KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Het Plan
Hoofdstuk 3 Haalbaarheid
3.1 Relevant Beleid
3.2 Milieuaspecten
3.3 Water
3.4 Flora En Fauna
3.5 Verkeer En Parkeren
3.6 Externe Veiligheid
3.7 Luchtkwaliteit
3.8 Economische Haalbaarheid
Hoofdstuk 4 Wijze Van Bestemmen
4.1 Algemeen
4.2 Methodiek
4.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 5 De Procedure
5.1 Voorbereiding
5.2 Wettelijke Procedure
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Geluidsonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna

Achterstehoek 2 te Duiven

Bestemmingsplan - Gemeente Duiven

Vastgesteld op 17-12-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Achterstehoek 2 te Duiven van de gemeente Duiven;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand

NL.IMRO.0226.BPDUIVENZUID003-VS01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 aan huis verbonden bedrijf:

een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;

1.8 afwijking:

afwijking als bedoeld in artikel 3.6.1, sub c, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat het deel van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwlaag:

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 carport:

een overkapping, al dan niet een gebouw zijnde, die dient voor de stalling van een motorvoertuig;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.25 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.26 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.27 seksinrichting:

een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard, dan wel voor detailhandel in seksen/of porno-artikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel;

1.27 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.28 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw;

1.29 voorste bouwgrens:

elke naar de weg of de openbare ruimte gekeerde bouwgrens;

1.30 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de breedte van een bouwwerk:

van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de horizontale diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voor- en achtergevel van een bouwwerk;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

De bebouwing dient te voldoen aan de volgende regels:

3.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. één vrijstaande woning ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
  2. b. aan huis verbonden beroepen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van:

  1. a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  4. d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.

7.2 Afwegingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.1 kan slechts worden verleend, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Algemene van toepassing verklaring

Het bestemmingsplan Archeologie zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 31 mei 2010 met plan-IDN NL.IMRO.0226.BPARCHEOLOGIE001-VS01 blijft van toepassing op het plangebied van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.

9.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.

9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.4 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Achterstehoek 2 te Duiven'.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 17 december 2012.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente Duiven is het verzoek ingediend voor de bouw van een vrijstaande woning op het perceel Achtersehoek 2 in Duiven. De te bouwen woning wordt gebouwd op het oostelijke deel van het terrein.

Op het plangebied is het bestemmingsplan "Duiven-Zuid" van toepassing. De toekomstige ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan, omdat een bouwvlak ontbreekt. Om voornoemde ontwikkeling mogelijk te maken dient een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied bevindt zich in het zuidelijke deel van de kern van Duiven, nabij de spoorwegovergang van de Eltensestraat. Het perceel waarop gebouwd wordt betreft het kadastrale perceel Achterstehoek 2. Het terrein maakt onderdeel uit van de tuin behorend bij het perceel Eltensestraat 19. De locatie waarop gebouwd wordt bevindt zich nabij de aansluiting Achterstehoek - Bergdravik - Witbol. Onderstaande luchtfoto illustreert de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENZUID003-VS01_0001.jpg"

Een luchtfoto van de planlocatie aan de Achterstehoek in Duiven.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor de locatie vigeert het bestemmingsplan 'Duiven-Zuid', vastgesteld door de Raad van de gemeente Duiven op 31 mei 2010. De planlocatie heeft de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. Een bouwvlak ontbreekt. De gronden tegenover de locatie hebben de bestemming 'Maatschappelijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENZUID003-VS01_0002.jpg"

Een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan, met daarop aangegeven de bouwlocatie. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Deze toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied beschreven. Daarnaast komen in dit hoofdstuk de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen aan bod door middel van een planbeschrijving. Hoofdstuk 3 gaat in op de haalbaarheid van het plan. Hier komen aspecten als beleid, milieu, flora en fauna en archeologie aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt de opzet van het plan en de wijze van bestemmen behandeld. Hoofdstuk 5 tenslotte is gereserveerd voor de resultaten van de procedure.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Plan

2.1 Huidige Situatie

Ontstaansgeschiedenis van de kern Duiven

De kern Duiven is ontstaan op een rivierduin (donk) behorende bij de toenmalige Rijnloop. De eerste bewoningssporen in Duiven dateren uit de Steentijd. De nederzetting groeit tot aan 1800 zeer gering. De bebouwing beperkt zich tot die tijd hoofdzakelijk tot het gebied rond de Rijksweg en de lusvormige route aan de noordzijde hiervan (Ploen- en Woerdstraat). Ook aan de Engsestraat ligt een bebouwingsconcentratie op een oude oeverwal. In het begin van de 19e eeuw is de Rijksweg Arnhem - Zevenaar gerealiseerd. De Rijksweg volgt in de kern Duiven het bestaande wegenpatroon. In 1855 wordt de spoorlijn van Amsterdam naar Arnhem verlengd tot aan de Duitse grens. Opvallend is dat ondanks de verbeterde infrastructuur de ontwikkeling van Duiven achterblijft ten opzichte van vergelijkbare kernen. De vestiging van grootschalige industriecomplexen blijft uit. In de Tweede Wereldoorlog wordt de snelweg A12 gerealiseerd, waardoor de functie van de Rijksweg als voornaamste doorgaande route komt te vervallen. Nieuwe uitgestrekte bedrijventerreinen worden vanaf circa 1965 gebouwd langs genoemde snelweg. De terreinen strekken zich uit vanaf de brug over de IJssel tot aan de Giesbeeksestraat. Veel bedrijven richten zich op transport en logistiek. In de Tweede Nota op de Ruimtelijke Ordening wordt de kern Duiven aangewezen als groeikern in de regio Arnhem. Door de snelle ontwikkeling die Duiven heeft doorgemaakt zijn de historische linten en de oude kern moeilijk herkenbaar.

In het gebied rond de Ploenstraat en aan een deel van de Rijksweg is nog iets van het oorspronkelijke karakter van Duiven zichtbaar. Voor het overige is het historische karakter alleen nog herkenbaar aan verspreid liggende monumentale gebouwen. Het karakter van Duiven heeft hoofdzakelijk gestalte gekregen door de groeikernstatus en de daaruit volgende bouw van grootschalige woonwijken en het vernieuwde centrum.

De uitbouw van Duiven nadert momenteel zijn grenzen. De wijk de Nieuweling in het zuidoosten is nagenoeg klaar en de wijk de Ploen in het noordwesten van de kern is in aanbouw. De tendens verschuift van uitbreiding naar inbreiding en vernieuwing van, de bestaande kern.

Plangebied

Op het perceel bevindt zich een voormalige dokterswoning. Het gebouw is georiënteerd op de Eltensestraat. Het gaat om een historische villa die zich kenmerkt door zijn bijzondere architectuur.

De bouwlocatie bevindt zich ten oosten van de villa aan de Achterstehoek. Het terrein is momenteel in gebruik als tuin en bebouwd met een tuinhuisje met carport. Beide bouwwerken worden ten behoeve van het initiatief gesloopt. Oostelijk van de planlocatie, op de hoek van de Bergdravik en de Witbol, is de bouw van twee nieuwe woningen voorzien.

