Bestemmingsplan Archeologie
Bestemmingsplan - Gemeente Duiven
Vastgesteld op 31-05-2009 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0226.BPARCHEOLOGIE001-VS01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.2 plan:
het bestemmingsplan "Archeologie" van de gemeente Duiven;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aanlegvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 3.16 van de Wet ruimtelijke ordening;
1.6 ander-werk
een werk, geen bouwwerk zijnde of een werkzaamheid;
1.7 archeologische verwachtingwaarde
de aan een gebied toegekende verwachting in verband me de kans op het voorkomen van archeologische relicten;
1.8 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met het voorkomen van archeologische relicten;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bodemingreep
grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend:
- a. het afgraven van grond waaronder ook wordt begrepen het verwijderen van bestaande funderingen en het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- b. woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden,
- c. het verlagen van het waterpeil;
- d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- e. het uitvoeren van hei- en / of boorwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- f. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
- h. het aanleggen van nieuwe en / of het vervangen en / of uitbreiden van bestaande (ondergrondse) transport-, energie-, riool- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwwerk
bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.16 peil
- a. ter plaatste een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. indien in het water wordt gewerkt: de hoogte van de waterbodem;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein waarbij dat aansluitende terrein wordt opgedeeld in vlakken van 10m² en de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein per te onderscheiden vlak van 10m² bepaald wordt;
1.17 plankaart:
de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan.
1.18 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 de oppervlakte van een bodemingreep
het gebied 1 m buiten de buitenwerkse grens van het werk opwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.2 diepte
vanaf het peil tot aan het diepste punt van de ingreep waarbij de diepte bij toepassing van begrip 1.16.c gemeten dient te worden per te onderscheiden vlak van 10m²;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Waarde - Archeologie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de verwachtte en reeds vastgestelde archeologische waarden;
3.2 Aanlegvergunning
3.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de gebieden waar de aanduidingen als genoemd in artikel 3.2.1 betrekking op hebben te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is; of
- b. de oppervlaktes en / of de dieptes als genoemd in artikel 3.2.1 te veranderen en / of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Wijzigingsregels
De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat het wijzigingsplan:
- a. archeologisch verantwoord is;
- b. economisch uitvoerbaar is waaronder zekerstelling van de kosten.
Artikel 6 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot ontheffing of wijziging is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. burgemeester en wethouder maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belangstellenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.
Artikel 7 Overige Regels
De in dit bestemmingsplan opgenomen regels gelden in aanvulling op de regels van alle onderliggende bestemmingsplannen en laten de regels uit die onderliggende bestemmingsplannen ongewijzigd behoudens:
- a. artikel 30, 'Zone ter bescherming van de archeologische waarden' uit het bestemmingplan Buitengebied 2002, vastgesteld op 17 februari 2003 onder nr. 2003/II-8);
- b. artikel 4, 'Waarde - Archeologische verwachting' uit het bestemmingsplan 't Web te Groessen, vastgesteld op 5 oktober 2009 onder nr. VI-7.
Bovengenoemde artikelen komen bij vaststelling van voorliggend bestemmingsplan Archeologie van de gemeente Duiven te vervallen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid onder artikel 8.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid onder artikel 8.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is,mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 8.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 8.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid onder artikel 8.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
8.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot en onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Archeologie.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 31 mei 2010
De voorzitter, De griffier,
Hoofdstuk 1 Inleiding
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 welke een onderdeel vormt van de Monumentenwet.
Duiven heeft een rijke historie en kent mede daarom een rijke archeologische historie. Vanuit het voornoemd Verdrag en vanuit de Monumentenwet 1988 heeft Duiven archeologisch beleid gemaakt. Dit beleidsstuk bestaat uit een "Archeologische waarden- en verwachtingskaart" (gemaakt door de firma RAAP en op 15 mei 2007 door het College van B&W vastgesteld). Op basis van dat document is door de firma Vestigia een document gemaakt waarin de vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek zijn beargumenteerd. Deze vrijstellingsgrenzen zijn nodig om een goed instrument te hebben om het archeologische belang goed te implementeren in de dagelijkse ruimtelijke ordening. Deze beide stukken vormen de beleidsmatige onderbouwing van de gemaakte keuzes in dit bestemmingsplan. Omdat de beleidsmatige onderbouwing in die stukken al volledig is gegeven wordt dat in dit bestemmingsplan niet nogmaals gedaan.
