Elzenbosweg 10 en Weg door de plas 14a
Bestemmingsplan - Gemeente Brummen
Vastgesteld op 20-01-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan
het bestemmingsplan Elzenbosweg 10 en Weg door de Plas 14a van de gemeente Brummen;
1.2 bestemmingsplan
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0213.BPBG700062-va01 met bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aaneengebouwde woningen
twee woningen met de hoofdgebouwen aaneengebouwd;
1.5 aan huis gebonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.6 aan huis gebonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, daaronder niet begrepen prostitutie of een seksinrichting, in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.7 aardwetenschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen, zoals steilranden en bodemtypen;
1.8 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
1.9 agrarisch bedrijf
een bedrijf met agrarische doeleinden;
1.10 agrarisch bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van de agrarische activiteiten;
1.11 agrarische bedrijfswoning
een woning bedoeld voor één huishouden, wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;
1.12 agrarische doeleinden
doeleinden die gericht zijn op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren (grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven) en/of het telen van gewassen, met uitzondering van glastuinbouw, tenzij anders is bepaald in deze regels;
1.13 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.14 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
1.15 bed and breakfast
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt;
1.16 bestaand
bij bouwwerken: bestaande legale bouwwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig waren of krachtens een verleende bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen worden of mogen worden gebouwd;
bij gebruik: bestaand gebruik dat bestond op het tijdstip ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijgebouw
een met het hoofdgebouw verbonden (wel of niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw dat door de vorm en gebruik onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw;
1.19 boerderijkamer
een (deel van) een gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in kamers en dat, al dan niet in combinatie met een dagverblijf, beschikbaar is en waar keuken en sanitair zijn ondergebracht;
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk, landschapselement of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk, landschapselement of dat gebied heeft gemaakt;
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 diepploegen
het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik;
1.26 dierenverblijf
al dan niet overdekte ruimte waarbinnen dieren worden gehouden
1.27 ecologische waarden
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de aanwezigheid en samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 20001;
- 1. Voor een beschrijving van de kernkwaliteiten EHS en instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000 wordt verwezen naar de toelichting.
1.28 evenement
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht, in tijdelijke onderkomens en bestaande bebouwing en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve, of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten en festivals;
1.29 extensief recreatief en educatief medegebruik
die vormen van recreatie en educatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, (water)fietsen en kanoën;
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk (2 of meer) met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 gebruiksgerichte paardenhouderij
een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone, waaronder inbegrepen een manege;
1.32 grondgebonden agrarisch bedrijf
agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie voor meer dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken
1.33 hobbymatig houden van dieren
het uit liefhebberij/vrijetijdsbesteding houden van dieren waarbij de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan € 3.000 standaardopbrengst (SO);
1.34 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.35 huishouden
zelfstandige bewoning door een persoon, een gezin of een andere, minder traditionele woonvorm, waarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning, van continuïteit in de samenstelling van de groep en van een zekere mate van onderlinge verbondenheid;
1.36 kantine
een drink- (geen alcoholische dranken) en eetgelegenheid voor derden, waaronder begrepen toiletten, keuken, opslag en terras, die ondergeschikt is aan en uitsluitend ten dienste staat van de activiteiten bij de paardenhouderij;
1.37 kas
een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal ten behoeve van het kweken van vruchten, bloemen en/of planten, zoals tevens een schuurkas en een permanente boog-/ tunnelkas;
1.38 kernkwaliteiten
de belangrijkste landschappelijke en ecologische kenmerken van de onderscheiden delen van het beschermde gebied. Het behoud van de identiteit van de onderscheiden delen is alleen mogelijk als deze kernkwaliteiten niet worden aangetast. De kernkwaliteiten zijn bijgevoegd als Bijlage 4 bij deze regels;
1.39 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van levende en niet-levende natuur;
1.40 luifel
een (horizontaal) dak, dat aan de buitenzijde van een gebouw is bevestigd, terwijl de daartegenoverliggende zijde vrijdragend is. Wanneeer een luifel wordt ondersteund door één of meerdere kolommen is er sprake van een overkapping.
1.41 longeercirkel
niet overdekte ruimte in de vorm van een cirkel, waarin een paard onder begeleiding specifieke training kan worden gegeven;
1.42 manege
een vorm van gebruiksgerichte paardenhouderij, waarbij het doel is het geven van gelegenheid om met betrekking tot het berijden van paarden instructie en les te geven aan derden en het daaruit genereren van inkomsten;
1.43 natuur
alle levende organismen, hun habitats, de ecosystemen waarvan zij deel uitmaken en de daarmee verbonden uit zichzelf functionerende ecologische processen. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000;
1.44 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de aanwezigheid en de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur, zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de kernkwaliteiten EHS en de instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000;
1.45 nevenactiviteit
activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de hoofdactiviteiten binnen de bestemming;
1.46 niet grondgebonden veehouderij
agrarisch bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op veehouderij waarvan het voer voor de landbouwhuisdieren voor het grootste gedeelte niet geteeld wordt op de gronden die in de nabijheid van het agrarisch bouwperceel zijn gelegen en waarop de veehouderij rechten heeft;
1.47 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.48 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.49 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt, zonder dan wel met ten hoogste één wand omsloten is;
1.50 paardenbak
een terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;
1.51 paardenhouderij
een gebruiksgerichte of productiegerichte paardenhouderij of een combinatie van beiden;
1.52 paddock
een omheinde, niet overdekte ruimte waar een of meerdere paarden ter ontspanning en naar eigen inzicht vrij kunnen bewegen;
1.53 peil
de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte maaiveld ;
1.54 productiegerichte paardenhouderij
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;
1.55 reëel agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met zodanige omvang en/of structuur dat redelijkerwijs verwacht mag worden, dat tenminste één persoon een halve tot volledige dagtaak heeft met het beheer van het bedrijf, de verzorging van het vee en/of bewerking van het land, dan wel aantoonbaar is dat de minimale omvang van het bedrijf 32 NGE of meer bedraagt
1.56 seksinrichting
een voor publiek toegankelijk, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoning van erotische-pornografische aard plaatsvindt. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.57 (sleuf)silo
een bouwwerk - geen mestopslagplaats zijnde - voor het opslaan van agrarische producten;
1.58 standaardbedrijfsopbrengst (SO)
de gestandaardiseerde opbrengst per ha of per dier die met het gewas of de diercategorie gemiddeld op jaarbasis wordt behaald volgens de Landbouwtelling van het Centraal Bureau voor de Statistiek;
1.59 stapmolen
niet overdekte ruimte in de vorm van een cirkel, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen door middel van aansturing via een computergestuurd bedieningskast;
1.60 teeltondersteunende voorzieningen
bouwwerken, niet zijnde kassen, die door grondgebonden agrarische bedrijven toegepast worden om de teelt van fruit, bomen, groente of potplanten te bevorderen en te beschermen; hieronder wordt mede begrepen afdekfolies;
1.61 theeschenkerij
een kleinschalige horecafunctie ondergeschikt aan de hoofdactiviteit, waarbij geen alcohol wordt geschonken;
1.62 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
1.63 waterkwaliteit
de chemische kwaliteit zowel als de ecologische kwaliteit van de oppervlaktewateren en van het grondwater;
1.64 waterstaatkundige voorzieningen
voorzieningen, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, bruggen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers;
1.65 woning
een complex van ruimten (exlusief bijgebouwen), uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten, c.q. gerekend:
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte maaiveld ter plaatse van het bouwwerk;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden wolfseinden en dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel . Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden verhoogde raam- en entreepartijen eveneens buiten beschouwing gelaten, mits de gezamenlijke breedte van raam- en/of entreepartijen niet meer bedraagt dan 30% van de breedte van de gevel van de woning waar de raam- en/of entreepartijen zich bevinden.
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, luifels, gevelversieringen, standleidingen voor hemelwater, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, liftschachten, gevel- of kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor het wonen in aaneengebouwde woningen met daaraan ondergeschikt:
- a. erven voor onder andere tuinen en parkeervoorzieningen, volgens het paraplubestemmingsplan Parkeren van de gemeente Brummen en de normering van het CROW ;
- b. het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en of bedrijf, met dien verstande dat maximaal 50 m2 van de oppervlakte van de bestaande bebouwing mag worden gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf. Voor een aan huis gebonden bedrijf geldt dat deze uitsluitend is toegestaan indien deze voorkomt in categorie 1 van de Lijst van aan-huis-gebonden zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels;
- c. het op hobbymatige basis houden van dieren.
