buitengebied, bijvoorbeeld op een landgoed of boerderij.
Toets
Op beide locaties wordt er rekening gehouden met wat passend is binnen het landelijk gebied. Zo worden de nieuw te bouwen woningen in schuurstijl gerealiseerd en blijven hiermee passend in het buitengebied en onderscheidend aan de bebouwing in de kernen.
3.4.4 Woonagenda 2019 - 2023
In de Woonagenda Cleantech regio 2018 wordt ingezet op tien richtinggevende principes voor het beoordelen van woningbouwplannen. Dit in lijn met het huidig gemeentelijk beleid. Het gaat daarbij om:
- Woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande wijk, dorp, kern en buitengebied, waar onze ‘rood voor rood’-regeling overeind blijft;
- Woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod.
Het voorliggende plan sluit aan op de kaders van de Woonagenda aangezien de 'rood voor rood’-regeling is gehandhaafd.
Ten aanzien van het buitengebied is specifiek aangegeven dat voor de instandhouding van het culturele erfgoed vooral de eigenaar aan zet is aangezien de gronden en opstallen niet in eigendom van de gemeente zijn.
Wat betreft wonen is de gemeente gebonden aan de regionale woningbouwprogrammering. Initiatieven moeten dan ook passen binnen het woningbouwprogramma. Alle nieuwe initiatieven moeten voldoen aan de ‘ladder van duurzame verstedelijking’.
Zie voor de toetsing aan deze twee laatste aspecten de paragrafen 3.3 en 3.1.2.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de woonagenda 2019 - 2023.
3.4.5 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies
Het rapport 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' is een samenwerking tussen de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen. Net als in andere delen van Nederland zet de ontwikkeling naar minder, maar grotere landbouwbedrijven door. Agrarische gebouwen en erven komen hierdoor vrij. In het rapport worden de regels die deze gemeenten hanteren bij functieverandering omschreven. Belangrijkste uitgangspunt is hierbij het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Voor de gemeente Brummen is het beleid verder uitgewerkt in de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen'. Deze is voor de beide locaties uitgewerkt in paragraaf 3.4.1. De voornemens zijn passend binnen deze visie en daarmee ook passend binnen het rapport 'Waar de stallen verdwijnen'.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
De voornemens betreffen functieveranderingen van de agrarische bestemmingen naar de woonbestemmingen. Door middel van het rood voor rood beleid worden er compensatiekavels gerealiseerd. In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld voor beide plannen. Uit deze beoordeling blijkt dat de plannen geen significant negatieve gevolgen hebben voor het milieu en de omgeving van de locatie.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Toets
4.2.1 Plagweg 20
De planlocatie ligt in een gebied waar zowel wonen, bedrijvigheid als agrarisch bestemmingen voorkomen. De dichtstbijzijnde woonbestemmingen liggen op een afstand van circa 370 meter en 270 meter afstand.
Ten noorden van de planlocatie, op een afstand van circa 165 meter van plangrens tot plangrens, ligt een bedrijfsbestemming. Het gaat om de Sintelweg 4. Het betreft volgens het bestemmingsplan een timmerbedrijf met milieucategorie 3. Er geldt een richtafstand van 100 meter. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.
Ten zuiden van de planlocatie, op een afstand van circa 75 meter van plangrens, ligt een agrarische bestemming. Hier is een melkrundveehouderijbedrijf gevestigd. Voor melkrundveehouderijen geldt in het buitengebied voor het aspect geur een vaste afstand van 50 meter, gerekend uit de grens van de inrichting tot aan de gevel van de woning. Aan deze minimale afstand wordt ruimschoots aan voldaan.
4.2.2 IJsselstraat 6
De planlocatie ligt zeer vrij in het landschap. Er ligt ten noordoosten van de locatie op een afstand van circa 220 meter van plangebied tot plangebied een melkveebedrijf. Er geldt een richtafstand van 50 meter die ruimschoots wordt gehaald. Ten noordwesten ligt een woonbestemming op een afstand van circa 440 meter.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van beide plannen niet in de weg.
4.3 Geur
Geurhinder kan optreden bij het houden van dieren in dierenverblijven (stallen, inclusief een vaste uitloop) en het opslaan en bewerken van agrarisch bedrijfsstoffen (mest, kuilvoer, krachtvoer). Hierna wordt het risico van geurhinder voor deze activiteiten getoetst aan de wettelijke criteria.