Doelstelling
De doelstelling van dit bestemmingsplan is om het gemeentelijke archeologische beleid door te vertalen in de bestemmingsplannen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingstechniek
Dubbelbestemming versus enkelbestemming
Via een bestemming wordt een bepaalde functie toegestaan. Door middel van bijvoorbeeld de bestemming Wonen wordt de woonfunctie toegestaan. Dit is een zogenaamde 'enkelbestemming'. De bescherming van de archeologische waarden geschiedt door middel van een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming bestemt de grond 'dubbel'. Dat houdt in het kader van archeologie in dat aan de betrokken grond naast, bijvoorbeeld, de 'enkelbestemming' Wonen ook een tweede functie wordt toegekend. Die tweede functie is in deze de archeologische waarde.
Parapluplan (thematisch)
Een dubbelbestemming kan in een 'gewone' herziening opgenomen worden samen met enkelbestemming(en). Een andere optie is om de dubbelbestemming in één bestemmingsplan op te nemen voor alle onderliggende bestemmingsplannen. Dan wordt elk bestemmingsplan op één thema herzien: een thematische herziening. Dat wordt ook 'parapluplan' genoemd omdat onder de paraplu van een bestemmingsplan alles in één keer opgepakt wordt. Voor die laatste mogelijkheid is in Duiven gekozen. In dit bestemmingsplan wordt in één keer voor heel de gemeente het thema archeologie van een passende bestemmingsregeling voorzien.
Dit heeft de volgende voordelen:
- 1. Het aspect archeologie is in één keer overal goed geregeld wat belangrijk is voor het archeologische belang;
- 2. De regeling is voor de hele gemeente overal hetzelfde wat de rechtszekerheid en –gelijkheid ten goede komt;
- 3. Door de regeling in één plan op te nemen ontstaat het beste inzicht in de achtergronden en werking van de regeling: er is overzicht.
Elk volgend bestemmingsplan en de PRBP2008
Voor elk bestemmingsplan geldt dat in de toelichting verslag moet worden gedaan van het effect van het plan op archeologie en wat dat voor de uitvoerbaarheid in houdt. Verder moet in elk plan gemeld worden dat dit archeologieplan er is. Daarbij moet ook een verwijzing worden opgenomen in de regels naar dit parapluplan. Zo wordt het bepaalde inzake archeologie mede van toepassing verklaard. Deze laatste relatie is gevraagd omwille van de leesbaarheid van elk afzonderlijk plan en om een juridische relatie te leggen. Deze verwijzing moet in elk volgend bestemmingsplan opgenomen worden in hoofdstuk 3 onder het artikel Overige regels onder lid 1 van dat artikel: 'van toepassing verklaring archeologie'. De verwijzing is de volgende: "Het bestemmingsplan Archeologie zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 31 mei 2010 met plan-ID NL.IMRO.0226.BPARCHEOLOGIE001-VS01 blijft van toepassing op het plangebied van dit bestemmingsplan.
SVBP2008 en ondergrond
Volgens de Wro moet de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP2008) gevolgd worden. Dat is een structuurnorm voor bestemmingsplannen die onder meer bepaalt hoe het uiterlijk er uit ziet van de dubbelbestemming Waarde – Archeologie en hoe aanduidingen op de kaart aangegeven moeten worden. Die regeling is gevolgd in dit bestemmingsplan. Vanuit de SVBP2008 volgt onder meer dat de dubbelbestemming en de aanduiding géén kleur krijgen. Die regeling zegt niets over de ondergrond die gebruikt moet worden. De ondergrond die voor dit bestemmingsplan is gebruikt kent als basis de archeologische waarden- en verwachtingskaart" (gemaakt door de firma RAAP).