4.2 Bouwregels
Op gronden met deze bestemming zijn gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van deze bestemming toegestaan.
- a. voor woningen en andere bouwwerken geldt het volgende:
- 1. het aantal woningen bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal woningen;
- 2. het wonen mag uitsluitend plaatsvinden in aaneengebouwde woningen;
- 3. de maximale goot- en bouwhoogte van de aaneengebouwde woningen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3 meter en 9 meter;
- 4. voor de aaneengebouwde woningen geldt een maximale oppervlakte van 150 m² per woning;
- 5. de herbouw van de aaneengebouwde woningen is mogelijk waarbij de nieuwe bebouwingscontour op enig punt is geprojecteerd op maximaal 3 meter van de bestaande bebouwingscontour;
- 6. de oppervlakte van de bij aaneengebouwde woningen behorende bijgebouwen mag per woning maximaal 75 m2 bedragen;
- 7. Voor bijgebouwen geldt dat de maximale goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan respectievelijk 3 meter en 6 meter.
- 8. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt het volgende:
- de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal de in onderstaande tabel opgenomen bouwhoogte:
- 1. per woning is maximaal één zwembad toegestaan met een maximale oppervlakte van 75 m2
- 2. per woning mag de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen maximaal 30 m2 bedragen;
- 3. bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het bestemmingsvlak mag maximaal 2 m bedragen met uitzondering van schuttingen en andere terreinafscheidingen, die gelegen zijn voor de voorgevel van de woning of in het verlengde daarvan, waarvoor een maximale bouwhoogte geldt van 1 meter.
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - geluidgevoelig object' geen woning mag worden gebouwd.
4.3 Omgevingsvergunning paardenbak
Bij omgevingsvergunning kan het oprichten van een paardenbak worden toegestaan, hierbij gelden de volgende regels:
- a. per woning is maximaal 1 paardenbak toegestaan;
- b. de maximale afmetingen van de paardenbak bedragen 20 m bij 60 m;
- c. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
- d. de afstand van de paardenbak tot woningen van derden of andere gebouwen van derden bedraagt ten minste 50 meter;
- e. de initiatiefnemer dient een door het college goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van lichtmasten en omheiningen en springhindernissen ten behoeve van de paardenbak zijn toegestaan, met dien verstande dat:
- de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 8 m bedraagt;
- de bouwhoogte van een omheining langs de paardenbak en springhindernissen in de paardenbak maximaal 1,5 meter bedraagt.
4.4 Voorwaardelijke verplichtingen
Artikel 5 Waarde - Archeologie Hoog
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.
Voorrangsbepaling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de dubbelbestemming ‘’Waarde - Archeologie hoog" voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
5.2.1
De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
5.2.2
Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 5.2.1 genoegzaam blijkt dat:
- a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of zullen worden geschaad;
- b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
5.2.3
In de situatie als bedoeld in artikel 5.2.2, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.4
Het bepaalde in 5.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
- a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- b. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 250 m2;
- c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
- d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
5.2.5
Indien het bepaalde in artikel 5.2.3, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
5.2.6
Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 5.2.2, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 5.2.3, is het bepaalde in artikel 5.2.4, aanhef en de onderdelen b en c, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 5.2.2, 5.2.3 en 5.2.5 is van overeenkomstige toepassing.
5.2.7
Het bepaalde in 5.2.1 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
In een situatie als bedoeld onder a kunnen burgemeester en wethouders voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 5.2.3.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1
Het is verboden om op of in de gronden bedoeld in artikel 5.1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wabo, van bevoegd gezag (aanlegactiviteit) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
- a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
- b. het ophogen van gronden met meer dan 50 cm;
- c. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
- d. verlagen of verhogen van het waterpeil;
- e. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- f. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
- h. het frezen en scheuren van grasland.
5.3.2
Het in lid 5.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:
- a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 5.2 van toepassing is;
- b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m2;
- c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- d. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;
- e. worden uitgevoerd in het kader van het normale agrarische gebruik;
- f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of
- g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.3.3
De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
5.3.4
Bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 5.3.3 genoegzaam blijkt dat:
- a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbonden voorschriften.
5.3.5
In de situatie als bedoeld in artikel 5.3.4, onderdeel b, kan bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
- c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3.6
Indien het bepaalde in artikel 5.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
5.3.7
Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in artikel 5.3.1, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in artikel 5.3.5, is het bepaalde in artikel 5.3.2, aanhef en onderdeel b, niet van toepassing. Bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het bepaalde in de artikelen 5.3.4, 5.3.5 en 5.3.6 is van overeenkomstige toepassing.
5.3.8
- a. Het bepaalde in 5.3.3 is niet van toepassing indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
- b. In een situatie als bedoeld onder a kunnen burgemeester en wethouders voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als bedoeld in artikel 5.3.5.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
5.4.1
Bevoegd gezag is bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in instandhouding en bescherming van archeologische waarden voorziet.
5.4.2
Bij een besluit als bedoeld in artikel 5.4.1 geeft bevoegd gezag de grenzen aan waarvoor de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.
Artikel 6 Waarde - Archeologie Laag
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waarde - Archeologie laag” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
8.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De planregels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het opslaan van materialen en goederen in de open lucht buiten het agrarisch bouwperceel met uitzondering van kuilvoerplaten die, aansluitend op het bouwperceel mogen worden opgericht;
- b. het gebruik van gebouwen voor de exploitatie van een seksinrichting.
- c. het gebruik van een schuilstal, als bedoeld in 3.3, onder h, anders dan als schuilgelegenheid voor dieren;
- d. het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet conform artikel 4.1. onder a wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, volgens het paraplubestemmingsplan Parkeren van de gemeente Brummen en de normering van het CROW.
9.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
9.3 Voorwaardelijke verplichtingen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in Sub .a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in Sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Elzenbosweg 10 en Weg door de Plas 14a van de gemeente Brummen.
Bijlagen
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Gebonden Bedrijfsactiviteiten Bij De Bestemming Wonen
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Toegelaten Functies
Bijlage 4 Kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen
Bijlage 5 Te Slopen Gebouwen
Bijlage 6 Inpassingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer exploiteert een agrarisch bedrijf op een tweetal locaties aan de Elzenbosweg 10 en Weg door de Plas 14a in Brummen. Aan de Elzenbosweg 10 zijn diverse bedrijfsgebouwen en opslagen aanwezig voor het houden van vleesvarkens, jongvee, vleeskalveren en paarden. Op locatie Weg door de Plas 14a is alleen een varkensstal aanwezig voor het houden van vleesvarkens.
Er is gekeken naar verdere ontwikkelingsmogelijkheden voor beide locaties nu de activiteiten met de vleesvarkens op beide locaties worden gestaakt. Hierbij is de conclusie getrokken dat functieverandering naar wonen (dubbele woning) aan de Weg door de Plas 14a en het inperken agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Elzenbosweg 10 de beste oplossing is.
Dit bestemmingsplan is opgesteld om een actueel juridisch planologisch kader te bieden om de ontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Ligging Plangebied
De plangebieden bevindt zich in het gebied Cortenoever, ten noordoosten van Brummen en zijn gelegen aan de Elzenbosweg en de Weg door de Plas. Ten westen van beide plangebieden loopt de provinciale weg N348. In de nabijheid van het plangebied aan de Weg door de Plas 14a zijn burgerwoningen aanwezig en in oostelijke richting ligt op circa 370 m een melkveehouderij (Cortenoeverseweg 105). In de omgeving van de Elzenbosweg 10 zijn enkele burgerwoningen aanwezig en is ten zuiden op korten afstand een veehouderij bedrijf gevestigd. (Elzenbosweg 4)
Op de navolgende afbeeldingen is de globale ligging van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 1: Globale ligging plangebieden (Bron: Pdok viewer)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Algemeen
De planlocatie Elzenbosweg 10 bestaat uit twee agrarische bouwvlakken. In het bestemmingsplan 'Weg door de Plas' is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische bestemming te wijzigen naar de bestemming wonen. De ontwikkeling van beide locaties wordt daarom in zijn geheel door middel van een herziening van het bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
Figuur 2: De huidige planologische situatie waarbij de stippelijn het plangebied aangeeft van het bestemmingsplan 'Weg door de Plas'.
