Recreatiepark De Zanding
Bestemmingsplan - Gemeente Ede
Vastgesteld op 11-07-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Recreatiepark De Zanding van de gemeente Ede.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0228.BP2012OTTO0001-0301 met de bijbehorende regels.
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw toegevoegde ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 abiotische waarden
het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen).
1.7 archeologische verwachtingswaarden
te verwachten archeologische resten, oftewel restanten van vroegere menselijke bewoning, begraving en/of landgebruik die voor de wetenschap van belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
1.8 archeologische waarden
archeologische resten, oftewel restanten van vroegere menselijke bewoning, begraving en/of landgebruik die voor de wetenschap van belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.11 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.12 bedrijfsmatige exploitatie
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in de logiesverblijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.
1.13 bedrijfswoning/dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bijgebouw
een gebouw dat in architectonisch en/of functioneel opzicht ondergeschikt is aan en hoort bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en bergzolder.
1.20 bouwmassa
een verzameling van bij elkaar behorende gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, al dan niet aan elkaar gekoppeld met een specifieke aanduiding, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander martiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 centrale voorzieningen
gebouwen ten dienste van verblijfsrecreatieve bedrijfsuitoefening, zijnde sanitaire voorzieningen, kantines, kantoren, recepties, zalen, winkels, beheerloodsen, overdekte zwembaden en overdekte tennisbanen.
1.26 cultuurhistorische waarden
de aan een bouwwerk, gebied of landschapselement toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid en herkenbaarheid vanuit historisch oogpunt in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen).
1.27 dagrecreatie
recreatieve activiteit die plaatsvindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang.
1.28 ecologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde op basis van de aanwezige flora en/of fauna in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden en/of karakteristieke landschapselementen, en/of op basis van de verbindende functie van een zone tussen twee natuurgebieden.
1.29 extensief recreatief medegebruik
een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden.
1.30 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.31 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 groepsaccommodatie
een gebouw, uitsluitend bestemd voor recreatief verblijf van groepen recreanten, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.33 hoofdfunctie
een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden in hoofdzaak bestemd is.
1.34 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht.
1.35 hoofdverblijf
een gebouw of een deel van een gebouw dat:
óf | door eenzelfde persoon of huishouden gebruikt wordt als woonruimte op een wijze die, ingevolge het bepaalde in artikel 24 tot en met 31 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, noopt tot inschrijving van de bewoner(s) in de basisadministratie van de gemeente waarin dat gebouw is gelegen; |
óf | indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres is waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten; met dien verstande dat van een gebruik als hoofdverblijf voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer buiten het zomerseizoen (dat loopt van 1 mei tot 1 oktober) in een kalenderjaar ter plaatse meer dan 70 maal nachtverblijf wordt gehouden en door betrokkene niet aannemelijk is of kan worden gemaakt, dat elders over een hoofdverblijf kan worden beschikt. |
1.36 horeca
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, met uitzondering van een discotheek, dancing/bar, casino of automatenhal.
1.37 kampeermiddel
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) een omgevingsvergunning is vereist;
een en ander voor zover de onder 1 en 2 bedoelde onderkomens of voertuigen, geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.38 landschapselement
houtopstanden en andere elementen in een gebied met streekeigen, inheemse beplanting en/of karakteristiek voor een landschapstype: zoals houtwal en houtsingels, (hakhout)bosje, struweelrand, heg, struweelhaag, laan, bomenrij en/of een solitaire boom met een omtrek van meer dan 65 cm, (boeren)boomgaard, steilrand, streekeigen erf, poel en natuurvriendelijke oever.
1.39 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde op basis van de aanwezigheid van de voor het landschapstype karakteristieke kenmerken bestaande uit landschapselementen, verkaveling of openheid, die bepaald wordt door de abiotische en biotische omstandigheden en door cultuurhistorie en menselijk grondgebruik.
1.40 natuur
elementen of een verzameling van elementen, zoals stromende en stilstaande wateren, bloemrijke graslanden, heide en stuifzanden, bossen en struwelen, bepaald door de specifieke abiotische en biotische omstandigheden.
1.41 nevenactiviteit
activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een bouwperceel en de hoofdfunctie als zodanig herkenbaar blijft.
1.42 nevengeschikte functie
functie waarvoor maximaal 50% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
1.43 normaal onderhoud
het onderhoud van bestaande objecten c.q. de grond dat, gelet op de bestemming, noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen.
1.44 omgevingsvergunning
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wabo.
1.45 ondergeschikte bouw(onder)delen
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, installaties, technische ruimten en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.
1.46 ondergeschikte functie
functie die zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een hoofdfunctie en daarmee rechtstreeks verband houdt.
1.47 permanente bewoning c.q. gebruik als hoofdverblijf
gebruik van een gebouw door eenzelfde persoon of eenzelfde huishouden op een wijze die ingevolge het bepaalde in de artikelen 24 tot en met 31 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving in de basisadministratie van de gemeente Ede.
1.48 recreatieobject
een kampeermiddel zonder fundering met een maximale oppervlakte van 70 m2 inclusief al dan niet vrijstaande bijgebouwen en overkappingen, waarbij onder fundering wordt verstaan, een bouwwerk in de grond als basis voor een, al dan niet tot de constructie daarvan behorend, kampeermiddel.
1.49 recreatieve voorziening
voorzieningen bedoeld voor recreatief gebruik zoals musea, sportterreinen, speeltuinen, dierenparken, openluchttheaters en groepsaccommodaties.
1.50 recreatiewoning
een gebouw met een maximale oppervlakte van 75 m2, inclusief al dan niet vrijstaande bijgebouwen en overkappingen, uitsluitend bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.51 ruimtelijke kwaliteit
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte.
1.52 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.
1.53 sportrecreatieve voorzieningen
voorzieningen op gronden met een verblijfsrecreatieve bestemming, ten behoeve van de sportieve recreatie, zoals tennis- en squashbanen.
1.54 uitbouw
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.55 verblijfsrecreatie
het kortdurend verblijf van één of meerdere personen met of zonder overnachting die elders hun hoofdverblijf hebben, waarmee in ieder geval geen sprake is van permanente bewoning.
1.56 verblijfsrecreatieve eenheden
voorzieningen ten behoeve van het faciliteren van recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in onder andere kampeermiddelen, recreatieobjecten, recreatiewoningen en/of recreatieverblijven.
1.57 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.
1.58 werk
een constructie geen bouwwerk zijnde.
1.59 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden (inclusief het bieden van mantelzorg).
1.60 woongebouw
een gebouw, dat naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen wooneenheden omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.61 zelfstandige woonruimte
woonruimte met een eigen aparte opgang en voordeur, met eigen voorzieningen waaronder andere een keuken, toilet, badkamer, douche, die niet met anderen hoeft te worden gedeeld.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse of achterste bouwperceelsgrens
de kortste afstand van de zijdelingse of achterste bouwperceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.2 afstand tot de weg
de afstand van bebouwing tot de as van de weg.