SVBP2008 en de gebruikte aanduiding
De aanduidingen die gebruikt worden in dit bestemmingsplan zijn gebiedsaanduidingen. Immers, de verschillende aanduidingen zeggen iets over de (mogelijke) onderliggende waarden. Er kan daarom geen gebruik gemaakt worden van een functieaanduiding. Gebiedsaanduidingen zijn limitatief opgesomd in de SVBP2008. Een ervan is de aanduiding 'overig'. Hiermee wordt ruimte geboden om waar nodig geschikte gebiedsaanduidingen te gebruiken die niet elders in de lijst voorkomen. Dat vereist een toelichting in de plantoelichting (zie par. 4.2 van de SVBP2008). De mogelijke gebiedsaanduidingen passen niet bij hetgeen beoogd wordt te regelen, en daarom wordt de restgroep 'overig' gebruikt. Naar analogie met de voorkomende functieaanduidingen wordt wel de term 'specifieke vorm van waarde' opgenomen in de aanduidingen. Een tweede reden om te kiezen voor een gebiedsaanduiding is dat gebiedsaanduiding als het ware een hogere hierarchie hebben dan functieaanduidingen. Dat past ook beter bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie omdat de dubbelbestemming ook een hogere hiërarchie heeft dan een functieaanduiding.
Hoofdstuk 3 De Regeling
Wel of geen aanlegvergunning nodig
Vanuit het archeologisch beleid volgt dat de gehele gemeente archeologisch waardevol kan zijn. Voor de gebieden in de verschillende categorieën wordt de bescherming geregeld via een aanlegvergunning. Zonder een dergelijke vergunning mag niet zomaar de grond worden geroerd, en daardoor blijven de (mogelijke) archeologische waarden in de grond onaangeroerd. Voor de verschillende te onderscheiden gebieden geldt een aanlegvergunningstelsel waarbij de oppervlakte van de bodemingreep en de diepte ervan bepalen of een aanlegvergunning nodig is of niet. Er moet dus aan beide criteria worden voldaan voordat een aanlegvergunning nodig is. De diepte is daarbij maatgevend op het diepste punt (dus een ingreep boven de maatgevende oppervlakte en op één punt dieper dan de maatgevende diepte is aanlegvergunningplichtig).
De volgende gebieden worden onderscheiden waarbij per gebied het maatgevend minimale oppervlakte (in m²) wordt aangegeven als ook de maatgevende diepte (in m1):
Gebied | Oppervlak (m²) | Diepte (m) | |
specifieke vorm van waarde – terrein van zeer hoge archeologische waarde 1 (swr-zhaw 1) | 0 | 0 | |
specifieke vorm van waarde – terrein van archeologische waarde 2 (swr-aw 2) | 30 | 0,5 | |
specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting 3 (swr-hav 3) | 500 | 0,5 | |
specifieke vorm van waarde - middelmatige archeologische verwachting 4 (swr-mav 4) | 5.000 | 0,5 | |
specifieke vorm van waarde - lage archeologische verwachting 5 (swr-lav 5) | 10.000 | 0,5 | |
specifieke vorm van waarde – oude dijken en historische dorpslinten 6 (swr-odhd 6) | 100 | 0,5 |
Hieronder wordt per categorie aangegeven welke te onderscheiden categoriën gronden zijn opgenomen:
- 1. De terreinen van zeer hoge archeologische waarde;
- 2. De terreinen van archeologische waarde, van hoge archeologische waarde en terrein van archeologische betekenis;
- 3. De terreinen met een hoge archeologische verwachting;
- 4. De terreinen met een middelmatige archeologische verwachting;
- 5. De terreinen met een lage archeologische verwachting met daarbij ook de afgegraven gronden, water en reeds onderzochte percelen. De reden waarom de afgegraven gronden, water en reeds onderzochte percelen toegevoegd zijn aan deze categorie is dat er altijd nog de kans bestaat dat er iets gevonden wordt;
- 6. Deze 6de categorie is een bijzondere groep gronden. Sommige gronden hebben gelet op hun historie een hoge verwachting maar op basis van de analyse die is uitgevoerd om te komen tot de verwachtingswaarde hebben deze gebieden toch niet altijd die hoge(re) waarde toegekend gekregen. Daarom wordt via deze 6de categorie in aanvulling op de onderliggende regeling extra verstoringsgrenzen gelegd. Het wordt gedaan voor de oorspronkelijk middeleeuwse dijk en het historisch dorpslint. Voor deze gebieden gelden de onderliggende begrenzingen maar gelden óók de begrenzingen volgens deze 6de categorie.