In de directe omgeving van de planlocatie is een cluster aan medische functies ontstaan, bestaande uit een apotheek, een tandarts, fysiotherapiepraktijk en andere medische dienstverlening.

2.2 Het Plan

Algemeen

Het onderhavige plan voorziet in de realisatie van een vrijstaand woonhuis ten oosten van de historische dokterswoning. De nieuwbouw, op te richten ter plaatse van het huidige tuinhuisje, heeft een grondvlak van circa 7 bij 10,5 meter en is voorzien van een aangebouwde garage. De woning wordt ontsloten op de Achterstehoek middels een aan te leggen inrit. Op de onderstaande luchtfoto is de positie van de te bouwen woning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENZUID003-VS01_0003.jpg"
Nieuwbouw op perceel Eltensestraat 19 (indicatief)

In voorbereiding op het bestemmingsplan is een kavelpaspoort opgesteld. In het kavelpaspoort wordt specifiek aandacht besteed aan de stedenbouwkundige inpassing van het plan op deze locatie en zijn de randvoorwaarden voor het bestemmingsplan opgesteld. Vanuit dit perspectief wordt in het kavelpaspoort een ontwerprichting beschreven voor architectuur, de inrichting van het erf en een aanzet geleverd voor kleuren en materiaalgebruik voor de woning. Deze informatie wordt gebruikt als toetsingskader voor welstand. Hieronder wordt nader ingegaan op de randvoorwaarden van het plan.

Randvoorwaarden

In het kader van het kavelpaspoort is onderzocht wat de maximale oppervlakte en situering van het bouwvlak dient te zijn. Belangrijk is dat het bijzondere karakter van de voormalige dokterswoning op het perceel behouden blijft. Het uiterlijk en de positionering van de nieuwe woning dient zorgvuldig afgestemd te worden op de bestaande bebouwde omgeving. Onderstaand worden de uitgangspunten per onderdeel beknopt verwoord.

Landschap en stedenbouw

  • De voorgevelrooilijn van de nieuwbouw ligt in het verlengde van de bestaande gevellijn van de bestaande bebouwing. De voorgevel ligt derhalve op circa 5 meter uit de Achterstehoek;
  • De minimaal afstand tussen de bestaande dokterswoning en de nieuwbouw is 8 meter. De bebouwingsdiepte bedraagt maximaal 12 meter;
  • De oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 100 vierkante meter;
  • Er dient zoveel mogelijk van de bestaande monumentale boomaanplant behouden te worden;
  • Nauwkeurig maatwerk voor wat betreft de plaatsing van de nieuwe woning in relatie tot zijn directe omgeving. Het beeld aan de Achterstehoek is leidend;
  • De nokrichting van de nieuwe woning is evenwijdig aan de Achterstehoek. De bouwmassa bevindt zich in de lengterichting langs de Achterstehoek;
  • De nieuwbouw vormt een harmonieuze overgang tussen de bestaande dokterswoning en de nieuwbouw oostelijk van de planlocatie.

Architectuur

  • De nieuwbouw heeft een representatieve voorgevel aan de Achterstehoek, waarbij enige formele architectuur gewenst is;
  • De nieuwbouw heeft een formele uitstraling, met een langsgevel als voorgevel, opgetrokken uit hoofdzakelijk baksteen;
  • De dakvorm is een zadeldak, pangedekt in de kleur zwart/antraciet, met een redelijk overstek;
  • Gevelopeningen met name verticaal gericht en rechthoekig met een toog afgewerkt;
  • Voor de gevelsteen is een lichte kleur toegestaan als ook in een wit gekeimde vorm of een combinatie van beide;
  • De bouwhoogte bestaat uit twee lagen met een kap, met een goothoogte tussen de 5,50 meter en 7,0 meter. De nokhoogte bedraagt maximaal 10 meter;
  • De architectuurstijl mag modern zijn, een strakke, niet te rijk gedetailleerde bouwstijl geniet de voorkeur;
  • Toe te passen kleuren dienen beperkt te zijn tot steen, keimwerk, hout en glas;
  • Bijgebouwen worden in eenzelfde bouwstijl mee ontworpen met de woning.

Erfinrichting

  • Zoveel mogelijk handhaven van bestaande groenaanplant;
  • Als erfafscheiding aan de openbare weg wordt een haag aanbevolen van een geringe hoogte en een inheemse soort;
  • Inrichting van de voortuin mag formeel zijn.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Relevant Beleid

Alvorens een bestemmingsplan te kunnen opstellen is het noodzakelijk te bekijken welke beleidslijnen zowel de gemeente als ook andere overheden uitgezet hebben. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op het relevante rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

3.1.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het kabinet schept ruimte voor ontwikkeling, uitgaande van het motto „decentraal wat kan, centraal wat moet" en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. De Nota Ruimte ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling, waarin alle betrokken partijen kunnen participeren. Het Rijk richt zijn aandacht met name op de Nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om versterking van de dynamiek in de Nationale stedelijke netwerken en om waarborging van de kwaliteit van de ecologische hoofdstructuur en de Nationale landschappen.

De centrale doelstellingen van de Nota Ruimte zijn: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, de borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-)nationale waarden en de borging van veiligheid. Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd en zijn een uitdrukking van de voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn.

Toets

De beleidsuitspraken in de Nota Ruimte zijn van algemene aard. Gesteld kan worden dat onderhavig plan een dusdanig beperkte omvang heeft dat het rijksbeleid hierop niet van toepassing is.

3.1.2 Provinciaal beleid

Streekplan Gelderland 2005

In het Streekplan Gelderland (vastgesteld d.d. 29 juni 2005) is het beleid van de provincie Gelderland opgenomen voor de periode 2005-2015. Na de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlakte. In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding.

Het plangebied is op grond van het streekplan aangewezen als bestaand bebouwd gebied binnen het stedelijk netwerk Stadsregio Arnhem Nijmegen (SAN).

Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). Een belangrijk ruimtelijk beleidsaccent is het aanbod aan woningen en woonmilieus dat beter moet aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrumstedelijk en landelijk wonen.

Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen van de herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit.

Toets

Onderhavig plan betreft een inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. Op het terrein bij een historische villa wordt een enkele nieuwe woning gerealiseerd. Dit past binnen het provinciale beleid.

Woonvisie Gelderland, kwalitatief woonprogramma 2010-2019

Het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (vastgesteld d.d. 12 januari 2010) is in formele zin een uitwerking van het Streekplan Gelderland 2005. Samen met de onderdelen Woonbeleid met Kwaliteit (deel A) en Anders Wonen in de regio (deel B) vormt het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 deel C (KWP3), de woonvisie Gelderland, 'Keuzevrijheid en Identiteit'.

Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte (de vraag) aan woningen. Het KWP3 beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio. De afspraken per regio staan weergegeven in een afsprakenkader.