Toets
Op beide erven geldt dat de agrarische activiteiten gestopt zijn er geen dierverblijven meer in gebruik zijn op het erf. In de toekomstige situatie zijn er in beide gevallen geen bedrijfsmatige dierverblijven meer op het erf aanwezig.
De agrarische bedrijven in de omgeving zijn veehouderijbedrijven waarvoor een vaste afstand gelden voor het aspect geur. Er zijn geen bedrijven in de omgeving aanwezig met diersoosten waarvoor een geruberekening geldt. Omdat wordt voldaan aan de afstandnorm van 50 meter voor de omliggende veehouderijbedrijven kan worden geconcludeerd dat deze bedrijven niet beperkt worden in hun uitbreidingsmogelijkheden. Er is daarom geen sprake van een negatieve omgekeerde werking in de zin van de Wet Geurhinder en Veehouderij.
Conclusie
Voor het aspect geur kunnen beide initiatieven uitvoerbaar worden geacht.
4.4 Bodemkwaliteit
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen risico's voor het toekomstige gebruik te verwachten zijn is de geschiktheid voldoende aangetoond.
Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houden met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning mogelijk een actueel onderzoek naar de kwaliteit kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Brummen heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Beoordeling
Omdat dit bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt moet de kwaliteit van de bodem inzichtelijk zijn.
IJsselstraat 6
Ter plaatse van deze nieuwe ontwikkelingen is voor de locatie IJsselstraat 6 voldoende bodemonderzoek uitgevoerd. De locatie is geschikt voor de toekomstige functie.
Plagweg 20
Ter plaatse van de nieuwe ontwikkelingen is onvoldoende onderzoek uitgevoerd. Er dient aanvullend asbest bodemonderzoek uitgevoerd te worden conform NEN 5707. Voor de locatie Plagweg 20 kan nog niet worden aangegeven of de locatie geschikt is voor de toekomstige functie. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat ter plaatse van boring 15 een zwakke bijmenging met puin in de bodem is aangetroffen. Dit is een indicatie voor het voorkomen van asbest in de bodem. Onderzocht moet worden of asbest in de bodem voorkomt ter plaatse van deze boring 15. Daarnaast blijkt dat in bodem een matige en een sterke asbestverontreiniging aanwezig is. Voordat de toekomstige functie kan worden gerealiseerd dienen deze asbest verontreinigingen in de bodem te worden gesaneerd.
In de exploitatie wordt rekening gehouden met saneringskosten. Er is een kostenraming opgesteld voor de sanering. Er zal een plan van aanpak worden opgesteld en voorgelegd worden bij provincie om de saneringsopgave in gang te zetten.
Onderzoeksresultaten bodem
IJsselstraat 6
In de rapportages d.d. 16 januari 2020 en 16 november 2020 met respectievelijk de kenmerken K194791 en K20A811, opgesteld door De Klinker Milieu en opgenomen in Bijlage 8 en Bijlage 9 van de bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat:
- Ter plaatse van de voormalige bovengrondse tank in de bovengrond geen verhoogde gehalten voor minerale olie en vluchtige aromaten inclusief naftaleen zijn gemeten.
- In het grondwater zijn op deze locatie licht verhoogde gehalten met xylenen gemeten.
- In de bovengrond van het erf zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten voor kobalt, nikkel en PCB's gemeten.
- In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten voor de onderzochte stoffen.
- In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten voor barium gemeten en plaatselijk ook licht verhoogde gehalten voor nikkel en xylenen.
- Ter plaatse van de druppelzone van het asbestdak zonder dakgoot in de bovengrond van het erf, in de puinverharding op het erf en in de puinfundatie van de toegangsweg zijn geen verhoogde gehalte voor asbest gemeten.
- De asfalt verharding van de toegangsweg is teerhoudend. De laag met puingranulaat onder het asfalt voldoet aan de samenstellingswaarde voor puingranulaat. In de bodem onder het puingranulaat is geen verhoogd gehalte voor PAK gemeten.
Plagweg 20
In de rapportage d.d. 19 september 2019 met het kenmerk K192341 van het verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek, opgesteld door De Klinker en opgenomen in Bijlage 10 van de bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat:
- Ter plaatse van de bovengrondse tank in de bovengrond een licht verhoogd gehalte voor minerale olie is gemeten.