Bodemingreep
Wat een bodemingreep is, wordt bepaald in artikel 1 van de planregels. Het is een brede bepaling die voorts niet limitatief is. Het niet-limitatieve karakter houdt in dat als een bepaalde ingreep niet is benoemd in dit begrip, dat die niet genoemde ingreep dan nog wel valt onder de aanlegvergunning.
Aanleggen bij bouwen en slopen
Bij het slopen van gebouwen (waaronder funderingen) als ook bij het bouwen kunnen werkzaamheden nodig zijn die vallen onder de verplichting tot het hebben van een aanlegvergunning. Het kan zelfs zo zijn dat een bepaalde sloop- en bouwklus vergunningsvrij is vanuit de Woningwet maar dat er op basis van dit voorliggende bestemmingsplan toch een (aanleg)vergunning nodig is. De regels zijn echter zo gekozen dat dit zo min mogelijk voor komt. Dit om het maatschappelijke draagvlak hoog te houden en om de bestuurslasten laag te houden.
Meldingsplicht en staken van werkzaamheden
De Monumentenwet 1988 verplicht degene die de ingreep in de bodem verricht om bij elke mogelijke archeologische waarde die gevonden wordt dit te melden. Dit melden dient te geschieden bij de minister. Als bij de vondst de vinder redelijkerwijs vermoedt / moet vermoeden dat het om een monument gaat, dan dient op basis van artikel 53 lid 2 van de Monumentenwet 1988 het monument gedurende 6 maanden beschikbaar te zijn voor wetenschappelijk onderzoek. Praktisch gezien houdt dat in dat direct met het werk gestaakt moet worden. De minister zal, waar nodig in overleg met andere partijen, bekijken hoe verder gereageerd wordt op de vondst.
Indien een roerder een vergunning heeft om gevraagde werken uit te voeren waar het college geen voorschriften aan heeft verbonden en als de roerder alsnog vondsten verricht dient dit gemeld te worden. De vergunning kan dan in principe niet ingetrokken worden en het werk hoeft niet gestaakt te worden. Op basis van artikel 56 van de Monumentenwet 1988 kan de minister in uitzonderlijke situaties het werk dan toch voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk stilleggen.
Het niet nodig hebben van een aanlegvergunning of het hebben van een aanlegvergunning is dus géén vrijbrief.
Oppervlakte en diepte
De aanlegvergunning wordt gekoppeld aan een oppervlakte van de ingreep en de diepte. De diepte van de ingreep wordt bepaald vanaf peil. Bij grotere oppervlaktes die niet grenzen aan de weg of zijn gelegen in het water (zie het begrip peil in de planregels) is het afgewerkte terrein ter plaatse opgedeeld in vlakken van 10m². Dit is gedaan omdat het totale terrein waar een ingreep plaats vindt kan golven. De diepte van de ingreep ten opzichte van het totale gemiddelde terrein ligt dan bijvoorbeeld op 0,4m terwijl de diepste plek waar roering van de bodem plaats vindt wel onder de 0,5m is gelegen waardoor een aanlegvergunning nodig is.
Een ingreep die net onder een kelder wordt uitgevoerd ligt wel royaal onder het maaiveld. In onderstaande figuur dus op 3,15 en niet op 0,15m. Het oppervlakte van de ingreep moet gerekend worden over het totale bruto oppervlakte van het gebouw + 1m rondom dat gebouw. Deze laatste meter wordt opgeteld omdat de ingreep voor het gebouw in de bodem ook de direct omliggende bodem verstoord.