Toets

Het initiatief past binnen het beleidskader van het kwalitatief woonprogramma. Het woningbouwprogramma 2010-2019 kent voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen (vooralsnog) een netto aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen van 26.000. Het plangebied maakt onderdeel uit van de beschikbare (harde) plancapaciteit van de gemeente Duiven.

3.1.3 Regionaal beleid

Regionaal Plan 2005-2020 Stadsregio Arnhem Nijmegen

Het Regionaal Plan heeft de formele status van 'Regionaal Structuurplan'. Dit Regionaal Plan wordt door de provincie Gelderland beschouwd als uitwerking van het Streekplan Gelderland (voor de periode) 2005-2015 en geldt daarmee als toetsingskader voor lokale plannen en is de opvolger van het Regionaal Structuurplan KAN 1995-2005.

Het Regionaal Plan is richtinggevend voor het handelen van de vaststellende overheden, waaronder de gemeente Duiven. Het plan bevat echter geen juridisch bindende uitspraken in de vorm van 'concrete beleidsbeslissingen'. Wel zijn essentiële beleidsuitspraken opgenomen die door de gemeenten bij de uitwerking van gemeentelijke plannen moeten worden toegepast. De tijdshorizon hiervan is 2015.

Het Regionaal Plan zet in op het versnellen van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het versnellen van de woningproductie, het vergroten van het aanbod levensloopbestendige woningen en het versterken van verscheidenheid en identiteit. Ten aanzien van cultuurhistorie geldt de doelstelling 'behoud door ontwikkeling'. Het plangebied bevindt zich binnen de in het regionaal plan opgenomen woningbouwcontour. Binnen deze contour bepalen gemeenten zelf de te ontwikkelen locaties en aantallen woningen.

Toets

Het initiatief past binnen het beleidskader van het Regionaal Plan. Er is sprake van transformatie binnen het bestaande bebouwde gebied en woningbouwcontour, waarbij in aansluiting op inbreidingslocatie De Achterstehoek een nieuwe woning wordt aangeboden. De aanwezige cultuurhistorische waarden blijven behouden.

Visie 'Van koers naar keuze' (verstedelijkingsvisie stadsregio Arnhem Nijmegen)

De visie 'Van Koers naar Keuze' (vastgesteld d.d. 30 juni 2011) is een nadere uitwerking van de uitgangspunten van het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. In deze visie geeft de stadsregio een nadere uitwerking van de regionale verstedelijkingsopgave voor de periode 2010-2020.

Met het Rijk heeft de Stadsregio Arnhem Nijmegen afgesproken om in de periode 2010-2020 circa 26.000 woningen te bouwen. Dit is tevens het uitgangspunt in de afspraken met de provincie Gelderland in het kader van het Kwalitatief WoonProgramma 3. De verstedelijkingsvisie vormt een integraal kader voor de uitwerking en investeringen op het gebied van wonen, werken en mobiliteit.

Het doel van de visie is te werken aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat van de regio Arnhem-Nijmegen voor haar inwoners, ondernemers en bezoekers. Dit is mogelijk door de toekomstige woonopgave nadrukkelijk te richten op de kwaliteit die de burgers vragen, het uitbouwen van de sterke en brede basiseconomie en te zorgen voor een goede bereikbaarheid.

Beleidskader Wonen

De woningmarkt is van een aanbodmarkt veranderd in een vraagmarkt. De stadsregio zet de woonconsument centraal en maakt zich sterk voor de ontwikkeling van een grotere diversiteit van woonmilieus die aansluiten bij de verschillende levensstijlen van inwoners. Op grond hiervan gelden de volgende strategische beleidsuitgangspunten:

Subregionaal bouwen naar behoefte

  1. 1. In de periode 2010-2020 staat vraaggericht bouwen centraal.
  2. 2. Op basis van het reeds opgestelde indicatieve woningbouwprogramma is een uitsplitsing te maken naar de subregio's.
  3. 3. Gemeenten brengen, zonder afstemming, geen nieuwe plannen in ontwikkeling die leiden tot een uitbreiding van de huidige beschikbare plancapaciteit.
  4. 4. De woonconsument en het bouwen voor de eigen behoefte staan centraal.

Locaties

  1. 1. Inbreiding (herstructurering en transformatie) gaat voor uitbreiding.
  2. 2. De 'woningbouwcontour' uit het Regionaal Plan blijft ongewijzigd.
  3. 3. Er vindt een zorgvuldige ruimtelijke inpassing plaats.
  4. 4. Randvoorwaarden voor het afronden van de Vinex-locaties en het aantrekken van vestigers naar deze gemeenten, worden geoptimaliseerd.
  5. 5. Bij de ontwikkeling van woningbouwlocaties wordt tijdig en nadrukkelijk de relatie gelegd met andere beleidsvelden.

Betaalbaar bouwen

  1. 1. De afspraak van minimaal 50 procent betaalbare woningbouw (tot €172.000 VON of tot de huurtoeslaggrens binnen de huursector) op subregionaal niveau blijft uitgangspunt.
  2. 2. De stadsregio wil een woonlastenbenadering ontwikkelen, waarmee de (vaste) koop- en huurgrenzen van betaalbare woningen kunnen veranderen.
  3. 3. Te bouwen woningen in de gebieden met de aanduiding 'Zoekrichting voor uitbreiding woningbouw' moeten voor 90 procent gebouwd worden in de betaalbare huur en/of koopsector.

Toets

Het initiatief maakt onderdeel uit van de huidige beschikbare plancapaciteit van de gemeente Duiven. Het gaat hierbij om een particulier initiatief waarbij de te bouwen woning wordt afgestemd op de vraag van de koper. Het plan past daarmee binnen het beleidskader Wonen.

Bestuursovereenkomst Verstedelijking en Mobiliteit in de subregio De Liemers

Op 30 juni 2011 hebben de gemeenten in de stadsregio gezamenlijke hoofdlijnen voor ruimtelijk en mobiliteitsbeleid vastgelegd in de Verstedelijkingsvisie. In aanvulling hierop is met de stadsregio Arnhem Nijmegen een bestuursovereenkomst afgesloten waarin verdere afspraken tussen de stadsregio en gemeenten over de uitvoering van de Verstedelijkingsvisie staan uitgewerkt. Deze afspraken betreffen zowel wonen, werken als mobiliteit. De afspraken zijn wenselijk om het abstracte niveau van de visie op een aantal punten concreet te maken en de afspraken die tijdens het proces van de verstedelijkingsvisie zijn gemaakt te borgen. Daarnaast was voor het onderdeel wonen een aanvulling nodig, omdat de provincie niet akkoord is met het woningbouwprogramma zoals dat is opgenomen in deel C van de Verstedelijkingsvisie. De gemaakte afspraken hebben een looptijd van 2 jaar.

De bestuursovereenkomst bestaat uit een regiobreed gedeelte en een deel voor de subregio De Liemers. De afspraken op subregionaal niveau beschrijven hoe de gemeenten in de Liemers de komende 2 jaar de afspraken uit de Verstedelijkingsvisie nader gaan invullen. De gemeenten dienen in de periode van 1 juli 2012 tot 1 januari 2014 terughoudend te zijn in het vaststellen van bestemmingsplannen en mogen alleen plannen vaststellen die passen binnen een nog nader te bepalen bandbreedte op subregionaal niveau dit geldt overigens alleen voor plannen waarbij nieuwe, harde plancapaciteit wordt toegevoegd.