Elzenbosweg 10
Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied aan de Elzenbosweg 10 is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008', vastgesteld op 17 december 2009.
De gronden ter plaatse hebben de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden' (Artikel 3). Verder zijn de gebiedsaanduidingen 'agrarisch gebied - waardevol landschap', 'gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarde' en 'verwijziging naar lijst in bijlage c' (intensieve veehouderijen) van toepassing.
Verder zijn de paraplubestemmingsplannen 'Archeologie' (15-10-2020) en 'Parkeren' (18-10-2018) van toepassing. Hierbij geld voor archeologie de bestemming 'Waarde - Archeologie Hoog' en voor het parkeren de gebiedsaanduiding 'overige zone - parkeernormen buitengebied.
De planlocatie Elzenbosweg 10 bestaat uit twee agrarische bouwvlakken. In het bestemmingsplan 'Weg door de Plas' is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische bestemming te wijzigen naar de bestemming wonen. De ontwikkeling van beide locaties wordt daarom in zijn geheel door middel van een herziening van het bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
Weg door de Plas 14a
Voor de locatie Weg door de plas 14a gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2008' dat op 17 december 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad van Brummen en 'Weg door de Plas' dat op 6 september 2018 is vastgesteld door de gemeenteraad van Brummen.
Verder zijn ook hier de paraplubestemmingsplannen 'Archeologie' (vastgesteld 15-10-2020) en 'Parkeren' (vastgesteld18-10-2018) van toepassing. Hierbij geld voor archeologie de bestemming 'Waarde - Archeologie Laag' en voor het parkeren de gebiedsaanduiding 'overige zone - parkeernormen buitengebied.
Op gronden waar het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' van toepassing is geldt de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden' (Artikel 3). Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor agrarische doeleinden en voor behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden. Verder zijn de gebiedsaanduidingen 'agrarisch gebied - waardevol landschap' en 'gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarde' van toepassing.
Voor de gronden waar het bestemmingsplan 'Weg door de Plas' van toepassing is geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschap' (Artikel 3). Verder is de dubbelbestemming 'Waarde - arhceologie laag' en de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' van toepassing. Ter plaatse van de schuur is een bouwvlak aanwezig.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader weergegeven, waarna in hoofdstuk 4 de haalbaarheid van het plan aangetoond wordt voor wat betreft verschillende milieuaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische planopzet en hoofdstuk 6 geeft informatie over de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 ten slotte gaat in op de resultaten van de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Elzenbosweg 10
Op de locatie Elzenbosweg 10 te Brummen staan een bedrijfswoning, bijgebouwen, twee varkensstallen, een rundveestal, een berging en voeropslagen. De varkensstallen zijn in gebruik. Tevens wordt een stal gebruikt voor vleeskalveren en ander rundvee. Initiatiefnemer heeft naast zijn agrarische bedrijf tevens een veehandel. Het handelsvee wordt niet op de locatie gestald. De bedrijfsauto met veewagen wel. Bij de locatie hoort circa 16 ha grond. De locatie heeft een agrarische bestemming waar intensieve veehouderij is toegestaan.
Qua oppervlakte gebouwen (exclusief de bedrijfswoning met bijgebouw) zijn de volgende aanwezig:
- Varkensstal 1: circa 385 m2
- Varkensstal 2: circa 475 m2
- Werktuigenberging met werkplaats: circa 450 m2
- Rundveestal: circa 280 m2
Figuur 3: luchtfoto huidige situatie Elzenbosweg 10
Weg door de Plas 14a
Op de locatie Weg door de Plas staat één varkensstal. De varkensstal is in gebruik. De locatie heeft voor het deel van het perceel binnen het bestemmingsplan Weg door de Plas de een agrarische bestemming met functieaanduiding intensieve veehouderij. De oppervlakte van deze stal is circa 400 m2. Op onderstaande afbeelding is de huidige situatie weergegeven.
Figuur 4: luchtfoto huidige situatie Weg door de Plas 14a
2.2 Nieuwe Situatie
Op locatie Weg door de Plas 14a wordt de bestaande varkensstal gesloopt. Op de locatie Elzenbosweg 10 worden tevens twee varkensstallen gesloopt. De rundveestal zal behouden blijven voor circa 60 stuks rosékalveren. De bestaande werktuigenberging met werkplaats zal ook behouden blijven aangezien hier nog machines staan en de veewagen hier gestald wordt. Hiermee zal de locatie Elzenbosweg 10 de agrarische bestemming behouden (kleinschalig bedrijf) met een veehandel erbij. Door verkleining van het bouwvlak wordt verzekerd dat de gesloopte gebouwen niet teruggebouwd worden.
Het uitgangspunt voor locatie Weg door de Plas 14a is een aaneengebouwde woning van 300 m2 waarbij elke woning afzonderlijk een oppervlakte van 150 m2 heeft met daarbij de beschikking over een bijgebouw van 75m2.
2.3 Ruimtelijke Kwaliteit
Door een landschapsdeskundige is voor beide locaties een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit inpassingsplan is bijgevoegd als Bijlage 1. In dit inpassingsplan wordt ingegaan op de aanwezige landschappelijke kwaliteiten, het beleid en de uitgangspunten voor de gemaakte keuzes.
Elzenbosweg 10
Ter plaatse van de te slopen stallen aan de Elzenbosweg 10 zullen bomen worden aangeplant. Deze bomen worden haaks geplaatst op de N348. Hiermee wordt de rechtlijnige (nieuwe) groenstructuur langs het 'Gat van Cortenoever' versterkt. Op de onderstaande figuur 5 is dit weergegeven.
Figuur 5: Landschappelijke inpassing Elzenbosweg 10.
Weg door de plas 14a
Het nieuwe woonperceel aan de Weg door de Plas 14a zal aan beide zijden worden begrensd door een struweelsingel. Aan de voorzijde van het perceel worden solitaire bomen aangeplant. De achterkant van het perceel zal deel vrij van beplanting blijven om uitzicht te bieden op de achterliggende percelen.
Figuur 6: Landschappelijke inpassing Weg door de Plas 14a.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR heeft het Rijk drie Rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland.
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie Rijksdoelen worden er 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Toets
Dit initiatief maakt geen onderdeel uit van de 13 Rijksdoelen.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.
Toets
Het plangebied aan Weg door de Plas 14a maakt de realisatie van twee woningen mogelijk. In de uitspraak ECLI:NL:RVS:2015:2921 oordeelt de Raad van State dat het toevoegen van 11 extra woningen binnen een (dorps) kern geen stedelijke ontwikkeling is. In dit geval wordt een dubbele toegevoegd solitair in het buitengebied. Op basis van deze uitspraak kan geconcludeerd worden dat het ontwikkelen van de woningen aan de Weg door de Plas geen stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro.
De ontwikkeling van de agrarische locatie aan de Elzenbosweg 10 is dit evenmin.
Op basis hiervan is een verdere toetsing aan de ladder niet noodzakelijk.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het ‘Besluit algemene regels ruimtelijke ordening’ (Barro, 7 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd
Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat onder andere om de Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen.
Toets
Het Barro bevat geen relevante regels die invloed uitoefenen op het onderhavige plan.
3.1.4 Conclusie Rijksbeleid
De toets aan het SVIR en Barro laat zien dat het initiatief in overeenstemming is met het relevante Rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018
In de omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018, worden de doelen voor Gelderland uitgewerkt. Centraal staat dat bij de taakstelling de focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie. Door hier de focus op te leggen wordt er gestreefd naar een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. De doelen worden verder uitgewerkt in zeven ambities. Het betreft vestigingsklimaat, wonen, bereikbaarheid, biodiversiteit, klimaatadaptie, energietransitie en circulaire economie.
Toets
Dit planvoornemen is van een dusdanig kleinschalig karakter dat het geen gevolgen heeft voor de gebiedsoverstijgende doelen die zijn opgenomen in de omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening 2021
Met de verordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels.
Toets
Uit toetsing aan de omgevingsverordening komt naar voren dat het plangebied is gelegen waar de regels voor thema landbouw van toepassing zijn. Voor uitbreiding van een niet grondgebonden veehouderijbedrijf of veehouderijtak moet aangesloten worden bij het gelders plussenbeleid (artikel 2.30). Het (deels) saneren van de niet-grondgebonden veehouderij zonder verdere uitbredingsmogelijkheiden valt niet onder dit plussenbeleid. Voor het toevoegen van woningen aan de Weg door de Plas 14a zijn geen specifieke regels opgenomen.