![]() |
Deskundigheid en onderzoek
Het college is het bevoegde bestuursorgaan om te beoordelen hoe omgegaan moet worden met de archeologische waarden. Voor de ene werkzaamheid kan het college mogelijk op basis van eigen bureaukennis en de kennis van eigen ambtenaren gemotiveerd aangeven waarom wel / geen aanlegvergunning nodig is en waarom bepaalde eisen wel / niet opgelegd worden aan de aanvrager. Voor andere werkzaamheden kan het noodzakelijk zijn dat door de aanvrager separate onderzoeken opgesteld worden. Bij het beoordelen van werkzaamheden en onderzoeken, het begeleiden van werken en het opstellen van onderzoeken staat deskundigheid voorop. Het is ruimtelijk niet relevant wie die deskundige is en ook niet of die deskundige een bepaalde certificering heeft vanuit de branche. Daarom is dat niet als eis opgenomen in de regeling.
Er is archeologische kennis op het gemeentehuis van Duiven aanwezig. Als eerste vraagbaak voldoet deze goed. Voor de benodigde specialistische kennis kan een beroep worden gedaan op het samenwerkingsverband met de gemeente Arnhem.
Als archeologisch onderzoek wordt verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB) is de kwaliteit van dat werk (zeer vermoedelijk) wel gewaarborgd. Deze organisaties werken volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en beschikken, indien van toepassing, over een opgravingsvergunning van de Monumentenwet. Dat werk wordt beoordeeld door het college voordat tot besluitvorming wordt overgaan. Het college kan daarbij, al dan niet op basis van eigen (in te huren) expertise gemotiveerd afwijken van de conclusies en adviezen van deskundigen en derden.
Twee belangrijke opmerkingen:
- 1. Archeologische waarden mogen verstoord worden indien het belang van de functie die de verstoring veroorzaakt boven het archeologische belang wordt gesteld. Dit blijkt uit de motivering van het college bij het te nemen besluit. Daarbij wordt bepaald hoe dan met de archeologische waarden omgegaan moet worden;
- 2. De kosten voor deze onderzoeken kunnen soms flink oplopen. De kosten zijn voor de verstoorder. Pas bij excessen kan de overheid bijspringen.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.
De doelstelling van dit bestemmingsplan is het zorgen voor een RO-juridisch kader volgens het bepaalde in de Monumentenwet 1988. Het grijpt niet in op ruimtelijke ordening zoals die doorgaans in bestemmingsplannen zijn opgenomen waarbij een nieuw project wordt mogelijk gemaakt en/of een beheerregeling voor bestaand gebruik met bijhorende bouw- en aanlegregels wordt neergelegd. De uitvoerbaarheidstoets is met betrekking tot dit bestemmingsplan dan ook wat eenvoudiger en richt zich op de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Economische uitvoerbaarheid
Voor het opstellen van dit bestemmingsplan is geld gereserveerd op de gemeentelijke begroting. Voor het overige zijn er aan de uitvoering van dit bestemmingsplan geen kosten verbonden voor de gemeente. Het opstellen van onderzoeken en het onder begeleiding uitvoeren van werkzaamheden, waaronder afgravingen, komen volgens de Monumentenwet voor rekening van de verstoorder.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Inspraak en vooroverleg
Omdat dit plan een uitvoering is van reeds vastgesteld beleid waaraan bij het bouwen en ontwikkelen van de ruimte in Duiven al invulling wordt gegeven heeft dit bestemmingsplan een beperkte nieuwswaarde. Daarom is er voor gekozen geen inspraak te houden.
Bij de totstandkoming van de archeologische beleidskaart is overleg geweest met de provincie Gelderland. Dit bestemmingsplan vertaalt dat beleid door in een bestemmingsplan waardoor voor dit bestemmingsplan zelf geen vooroverleg meer nodig is.
Ontwerpprocedure
In een separate bijlage bij dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van de mogelijke zienswijzen op het ontwerpplan en de gemeentelijke reactie daarop.