- In de bovengrond, ter plaatse van de werkplaats, licht verhoogde gehalten zijn gemeten voor cadmium, zink en minerale olie.
- De overige bovengrond licht verontreinigd is met PCB en plaatselijk licht met zink en minerale olie.
- In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten van de onderzochte stoffen.
- In het grondwater zijn licht tot matig verhoogde gehalten voor barium en plaatselijk een licht verhoogde gehalte voor xylenen gemeten.
- Ter plaatse van de bovengrondse tank zijn geen verhoogde gehalten voor oliecomponenten gemeten.
- Ter plaatse van twee van de vijf druppelzones onder asbestdaken zonder dakgoot, mengmonsters MM01 en MM03, zijn respectievelijk een matig en een sterke verontreiniging voor asbest gemeten.
- In de overige (meng)monsters is asbest niet aantoonbaar gemeten.
Omdat de asbestverontreiniging is ontstaan als gevolg van nog steeds plaatsvindende verwering van de asbestdaken is sprake van een nieuw geval van bodemverontreiniging met asbest. Hierop is de zorgplicht uit de Wet bodembescherming van toepassing. Dit houdt in, dat de verontreinigingen gesaneerd dienen te worden, tot het niveau dat geen sprake meer is van de aanwezigheid van asbest in de bodem.
Conclusie
De locatie aan de IJsselstraat 6 is qua bodemkwaliteit geschikt voor de toekomstige functie.
Ter plaatse van de Plagweg 20 wordt de asbestverontreinging ter plaatse van de druppelzones gesaneerd. Bij de saneringswerkzaamheden wordt ook het pad meegenomen. Aangetroffen asbestverontreiningen van het pad worden direct bij de sanering van het asbest meegenomen. Na de saneringsopgave is de locatie aan de Plagweg 20 qua bodemkwaliteit ook geschikt voor de toekomstige functie.
De saneringskosten van zowel het asbestdak en de bodem zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de sanering zijn bij de gemeente en initiatiefnemer A bekend en vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.5 Geluid
De mate waarin het geluid van het wegverkeer onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.
Toets
4.5.1 Plagweg 20
Aan de Plagweg wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Hierbij ontstaat er dus één nieuw geluidsgevoelig object.
De nieuwe woning wordt op circa 70 meter uit de weg gebouwd. De Plagweg is een rustige weg in het buitengebied met een lage verkeersintensiteit. Gezien deze omstandigheden kan worden gesteld dat de maximale grenswaarden op de gevels van de nieuwe woning door het wegverkeer niet overschreden zullen worden. Ook liggen in de directe omgeving geen bedrijven die een geluidbelasting op de woning kunnen veroorzaken die hoger dan de vastgestelde normen is.
Conclusie
Het voornemen voldoet aan de Wet geluidhinder. Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van dit bestemmingsplan.
4.5.2 IJsselstraat 6
Op de planlocatie van de IJsselstraat worden in totaal twee nieuwe geluidsgevoelige objecten gerealiseerd. Er liggen in de omgeving van de IJsselstraat geen objecten en/of wegen die kunnen zorgen voor een overschrijding ten aanzien van de grenswaarde voor geluid.
Conclusie
Het voornemen voldoet aan de Wet geluidhinder. Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van dit bestemmingsplan.
4.6 Luchtkwaliteit
De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld.
Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
- het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3 ) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).
Conclusie
Beide projecten dragen niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit in de omgeving en kan op dit punt uitvoerbaar worden geacht.
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid beschrijft risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.
- Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.
- Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
- Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
- Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
- Besluit risico’s zware ongevallen
- Vuurwerkbesluit
- Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
- Besluit ruimte
- Activiteitenbesluit
Toets
4.7.1 Plagweg 20
Afbeelding 12: doorsnede risicokaart externe risico's Plagweg 20
Inrichtingen
In de directe omgeving van de projectlocatie bevinden zich geen Bevi-bedrijven. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.
Buisleidingen
In de directe omgeving van de projectlocatie bevinden zich geen relevante buisleidingen.
Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico’s
In de directe omgeving van de locatie aan de Plagweg 20 liggen geen provinciale wegen.
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van:
- bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen;
- wegen waarop vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- ondergrondse buisleidingen waarin vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in het vestigen of oprichten van een risicovolle inrichting. Dit vormt voor het aspect externe veiligheid geen risico voor de omgeving.