2.3 bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.4 bebouwingspercentage
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
overeenkomstig de omtreklijn van de horizontale projectie van alle delen van die bouwwerken.
2.6 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.9 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.10 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/ of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.11 peil
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
2.12 ondergronds bouwen
bij het berekenen van het bebouwingspercentage of de te bebouwen oppervlakte/inhoudsmaat wordt de oppervlakte/inhoud van ondergrondse gebouwen, voor zover gelegen onder het bovengrondse gebouw, buiten beschouwing gelaten.
2.13 ondergeschikte bouwdelen
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, zoals:
- dakkapellen met een maximale breedte van 50% van de gevelbreedte;
- plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 3 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn als volgt bestemd:
- a. terreinen voor de verblijfsrecreatie;
- b. terreinen voor recreatiewoningen;
- c. hotelaccommodatie;
- d. afschermende beplanting aan de binnengrenzen van de bestemming;
en tevens voor:
- e. behoud, versterking en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden.
Ten aanzien van het doel 'terreinen voor de verblijfsrecreatie' gelden de volgende bepalingen:
- f. het doel omvat recreatiewoningen, groepsaccommodaties, centrale voorzieningen, sanitaire voorzieningen en dienstwoningen, zoals aangegeven in Bijlage 1 'Lijst verblijfsrecreatie';
- g. het doel is beperkt tot een bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen;
- h. onder het doel zijn mede begrepen:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- standplaatsen voor kampeermiddelen en recreatieobjecten;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- voorzieningen ten behoeve van de bestemming, zoals parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen, paden, groenvoorzieningen, ruimten voor sport en spel en open terreinen.
Ten aanzien van het doel 'terreinen voor recreatiewoningen' gelden de volgende bepalingen:
- i. het doel omvat recreatiewoningen en sanitaire voorzieningen zoals aangegeven in Bijlage 1 'Lijst verblijfsrecreatie';
- j. onder het doel zijn mede begrepen:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- voorzieningen ten behoeve van de bestemming, zoals parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen, paden, groenvoorzieningen, ruimten voor sport en spel en open terreinen.
Het doel 'hotelaccommodatie' is beperkt tot de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - hotel'.
Ten aanzien van het doel 'behoud, versterking en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden' geldt de bepaling dat de tot het doel behorende waarden overeen komen met de voor deze gronden omschreven instandhoudingdoelstellingen krachtens de Natuurbeschermingswet 1998.
Ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden' ter bescherming van de ecologische verbindingszone, behoud en ontwikkeling van de natuurlijke waarden ter plaatse.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op:
- a. de invloed van de bebouwing op het ruimtelijk beeld;
- b. de gewenste concentratie van voorzieningen;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de ontsluiting van het terrein;
- e. de ligging van leidingen en de daarmee verbonden veiligheidsaspecten;
- f. het uitzicht van woningen;
- g. de onderliggende afstand van bebouwing met het oog op hinder ten opzichte van aangrenzende functies.
nadere eisen stellen aan:
- h. de plaats van gebouwen indien de onderlinge afstand op het bouwperceel meer dan 10 m bedraagt;
- i. de dakhelling in die zin dat deze ten minste 30o en ten hoogste 50o dient te bedragen;
- j. de plaats van bijgebouwen in die zin dat deze achter de achtergevel van het hoofdgebouw dienen te worden gebouwd;
- k. de plaats van bouwwerken in relatie tot de afstand tot de weg indien deze afstand minder dan 20 m bedraagt.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2.1 sub c en toestaan dat de afstand van bouwwerken tot de bestemmingsgrens minder bedraagt dan 11 m, mits de plaatsing van het bouwwerk inpasbaar is gelet op de ruimtelijke, landschappelijke of ecologische kwaliteit van het terrein, in relatie tot de kwaliteit van de aangrenzende gebieden. In de afweging omtrent de verlening van afwijking worden in ieder geval de beschermde soorten krachtens de Flora- en faunawet betrokken, zodanig dat dient te zijn aangetoond dat redelijkerwijs is te verwachten dat een ontheffing op grond van deze wet indien vereist zal worden verleend;
- b. lid 3.2.2 sub a en b ten behoeve van de uitbreiding van centrale voorzieningen en groepsaccommodaties, met dien verstande dat na afwijking, de betreffende voorziening niet meer mag bedragen dan zoals is aangegeven in tabel 2:
Tabel 2
voorziening | oppervlakte |
overdekt zwembad | 600 m2 |
winkel | 250 m2 |
overdekte tennisbaan | 600 m2 |
overige voorzieningen | 200 m2 per afzonderlijke voorziening |
groepsaccommodaties | 300 m2 per afzonderlijke accommodatie |
indien is aangetoond dat:
- sprake is van een bedrijfseconomische dan wel markttechnische aanleiding voor uitbreiding; en
- er geen leegstaande bebouwing is; en
- de voorgenomen bebouwing, blijkend uit een inrichtingsplan, inpasbaar is in relatie tot de waarden behorend tot het doel 'behoud, versterking en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden'.
De afwijking wordt verleend onder de voorwaarde dat aan het gebruik van de desbetreffende voorziening de beperking is verbonden van een bedrijfsmatige exploitatie. In de afweging omtrent de verlening van afwijking worden in ieder geval de beschermde soorten krachtens de Flora- en faunawet betrokken, zodanig dat dient te zijn aangetoond dat redelijkerwijs is te verwachten dat een ontheffing op grond van deze wet indien vereist zal worden verleend. De afwijking is niet toepasbaar in cumulatie met elders in dit plan opgenomen afwijkingsbepalingen.
- c. lid 3.2.2 sub a en b ten behoeve van de uitbreiding van het aantal recreatiewoningen op een terrein dat deel uitmaakt van een 'groeigebied' met dien verstande dat;
- 1. de uitbreiding niet meer bedraagt dan 10% van het aantal als genoemd in Bijlage1 'Lijst verblijfsrecreatie', met een minimum van één recreatiewoning;
- 2. de recreatiewoningen dienen te voldoen aan de maatvoeringseisen als genoemd in tabel 1 van lid 3.2.2 en voorts aan de voorwaarden dat;
- sprake is van een bedrijfseconomische dan wel markttechnische aanleiding voor uitbreiding; en
- er geen leegstaande bebouwing is; en
- de voorgenomen bebouwing, blijkend uit een inrichtingsplan, inpasbaar is in relatie tot de waarden behorend tot het doel 'behoud, versterking en/óf herstel van de aanwezige landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden';
- aan de verlening van afwijking de voorwaarde wordt verbonden van bedrijfsmatige exploitatie van de recreatiewoningen.
In de afweging omtrent de verlening van afwijking worden in ieder geval de beschermde soorten krachtens de Flora- en faunawet betrokken, zodanig dat dient te zijn aangetoond dat redelijkerwijs is te verwachten dat een ontheffing op grond van deze wet indien vereist zal worden verleend. De afwijking is niet toepasbaar in cumulatie met elders in dit plan opgenomen afwijkingsbepalingen.