3.2.3 Conclusie
Het planvoornemen is in overeenstemming met provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Woonagenda 2019-2023
De gemeente Brummen wil in kunnen spelen op de dynamische woningmarkt. De relatief recente woonvisie uit 2016 is daarom aangepast. Een eerste aanzet is gegeven in de Woonagenda Cleantechregio 2018. In deze woonagenda ligt de nadruk op kwalitatief programmeren. Ook geeft deze regionale woonagenda richting gegeven aan het aantal te bouwen woningen in de periode 2018-2027. Voor Brummen zijn dat, naar de huidige inzichten, 700 nieuw te realiseren woningen.
Het doel van de woonagenda is om iedereen prettig te laten wonen in Brummen en om woonwensen -behoeften van inwoners zoveel mogelijk te realiseren binnen de gemeente. Het woningaanbod moet bijdragen aan vitale kernen en een vitale bevolkingsgroep. Iedere inwoner dient binnen een acceptabele tijd een passende/betaalbare woning te vinden.
Met de vier pijlers in deze woonagenda en de ambities daarbij denkt de gemeente een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan dit doel. Het gaat om de volgende opgaven:
- Betaalbaarheid en beschikbaarheid
- Wonen, zorg en welzijn, in combinatie met de vergrijzing
- Duurzaamheid, met focus op de bestaande woningvoorraad
- Leefbaarheid
Toets
Met dit planvoornemen wordt een dubbele woning mogelijk gemaakt in het buitengebied van de gemeente Brummen. Het voornemen heeft een dusdanig kleinschalig karakter dat dit past binnen de woonagenda van de gemeente.
3.3.2 Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen'
Het doel van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie is sturing geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Brummen. In de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie is de groene kwaliteit van de gemeente het vertrekpunt. Het Veluwemassief, het aantrekkelijke kleinschalige (agrarische) landschap, de IJssel, de beken, de rust en de ruimte zijn structuurdragers die in belangrijke mate de identiteit van de gemeente bepalen. Hiermee onderscheidt de gemeente zich binnen de stedelijke regio Stedendriehoek.
Brummen wil in de toekomst een eigen gemeenschap blijven vormen, fysiek en mentaal op afstand van de steden. Nieuwe ontwikkelingen worden ingezet ter versterking van deze groene kwaliteiten. In de nota Grondbeleid 2006 van de gemeente Brummen is het fonds Ligt op Groen vastgesteld. Het fonds moet projecten op het gebied van natuur en landschap, water en recreatie en toerisme financieel mogelijk maken.
Toets
Dit plan gaat vergezeld met een landschappelijk inpassingsplan. De ruimtelijke kwaliteit wordt hier verbeterd door de sloop van overtollige voormalige agrarische bebouwing en dit wordt ingepast op een manier die passend is in de omgeving. Hiermee wordt een positieve bijdrage geleverd aan de groene kwaliteit ter plaatse.
3.3.3 Landschapsbeleidsplan Brummen 2008
Om behoud en versterking van de natuur- en landschapswaarden werkelijk te laten plaatsvinden, heeft de gemeente in 2008 het landschapsbeleid geactualiseerd. Het Landschapsbeleidsplan Brummen is erop gericht de wensbeelden uit de ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' tot uitvoer te brengen. Het vertrekpunt van deze notitie wordt gevormd door de gebiedsbeschrijvingen uit het landschapsbeleidsplan 1992 en het bestemmingsplan Buitengebied 2005.
De locatie ligt in het deelgebied 'Oeverwal'. Karakteristiek voor dit gebied is:
- Bewoning van de relatief hoger gelegen delen;
- (kleine) kernen op de rand van de oeverwal;
- Restanten van open akkercomplexen;
- Graslanden in de lager gelegen delen;
- De vele lanen, kavel- en erfbeplantingen;
- Kronkelende wegen;
- Onregelmatige kavelpatronen;
- Doorsnijding door grote infrastructuurlijnen;
- Hoge grondwaterstanden en kwel; Wets-oost stromende beken;
- De openheid en regelmatige verkaveling van Cortenoever;
- De aanwezigheid van onverharde wegen.
Figuur 7: uitsnede kaart Oeverwal (bron: landschapsbeleidsplan 2008 Brummen)
Toets
Het plan is gelegen in het gebied Oeverwal. Voor het plangebied zijn geen nadere aanduidingen weergegeven. Het landschappelijk inpassingsplan toont aan dat dit initiatief passend is binnen dit karakteristieke landschap.
3.3.4 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen 2013
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit, voorheen de welstandsnota, bevat handvatten voor verbouwingen en beschrijft hoe om te gaan met verbouwingen aan huizen, bedrijven, landgoederen en monumenten. Ook worden suggesties gegeven over duurzaamheid en worden oplossingsrichtingen gegeven voor de herindeling van boerenerven.
De locatie valt onder de criteria voor het landelijk gebied. Het streven van de gemeente is gericht op het behoud van het karakter van het agrarisch buitengebied. Belangrijkste karakteristieken zijn het afwisselende landschap met daarin verspreid staande, vaak authentieke bebouwing. Belangrijk is het in stand houden van het onderscheid tussen agrarische bebouwing in het buitengebied en de burgerwoningen in de bebouwde kommen van Eerbeek en Brummen. Belangrijk is de samenhang tussen de bebouwing en het omliggende landschap.
Toets
Met het toevoegen van een dubbele woning in het buitengebied en het (deels) saneren van een bestaande agrarische locatie wordt het karakter van het buitengebied niet onevenredig aangetast, zeker niet in combinatie met de landschappelijke inpassing.
3.3.5 Toekomstvisie 2030 'innoveren met oude waarden'
Op 19 september 2013 heeft de gemeenteraad van Brummen besloten de Toekomstvisie 2030 te gaan gebruiken als kader voor de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe en bestaande projecten/werkzaamheden en voor de ontwikkeling van gemeentelijk beleid. De visie geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen die de komende vijftien jaar worden gemaakt. Op basis van de toekomstvisie wordt het geldende gemeentelijk beleid herijkt. Veel van het beleid dat voortkomt uit de ruimtelijke ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' is in lijn met de toekomstvisie en daarom nog steeds van toepassing.
De keuzes en speerpunten voor 2030 zijn in drie thema's onderverdeeld:
Ruimte voor papier en landgoederen:
De papierindustrie en landgoederen zijn de kernwaarden die Brummen uniek maken. Deze kernwaarden krijgen alle ruimte. Niet alleen fysiek en bedrijfsmatig, maar op zoveel mogelijk terreinen worden deze kernwaarden binnen de gemeente versterkt. Bijvoorbeeld in de recreatiesector, maar ook in de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte. Daarnaast worden cultuurhistorie, creativiteit en kunst in de gemeente gestimuleerd en gekoesterd. Om de recreatieve potentie van Brummen verder uit te bouwen wordt het netwerk voor de wandelaar, fietser en ruiter verbeterd.
Samen gezond wonen, werken en leven:
De gemeente Brummen wil een aantrekkelijke gemeente zijn voor zowel jong en oud als voor bestaande en nieuwe inwoners. Daarbij hoort een gemeente waar men prettig kan wonen en werken. Het kleinschalige dorpsleven, waar rust en vriendelijkheid heersen en sprake is van een sterke sociale samenhang, is daarbij van belang. De identiteit, die wordt gekoesterd, moet worden behouden en versterkt.
Op groene voet met groene vingers:
Er wordt ingezet op een groene en klimaatneutrale gemeente Brummen, waarbij zelf wordt voorzien in de energie, energiesystemen slim worden gekoppeld, hemelwater wordt geborgen en gebruikt en de biodiversiteit wordt versterkt. De natuur en het landschap zijn kernwaarden van de identiteit van Brummen. Ze vormen de historische basis en maken deel uit van het woongenot, vormen de trekker voor recreanten en toeristen en staan aan de basis van de ontwikkeling van de papierindustrie en de landgoederen. Het landschap en de natuur moeten daarom behouden blijven. Er wordt echter geen stolp op het buitengebied gezet. Er wordt vernieuwd met respect voor dat wat er is.