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.
4.7.2 IJsselstraat 6
Afbeelding 13: doorsnede risicokaart externe risico's IJsselstraat 6
Inrichtingen
In de directe omgeving van de projectlocatie bevinden zich geen Bevi-bedrijven. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.
Buisleidingen
Op een afstand van circa 420 meter is een buisleiding van de Gasunie gelegen. Het voorgenomen plan ligt buiten de invloedssfeer van deze buisleiding.
Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico’s
In de directe omgeving van de locatie aan de IJsselstraat 6 liggen geen provinciale wegen.
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van:
- bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen;
- wegen waarop vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- ondergrondse buisleidingen waarin vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in het vestigen of oprichten van een risicovolle inrichting. Dit vormt voor het aspect externe veiligheid geen risico voor de omgeving.
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.
4.8 Water
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
4.8.1 Plagweg 20
Watertoets
De rood voor rood ontwikkeling zorgt per saldo voor een sterke afname van de bebouwing en verharding.
De ontwikkeling is voorgelegd aan het waterschap Vallei en Veluwe via de digitale watertoets. Hier komt uit naar voren dat de korte procedure van toepassing is. Het waterschap heeft hiervoor een wateradvies opgesteld. Dit advies is opgenomen in Bijlage 11.
Conclusie
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
4.8.2 IJsselstraat 6
Watertoets
De rood voor rood ontwikkeling zorgt per saldo voor een sterke afname van de bebouwing en verharding.
De ontwikkeling is voorgelegd aan het waterschap Vallei en Veluwe via de digitale watertoets. Hier komt uit naar voren dat de korte procedure van toepassing is. Het waterschap heeft hiervoor een wateradvies opgesteld. Dit advies is opgenomen in Bijlage 12.
Conclusie
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
4.9 Ecologie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000- gebieden. Daarnaast is het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.
Soortenbescherming
Sinds 1 januari 2017 regelt Wet natuurbescherming de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.
Toets
4.9.1 Plagweg 20
Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk geen schaduwwerking kent.
De realisatie van deze plannen (bouw ruimte voor ruimte woningen) en het gebruik van de woningen zal leiden tot een beperkte uitstoot van stikstofoxiden (NOx). In de bouwfase komt NOx vrij bij het verkeer van en naar de bouwplaats en machines met een verbrandingsmotor. In de gebruiksfase komt NOx vooral vrij bij het verkeer van en naar de woningen.
De emissies van NOx kunnen leiden tot een zeer geringe neerslag van stikstofverbindingen in beschermde Natura 2000-gebieden die gevoelig zijn voor stikstofdepositie.
Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen Natura2000-gebieden en het plangebied, is onwaarschijnlijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot verhoogde depositie van NOx/NH3 in Natura2000-gebieden.
Ter onderbouwing van deze hypothese is met behulp van Aerius Calculator (versie 2020_20201013_1649cba239) voor de sloop-, bouw- en gebruiksfase berekend welke stikstofdepositie dit op de Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De gehanteerde uitgangspunten van de berekening en de uitkomstenhiervan zijn toegevoegd als Bijlage 13.
Uit de Aeriusberekening blijkt dat in zowel de sloop-, bouw- als gebruikfase de stikstofdepositie 0,00 mol/ha/jr bedraagt. Het plan heeft derhalve geen significant negatieve effecten op de instandhoudeingsdoelstellingen van de De Natura 2000-gebieden.
Soortbescherming
Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, vleermuis- amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied.
In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. De bebouwing dient gesloopt te worden buiten de voortplantingsperiode van vogels of uit een broedvogelscan moet blijken dat er geen vogels nestelen in/aan de te slopen bebouwing.
Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die mogelijk een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied voorkomende vleermuis-, vogel- , amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten wordt niet aangetast.
De gepresenteerde resultaten zijn afkomstig uit de door Natuurbank Overijssel uitgevoerde Quickscan natuurwaardenonderzoek. Het compete rapport is toegevoegd als Bijlage 14.
Conclusie
Het plangebied vormt een deel van een voormalig agrarisch erf en ligt in een intensief beheerd agrarisch cultuurlandschap. Het bestaat grotendeels uit bebouwing en erfverharding en voor een klein deel uit opgaande beplanting zoals bomen, struiken, natuurlijke opslag van bomen en ruigte. Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer, wordt het plangebied als een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame- en kritische (grondgebonden) diersoorten en als een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten beschouwd.