- d. lid 3.2.2 sub b voor:
- de goothoogte van centrale voorzieningen tot 6 m voor een beperkt gedeelte van het gebouw;
- de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot 5 m;
- de oppervlakte van sanitaire voorzieningen tot maximaal 350 m2 per gebouw;
- de bouw van niet overdekte zwembaden tot een maximale oppervlakte van 500 m2.
In de afweging omtrent de verlening van afwijking worden in ieder geval de beschermde soorten krachtens de Flora- en faunawet betrokken, zodanig dat dient te zijn aangetoond dat redelijkerwijs is te verwachten dat een ontheffing op grond van deze wet indien vereist zal worden verleend. De afwijking is niet toepasbaar in cumulatie met elders in dit plan opgenomen afwijkingsbepalingen.
- e. lid 3.2.2 sub a en b ten behoeve van het realiseren van een uitkijktoren met een maximale bouwhoogte van 25 m, mits de plaatsing van het bouwwerk inpasbaar is gelet op de ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van het terrein in relatie tot de kwaliteit van de aangrenzende gebieden.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het rooien of vellen van houtopstanden;
- 2. het aanleggen van aarden wallen;
- 3. het aanleggen of verbreden van sloten, wateren en/of waterpartijen met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m;
- 4. het dempen van poelen;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- 6. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe in ieder geval worden gerekend af- en vergraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginningen, aanleggen van drainage en verhardingen, met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m;
Het verbod is niet van kracht op werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
- b. De onder 3.5 sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming.
- c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
- d. De onder a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van het doel 'bescherming en veiligstelling van archeologische waarden' ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- a. de aanvrager dient een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, tenzij naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
- b. aan de vergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
- de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder de eerste bullit, dan wel in de andere beschikbare informatie als bedoeld onder de eerste bullit, naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is aangetoond dat het werken en/of werkzaamheden waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden;
- 2. is aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschappelijke waarden;
- 3. is aangetoond dat redelijkerwijs is te verwachten dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet indien vereist zal worden verleend.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterpartijen, watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
- b. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan waterpartijen, watergangen en bijbehorende oeverzones;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - zwemwater': tevens een zwemvijver;
- d. extensief dagrecreatief medegebruik.
4.2 Bouwregels
Op gronden met de bestemming 'Water' mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. overkluizingen ter verbinding van de aangrenzende gronden;
- b. duikers, steigers, vlonders, kademuren, stuwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn naast de overige aangewezen
bestemmingen mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
- a. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
- b. Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op de in lid 5.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlaktevoor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
- 2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 1000 m² bedraagt;
- 3. een bouwwerk dat (inclusief graafwerkzaamheden) niet dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 sub a met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels;
- b. De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3 sub a wordt verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- c. De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3 sub a wordt voorts verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bestaande afwijkende maatvoering
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
- a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen die meer bedragen dan de maximale maten welke in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, moeten als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen die minder bedragen dan de minimale maten welke in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, moeten als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. bij vervangende nieuwbouw dient de bebouwing op dezelfde plaats te worden herbouwd;
- d. in afwijking van het bepaalde in sub c kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning toestaan dat herbouw op een andere locatie plaatsvindt, al dan niet met een gecumuleerd oppervlakte van bestaande bebouwing.
7.2 Ondergronds bouwen
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft.
- b. de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwen, waaronder wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits:
- 1. de inhoud per gebouw niet meer dan 60 m³ zal bedragen;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 3 m zal bedragen;
- c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken en toestaan dat deze worden vergroot:
- 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
- 2. ten behoeve van de bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot 3 m.
- d. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten wordt vergroot, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer bedraagt dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Wijzigingsbevoegdheid herinrichting
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen Bijlage 1 'Lijst verblijfsrecreatie' wijzigen ten behoeve van een herinrichting van een terrein voor verblijfsrecreatie, voor welk terrein aan de bestemming na wijziging de beperking is verbonden van een bedrijfsmatige exploitatie van recreatieverblijven en met dien verstande dat het maximale aantal recreatiewoningen uitsluitend kan worden vergroot op een terrein voor verblijfsrecreatie dat deel uitmaakt van een 'groeigebied';
Bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid worden de volgende specifieke voorwaarden in acht genomen:
- 1. voor het terrein waarvoor een herinrichting aan de orde is dient ten tijde van toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid sprake te zijn van een bedrijfseconomische dan wel markttechnische aanleiding voor herinrichting en voorts dient er sprake te zijn van een duurzame bedrijfsvoering en inrichting die aantoonbaar bijdraagt aan de inpassing in de omringende natuur;
- 2. er vindt geen permanente bewoning van recreatieverblijven (meer) plaats, behoudens in de gevallen dat zulks in het kader van een uitsterfregeling voorlopig wordt geaccepteerd;
- 3. deze wijzigingsbevoegdheid mag alleen worden toegepast voor zover uit onderzoek is gebleken dat de natuurwetenschappelijke/ecologische waarden niet onevenredig worden aangetast. Hierbij wordt met name gedoeld op de mogelijk (significante) gevolgen van de voorgenomen wijziging voor gebieden welke zijn aangewezen dan wel aangemeld als speciale beschermingszone in het kader van de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Indien de ingreep significante gevolgen heeft op deze gebieden, dan wel redelijkerwijs te verwachten is dat geen ontheffing op basis van de Flora- en faunawet zal kunnen worden verleend, blijft de onderhavige wijzigingsbevoegdheid buiten toepassing;
- 4. voor zover de activiteit plaatsvindt in groeigebied, dient de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid plaats te vinden met inachtneming van de ruimtelijke randvoorwaarden zoals die zijn beschreven in de clustervisie voor het recreatiecluster Otterlo;
- 5. toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid mag alleen plaatsvinden indien en voor zover deze niet leidt tot onevenredige aantasting van archeologische resten in archeologisch waardevolle gebieden;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet onevenredig beperkt in welke afweging mede de bescherming van het leefmilieu van omwonenden wordt betrokken;
- 7. toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid mag alleen plaatsvinden indien aantoonbaar wordt voldaan aan het gestelde bij of krachtens het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
9.2 Wijzigingsbevoegdheid dienstwoning
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen Bijlage 1 'Lijst verblijfsrecreatie' wijzigen voor zover het de bestemming 'Recreatie' betreft ten behoeve van de toevoeging van één extra dienstwoning ten opzichte van het aantal zoals genoemd in de Bijlage 1 'Lijst verblijfsrecreatie', met dien verstande dat:
- 1. de dienstwoning binnen het bestemmingsvlak dient te worden gebouwd;
- 2. toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid mag alleen plaatsvinden indien aantoonbaar wordt voldaan aan het gestelde bij of krachtens het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
- 3. voor het terrein ten tijde van toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid sprake dient te zijn van een bedrijfseconomische dan wel markttechnische aanleiding voor de bouw van een extra dienstwoning.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Recreatiepark De Zanding'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Door DroomParken is Vakantiepark De Zanding B.V. in Otterlo verworven. Het gaat om een traditioneel recreatiebedrijf dat DroomParken zal omvormen tot een mulitfunctioneel recreatiecentrum.