Het buitengebied vormt een belangrijke pijler van de gemeentelijke identiteit. De boer, de natuurbeheerder en de landgoedeigenaar zijn de belangrijkste beheerders van het buitengebied. De agrarische sector krijgt in Brummen de ruimte om zich te ontwikkelen. Daarbij gaan ontwikkelruimte en vernieuwing hand in hand. De gemeente zet daarnaast in op het versterken van de bestaande natuur- en landschappelijke waarden en wil ruimte bieden aan maatschappelijke initiatieven die de plattelandsstructuur, de natuur- of landschappelijke waarden verbeteren en versterken. De gemeente streeft naar een integrale ontwikkeling van het buitengebied, in nauwe samenwerking met de beheerders van het buitengebied in een netwerk. De gemeente acht kleinschalige bedrijven in bijvoorbeeld de zorg, dienstverlening of creatieve sector inpasbaar in bestaande gebouwen in het buitengebied, bijvoorbeeld op een landgoed of boerderij.
Toets
Het saneren van een bestaande varkenshouderij en hiervoor in de plaats een dubbele woning realiseren i.c.m met een landschappelijke inpassing is een ontwikkeling die past binnen de speerpunten van de ontwikkelvisie.
3.3.6 Conclusie
Op basis van de toetsing aan gemeentelijk beleid kan geconcludeerd worden dat dit initiatief passend is.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen risico’s voor het toekomstige gebruik te verwachten zijn is de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning mogelijk ook een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Onderzoek
Omdat dit bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt moet de kwaliteit van de bodem inzichtelijk zijn. Ter plaatse van deze nieuwe ontwikkelingen is bodemonderzoek uitgevoerd.
In de rapportages d.d. 13 juni 2019, kenmerk P19M0046 en d.d. 29 juni 2020, kenmerk P20M0065 opgesteld door Vink Milieutechnisch Adviesbureau b.v. en opgenomen in Bijlage 2 en Bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt het volgende.
Het bodem onderzoek van 13 juni 2019 kent de volgende opdeling:
- Verkennend bodem onderzoek NEN 5740 ter plaatste van het bouwvlak Weg door de Plas 14A (onverdacht locatie).
- Oprit Weg door de Plas (verdachte locatie)
- Druppelzone van drie te slopen stallen, 1 stal Weg door de Plas en 2 twee stallen Elzenbosweg 10 (verdachte locatie).
Het onderzoek van 29 juni 2020 betreft een actualiserend onderzoek op de locatie Weg door de Plas 14A. Daarbij is het grondwater niet onderzocht.
Resultaten van de bodemonderzoeken:
Weg door de Plas 14 A
De bovengrond ter plaatse van de voorgenomen bouwlocatie is plaatselijk licht verontreinigd met zink, nikkel en PAK. De ondergrond ter plaatse van de voorgenomen bouwlocatie is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen. Het grondwater ter plaatse van de voorgenomen bouwlocatie is licht verontreinigd met barium en cadmium. Zintuiglijk zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. Analytisch is asbest onderzocht in de oprit (halfverharding) en ter plaatse van de druppelzones bij de te slopen stal. In de halfverharding is geen asbest aangetoond. Ter plaatse van de druppelzone bij de te slopen stal is asbest aangetoond met een gehalten 48 mg/kg.ds. Het gemeten gehalte ligt onder de waarde voor nader asbestonderzoek (50 mg/kg.ds).
Elzenbosweg 10
Voor deze locatie zijn alleen de op bodemverontreiniging verdachte locatiedelen onderzocht. Daarvoor zijn de druppelzones van 2 te slopen stallen met asbestdaken onderzocht op voorkomen van asbest. Hierbij is asbest aangetoond in gehalten van respectievelijk 21 en 1,4 mg/kg.ds. De gemeten gehalten liggen onder de waarde voor nader asbestonderzoek (50 mg/kg.ds).
Conclusie
De bodem is op basis van de uitgevoerde onderzoeken geschikt voor de toekomstige functie.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
De Erfgoedwet is op 1 juli 2016 ingegaan waarmee de Monumentenwet 1988 is komen te vervallen. Voor het eerst is er hiermee één integrale wet die betrekking heeft op museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk.
De nieuwe Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de huidige wetten en regelingen gelden tenminste worden gehandhaafd.
De Monumentenwet 1988 vormde tot september 2007 het vigerende wettelijk kader voor de archeologische monumentenzorg en had als doel de bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten in Nederland. Bij de invoering van de Wamz is het bevoegd gezag ten aanzien van het archeologiebeleid grotendeels bij de gemeentelijke overheden komen te liggen. In de Monumentenwet is vastgelegd dat gemeenten bij (op)nieuw vast te stellen bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening dienen te houden met de bekende en te verwachten archeologische waarden. Gebeurt dit niet of onvoldoende dan kan de Provinciale Staten archeologische attentiegebieden aanwijzen waarvoor de gemeente binnen een door de provincie te bepalen termijn archeologievriendelijke bestemmingsplannen moet hebben vastgesteld. Verder kan de gemeente via een bestemmingsplan allerlei verplichtingen opleggen ten behoeve van de archeologische waarden aan degenen die op of in de bodem activiteiten gaan ondernemen. Ook kan in een bestemmingsplan worden bepaald dat een archeologisch onderzoeksrapport moet worden overgelegd bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
De onderdelen uit de Monumentenwet die betrekking hebben op archeologie in de fysieke leefomgeving gaan over naar de Omgevingswet (verwacht 2021). Tot die tijd is het overgangsrecht Erfgoedwet van kracht.
Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.
Toets
Archeologie
Elzenbosweg 10
De archeologische waarden zijn vastgelegd in het vigerend bestemmingsplan Buitengebied en het paraplubestemmingsplan 'Archeologie'. Binnen dit paraplubestemmingsplan heeft een deel van het plangebied aan de Elzenbosweg 10 de bestemming 'Waarden - Archeologie - Hoog'. Voor deze gronden geldt een hoge beschermingswaarde. De regels behorende bij deze bestemming zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Voor het overige deel van het plangebied aan de Elzenbosweg 10 geldt een lage archeologische waarde. Aangezien er geen graaf- of bouwwerkzaamheden plaatsvinden op deze locatie is in het kader van deze bestemmingsplanherziening, is er geen archeologisch vooronderzoek uitgevoerd.
Weg door de plas 14a
Ook voor de locatie Weg door de Plas 14a zijn regels m.b.t. archeologie vastgelegd in het vigerend bestemmingsplan buitengebied en het paraplubestemmingsplan 'Archeologie'. Het plangebied aan de Weg door de Plas 14a heeft binnen het paraplubestemmingsplan 'Archeologie' de bestemming 'Waarde - Archeologie Laag'. Binnen deze bestemming geldt dat bij bodemingrepen van 2.500 m2 of meer en dieper dan 30cm-mv archeologisch onderzoek is vereist. Deze grens wordt met de realisatie van de dubbele woning niet overschreden.
Cultuurhistorie
Op grond van de provinciale beleidskaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' vallen de plangebieden aan de Elzenbosweg 10 en Weg door de Plas 14a binnen een gebied dat wordt aangeduid als 'Archeologische Parel'. Verder zijn in de omgeving nog cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig in de vorm van Historisch geografische eenheden. Deze bestaande lijnen maken geen onderdeel uit van het plangebied maar met het inpassingsplan wordt dit patroon wel versterkt.
Figuur 8: uitsnede beleidskaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie'.
Conclusie
Voor het aspect Archeologie en Cultuurhistorie is het plan uitvoerbaar.
4.3 Ecologie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijk) aanwezige natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming regelt onder andere de bescherming van de Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen op grond van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn. Daarnaast is het Gelders Natuurnetwerk (GNN) in het kader van de gebiedsbescherming van belang.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming regelt ook de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.
Quickscan Natuurwaarden
Voor beide locaties is een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Deze is bijgevoegd als Bijlage 5. In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies gedeeld en is de paragraaf gebiedsbescherming nader onderbouwd op het punt van stikstof.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Weg door de Plas 14a
Deze locatie ligt niet in of kort bij een Natura 2000-gebied. Wel liggen op grote afstand van de locaties meerdere Natura 2000-gebieden waar sprake is van overschrijding van de kritische depositiewaarde voor stikstofgevoelige habitattypen. Het meest nabijgelegen voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebied (Rijntakken) bevindt zich op een afstand van circa 1,7 kilometer van deze locatie.