Mits geen bezette vogelnesten beschadigd of vernield worden en er geen beschermde dieren verwond of gedood worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Op basis van de Aeriusberekening kan worden geconcludeerd dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de Natura2000-gebieden.
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en -gebieden.
4.9.2 IJsselstraat 6
Er zijn concrete plannen om twee vrijstaande woningen te bouwen op een agrarisch erf aan de IJsselstraat 6 te Empe. Ter compensatie voor de bouw van de beide woningen, wordt overtollige agrarische bebouwing op hetzelfde erf gesloopt. Omdat overtreding van de Wet natuurbescherming door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet uitgesloten kan worden, is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In voorliggend rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.
Het plangebied is op 12 november 2019 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura2000 en het Gelders Natuurnetwerk.
Gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk leiden de voorgenomen fysieke activiteiten niet tot wettelijke consequenties omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk geen schaduwwerking kent.
De realisatie van deze plannen (bouw ruimte voor ruimte woningen) en het gebruik van de woningen zal leiden tot een beperkte uitstoot van stikstofoxiden (NOx). In de bouwfase komt NOx vrij bij het verkeer van en naar de bouwplaats en machines met een verbrandingsmotor. In de gebruiksfase komt NOx vooral vrij bij het verkeer van en naar de woningen.
De emissies van NOx kunnen leiden tot een zeer geringe neerslag van stikstofverbindingen in beschermde Natura 2000-gebieden die gevoelig zijn voor stikstofdepositie.
Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen Natura2000-gebieden en het plangebied, is onwaarschijnlijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot verhoogde depositie van NOx/NH3 in Natura2000-gebieden.
Ter onderbouwing van deze hypothese is met behulp van Aerius Calculator (versie 2020_20201013_1649cba239) voor de sloop-, bouw- en gebruiksfase berekend welke stikstofdepositie dit op de Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De gehanteerde uitgangspunten van de berekening en de uitkomstenhiervan zijn toegevoegd als Bijlage 15.
Uit de Aeriusberekening blijkt dat in zowel de sloop-, bouw- als gebruikfase de stikstofdepositie 0,00 mol/ha/jr bedraagt. Het plan heeft derhalve geen significant negatieve effecten op de instandhoudeingsdoelstellingen van de De Natura 2000-gebieden.
Soortbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk leiden de voorgenomen fysieke activiteiten niet tot wettelijke consequenties omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk geen schaduwwerking kent. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen Natura2000-gebied en het plangebied, is het niet aannemelijk dat de voorgenomen activiteiten zullen leiden tot een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied.
Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, vleermuis- , amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieënsoorten er een winterrustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied.
In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden die leiden tot het beschadigen of vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode uitgevoerd te worden. Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die mogelijk een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. De functie van het plangebied als foerageergebied, voor de in het plangebied voorkomende vleermuis-, vogel- , amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten, wordt niet aangetast.
De gepresenteerde resultaten zijn afkomstig uit de door Natuurbank Overijssel uitgevoerde Quickscan natuurwaardenonderzoek. Het compete rapport is toegevoegd als Bijlage 16.
Conclusie
Het plangebied bestaat uit een agrarisch erf met bebouwing, erfverharding, grasland en enkele bomen. Het plangebied vormt een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde diersoorten en een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten. Als gevolg van de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, worden mogelijk beschermde diersoorten verwond en/of gedood en worden mogelijk rust- en voortplantingslocaties beschadigd en vernield. Beschermde dieren mogelijk niet opzettelijk verwond of gedood worden en bezette vogelnesten mogen niet beschadigd of vernield worden. Rust- en voortplantingsplaatsen van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen wel beschadigd en vernield worden omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
Mits er geen beschermde dieren verwond of gedood worden en bezette vogelnesten niet negatief beïnvloed worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën verwond of gedood worden, dienen ze weggevangen of verjaagd te worden. Om te voorkomen dat bezette vogelnesten beschadigd of verstoord worden, dienen werkzaamheden die een negatief effect op bezette vogelnesten hebben, uitgevoerd te worden buiten de broedtijd. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren verwond of gedood worden, dient een ontheffing verkregen te worden.