Toets

Het plan is reeds opgenomen in de harde plancapaciteit van de gemeente Duiven. Het gaat hier derhalve niet om toevoeging van nieuwe, harde plancapaciteit. Het plan voldoet daarmee aan de bestuursovereenkomst.

3.1.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Duiven 2010-2020

Een belangrijk gemeentelijk toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen is de Structuurvisie Duiven, vastgesteld door de gemeenteraad op 14 december 2009. De structuurvisie geeft de ontwikkelingsrichting van de gemeente aan voor de periode tot aan 2020. De uitgangspunten voor de visie zijn gebaseerd op de begrippen kwaliteit en duurzaamheid. Dit betekent dat specifieke kwaliteiten moeten worden behouden en benut en dat is uitgegaan van de (on)mogelijkheden van het gebied en niet van het functionele programma.

Gekeken naar het aspect volkshuisvesting ligt er voor de periode tot 2020 voor de verschillende doelgroepen en woningtypen nog een kwantitatieve én kwalitatieve opgave, zo blijkt uit het woningbehoefteonderzoek (WBO) uit 2007. Het is inmiddels duidelijk dat het aantal inwoners niet meer toeneemt. Hoogstens is er sprake van stabilisatie. Wel neemt als gevolg van de vergrijzing en de gezinsverdunning het aantal huishoudens nog aanzienlijk toe waardoor er nog steeds behoefte is aan nieuw te bouwen woningen.

Gelet op de steeds kritischer wordende woonconsument is het van groot belang dat de nieuwbouw kwalitatief goede woningen oplevert met een prettige woonomgeving. Veelal zal het in Duiven, Groessen en Loo gaan om verantwoorde 'dorpse' uitbreidingen en inbreidingen die landschappelijk, cultuurhistorisch en duurzaam ingebed en ingericht moeten worden.

Toets

Het plan, dat voorziet in een inbreiding in bestaand stedelijk gebied, is in overeenstemming met de uitgangspunten van de structuurvisie Duiven.

Notitie nieuwbouwplannen gemeente Duiven 2012-2020

Op 12 maart 2012 heeft de raad van Duiven de 'Notitie nieuwbouwplannen gemeente Duiven 2012-2020' vastgesteld. De nog voortdurende crisis op de woningbouwmarkt is ook aan de gemeente Duiven niet voorbij gegaan. Dit heeft ertoe geleid de huidige woningbouwopgaven van de gemeente Duiven tot 2020 nogmaals kritisch te bekijken en te komen tot een prioritering en fasering van woningbouwplannen. De raad heeft het beleid van prioritering en fasering opgenomen in de notitie nieuwbouwplannen gemeente Duiven 2012-2020. Het beleid kent de volgende uitgangspunten:

  • Er wordt voorrang gegeven aan planologisch reeds vastgestelde plannen;
  • In de kern Duiven worden geen nieuwe grote en middelgrote (groter dan 10 woningen) plannen in ontwikkeling genomen;
  • In de kernen Duiven, Groessen een Loo worden geen nieuwe kleine inbreidingsplannen in ontwikkeling genomen, tenzij sprake is van aantoonbaar maatschappelijk belang;
  • Ten aanzien van het buitengebied gelden de kaders zoals vastgelegd in het Ontwikkelingskader Buitengebied;
  • In de notitie is een aantal specifieke locaties genoemd waaraan een prioritering en fasering is toegekend.

Toets

Het plangebied behoort tot de vastgestelde harde plancapaciteit van de gemeente Duiven voor de periode 2012-2020. In totaal bestaat de harde plancapaciteit 2012-2020 uit 556 woningen. Hierin zijn voor de kern Duiven 32 woningen opgenomen onder de noemer kleinschalige inbreiding. De Achterstehoek 2 wordt hierbij expliciet genoemd. Dit plan leidt dan ook niet tot toevoeging van nieuwe, harde plancapaciteit. Het gaat hier om een plan ten aanzien waarvan reeds bestuurlijk is besloten in principe en onder voorwaarden medewerking te verlenen. Met het opstellen van dit bestemmingsplan is aan de voorwaarden voldaan.

3.2 Milieuaspecten

3.2.1 Bodem

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie. Ten behoeve van het bouwplan heeft in juni 2011 een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. Het rapport is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen. De resultaten worden onderstaand verwoord.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak humeus, zwak grindig, zwak zandige klei. Tot een diepte van ± 1,5 m -mv bestaat de ondergrond voornamelijk uit zwak humeus, zwak zandige klei. Vanaf ±1,5 m -mv bestaat de ondergrond voornamelijk uit zwak siltig, matig fijn zand. Zowel de boven- als de ondergrond (klei) is plaatselijk zwak baksteen- en/of glashoudend. Verder zijn in het opgeboorde materiaal zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

De bovengrond is licht verontreinigd met PAK. De ondergrond is licht verontreinigd met kwik, lood, zink en PAK. Voor het overige zijn in de boven- en de ondergrond geen verontreinigingen aangetoond. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de conserveringstermijn voor de grondmonsters met enige dagen is overschreden. Hierdoor zijn de analyseresultaten voor minerale olie minder betrouwbaar. Het gaat echter om een gering aantal dagen, en er zijn geen gehalten boven de detectielimiet gemeten. Indien er sprake was van een (sterke) verontreiniging met minerale olie dan was deze, ondanks enkele dagen overschrijding van de conserveringstermijn, naar voren gekomen. Aangezien dit niet het geval is, en er ook zintuiglijk geen verontreiniging met minerale olie is waargenomen, kan er vanuit worden gegaan dat de resultaten voldoende representatief zijn.

De lichte verontreinigingen met metalen en PAK in de ondergrond houden hoogstwaarschijnlijk verband met de aangetroffen resten puin. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, 1.2 dichlooretheen en vinylchloride. De lichte verontreiniging met barium in het grondwater is mogelijk een gevolg van het regionaal voorkomen van metalen in het grondwater. Voor de overige lichte verontreinigingen in het grondwater is geen verklaring.

Conclusie

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging alsmede de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

3.2.2 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie in het bestemmingsplan

Er is een gemeentedekkend bestemmingsplan “Archeologie” vastgesteld. Dit wil echter niet zeggen, dat er bij eventuele ontwikkelingen geen archeologisch onderzoek meer noodzakelijk is. Het aspect archeologie speelt zodoende een rol bij de vergunningverlening.

Archeologie in plangebied

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Het plangebied heeft volgens de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart een hoge archeologische verwachtingswaarde aan dichtheid archeologische resten.

Het project betreft de bouw van een vrijstaande woning. De bouw van de woning bestaat uit ca. 100 m². De gemeente hanteert een bestemmingsplan “Archeologie”. In dit bestemmingsplan is voor een hoge archeologische verwachting een aanlegvergunning nodig als de verstoring van de bodem groter is dan 500 m² en dieper dan 0,5 m². Hiervan is bij onderhavig plan dus geen sprake. Om die reden is archeologisch onderzoek niet benodigd.