Voor de neerslag van stikstofdepositie is een voortoets uitgevoerd. Deze is bijgevoegd als Bijlage 4. In deze voortoets is de zowel de plantoets als de toets voor het project met de verschillende fasen beschreven. Uit deze voortoets blijkt dat op grond van de vrijkomende stikstofemissies geen significant verslechterend effect te verwachten is ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.
Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden zijn andere effecten dan stikstofneerslag niet te verwachten. Het enige andere effect op grotere afstand van een Natura 2000-gebied hangt samen met (grootschalige) grondwateronttrekking of andere hydrologische maatregelen. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Elzenbosweg 10
De locatie Elzenbosweg 10 ligt, net als Weg door de Plas 14a, op grote afstand van Natura 2000-gebieden. Het meest nabijgelegen voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebied (Rijntakken) bevindt zich op een afstand van circa 1,8 kilometer van deze locatie.
Voor de neerslag van stikstofdepositie is een voortoets uitgevoerd. Deze is bijgevoegd als Bijlage 4. Uit deze voortoets blijkt dat op grond van de vrijkomende stikstofemissies geen significant verslechterend effect te verwachten is ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Uit deze voortoets volgt dat er geen toestemming in de vorm van een vergunning Wet natuurbescherming benodigd is voor uitvoering van het project.
Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden zijn andere effecten dan stikstof niet te verwachten. Het enige andere effect op grotere afstand van een Natura 2000-gebied hangt samen met (grootschalige) grondwateronttrekking of andere hydrologische maatregelen. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Deelconclusie gebiedsbescherming
Gezien het bovenstaande is het duidelijk dat het plan geen nadelige gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming
Weg door de plas 14 en Elzenbosweg 10
Voor beide locaties is een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Deze is bijgevoegd als bijlage
Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende amfibieën-, vogel-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied als foerageergebied en mogelijk nestelen er vogels in de bebouwing en beplanting. Grondgebonden zoogdieren bezetten geen rust- en/of voortplantingsplaats, amfibieën bezetten geen (winter)rustplaats en vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied.
In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. De drie stallen dienen gesloopt, en de coniferen dienen gerooid te worden buiten de voortplantingsperiode van vogels.
De functie van het plangebied als foerageergebied voor amfibieën, vogels, vleermuizen en grondgebonden zoogdieren wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten voor de meeste soorten niet aangetast. De functie van het plangebied als foerageergebied is niet beschermd (het betreft geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen).
Conclusie
Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn op voorhand uit te sluitens. Ook heeft het planvoornemen geen negatieve effecten op beschermde soorten. De voorgenomen ontwikkeling is daarom in dit kader toelaatbaar. Het plan kan voor het aspect Ecologie uitvoerbaar worden geacht.
4.4 Geluid
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals bijvoorbeeld woningen) door wegverkeer. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting in het maatgevende toekomstige jaar. In het algemeen is dit 10 jaar na realisatie of na het akoestisch onderzoek.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde. Als aan deze waarde wordt voldaan, is er voor de Wet geluidhinder geen belemmering voor het bouwplan. Onder voorwaarden is een hogere grenswaarde mogelijk. Het onderhavige plan is gelegen buiten de bebouwde kom. Er is geen sprake van nieuwe woonbestemmingen. Hiervoor gelden de volgende grenswaarden:
Tabel 1: Grenswaarden weg- en spoorwegverkeer, in dB, voor woonbestemmingen
De Wet geluidhinder gaat ervan uit dat het verkeer in de toekomst stiller wordt, onder andere door Europees bronbeleid. Daarom mogen op de berekende geluidsbelastingen enkele correcties worden toegepast. Er geldt een generieke correctie van 5 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van minder dan 70 km/u en van 2 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van 70 km/u of meer. Afhankelijk van het soort wegdek geldt er daarnaast een correctie van 1 dB of 2 dB voor wegverkeer met een snelheid van 70 km/u of meer.
Toets
Elzenbosweg 10
Op deze locatie wordt geen nieuw geluidgevoelig object mogelijk gemaakt. Ook vindt er door het agrarisch bedrijf geen extra geluidemissie plaats naar de omgeving. Verder akoestisch onderzoek kan hier achterwege blijven.
Weg door de plas 14a
Hier wordt de nieuwbouw van een burgerwoning mogelijk gemaakt binnen de geluidszone vande N348, de provinciale weg tussen Dieren en Zutphen. De weg heeft 4 rijstroken en is buitenstedelijk gelegen, de geluidszone bedraagt 400 m. De Weg door de Plas is een doodlopende weg die het projectgebied en enkele burgerwoningen ontsluit. Deze doodlopende weg is akoestisch gezien niet relevant door de weinige verkeersbewegingen en niet meegenomen in het onderzoek. De locatie van de woning moet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In het kader hiervan is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6).
Uit het onderzoek volgt dat als de woning in het groene gebied op onderstaande afbeelding wordt gerealiseerd er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Als de woning in het 'gele' gebied wordt geplaatst zal eerste een hogere waarde procedure doorlopen moeten worden.
Figuur 9: Fragment Bijlage 3 akoestisch onderzoek
In dit bestemmingsplan is een planologische beperking opgenomen voor de realisatie van de woning in het gele gebied middels een specifieke bouwaanduiding op de verbeelding. De woning kan alleen op een locatie worden gerealiseerd waar de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden (groene gebied).
Conclusie
Voor het aspect geluid is het plan uitvoerbaar.
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig gebied:
Tabel 2: Richtafstanden en omgevingstype
Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Toets
Elzenbosweg 10
De bestemming van deze locatie wijzigt niet. Ten opzichte van hindergevoelige en hinderveroorzakende functies in de omgeving vinden er in de basis geen veranderingen plaats.
Weg door de Plas 14a
Ter plaatse van Weg door de Plas 14a is sprake van een omzetting van de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden' naar de bestemming 'Wonen'. Er is dan ook geen sprake van enige vorm van aantasting of hinder voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. Het woon- en leefklimaat verbetert juist door het verdwijnen van een bedrijf voor de naastgelegen woningen. In paragraaf 4.6 wordt getoetst of de ontwikkeling belemmerend is voor de omliggende (agrarische) bedrijven en de bedrijfsontwikkeling van deze bedrijven. Ook wordt getoetst of de nieuwe woning buiten de geurcontouren van omliggende agrarische bedrijven is gelegen.
Het omgevingstype is 'rustige woonwijk en rustig buitengebied'. Binnen een straal van 700 m rondom de projectlocatie liggen geen bedrijven van derden (niet-agrarisch). De in dit plangebied geprojecteerde woning ligt zodoende buiten een hinderzone van een bedrijf. Aan de richtafstanden wordt voldaan en er worden geen bedrijven in de omgeving gehinderd in de bedrijfsuitoefening.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.6 Geur
Voor het realiseren van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en om te voorkomen dat agrarische bedrijven in hun ontwikkeling belemmerd worden, is het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij van belang. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.
Getoetst moet worden of 'functieverandering naar wonen' een belemmering zal opleveren voor (ontwikkel)mogelijkheden van de omliggende veehouderijen. Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:
- Wet geurhinder en veehouderij;
- Activiteitenbesluit;
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is van toepassing op vergunningplichtige veehouderijen. Het betreft alle bedrijven die niet onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit vallen. Een vergunning is nodig bij het houden van meer dan 1.200 vleesrunderen, 2.000 schapen/geiten, 3.750 gespeende biggen, 200 stuks melkrundvee (exclusief vrouwelijk jongvee), 340 stuks melkrundvee (inclusief vrouwelijk jongvee), 100 paarden/pony's (exclusief dieren in opfok), 50 overige landbouwhuisdieren, 750 zeugen, 2.000 vleesvarkens, 40.000 stuks pluimvee of meer dan 0 pelsdieren.
De Wgv maakt onderscheid tussen twee situaties:
- diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld;
- diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld
Dit leidt tot twee verschillende manieren van beoordelen (zie onderstaand kader).
Een bijzondere regeling geldt voor woningbouw op of na 19 maart 2000 op een kavel:
- die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij;
- of in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij;
- of in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij.