Wat blijft zijn het bosbad, en de groene sfeer van bos, heide en water; wat verandert zijn de accommodaties. De toeristische plaatsen en stacaravans maken (deels) plaats voor recreatiewoningen en groepsaccommodaties, de centrale voorzieningen worden vernieuwd, een overdekt zwembad wordt toegevoegd en het pannenkoekenhuis maakt plaats voor een hotel met een wellnesscentrum.
De toeristische sector in Otterlo is nu sterk seizoensafhankelijk met een relatief hoge piekbezetting in het zomerseizoen. Door meer jaarrondproducten (recreatiewoningen en wellnessfaciliteiten) aan te bieden, wordt Otterlo ook in andere seizoenen en voor andere recreanten interessant. Hierdoor ontstaat een meer gelijkmatig gebruik van de voorzieningen in de kern Otterlo, zonder afbreuk te doen aan de piekperiode.
Dit is in lijn met het provinciale en gemeentelijke beleid om de capaciteit en de kwaliteit van kampeer- en bungalowterreinen te verbeteren, zonder dat dit ten koste gaat van de aanwezige natuurwaarden.
Het vigerende bestemmingsplan staat de realisatie van recreatiewoningen, een hotel en groepsaccommodaties niet toe. De herontwikkeling tot recreatiecentrum is daarom niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Op basis van de benodigde onderzoeken wordt de gewenste ontwikkeling door dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
1.2 Begrenzing Van Het Plangebied
In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het recreatiecentrum ligt in de gemeente Ede, direct ten zuiden van de kern Otterlo. Het plangebied zelf ligt buiten het Natura 2000-gebied Veluwe. De grens van het Natura 2000-gebied valt voor een belangrijk deel samen met de grens van het plangebied.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.3 Procedure
Het opstellen van een bestemmingsplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (verder Wro) met het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (verder Bro). Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.1 van het Bro verplicht vooroverleg gevoerd te worden met diverse overlegpartners. De reacties worden door het college van burgemeester en wethouders van een antwoord voorzien en kunnen leiden tot aanpassing van het plan. Hierna wordt het ontwerpbestemmingsplan gepubliceerd en ter inzage gelegd. Dan is eenieder in de gelegenheid om een zienswijze in te dienen tegen het plan. Het college beoordeelt of eventuele zienswijzen ontvankelijk zijn en of zij tot aanpassingen van het plan leiden. Tenslotte stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan definitief vast.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plangebied. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 een analyse van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid aan de orde. In hoofdstuk 4 is een beschrijving opgenomen van de relevante onderzoeken en de bijbehorende conclusies. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische planbeschrijving en de economische uitvoerbaarheid is in hoofdstuk 6 opgenomen. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 aandacht besteed aan de uitkomsten van de inspraak, vooroverleg en de zienswijzeprocedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Traditioneel recreatiebedrijf
Vakantiepark De Zanding is in de huidige situatie een traditioneel recreatiebedrijf met standplaatsen voor kampeermiddelen. Bijzonder is de aanwezigheid van natuurwater op het terrein. Er is een zwemvijver, een recreatie/visvijver en een rondlopende bosgracht. De entree ligt aan de noordzijde. De centrale voorzieningen zijn ondergebracht in aparte gebouwen. Het betreft onder meer een theehuis, een recreatiezaal en een supermarkt. Deze gebouwen liggen bij elkaar aan de zuidwestzijde van de zwemvijver. Het Vakantiepark bestaat al lang. Het theehuis vierde in 2011 zijn 75-jarig bestaan. In figuur 2.1 is een overzicht van de huidige situatie opgenomen.
Figuur 2.1 Huidige situatie Vakantiepark De Zanding
Huidig ruimtelijk programma
Het park omvat in de huidige situatie de volgende functies en voorzieningen:
- bedrijfseenheden:
- 1. 4 bedrijfswoningen (3 op het vakantiepark, 1 bij het pannenkoekenhuis 't Lage Veld);
- 2. een receptie;
- 3. opslagruimte voor parkonderhoud en materialen;
- voorzieningencluster:
- 1. een theehuis;
- 2. een recreatiezaal;
- 3. een (park)supermarkt;
- 4. snackbar;
- 5. sport- en spelvoorzieningen;
- 965 standplaatsen voor kampeermiddelen, bestaande uit:
- 1. 329 jaarplaatsen;
- 2. 582 toeristische plaatsen;
- 3. 54 standplaatsen voorzien van luxe stacaravans voor de verhuur (jaarrond);
- 4. 4 recreatiewoningen (3 op de Zanding, 1 bij het pannenkoekenhuis);
- een pannenkoekenhuis 't Lage Veld;
- een zwem- en een recreatie/visvijver met recreatief medegebruik van buiten het vakantiepark.
Daarnaast zijn ook diverse sportvoorzieningen en een zestal sanitairgebouwen aanwezig.
Verkeersontsluiting vakantiepark vanaf noordzijde via Vijverlaan
Vanaf de provinciale weg N310 (Arnhemseweg) is De Zanding bereikbaar vanaf de noordzijde via de Vijverlaan. De Vijverlaan is een geasfalteerde weg en heeft gescheiden rijbanen. Al het verkeer dat het vakantiepark op/afrijdt komt via de entree en de receptie. Pannenkoekenhuis 't Lage Veld heeft een eigen ontsluiting. Het parkeerterrein van het pannenkoekenhuis wordt direct op de provinciale weg N310 (Arnhemseweg) ontsloten. Het park kent verder een aantal calamiteitenontsluitingen naar de openbare weg. Figuur 2.2 geeft de verkeersontsluiting schematisch weer.
Pannenkoekenhuis 't Lage Veld maakt ook onderdeel uit van het vakantiepark, maar heeft een eigen ontsluiting direct aan de provinciale weg N310 (Arnhemseweg).
Figuur 2.2 Verkeersontsluiting
Parkeren
Parkeren vindt plaats op het vakantiepark zelf. Aanvullende parkeerruimte is beschikbaar op de Vijverlaan. Allereerst is langs het gehele deel tussen de Arnhemseweg en de entree van het Vakantiepark in de zij- en middenbermen van de Vijverlaan parkeerruimte. Daarnaast is ook parkeerruimte aanwezig langs de Weversteeg (aansluitend op de Vijverlaan) en op het deel van de Vijverlaan ten oosten van de entree naar De Zanding.
Water
Op De Zanding is een zwemvijver van maximaal 1 m diep met een wateroppervlak van circa 5.700 m², een recreatie/visvijver van maximaal 2,5 m diep met een wateroppervlak van circa 19.400 m² en een bosgracht met een wateroppervlak van circa 8.400 m².
De recreatie/visvijver heeft op de bodem een leemlaag en een diepte van ongeveer 2,5 m. De zwemvijver heeft een bodem van folie en een diepte van ongeveer 1 m. Het aanwezige water wordt op peil gehouden met grondwater.