Cultuurhistorie

Direct ten westen van het plangebied is een voormalige dokterswoning gelegen (Eltensestraat 19). Dit betreft een karakteristieke woning op een bijzondere plek. Om het karakteristieke van deze woning te behouden is door de gemeente Duiven een kavelpaspoort opgesteld, waarin de randvoorwaarden zijn vastgesteld waaraan de bij de onderhavige bouwontwikkeling moet worden voldaan. Deze randvoorwaarden zijn vertaald in het onderhavig bestemmingsplan. Op deze manier wordt voorkomen dat de cultuurhistorische waarden worden geschaad.

Conclusie

Archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de ontwikkeling in onderhavig projectbesluit.

3.2.3 Geluid

Het toetsingskader voor wat betreft geluid van zowel weg- als railverkeerslawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid. Voor de Wet geluidhinder geldt dat alleen afgeweken mag worden van de voorkeursgrenswaarde met een hogere grenswaarde te verlenen, die de maximale grenswaarde nooit mag overschrijden. Voor het gemeentelijk geluidbeleid geldt dat alleen gemotiveerd van de ambitiewaarde mag worden afgeweken, tot ten hoogste de maximale waarde.

In onderstaande tabel staan de grenswaarden weergegeven afkomstig uit de Wet geluidhinder.

Geluidsklasse Wegverkeer Railverkeer
Voorkeursgrenswaarde tot 48 dB tot 55 dB
Maximale grenswaarde tot 58 dB tot 71 dB

In het gemeentelijke geluidbeleid wordt er per gemeentelijk deelgebied specifieke geluidseisen gesteld die bij het desbetreffende deelgebied passen. De onderhavige locatie ligt in het deelgebied “Woongebieden kern Duiven”, in onderstaande tabel staan de bijbehorende geluidseisen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENZUID003-VS01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPDUIVENZUID003-VS01_0005.jpg"

Geluidsklasse Benaming Wegverkeer Railverkeer
Ambitiewaarde Rustig tot 43 dB tot 50 dB
Maximale waarde Onrustig tot 53 dB tot 58 dB

Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen schrijft de Wet geluidhinder voor dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden met het aspect verkeerslawaai, zowel over de weg als via het spoor.

De woningbouwlocatie is gelegen aan Achterstehoek, een zijstraat van de Eltensestraat. De woning ligt binnen de zone van de Eltensestraat en de Saturnus op resp. 55 m en 150 m uit de as van de weg. De woning ligt tevens op een afstand van 145 m uit de Texelstraat. Dit is een 30 km weg met een hoge verkeersintensiteit. De geluidbelasting door deze weg is, gezien de hoge verkeersintensiteit, meegenomen met de bepaling van de totale geluidbelasting op de gevels.

De nieuw te bouwen woning ligt tevens op een afstand van 165 meter uit het hart van de spoorbaan Arnhem - Winterswijk (lijn 237) binnen de wettelijk vastgestelde geluidzone van 400 meter.

Wegverkeerslawaai

De geluidbelasting door wegverkeer is berekend met behulp van een rekenmodel op basis van de wegverkeergegevens van de gemeente Duiven. Bij de berekeningen is uitgegaan een prognose van de verkeersintensiteit in 2020 van de gemeente Duiven Er is gerekend met een autonome groei van de verkeersintensiteit van 1,5 % tussen 2020 en 2021. De hoogste geluidbelasting door wegverkeer bedraagt 45 dB na aftrek ten gevolge van wegverkeer op de Eltensestraat en 37 dB na aftrek door wegverkeer op de Saturnus. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op de woning niet overschreden. Wel wordt de ambitiewaarde uit het geluidbeleid overschreden, de maximale waarde uit het geluidbeleid wordt niet overschreden.

Railverkeerslawaai

De geluidbelasting door railverkeer is berekend met behulp van een rekenmodel op basis van de railverkeersgegevens uit het Akoestisch Spoorboekje (AsWin 2007). Bij het berekenen van de geluidbelasting wordt rekening gehouden met een prognose van de railverkeersgegevens in de toekomstige situatie op basis van de oude prognose peiljaar (2010-2015) uit 2007. Een meer recente prognose is niet voorhanden. Het peiljaar 2007 vermeerderd met 1,5 dB is in deze situatie niet bruikbaar omdat het goederenvervoer in het peiljaar 2007 nog gebruik maakte van deze lijn. In de toekomstige situatie maakt het goederenvervoer gebruik van de Betuwelijn waardoor de geluidbelasting door goederenvervoer op de lijn Arnhem-Zevenaar sterk afneemt.

De hoogste geluidbelasting ten gevolge van de spoorlijn op de woning bedraagt 40 dB.

De voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai van 55 dB, en de ambitiewaarde van 50 dB uit het geluidbeleid worden niet overschreden.

Conclusie

Uit bovenstaande is geconcludeerd dat wat betreft railverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden, en de ambitiewaarde uit het geluidbeleid tevens niet wordt overschreden. Voor wat betreft wegverkeerslawaai wordt de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet overschreden, maar de ambitiewaarde uit het geluidbeleid wel overschreden. Wel blijft de berekende geluidsbelasting onder de maximale waarde.

De motivatie is dat met de ontwikkeling van deze woning een open plek wordt opgevuld. Hiermee wordt een planmatige verdichting met een of meerdere woningen van een bestaande buitenstedelijke structuur, ter verbetering van die stedenbouwkundige structuur.

De gecumuleerde geluidbelasting is berekend conform de rekenmethode cumulatieve geluidbelasting uit bijlage 1 van het Reken en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. De gecumuleerde geluidbelasting op de woning wordt nagenoeg geheel bepaald door de geluidbelasting door wegverkeer. Alleen op de linker zijgevel is de gecumuleerde geluidbelasting, op 4,5 en 7,5 m hoogte, 1 dB hoger dan de geluidbelasting door wegverkeer.

Volgens het Bouwbesluit moet de zgn. karakteristieke geluidwering GA;k van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied in een woning ten minste gelijk zijn aan de invallende geluidbelasting verminderd met 33; voor verblijfsruimten gelden 2 dB lagere waarden voor de geluidwering GA;k. De voorschriften hebben tot doel de geluidbelasting binnenshuis in de verblijfsgebieden van een woning te beperken tot 33 dB.

Conform de Wgh dient te worden uitgegaan van de maatgevende geluidbelasting, dat is de geluidbelasting door wegverkeer, zoals weergegeven in tabel II.5 van het geluidsonderzoek. De geluidbelasting zonder aftrek bedraagt 51 dB. De vereiste geluidwering bedraagt 20 dB. Bij standaard voorzieningen als dubbel glas, een goede kierdichting op bewegende delen en ventilatieroosters met een geluidisolatie RqA van minimaal -2 dB wordt aan een GA,k van 20 dB(A) voldaan. Aanvullende geluidwerende voorzieningen zijn niet nodig.