Volgens artikel 14 lid 2 Wgv geldt onder bepaalde voorwaarden dan enkel een minimaal aan te houden afstand tot andere veehouderijen. Deze afstand is 50 meter voor een woning buiten de bebouwde kom en 100 meter voor een woning binnen de bebouwde kom. Verdere berekeningen kunnen in dat geval achterwege blijven.
Activiteitenbesluit
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen.
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
Toets
Weg door de Plas 14a
Diercategorieën zonder geuremissiefactoren (vaste afstanden)
Voor de toetsing wordt gerekend met de afstanden voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Derhalve dient getoetst te worden aan een afstand van 50 meter bij diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld.
Ten zuiden van de planlocatie, op ruim 200 meter afstand (rand bouwvlak), is een agrarisch bedrijf gelegen (Elzenbosweg 4-6). Dit is een kleine rundveehouderij (vergund 39 stuks jongvee). Op circa 460 m (afstand tot rand bouwvlak waar een dierenverblijf mag worden opgericht) in oostelijke richting ligt een melkveehouderij (Cortenoeverseweg 105). Dit bedrijf heeft een vergunning voor 316 stuks melkvee met 215 stuks vrouwelijk jongvee. Andere agrarische bedrijven liggen op grotere afstand.
De minimale afstand tussen het bouwvlak Weg door de Plas 14a en de rand van de bouwvlakken van de twee bovengenoemde bedrijven dient 50 meter te bedragen. De afstand tot de drie bedrijven is ruim voldoende. De wijziging van de bestemming naar wonen is daarom niet belemmerend voor de ontwikkelmogelijkheden van deze twee bedrijven.
Diercategorieën met geuremissiefactoren
In een straal van 1 km rondom de planlocatie is bekeken welke bedrijven er zitten met diercategorieën waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld (pluimvee, varkens, vleesvee, schapen). Voor deze bedrijven gelden geen vaste afstanden maar wordt de geurbelasting berekend. Bij nieuwe ontwikkelingen dient in beeld te worden gebracht of er bij de woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Met het programma V-stacks gebied is een cumulatieberekening gemaakt. Dit betreft de zogenaamde achtergrondbelasting. De volgende bedrijven (bronnen) zijn meegenomen hierin:
- 1. Elzenbosweg 10: 60 stuks vleeskalveren
- 2. Zutphensestraat 350: 35 stuks vleesvee
Alleen de intensieve veehouderijtakken van bovenstaande bedrijven zijn meegenomen. Gezien het beperkte aantal bedrijven met dieren met geuremissiefactoren binnen de zone van 1 km, kan er bij de cumulatieberekening volstaan worden met de gekozen zone.
Uit een recent vastgesteld bestemmingplan 'Weg door de Plas', waar de locatie Weg door de Plas 14a onderdeel van uitmaakt, blijkt dat er ter plaatse van de woningen aan de Weg door de Plas 14, 16, en 20 een goed woon- en leefklimaat geldt. Door het (deels) saneren van de varkenslocaties Weg door de Plas 14a en Elzenbosweg 10 zal de het woon- en leefklimaat voor de nieuw te bouwen woning aan de Weg door de Plas 14a ook goed zijn.
Naast een goed woon- en leefklimaat voor de woning dient ook getoetst te worden of het initiatief geen extra beperkingen oplevert voor de omliggende veehouderijbedrijven met een intensieve veehouderijtak. In de directe omgeving van de twee onderzochte bedrijven liggen reeds meerdere burgerwoningen die beperkend zijn of kunnen zijn voor deze bedrijven.
Conclusie
De omliggende agrarische bedrijven worden niet belemmerd door de voorgenomen ontwikkeling en ter plaatse van de woning Weg door de Plas 14a is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.7 Water
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld; de opvolger die het Nationaal waterplan 2010-2015 vervangt. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het plangebied ligt in het gebied 'Hoog Nederland'. Hoog Nederland omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. De belangrijkste wateropgaven voor dit gebied zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en grondwaterkwaliteit.
Omgevingsvisie Gelderland: Waterplan Gelderland 2016-2021
Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan, inclusief het KRW-deel, is verwerkt in de Omgevingsvisie.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Het plangebied heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie 'landbouw'. De basisfunctie 'landbouw' geldt voor die gebieden waar de hoofdfunctie landbouw is. Binnen deze functie komt natte natuur verspreid in kleine elementen voor. In de gebieden met de functie landbouw is de inrichting en het beheer van het watersysteem allereerst gericht op:
- een ontwateringsdiepte met aanvaardbare risico's voor wateroverlast en vervolgens minimale vochttekorten;
- oppervlaktewaterpeilen die het meest voorkomende landbouwkundige grondgebruik accommoderen;
- beschikbaarheid van oppervlaktewater voor het op peil houden van de grondwaterstand en voor beregening;
- (zeer) lokale afstemming op verspreid liggende natuurelementen en waardevolle ecologie (vissen, waterplanten);
- een grondwaterpeil in de veenweidegebieden dat niet verlaagd wordt ten opzichte van het maaiveld (wel het volgen van maaivelddaling). De maximale drooglegging in veenweidegebieden is 60 cm onder maaiveld.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het algemeen bestuur van Waterschap Vallei & Veluwe heeft op 30 september 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. Een belangrijk uitgangspunt in het beleid is het principe van niet afwentelen. Kort gezegd betekent dit dat met het oplossen van het ene probleem, geen nieuw probleem mag ontstaan. Dit geldt voor het waterbeleid én voor de daarmee samenhangende kosten. Indien nodig zal Waterschap Veluwe (regen)water zo veel mogelijk bovenstrooms vasthouden, vervolgens (tijdelijk) bergen in zogenaamde retentiegebieden en pas daarna afvoeren naar elders. Bij de uitwerking van dit voornemen wil het Waterschap duurzaam omgaan met het watersysteem. Concreet betekent dit dat waterlopen breder en minder diep gemaakt worden, flexibel peilbeheer of het laten meanderen (slingeren) van watergangen. Ook is het beter regen-, grond- en oppervlaktewater schoon te houden, dan het later te moeten zuiveren. Maatregelen om schone en vuile waterstromen te scheiden hebben dus de voorkeur. Bij daken en wegen kan gedacht worden aan het loskoppelen van de regenwaterafvoer van het rioleringssysteem.
Eén van de belangrijkste taken van het Waterschap is het beschermen van het beheersgebied tegen hoogwater. Hoogwater mag niet afgewenteld worden op aangrenzende waterschappen of de IJssel en de randmeren. Het Waterschap zorgt voor veilige dijken waarbij de cultuurhistorie en natuurwaarden niet uit het oog worden verloren.
Watertoets
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.
Elzenbosweg 10 en Weg door de Plas 14
Voor beide locaties is de digitale watertoets doorlopen . Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief advies geeft. Het plan voorziet niet in extra verharding (erf- of dakoppervlak). Er ontstaat per saldo een afname door de sanering van bestaande stallen.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.8 Verkeer En Parkeren
Elzenbosweg 10
Op locatie Elzenbosweg 10 zal per saldo ook een afname van verkeersbewegingen plaatsvinden door het saneren van de bestaande varkensstallen. De locatie blijft agrarisch, er blijft voldoende ruimte voor parkeren op eigen terrein.
Weg door de Plas 14a
Op locatie Weg door de plas 14a wordt een agrarische bedrijfslocatie gesaneerd. Dit betekend een afname in het aantal (vracht) verkeersbewegingen richting de locatie. Er hoeft geen voer meer aangevoerd te worden en er vinden geen aan- en afvoerbewegingen van dieren meer plaats. Voor de nieuwe woning is alleen privé verkeer van en naar de woning rijden waarbij het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
Conclusie
Het plan voldoet aan de gestelde uitgangspunten in de parkeernota gemeente Brummen. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.9 Luchtkwaliteit
De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.
Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
- het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².
Toets
Weg door de Plas 14a en Elzenbosweg 10
Het bestemmingsplan voorziet in de sanering van een agrarische bedrijfslocatie en het toevoegen van een woning. Per saldo zal dit leiden tot een afname van het aantal verkeersbewegingen door het wegvallen van het vrachtverkeer van en naar de locatie Weg door de Plas 14a. Daarmee valt deze ontwikkeling binnen de regeling 'niet in betekende mate' bijdragend (NIBM). Dit betekent dat er geen verslechtering van de luchtkwaliteit aan de orde is.