Huidige parkstructuur
Het terrein heeft op hoofdlijnen het karakter van een halfopen bos, waarin inheemse soorten en exoten elkaar afwisselen. In het noordelijk deel bepalen het bosbad en de recreatie/visvijver de ruimtelijke structuur. In het zuidelijk deel is de Vijverlaan, met een laanprofiel met Amerikaanse eiken, een belangrijk structurerend element.
Omgeving
De Zanding ligt even ten zuiden van het oude esdorp Otterlo, dat ligt op de overgang van de Veluwse dekzanden naar de Gelderse Vallei. In oeroude tijden (Saalien) lag hier een gletsjertong, aan de voorzijde waarvan de stuwwallen van de westelijke en oostelijke Veluwe lagen. Het gletsjerbed is opgevuld met door de wind aangevoerd zand (dekzand) en bebost geraakt. Na de menselijke ingebruikname van dit gebied veranderde het bos door veevraat in heide en stuifzand. In de vorige eeuw is een deel hiervan weer omgevormd tot bos.
In 1850 was het westelijk deel van De Zanding een akker, het zuidelijk en oostelijk deel was heide. Sindsdien is de omgeving bebost geraakt; alleen aan de noordoostzijde is een restant heide, dat bezig is begroeid te raken tot bos.
Aan de westzijde grenst De Zanding aan de Arnhemseweg, daarvan gescheiden door een circa 2 m hoge, begroeide grondwal. Aan de zuidzijde ligt het vakantiepark tegen een uitloper van het oude Otterlose Bos aan. Aan de oostzijde grenst het vakantiepark aan de dichtgroeiende hei van het Otterlose Zand. De noordkant van het vakantiepark ligt tegen een woonbos aan.
Vanuit de omgeving is De Zanding, door het bos, vrijwel niet waar te nemen. Uitzonderingen zijn het pannenkoekenhuis aan de Arnhemseweg en het bosbad aan de Vijverlaan.
2.2 Beoogde Ontwikkeling
Figuur 2.3 geeft en impressie van de toekomstige inrichting van het park.
Figuur 2.3 Impressie toekomstige inrichting recreatiecentrum De Zanding
Het Parkconcept
De natuurlijke omgeving dient als basis voor de ontwikkeling en onderdeel zijn van de beleving. De basis ligt in drie concepten, die gezamenlijk het plan en de ruimtelijke kwaliteit bepalen. Het zijn:
- het type vakantiepark dat hier past: authentiek, natuurlijk, veilig en geborgen;
- de drie beoogde landschappelijke sferen op De Zanding: bos, heide en water;
- eenheid in verscheidenheid: ruimte voor verschillen, architectonische verwantschappen per cluster, aansluitend bij het natuurlijke karakter van omgeving en terrein.
Sfeer van de Veluwe
Beleving is een belangrijk onderdeel van het recreatieconcept van DroomParken. Het inrichtingsconcept is erop gericht dat het recreatieterrein de sfeer van de Veluwe uitademt. De natuurlijke omgeving dient als basis voor de ontwikkeling en zal nadrukkelijk onderdeel zijn van de beleving die De Zanding zal oproepen bij haar gasten.
De unieke en sterke punten van De Zanding zijn - in de huidige situatie - de combinatie van bos en water op het terrein en de goede uitvalsbasis voor de beleving van de Veluwe. Bij de herontwikkeling wordt de recreatief hooggewaardeerde combinatie van bos en water versterkt door aanleg van meer bosgrachten.
De grond die vrijkomt bij de ontgraving wordt benut om de hoogteverschillen van het oorspronkelijke landschap terug te brengen in het terrein.
Wat komt er?
De herontwikkeling van het recreatiepark vindt geheel plaats binnen de bestaande terreingrenzen ter plaatse van de verblijfsrecreatieve bestemmingen. Er is dus geen sprake van uitbreiding van het terrein.
Het huidige vakantiepark wordt herontwikkeld tot een multifunctioneel recreatiecentrum. Het programma van de toekomstige Zanding omvat vier elementen:
- recreatiewoningen, geschikt voor verhuurdoeleinden;
- een kampeergedeelte met toeristische en vaste plaatsen;
- een hotel met wellnessvoorzieningen en zelfstandige groepsaccommodaties (12 tot 20 personen);
- dagrecreatie (in de huidige vorm).
Daarnaast worden de centrale voorzieningen gemoderniseerd.
Ten opzichte van de huidige situatie neemt het totaal aantal verblijfsrecreatieve eenheden af.
Toekomstig ruimtelijk programma
Het toekomstige programma omvat de volgende functies:
- bedrijfseenheden (bestaand):
- 1. 4 bedrijfswoningen;
- 2. een receptie;
- 3. opslagruimte voor parkonderhoud en materialen;
- voorzieningencluster (bestaand, te moderniseren):
- 1. een theehuis (bestaand, uit te breiden);
- 2. een parksupermarkt (ter vervanging bestaande supermarkt);
- 3. een overdekt zwembad (nieuw toegevoegd);
- 4. een natuureducatief bezoekerscentrum annex oranjerie (nieuw toegevoegd);
- 5. tennisbanen (bestaand) en een multifunctioneel sportveld;
- 450 recreatiebungalows;
- 250 standplaatsen voor kampeermiddelen, bestaande uit:
- 1. 150 jaarplaatsen;
- 2. 100 toeristische standplaatsen;
- een hoteleenheid, bestaande uit:
- 1. een viersterrenhotel met 72 kamers;
- 2. 18 groepsaccommodaties voor 12 tot 20 personen;
- 3. een wellnessvoorziening, ook open voor dagbezoek.
- een zwem- en een recreatie/visvijver met recreatief medegebruik van buiten het vakantiepark (ongewijzigd).
Recreatiewoningen
Maximaal worden 450 recreatiewoningen gerealiseerd. Zij worden 'state of the art' ontworpen en uitgevoerd, met het oog op duurzaamheid, comfort en beleving van de natuur. Daarbij kan gedacht worden aan koude/warmteopslag en individuele voorzieningen zoals sauna. Ook wordt ingespeeld op de vraag om een ruime opzet van de woning met voldoende manoeuvreerruimte voor hulpbehoevenden en gezamenlijk verblijf met voldoende privacy zoals een eigen badkamer.
De recreatiewoningen worden gesitueerd in een natuurlijke bosrijke omgeving, al dan niet aan water. De omgeving van de woning refereert direct aan de vegetatie en dus aan de natuurlijke omgeving van de Veluwe. De terreininrichting zet maximaal in op de beleving van het Veluwegevoel.
De recreatiewoningen beslaan een belangrijk deel van het terrein. De woningen worden ondergebracht in clusters die elk een eigen identiteit krijgen. Deze komt tot uiting in de architectuur en de terreininrichting waarin bomen en beplanting een belangrijke rol spelen. De clusters rond de vijver en de bosgrachten hebben als thema 'water'. Andere thema's zijn 'bos' en 'heide'. De thema's worden tot uitdrukking gebracht in de opstelling van de woningen, in de beplanting, in de behandeling van het grondvlak (materiaal en reliëf) en in de architectuur van de recreatiewoningen (vorm, kleur, materialisatie).