3.2.4 Bedrijven en milieuzonering

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

1 past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)

2 laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

Externe werking

Hierbij gaat het om de vraag of de realisatie van de plannen leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Hiervan is bij onderhavig project geen sprake aangezien het project alleen de realisatie van vrijstaande woning inhoudt. Een woonfunctie is niet hindergevend voor de omgeving.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In de directe omgeving zijn diverse maatschappelijke instellingen gelegen, waaronder een cluster aan medische functies en een school. Direct rondom het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen.

Voor de naburige maatschappelijke instellingen geldt dat er in alle gevallen reeds bestaande woningen dichter bij de 'bedrijfslocatie' gelegen zijn. Geen van de omliggende maatschappelijke instellingen wordt dus door de nieuwe woning belemmerd in de bedrijfsvoering of de ontwikkelingsmogelijkheden.

Conclusie

Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering is er geen belemmering tegen onderhavig project.

3.3 Water

3.3.1 Relevant beleid

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Hierin is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland moet zijn gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. In de nota is onder andere aangegeven dat stedelijk water meer aandacht moet krijgen. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw (2000) moet aan het watersysteem meer aandacht worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "vasthouden-bergen-afvoeren” staat hierbij centraal.

Ook in stedelijke uitbreidingen dient daarom het overtollige hemelwater beter vastgehouden te worden.

Provincie Gelderland

Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is in grote lijnen een voortzetting van de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. De hoofdlijnen van het beleid waren al vastgelegd voor de periode tot en met 2015. De doelstelling blijft dat in 2030 het waterbeheer volledig op orde moet zijn ten behoeve van maatschappelijke functies. Het Waterplan vult nu de periode 2010-2015 concreet in. De eisen die in de Kaderrichtlijn Water zijn opgenomen, hebben zich vertaald in concrete doelen voor oppervlaktewaterlichamen en een concreet maatregelenpakket voor het grondwater. De belangrijkste doelstellingen zijn:

  • Voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
  • De maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologische niveau (HEN wateren) zijn uitgevoerd;
  • De natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende finan-ciële middelen beschikbaar zijn;
  • Wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
  • In het stedelijke gebied is urgente wateroverlast opgelost;
  • Zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
  • Toekomstvast hoogwaterbeleid.

Waterschap Rijn en IJssel

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft een Waterbeheerplan 2010-2015 dat op grond van de Waterwet nu zes jaar geldig is. Het waterbeheerplan kent de volgende hoofdthema's:

  • Waarborgen van veiligheid, met aandacht voor veilige waterkeringen en calamiteitenzorg;
  • Het watersysteembeheer, met onderwerpen als waterkwaliteit-, waterkwantiteit- en grondwaterbeheer, inrichting / beheer / onderhoud, stedelijk water en gebruiksfuncties;
  • Ontwikkelen van de afvalwaterketen, waar inzameling en afvalwaterbehandeling centraal staat.

Daarnaast zijn maatregelen opgenomen voor het uitwerken van de Kaderrichtlijn Water en Waterbeheer 21e eeuw.

Het waterschap blijft daarmee volop werken aan behoud, verbetering en ontwikkeling van het water in het beheergebied. Dit gebeurt met een brede blik op wat er in de samenleving gebeurt.

3.3.2 Beschrijving aanwezig watersysteem

Algemeen

Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied van de gemeente Duiven. Het betreft een groot woonperceel met relatief weinig verhard oppervlak.

Bodem en grondwater

De bodem in het plangebied bestaat uit rivierkleigronden. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) bedraagt 80 - 120 cm beneden maaiveld. In het plangebied is recentelijk geen sprake (geweest) van (grond)wateroverlast.

Oppervlaktewater

In het plangebied zijn geen oppervlaktewateren aanwezig. In de ruime omgeving van het plangebied bevinden zich enkele watergangen in beheer bij het waterschap. Echter deze watergangen, met bijbehorende onderhoud/ beheerstroken hebben geen invloed op dit plan.

Riolering

Binnen het plangebied is een regenwater infiltratieriool aanwezig en in de industriestraat wordt het hemelwater ingezameld met een verbeterd gescheiden stelsel. Het rioleringsstelsel in het plangebied is in beheer bij de gemeente.

3.3.3 Watertoets

Voor de watertoets is gebruik gemaakt van de waterparagraaf zoals geleverd door het Waterschap Rijn en IJssel. Deze waterparagraaf is onderdeel van, en hangt samen met, een set van standaarden zoals die door het waterschap gehanteerd wordt. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen.

Als op een of meer vragen per waterthema ja wordt geantwoord dan is het waterthema relevant. Die waterthema's worden toegelicht.

Thema Toetsvraag Relevant Intensiteit
Veiligheid Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?
Nee


Nee
2

2
Riolering en
Afvalwaterketen
Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
Ligt in het plangebied een persleiding van WRI?
Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Nee
Nee

Nee
2
1
1
Wateroverlast
(oppervlaktewater)
Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2
Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2
Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Nee

Nee

Nee

Nee
2
1
1
1
Oppervlakte-
waterkwaliteit
Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? Nee 1
Grondwater-
overlast
Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
Is in het plangebied sprake van kwel?
Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
Nee

Ja
Nee
1
1
1
Grondwater-
kwaliteit
Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwater-onttrekking? Nee 1
Inrichting en
beheer
Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Nee

Nee
1

2
Volksgezondheid In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiçnische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee

Nee
1

1
Natte Natuur Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?
Nee
Nee
Nee

Nee
2
2
1
1
Verdroging Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? Nee 1
Recreatie Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee 2
Cultuurhistorie Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee 1

Conclusie

De inhoud van de waterparagraaf is aangeboden aan het Waterschap Rijn en IJssel. Er zijn door het waterschap hierop geen opmerkingen gemaakt.

3.4 Flora En Fauna

De Flora en Faunawet schrijft voor dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen beschreven moet worden wat de gevolgen zijn voor de flora en fauna. De wet bepaalt dat bij een ruimtelijke ingreep geen schade wordt toegebracht aan beschermde planten- en diersoorten. Duidelijk moet worden gemaakt dat er geen beschermde diersoorten worden verontrust, dat de nesten, holen of andere verblijfplaatsen niet worden vernield, beschadigd of verstoord en dat planten niet worden verwijderd van hun groeiplaats. In bepaalde gevallen kan ontheffing van de wet worden verleend, met name wanneer het aantasten van een aantal individuen geen gevolgen heeft voor “de gunstige staat van instandhouding van de soort”.

3.4.1 Ecologische quickscan

Het initiatief betreft de nieuwbouw van een woning op het deel van het perceel dat in de huidige situatie in gebruik is als tuin. Op het perceel aan de Eltensestraat 19 bevinden zich monumentale bomen. Dit geldt echter niet voor de beoogde bouwlocatie. Teneinde te kunnen bepalen of het initiatief gevolgen heeft voor eventueel aanwezige flora en fauna is in juni 2011 een ecologische quickscan uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. De resultaten worden onderstaand verwoord.