Op basis van de Aeriusberekening kan worden geconcludeerd dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de Natura2000-gebieden.
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden.
4.10 Cultuurhistorie En Archeologie
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de huidige Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen worden over enige tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen).
Toets
4.10.1 Plagweg 20
Op de archeologische beleidskaart van gemeente Brummen heeft het plangebied een lage archeologische verwachting. Binnen een gebied met een lage archeologische verwachting geldt bij ingrepen met een oppervlakte kleiner dan 2500 m2 en ondieper dan 30 cm beneden het maaiveld een vrijstelling voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek. De geplande ingrepen zullen deze vrijstellingsgrenzen niet zullen overschrijden.
Vanuit het oogpunt van zowel archeologie als cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar.
4.10.2 IJsselsstraat 6
Het plangebied ligt op de archeologische beleidskaart van de gemeente Brummen deels in een zone met een lage verwachting (vrijstellingsgrenzen 2500 m2/30 cm -Mv) en deels in een zone met vastgestelde (zeer) hoge archeologische waarde (vrijstellingsgrenzen 0 m2/30 cm -Mv). Door de geplande ingrepen zullen de vrijstellingsgrenzen van de zone waar de (zeer) hoge waarde geldt worden overschreden, waardoor een onderzoeksplicht geldt.
Voor de locatie IJselstraat is daarom een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek. Dit rapport is bijgevoegd als Bijlage 17. Uit dit onderzoek volgt dat de archeologische waarden ter plaatse van de geplande woningen zeer laag is. Ter plaatse van de berging zal de bodemverstoring minimaal zijn waardoor de eventuele archeologische resten intact blijven. Archeologisch vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht, wat is bevestigd door de regio-archeoloog van de gemeente Brummen middels een selectiebesluit. Het selectiebesluit als als Bijlage 18 bijgevoegd.
Conclusie
Voor het aspect cultuurhistorie en archeologie is het planvoornemen uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele aanlegregels, uitwerkingsregels, nadere eisen, ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
5.2 Juridische Vormgeving
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' van de gemeente Brummen, vastgesteld in 2008.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.
5.2.1 Inleidende regels
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
5.2.2 Bestemmingsregels
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Hieronder worden de gehanteerde bestemmingen benoemd.
Artikel 3 Agrarisch met waarden
Artikel 4 Wonen
5.2.3 Algemene regels
Bij de bestemming aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels en afwijkingsregels.
5.2.4 Overgangsrecht en slotregels
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Bij de uitvoering van een voornemen kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het erom hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Omtrent de wettelijke verplichting inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan, wordt in deze paragraaf ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.
Het plan wordt gefinancierd door de initiatiefnemers, de gemeentelijke kosten aan de plannen zijn gedekt middels de te heffen leges. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan zijn voor de initiatiefnemers. Wat betreft de Plagweg 20 zal een asbestsanering wordt uitgevoerd. Initiatefnemer weet wat de saneringskosten zijn. Vast is gesteld dat de initiatiefnemers de plannen kunnen financieren en dat het plan daarom economisch uitvoerbaar is.
Met de initiatiefnemers zijn twee onafhankelijke anterieure overeenkomsten gesloten worden tussen initiatiefnemers en gemeente waarin onder andere het verhaal van eventuele planschade is geregeld. Op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro de gemeenteraad kan de gemeenteraad besluiten tot het niet vaststellen van een exploitatieplan.
Aanvullend aan dit plan is er tussen beide initiatiefnemers een private overeenkomst opgesteld is om de te slopen meters te verzekeren. Daarnaast is er een gezamelijke anterieure overeenkomst om de transactie en de daarbij behorende sloop ook publiekrechtelijk te verankeren.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De buurt is op de hoogte van de plannen. Er zijn geen uitingen geweest in het overleg dat men het saneren van de oude opstallen en de realisatie van de nieuwe woning bezwaarlijk vond.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van vrijdag 04 juni 2021 tot en met donderdag 15 juli 2021 voor één ieder ter inzage gelegen. Ook is het plan in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening verzonden naar verschillende overlegpartners.
Gedurende de terinzagetermijn zijn geen zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Het bestemmingsplan is op 2 september 2021 ongewijzigd vastgesteld. Het vastgestelde plan ligt 6 weken ter visie. In deze perdiode kunnen belanghebbenden beroep indienen bij de Raad van State.