De te realiseren recreatiewoningen voldoen aan de Ruimtelijke Verordening van de provincie Gelderland: de footprint is niet groter dan 75 m² en de inhoud niet groter dan 300 m³ (inclusief berging en kelders).
Kampeergedeelte
Het kampeergedeelte biedt ruimte aan (de huidige) jaargasten en toeristische standplaatsen, en omvat in de eindsituatie 150 jaarplaatsen en 100 toeristische plaatsen.
Entree, bedrijfswoningen en receptie blijven ongewijzigd bestaan
De huidige entree vanaf de noordzijde via de Vijverlaan blijft in zijn huidige vorm bestaan, evenals de – buiten het park – aanwezige parkeerruimte. Ook de receptie en de drie huidige bedrijfswoningen blijven gehandhaafd.
Verbeterde centrale voorzieningen
Centraal in het gebied zal het huidige horecabedrijf – het Theehuis - worden geïntegreerd in de nieuw te vormen geclusterde centrale voorzieningen. De bestaande architectuur wordt daarbij gerespecteerd.
In figuur 2.4 is een impressie van het voorzieningencluster opgenomen. Vooruitlopend op de volledige herontwikkeling van het park is op basis van het huidige vigerende bestemmingsplan inmiddels een bouwvergunning verkregen.
De voorzieningen richten zicht op jaarrond recreatie. Het full serviceconcept omvat horecavoorzieningen, sport- en spelaccommodaties en natuurgerichte elementen. De beleving van de Veluwe vormt ook hier uitgangspunt. De huidige parksupermarkt wordt vervangen. Het geheel wordt aangevuld met een overdekt zwembad en een klein natuur-educatief informatiecentrum annex orangerie. Naast fietsverhuur worden ook aanvullende diensten, zoals een boodschappenservice, wasservice, zorg- en gezondheidsdiensten, aangeboden.
Figuur 2.4 Impressie voorzieningencluster (theehuis, zwembad, educatief centrum)
Hotel met wellnesscentrum en zelfstandige groepsaccommodaties
Zichtbaar en bereikbaar vanaf de Arnhemseweg is op de locatie van het huidige pannenkoekenhuis 't Lage Veld een viersterrenhotel voorzien met 72 kamers. Een wellnesscentrum maakt onderdeel uit van het hotel. Het hotel is afgestemd op een vakantieverblijf. Het voorziet in de groeiende behoefte aan comfortabele overnachtingsmogelijkheden gecombineerd met wellness en andere gezondheid gerelateerde producten en diensten. Dit vloeit voort uit de vergrijzing en de bewustwording van gezond en actief leven.
Rondom het hotel zijn 18 zelfstandige groepsaccommodaties voor 12 tot 20 personen voorzien. Deze vorm van verblijf heeft steeds meer belangstelling van consumenten. Families, clubs, verenigingen en vriendengroepen hebben steeds meer de behoefte om vakantie of vrije tijd met elkaar te beleven. Een groepsaccommodatie is hier bij uitstek geschikt voor. Het product zal kwalitatief en comfortabel moeten zijn en desgewenst volledige hotelservice kunnen bieden. Daarnaast zal een deel van de groepsaccommodaties dienstdoen als suites van het hotel. De groepsaccommodaties worden bedrijfsmatig geëxploiteerd.
Het hotel, het wellnesscentrum en de groepsaccommodaties zullen samen als zelfstandige eenheid los van het park functioneren. Wel kunnen de hotelgasten gebruikmaken van de voorzieningen van het park. Het wellnesscentrum staat ook open voor dagbezoek. In het stedenbouwkundige plan zijn het hotel met het wellnesscentrum en de groepsaccommodaties als afzonderlijke cluster ingepast. Het plan gaat verder uit van een eigen ontsluiting van dit cluster naar de provinciale weg N310 (Arnhemseweg). Een voetverbinding met de rest van het park is voorzien.
Dagrecreatie
Het bosbad en de natuurbelevingsactiviteiten op De Zanding blijven openstaan voor de bewoners en gasten van Otterlo, evenals het nieuwe overdekte zwembad. Ook blijven de vijvers in de winter beschikbaar voor de ijsvereniging.
Hoofdverkeersontsluiting wijzigt niet
De ontsluiting van het park wijzigt niet. De hoofdentree aan de noordzijde blijft gehandhaafd en via de Vijverlaan wordt ontsloten naar de provinciale weg N310 (Arnhemseweg). Het hotel met de groepsaccommodaties voor groepen en de wellnessvoorziening wordt ontsloten via de huidige directe aansluiting van het pannenkoekenhuis op de provinciale weg N310 (Arnhemseweg).
Nieuwe interne verkeersstructuur
De interne verkeersstructuur van het park wijzigt wel. De interne verkeersstructuur bestaat uit een lusstructuur die doorsneden wordt door de bestaande bomenlaan met volwassen Hollandse eiken. Deze lusstructuur voert vanaf de rotonde bij de receptie als een boulevard langs het theehuis en de zwemvijver naar het decor van de centrale bomenlaan.
Achter de bomenlaan maakt de weg een grote lus. Nadat de bomenlaan opnieuw gekruist is, voert de weg over het water dat het hotel omzoomd en keert terug bij de receptie. Het cluster, gevormd door het hotel, het wellnesscentrum en de groepsaccommodaties, wordt daarbij niet doorsneden. Tussen het hotel en de receptie passeert de weg de supermarkt. Voor autoverkeer geldt op de lusstructuur eenrichtingsverkeer (met de klok mee).
Vanaf de lusstructuur en de centrale bomenlaan worden de clusters met recreatiebungalows, de jaarplaatsen en de toeristische standplaatsen ontsloten. Daarbij worden de clusters zoveel mogelijk onderling tweezijdig met elkaar verbonden en worden doodlopende perceelontsluitingen zoveel mogelijk vermeden.
Water
De zwemvijver en de recreatie/visvijver worden iets verkleind om langs de randen voldoende ruimte te creëren voor dagrecreatief gebruik en voor het plaatsen van recreatiebungalows. De zwemvijver krimpt van circa 5.700 m² naar circa 5.050 m². De recreatie/visvijver krimpt van circa 19.400 m² naar circa 15.850 m². Het park wordt dooraderd met bosgrachten. Het oppervlak van de bosgrachten zal toenemen van circa 8.400 m² naar circa 18.770 m². Het totaal wateroppervlak neemt met circa 6.170 m² toe. In/aansluitend aan de recreatie/visvijver wordt een deel afgeschermd en ingericht als paddenpoel.
In het opgestelde waterhuishoudkundig plan is verantwoord op welke wijze de waterkwaliteit kan worden gewaarborgd en kan worden voldaan aan de onttrekkingsvergunning voor het oppompen van grondwater. Het waterhuishoudkundig plan geeft ook aan op welke wijze de hoeveelheid op te pompen water kan worden beperkt:
- aanbrengen van een goede bodemafdichting;
- afstromend hemelwater van daken en eventueel wegen ten goede laten komen aan het oppervlaktewatersysteem.