Voorgenomen ingreep

De initiatiefnemer is voornemens om op de onderzoekslocatie een nieuwbouw woning te realiseren. Daartoe wordt de beplanting deels verwijderd en zal het houten tuinhuis verdwijnen.

Waarnemingen en te verwachten soorten:

De beplanting op de onderzoekslocatie biedt onderkomen aan algemene broedvogels. De bebouwing op de onderzoekslocatie is niet geschikt voor vleermuizen om te verblijven. Het is niet op voorhand uit te sluiten dat de oudere bomen op de onderzoekslocatie voor vleermuizen geschikte kieren en holtes bezitten waarin zij kunnen verblijven. Tevens is het niet uit te sluiten dat er in de bomen holtes van holenbroeders (o.a. spechtennesten) aanwezig zijn. De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor een aantal algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën (landhabitat). De onderzoekslocatie biedt geschikt habitat voor eekhoorn door de aanwezigheid van geschikte nestbomen. Aan de westzijde van de onderzoekslocatie is een groter bosgedeelte gelegen, waardoor eekhoorn aanwezig kan zijn. Voor de overige soorten uit de verschillende soortgroepen vormt de onderzoekslocatie geen geschikt habitat of zijn deze op grond van bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken van verblijfsindicaties niet te verwachten.

Maatregelen ter voorkoming van overtredingen van de Flora- en faunawet:

Indien de beplanting buiten het broedseizoen wordt verwijderd, zullen geen overtredingen van de Flora- en faunawet plaatsvinden met betrekking tot algemeen voorkomende broedvogels.

Algemene zorgplicht

Voor algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt de algemene zorgplicht, die er ondermeer in voorziet dat al het redelijkerwijs mogelijke dient te worden gedaan om het doden van individuen te voorkomen. Bij het verwijderen van de snoeiafval dient rekening te worden gehouden met aanwezigheid van kleine zoogdiersoorten en amfibieën. De aanwezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om weg te komen. Het snoeiafval dient daarom bij voorkeur niet te worden uitgevoerd tijdens de periode van overwintering (december tot maart).

Gebiedsbescherming

De EHS zal niet worden aangetast door de herbestemming van de onderzoekslocatie. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden (Natura 2000) is niet aan de orde.

Noodzaak tot nader onderzoek

Het kan niet op voorhand worden uitgesloten dat er holtes in de oudere bomen op de onderzoekslocatie aanwezig zijn waarvan vleermuizen gebruik kunnen maken als verblijfplaats. Door de uitvoering van een aanvullende inspectie kan worden vastgesteld of de bomen geschikt dan wel ongeschikt zijn voor vleermuizen. Indien uit de inspectie blijkt dat de te kappen bomen geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen dan dient nader onderzoek plaats te vinden, en in overleg met de initiatiefnemer en bevoegd gezag tot een passende oplossing te komen.

Noodzaak aanvraag ontheffing Flora- en faunawet artikel 75c

Is afhankelijk van de geschiktheid van de te kappen bomen voor vleermuizen. Afhankelijk hiervan zal er ten aanzien van vleermuizen aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn. Mogelijk dat uit aanvullend onderzoek blijkt dat ontheffing noodzakelijk is. Ontheffingen van verbodsbepalingen ten aanzien van vleermuizen worden alleen nog verleend op basis van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn. Ruimtelijke ontwikkeling valt niet onder een dergelijk belang. Door het treffen van maatregelen zal de functionaliteit van een rust- of verblijfplaats behouden moeten blijven. De maatregelen, vastgelegd in een activiteitenplan kunnen vooraf bij Dienst Regelingen ter goedkeuring worden voorgelegd, middels een ontheffingsaanvraag.

3.4.2 Nadere bomeninspectie

Naar aanleiding van de uitkomsten van de ecologische quickscan heeft initiatiefnemer ter plaatse een onderzoek ingesteld. Onderstaand zijn de bevindingen van de uitgevoerde nadere inspectie overgenomen:

In verband met het gevraagde nadere onderzoek naar de flora en fauna in het gebied waarvoor een bestemmingsplan is aangevraagd kan ik hieronder de navolgende toelichting geven.

In het voorliggende onderzoek wordt niet uitgesloten dat op het terrein, in de daar groeiende bomen, broedplaatsen aanwezig kunnen zijn voor vogels en/of een plaats waar vleermuizen cq. eekhoorns zich kunnen ophouden.

Gedurende 6 jaar ben ik woonachtig op bedoeld adres en uit eigen ervaring kan ik meedelen dat de zeer dunne bomen welke er staan, en gekapt gaan worden, in geen geval verblijfplaatsen hebben voor dieren. In de winter zijn de bomen dusdanig goed zichtbaar zodat eventuele nesten kunnen worden gezien. Er is nooit een dier van de genoemde categorieën door mij gespot in de tuin.

Conclusie

Concluderend kan er gevoeglijk worden aangenomen dat er op geen enkele wijze schade wordt aangericht aan de aanwezige flora en fauna. Daarbij komt dat de grotere en oudere bomen op het terrein zullen blijven staan.

3.5 Verkeer En Parkeren

Het plangebied krijgt een eigen oprit aan de Achterstehoek. Op het perceel is voldoende ruimte aanwezig om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Het bouwplan heeft geen gevolgen voor de parkeerdruk in de omgeving. Ten behoeve van de nieuwbouw worden geen infrastructurele werken aangelegd.

3.6 Externe Veiligheid

3.6.1 Beleidskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Het ministerie van I & M coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

1. inrichtingen;

2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;

3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Het Besluit Externe Veiligheid voor Inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien, op grond van een Wro-besluit of bepaalde Wabo-besluiten, de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing.

In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' gepubliceerd. In de circulaire Rvgs (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI. In december 2009 is een wijziging op de circulaire Rvgs van kracht geworden, waarin voor de Basisnet(water)wegen vervoersaantallen en veiligheidszones zijn vastgesteld.

3.6.2 Situatie

3.6.3 Conclusie

Plaatsgebonden risico

Voor het plaatsgebonden risico geldt dat dit wordt bepaald door de stofcategorieën en de hoeveelheid transporten per stofcategorie. Volgens de richtlijnen uit de PGS3 voor risicoberekeningen aan transportassen, geldt voor spoorlijnen dat bij een baanvak waar treinen met hoge snelheden rijden (zoals in Duiven het geval is) onder de 3.000 transporten C3 geen PR 10-6/jr. aanwezig is. Stofcategorie C3 staat voor de brandbare vloeistoffen, waarvan over deze spoorlijn slechts 850 wagons in het afgelopen jaar zijn vervoerd. Hieruit volgt dat voor deze spoorlijn geen PR 10-6/jr. aanwezig is en er daardoor geen belemmeringen zijn vanuit het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