Conclusie
Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtkwaliteitsonderzoek worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen. De luchtkwaliteit in het plangebied en haar omgeving zal vanwege de voorgenomen ontwikkeling verbeteren en staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
4.10 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
Gemeente Brummen heeft op 11 april 2006 de beleidsvisie externe veiligheid ‘Externe veiligheid in de gemeente Brummen het ambitieniveau’ vastgesteld. Voor onderhavige situatie geldt het ambitieniveau ‘veilig wonen’, waarbij wonen voorrang krijgt boven risicovolle situaties. Ten aanzien van het ambitieniveau voor veilig wonen zal geen wijziging optreden.
Toets
Elzenbosweg
Aan de Elzenbosweg worden bestaande stallen gesloopt, het bouwvlak verkleind en blijft de huidige woning bestaan. Deze ontwikkelingen behoeven geen afweging in het kader van externe veiligheid.
Weg door de Plas 14a
Aan de Weg door de Plas 14a wordt een kwetsbaar object toegevoegd door de realisatie van de woning.
Risicobronnen
In de omgeving van Weg door de Plas 14a zijn diverse risicobronnen aanwezig. Stationaire risicobronnen,de aardgasbuisleiding (N-559-21), de provinciale weg N348, en de Corridor Rijn Oost-Nederland. Op onderstaand figuur is dit weergegeven.
Stationaire risicobronnen
In de omgeving van de nieuw te bouwen woning zijn enkele stationaire risicobronnen aanwezig:
- RWZI op een afstand van 1,6 kilometer;
- LPG tankstation op 1,4 kilometer;
- Vuurwerkopslag 1,3 kilometer.
Geen van de stationaire risicobronnen heeft invloed op de planlocatie.
Aardgasbuisleiding (N-559-21)
De planlocatie (nieuwbouw woning) ligt op ca. 480 m van de aardgasleiding (N-559-21). De 100% letaalzone is 30 m en de 1% letaalzone is 50 m. De woning komt ruimschoots buiten deze afstanden te liggen.
Provincialeweg N348
De plantontwikkeling is op ongeveer 185 meter gelegen van provinciale weg N348 met een invloedsgebied van 355 meter. In een eerder uitgevoerd onderzoek (‘Onderzoek externe veiligheid Bestemmingsplan De Groene IJsselvallei’, Nijenhuis B.V., BD5762, maart 2015) is het groepsrisico voor de N348 berekend. Uit deze berekening blijkt dat het groepsrisico is gelegen onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De planontwikkeling is in deze risicoberekening niet meegenomen, maar gezien de ligging van de planontwikkeling op 185 meter van de weg is de verwachting dat het groepsrisico niet significant toe zal nemen. Er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Corridor Rijn Oost-Nederland
De route ‘Corridor Rijn - Oost-Nederland’ maakt wel onderdeel uit van het Basisnet. Deze route ligt echter op een afstand van circa 1,6 kilometer vanaf het plangebied. Gezien de maximale afstanden behorend bij de stoffen LF1 en LF2 (600 en 880 m) waarbinnen een beoordeling van het groepsrisico moet plaats vinden in relatie tot de daadwerkelijke en de feitelijke afstand tot aan het plangebied, vormt dit deel van de rivier geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Spoorlijn Zutphen - Arnhem
De planontwikkeling ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico (4.000 meter) van spoorlijn Zutphen – Arnhem, op een afstand van ongeveer 1200 meter. Gezien de ligging van de spoorlijn op meer dan 200 meter van het plangebied volstaat, conform artikel 7 en 8 Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Verantwoording groepsrisico
Uit de notitie ‘VGR voor standaard externe veiligheidssituaties’ blijkt dat wanneer het plangebied van een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.
Maatgevende scenario en effecten
De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en dat van toxische vloeistoffen/gassen ligt, zijn een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario’s ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp. Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WASpalen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.
Conclusie
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid. Daarnaast is het zo dat het groepsrisico niet toeneemt ten opzichte van de huidige situatie.
4.11 Milieueffectrapportage
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
- 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
- 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Toets
In dit geval is er geen sprake van een activiteit als bedoeld in het Besluit mer. Derhalve is er geen sprake van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling dan wel mer-plicht.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele aanlegregels, uitwerkingsregels, nadere eisen, ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
5.2 Juridische Vormgeving
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.
5.2.1 Inleidende regels
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
5.2.2 Bestemmingsregels
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Hieronder worden de gehanteerde bestemmingen kort toegelicht.
Artikel 3 Agrarisch
De voor Agrarisch met landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden met bijbehorende erven.
Naast de agrarische doeleinden zijn hieraan ondergeschikt het extensief recreatief medegebruik en fiets- en wandelpaden toegestaan.
Op deze gronden zijn gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming toegestaan. Om uitbreiding van stalvloeroppervlak tegen te gaan is er een maximale staloppervlakte gekoppeld aan de regels. Verder zijn er specifieke bouwregels (bijvoorbeeld ten aanzien van maximaal toegestane goot- en bouwhoogte) opgenomen voor gebouwen, teeltondersteunende voorzieningen en andere bouwwerken, niet zijnde teeltondersteunende voorzieningen.
De binnen de bestemming aanwezige waarden worden beschermd door middel van een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 4 Wonen
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. Tevens zijn hieraan ondergeschikt de gronden bestemd voor erven (o.a. tuinen en parkeervoorzieningen), het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en bedrijf (max. 50 m²) en het op hobbymatige basis houden van dieren.
Voor woningen gelden maximale goot- en bouwhoogtes van 3 m en 9 m en voor bijgebouwen zijn deze maten vastgesteld op 3 m en 6 m. Kelders en verblijfsruimten die onder het peil gelegen zijn, mogen de bebouwingscontouren van een woning niet overschrijden. Voor andere bouwwerken zijn ook specifieke bouwhoogtes vastgesteld.
Waarde - Archeologie / Waarde Archeologische verwachting (dubbelbestemming)
De gronden met een archeologische bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
Voor de bestemming 'Waarde - Archeologie laag' geldt hierbij een maximale oppervlaktemaat van 2.500 m2. Via omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels van deze dubbelbestemming ten behoeve van het bouwen in overeenkomst met andere hier geldende bestemmingen (basisbestemmingen). Ter bescherming van archeologische waarden is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Voor de bestemming 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden. voor de activiteite bouwen op gronden met deze bestemming wordt een rapport opgesteld met de aanwezige archeologische waarden.
5.2.3 Algemene regels
Bij de bestemming aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels en afwijkingsregels.
5.2.4 Overgangsrecht en slotregels
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.
In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. Het voeren van inspraak is wettelijk niet verplicht. In dit geval is door initiatiefnemer het plan aan de omgeving gepresenteerd. Hier zijn geen reacties op gekomen.
Over het voorontwerp van een bestemmingsplan kan evenwel overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden worden. Daarnaast vindt in ieder geval overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plaats met diensten van Rijk, provincie, het waterschap en met betrokken (maatschappelijke) organisaties. De resultaten van zowel het overleg als de eventuele inspraak worden in de toelichting verwerkt.
In dit verband is van belang, dat zowel van de eventuele inspraak- als van de overlegprocedure eindverslagen worden opgemaakt, waarin de gemeentelijke standpunten op de ingekomen reacties worden verwoord en de eventuele aanpassingen in de planvorming welke hieruit voortvloeien. Deze stukken worden als bijlage bij de toelichting opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen. Vanuit de omgeving zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt. Wel heeft de provincie Gelderland een opmerking gemaakt inzake het ontwerp. Dit heeft geleid tot de volgende aanpassingen t.o.v. het ontwerp:
- alle afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden binnen de agrarische bestemming zijn verwijderd;
- andere uitbredidingsmogelijkheden van het niet-grondgebonden veehouderijbedrijf zoals goot- en nokhoogte en het maximale staloppervlak is begrenst in de planregels.
Op 20 januari 2022 is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Het vastgestelde plan zal 6 weken ter visie worden gelegd. Tijdens deze termijn kan beroep worden ingesteld bij de Raad van State.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Uitvoerbaarheid
Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.
Anterieure overeenkomst
Ten behoeve van het bestemmingsplan heeft initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer. Een exploitatieplan is daarom niet nodig.
Er is tevens een planschadeovereenkomst gesloten. Eventueel uit te keren planschade komt voor rekening van de initiatiefnemers.