Het waterhuishoudkundig plan is als bijlage opgenomen in de mer-beoordeling.
Om het opgepompte grondwater zo effectief en efficiënt mogelijk te benutten, zal het water in eerste instantie worden benut voor het aanvullen en doorspoelen van de zwemvijver. Dit betekent dat het water met de beste kwaliteit wordt ingezet voor de zwemwaterfunctie. Zo kan een uitstekende zwemwaterkwaliteit worden gegarandeerd.
Overtollig water uit de zwemvijver wordt benut om het overige deel van het watersysteem op peil te houden door dit te verpompen naar de bosgracht. Het water wordt op een strategisch punt in de bosgracht gebracht. Zo ontstaat hier de nodige doorspoeling en wordt een goede en veilige waterkwaliteit gewaarborgd. Vanuit de bosgracht komt het water uiteindelijk in de grote vijver terecht, zodat ook deze op peil blijft.
Afstromend hemelwater van daken en wegen wordt gefilterd en geborgen in de bosgrachten en de grote vijver. De kleine vijver (zwemwater) wordt ontzien vanwege mogelijk negatieve effecten op de waterkwaliteit. De bodemafdichting van de vijvers en de huidige bosgracht wordt verbeterd, zodat minder water infiltreert en dat minder grondwater hoeft te worden opgepompt om het water op peil te houden. Ook de nieuwe bosgrachten worden van een goede bodemafdichting voorzien. Deze wordt zo aangebracht dat bij een hoge waterstand het overtollig water in de bodem infiltreert. Hierdoor worden de peilstijgingen beperkt en zijn droge voeten gegarandeerd.
De grachten en vijvers hebben ruim voldoende bergingscapaciteit. Berekend is dat bij situaties die eens per 10 en 100 jaar voorkomen de peilstijgingen respectievelijk maximaal 22 en 29 cm zijn. Bij deze peilstijgingen treedt geen wateroverlast op. Uit hydrologisch onderzoek is verder gebleken dat de herinrichting van het terrein zal leiden tot een kwaliteitsverbetering van het water (met name door het verwijderen van bagger uit de vijvers) en dat door de verbeterde afdichting minder grondwater behoeft te worden opgepompt dan in de huidige situatie.
Alle eenheden op het park worden op het riool aangesloten ten behoeve van afvoer van afvalwater.
Natuurbehoud en natuurontwikkeling
Voor de herontwikkeling van Droompark De Zanding is een Natuurkwaliteitsplan opgesteld waarin de uitgangspunten voor het waarborgen van de natuur zijn vastgelegd. Het Natuurkwaliteitsplan is als bijlage in de mer-beoordeling opgenomen.
Vijvers en bosgrachten
De vijvers hebben een belangrijke functie voor vleermuizen en amfibieën. Het waterareaal zal worden vergroot door uitbreiding van het stelsel van bosgrachten. Vooral vleermuizen zullen hiervan profiteren; voor amfibieën (kikkers, padden, salamanders) zijn de beschaduwde bosgrachten minder geschikt.
De natuurwaarde van de vijvers zal worden vergroot door de aanleg van een steile wand voor ijsvogels en oeverzwaluwen. Deze wand is 3 m hoog en 30 m lang. De wand komt in de 200 m lange en 15 à 20 m brede landstrook tussen beide vijvers.
Paddentraverse
Tussen de grote vijver en de heide buiten het recreatiepark wordt een paddentraverse aangelegd. Het is een laagte in het terrein met een paddenpoel die dient als extra voortplantingsbiotoop en tevens als corridor tussen de vijvers en het heideterrein, waar de padden overwinteren. De vijver is ook geschikt als voortplantingsbiotoop voor zeldzame en bedreigde soorten als heikikker, kamsalamander en gevlekte witsnuitlibel die zich op termijn wellicht in het gebied kunnen vestigen. Landschappelijk gezien biedt deze zone zicht op de grote vijver vanuit de openbare ruimte buiten het terrein en vice versa. Het verkeer zal verhoogd over de paddentraverse worden gevoerd. De paddentraverse zal met een duiker onder de weg worden doorgevoerd.
Schaalgrasland en heide
Bloemrijke en ruige begroeiing zijn aantrekkelijk voor amfibieën en in het bijzonder voor de rugstreeppad die op het land foerageert. Deze vegetaties bieden de koudbloedige dieren een afwisseling van zon en schaduw en geven enige dekking aan rovers. Bovendien trekken de bloemen insecten aan. Overal op het terrein waar sprake is van voldoende toetreding van zonlicht op de bodem en niet al te intensief gebruik, zal een dergelijk mengsel worden ingezaaid en als hooiland worden beheerd. Plaatselijk wordt na het afplaggen van de toplaag heide ingezaaid om het Veluwe-beeld te versterken.
Bos en bomen: meer variatie
De bomen op het terrein zijn beeld- en aspectbepalend voor het plangebied. Een groot deel van de huidige bomen bestaat uit grove den, grotendeels van dezelfde leeftijd. Meer variatie in de vorm van inheemse loofbomen wordt aangebracht om een groter en meer gespreid aanbod van bloemen, vruchten, zaden en insecten tot stand te brengen. Nieuw aan te planten bomen zijn daarom lindes, beuken, esdoorns, eiken en berken en in de ondergroei hazelaar, sleedoorn, lijsterbes en gewone vogelkers. De beplantingskeuze sluit aan bij de thema's van de recreatieclusters: water, zand en bos. De huidige bomen worden zoveel mogelijk gespaard. Juist grote bomen dragen immers bij aan de natuurbeleving en het duurt jaren tot zij een volwassen omvang hebben.
Broedlocatie voor huismussen, vleermuizen en zwaluwen
Bestaande en nieuwe gebouwen worden geschikt gemaakt als broedlocatie voor huismussen, vleermuizen en zwaluwen.
Vleermuisvriendelijke verlichting
Een aantal soorten vleermuizen is lichtschuw. Door de geplande ontwikkelingen zal de verlichting toenemen. De verlichting wordt daarom op sommige punten aangepast, zodat de vleermuizen van de veranderingen weinig hinder zullen ondervinden. Zo wordt vleermuisvriendelijke straatverlichting toegepast die voldoet aan de laatste inzichten (amberkleurig) en wordt terrasverlichting afgeschermd. Daardoor wordt onnodige lichtuitstraling buiten het terras of het gebouw voorkomen.
Monitoring
De actuele natuurwaarden zijn nauwkeurig bekend op grond van het veldonderzoek dat in 2011 is uitgevoerd. Om de beoogde ecologische meerwaarde tot stand te brengen, wordt het veldonderzoek elke drie jaar herhaald. Op deze manier kunnen de ecologische ontwikkelingen worden geëvalueerd en zo nodig bijgestuurd. De eerste inventarisatie vindt een jaar naar de herinrichting plaats.