De rekenkundige hoogte van het groepsrisico wordt bepaald door zowel de omvang van de transporten als de personendichtheid in de omgeving. Aangezien het plan en het relevante gedeelte van de spoorlijn zijn gelegen binnen de kern van Duiven, zijn de personendichtheden relatief hoog en kunnen worden aangemerkt als een drukke woonwijk met 70 personen per hectare conform de PGS1, deel 6. Deze geschatte dichtheid en de omvang van de transporten kan worden gebruikt om via de richtlijnen uit de PGS3 te bepalen of het waarschijnlijk is dat het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt (dan geldt immers een verantwoordingsplicht voor elk ruimtelijk plan binnen het invloedsgebied). Als eerste mag de hoeveelheid B3 niet boven de 60 transporten per jaar uitkomen, wat hier niet het geval is. Vervolgens geldt dat bij een dichtheid van 70 personen per hectare niet meer dan 3.000 wagons brandbare gassen per jaar mogen worden vervoerd (bij 100 personen per hectare is dit 1.600 wagons per jaar). En daarnaast mag het totaal aan wagons met gevaarlijke stoffen bij deze personendichtheid niet boven de 15.000 liggen (of boven de 7.500 bij een dichtheid van 100 personen per hectare). Aan alle voorwaarden is voldaan en bovendien geldt dat als een veel hogere personendichtheid wordt gekozen, nog steeds het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde zou liggen. Op basis van genoemde argumenten is de conclusie gerechtvaardigd dat het groepsrisico niet boven de oriëntatiewaarde ligt.

Een toename van het groepsrisico is eveneens niet te verwachten. Het plan behelst namelijk de toevoeging van één woning op 100 meter van de spoorlijn in een omgeving waar de personendichtheid al relatief hoog ligt. De ligging op 100 meter van de spoorlijn betekent bovendien dat de ontwikkeling niet ligt binnen het invloedsgebied van de brandbare vloeistoffen, de stofcategorie met het hoogste aantal transporten. De zeer geringe toename van het aantal personen in de omgeving gekoppeld aan de beperkte transportintensiteiten, leidt tot de conclusie dat geen toename van het groepsrisico is te verwachten. Hiermee is invulling van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico niet noodzakelijk.

3.7 Luchtkwaliteit

De initiatiefnemer is voornemens een woonhuis te ontwikkelen. In dit kader wordt het milieutechnische aspect luchtkwaliteit nader beschouwd. Ten behoeve van de ontwikkeling van de woning aan de Achterstehoek 2 wordt de luchtkwaliteit van deze omgeving inzichtelijk gemaakt.

In de luchtkwaliteitskaarten die de gemeente Duiven heeft laten opstellen door adviesbureau DGMR (V.2008.0719.00.R002 d.d. 17 maart 2010) is de luchtkwaliteit voor de twee maatgevende stoffen PM10 en NO2 voor de jaren 2010 (PM10 + NO2), 2015 (NO2) en 2020 (PM10 + NO2) berekend. De berekeningen zijn voor alle wegen binnen de gemeente uitgevoerd, en gepresenteerd in concentratieklassen.

Zo ook zijn berekeningen uitgevoerd voor de Eltensestraat. In de onderstaande tabel zijn de rekenresultaten voor de Eltensestraat weergegeven.

2010 2015 2020 Grenswaarde
[µg/m3] [µg/m3] [µg/m3] [µg/m3]
NO2 25–30 22 - 25 < 18 40
PM10 20 - 22 -- 20-22 40

Uit bovenstaande blijkt dat de concentraties ver onder de grenswaarden liggen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat er op basis van luchtkwaliteit geen bezwaar bestaat tegen de ontwikkeling op de planlocatie.

Conclusie

Op basis van de beoordeling van luchtkwaliteit hoeven geen verdere stappen ondernomen te worden.

3.8 Economische Haalbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van afdeling 6.4 grondexploitatie, artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:

1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;

2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

De ontwikkeling van voorliggend plan betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Alle kosten voor de uitvoering van het bestemmingsplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor de bestemmingsplanprocedure worden op grond van de Regeling plankosten exploitatieplan in rekening gebracht bij de initiatiefnemer. De kosten voor planschade worden op grond van een overeenkomst ten laste gelegd aan de initiatiefnemer. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Duiven is voor het project een anterieure overeenkomst gesloten, waarmee het kostenverhaal is afgedekt en de financiële haalbaarheid is verzekerd.

De woning zal worden gebouwd tegen een marktconforme prijs. De gemeente heeft hier geen bemoeienis mee. De economische uitvoerbaarheid komt hiermee niet in geding.

Hoofdstuk 4 Wijze Van Bestemmen

4.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2 Methodiek

4.2.1 verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming zijn nadere aanduidingen opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. Dit geldt in ieder geval ten aanzien van de gebruikte kadastrale en topografische ondergrond. Sowieso heeft de ondergrond, zoals weergegeven op de verbeelding, uitsluitend een informatieve en geen juridische waarde.

4.2.2 regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

• Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

• Hoofdstuk 2 (artikelen 3 en 4) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden.

• Hoofdstuk 3 (artikelen 5 tot en met 7) bevat de algemene regels, waaronder een antidubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.

• Hoofdstuk 4 (artikelen 8 en 9) bevat de overgangsregels en de slotregel.

4.3 Bestemmingen

Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'.

4.3.1 bestemming "Tuin"

De bestemming “Tuin” is toegekend aan de gronden gelegen bij de bestemming “Wonen”. Op gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en uitbouwen in de vorm van erkers (behorende bij de aangrenzende woningen in de bestemming “Wonen”) toegestaan. Hiervan kan het college van Burgemeester en Wethouders een omgevingsvergunning verlenen om meer bouwmogelijkheden te kunnen toestaan.

4.3.2 bestemming "Wonen"

Deze bestemming is toegekend aan alle gronden waarop een vrijstaande woning is toegestaan. Binnen de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor deze bouwwerken gelden maxima ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten et cetera. Alleen voor hoofdgebouwen zijn goot- en bouwhoogte op de verbeelding aangeduid. Voor het overige is het uitgeschreven in de regels. Daarnaast is, gerelateerd aan het type woning, in de regels aangegeven welke afstand in acht moet worden genomen ten opzichte van de zijdelingse perceelgrens.

Deze normen beogen met name te voorkomen dat een bouwperceel volledig wordt bebouwd en dat stedenbouwkundig gezien ongewenste situaties ontstaan. Van deze normen kan beperkt en alleen na een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders worden afgeweken. De regels bij deze bestemming bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van aan huis gebonden beroepen. In artikel 1 is een omschrijving van dit begrip opgenomen. Door middel van een afwijkingsmogelijkheid kunnen ook bedrijfsmatige activiteiten in een woning worden toegelaten. Er gelden diverse voorwaarden.

Hoofdstuk 5 De Procedure

5.1 Voorbereiding

Burgemeester en wethouders van de gemeente Duiven hebben overeenkomstig artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op 31 augustus 2011 te kennen gegeven dat het bestemmingsplan “Achterstehoek 2 te Duiven” wordt voorbereid.

5.2 Wettelijke Procedure

P.M.

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 bodemonderzoek

Bijlage 2 Geluidsonderzoek

Bijlage 2 geluidsonderzoek

Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 3 quickscan flora en fauna