Stedenbouwkundig plan en landschappelijke inrichting
Hoofdstructuur
De Zanding is vanaf de Arnhemseweg bereikbaar over de Vijverlaan (noord), die samen met de Weversteeg een fraaie allee vormt. De entree ligt op een brug, van waaruit zicht is over de grote vijver, het bosbad en de daaraan gelegen speelweide. De eerste indruk - bij binnenkomst - bepaalt de identiteit van De Zanding: een waterrijke plek in het bos. De grote ruimten, die aan de noordzijde worden gevormd door de vijvers en de relatief brede bosgracht, en worden geaccentueerd door de grotere gebouwen die in dit deel staan, gaan via de archipel in het grachtendeel over naar de boszoom die grenst aan het bos rondom. Wegen en water liggen 'verschoven' ten opzichte van elkaar, waardoor verbijzondering ontstaat op plekken waar beide stelsels elkaar snijden: de bruggen en dammen.
Wegen
Twee elementen bepalen de hoofdstructuur binnen De Zanding: de wegenstructuur en het water. De wegenstructuur heeft als kern De Lus en de Vijverlaan. Vanaf de rotonde bij de receptie voert De Lus als een boulevard langs het theehuis en de zwemvijver naar het decor van de centrale bomenlaan. Achter de bomenlaan maakt de weg een grote lus. Nadat de bomenlaan opnieuw gekruist is voert de weg over het water dat het hotel omzoomt en keert terug bij de receptie. Het cluster, dat wordt gevormd door het hotel en de groepsaccommodaties, wordt daarbij niet doorsneden.
De Lus verzorgt de hoofdontsluiting op het terrein. Gaande over De Lus worden alle sferen van De Zanding geproefd. De Vijverlaan is een van de grotere ruimtelijke structuuronderdelen: een stevig beplante laan, die met een flauwe boog het gehele gebied omspant, en door zijn vormgeving een van de dragers is van de identiteit van De Zanding. Vanuit De Lus en de Vijverlaan worden secundaire wegen ontsloten, die de clusters ontsluiten. Op een aantal plaatsen geven voetpaden toegang tot het omringende bos.
Water
Het water komt voor in twee gedaanten: grachten en vijvers. De grachten liggen in het recreatiebos, en omzomen de ruimtelijke clusters, waaruit De Zanding is opgebouwd. De grachten liggen zodanig dat zij zichtlijnen in het bos creëren. Het waterpeil is relatief hoog voor een optimale beleving vanuit de recreatieaccommodaties. De vijvers omvatten het bosbad (dat onveranderd blijft; een attractie die generaties omspant) en de grote vijver, die de grote open ruimte in De Zanding vormt. Het waterpeil is lager dan dat van de grachten. Aan de westzijde creëert het water een eiland waarop het hotel-restaurant is gesitueerd.
Clusters
Het recreatiepark is opgebouwd uit ruimtelijke 'clusters', waarbinnen een rijke variatie wordt bereikt met de thema's bos, water, en heide (zand) en bebouwing, om de clusters een eigen identiteit te geven. De drie landschapstypen worden hierbij getransformeerd ingezet: in de vorm van beplanting, opstelling van de woningen in het cluster (ruimte), behandeling van het grondvlak (reliëf), beplanting (bomen, struiken, bodembedekking), erfscheidingen (aan- of afwezig; hagen, struiken, wallen), en de overgang van publieke, collectieve en private ruimte. In beginsel wordt de ruimte als een eenheid ingericht; afscheidingen worden alleen geplaatst waar dat vanuit privacy-overwegingen nodig is.
De architectuur van de bebouwing verschilt per cluster, maar heeft binnen elk cluster verwantschap: de clusters zijn de architectonische en landschappelijke eenheden.
Natuur
In de 200 m lange en 15 à 20 m brede landstrook tussen beide vijvers wordt een steile wand voor ijsvogels en oeverzwaluwen aangelegd: 3 m hoog en 30 m lang, met de voet in het water en licht naar voren hellend (5°).
Tussen de grote vijver en de heide buiten het recreatiepark wordt een paddentraverse aangelegd: een laagte in het terrein met een paddenpoel die dient als extra voortplantingsbiotoop en tevens als corridor tussen de vijvers en het buiten De Zanding gelegen heideterrein, waar de padden overwinteren. Landschappelijk gezien accentueert dit mini-natuurgebiedje de scheiding tussen twee ruimtelijke clusters in De Zanding, en biedt het, vanuit de openbare ruimte buiten het terrein, zicht op de grote vijver. De hier aanwezige bomen zullen daarom deels worden verwijderd. Het verkeer zal verhoogd over de paddentraverse worden gevoerd. De paddentraverse zal met een duiker onder de weg worden doorgevoerd.
De verlichting wordt waar dat nodig is aangepast aan de eisen en behoeften van de aanwezige vleermuizen, zodat zij van de veranderingen weinig hinder zullen ondervinden. Zo wordt groene straatverlichting toegepast en wordt terrasverlichting afgeschermd.
De afrastering van het park wordt zo vormgegeven dat grofwild wordt geweerd, maar kleiner wild makkelijk het park kan betreden. Bestaande en nieuwe gebouwen worden geschikt gemaakt als broedlocaties voor vleermuizen en vogels (huismus, zwaluw). In het park worden nestkasten opgehangen.
Randzone
Een breedte van 11 m langs de terreingrens wordt vrijgehouden van bebouwing. Verdere landschappelijke inpassing lijkt niet nodig. De Zanding ligt voor het overgrote deel in een bebost gebied; het bos loopt door in De Zanding. Het merendeel van de bestaande bomen blijft in de omvorming van het vakantiepark bestaan; het Veluwse karakter is een van de unique selling points van De Zanding. Het landschappelijke karakter ter weerszijden van de grens is en blijft in het bosgebied op hoofdlijn hetzelfde.
De westelijke grondwal langs de Arnhemseweg blijft in stand. Aan de heide grenst een nieuwe paddentraverse, en de toegang in het noorden - via de allee van de Vijverlaan - blijft in stand.
Bomen
Het bomenbestand op het terrein is zeer gevarieerd en veelal 50 tot 100 jaar oud. Beeldbepalend zijn grove dennen (Pinus sylvestris) en ruwe berken (Betula pendula) en de lanen, bestaande uit Amerikaanse eik (Quercus rubra). Het merendeel daarvan wordt in de herontwikkeling gespaard.
De bomen die moeten worden verwijderd, worden vervangen door inheemse soorten als lindes, beuken, esdoorns, eiken en berken en in de ondergroei hazelaar, sleedoorn, lijsterbes en gewone vogelkers. De beplantingskeuze sluit aan bij de thema's van de recreatieclusters: bos, heide en water.
De laanbomen (Amerikaanse eik) langs de Vijverlaan worden gespaard, mede vanwege de potentiële betekenis voor holenbroeders en vleermuizen.
Het ruimtelijk plan, dat ten grondslag ligt aan het beeldkwaliteitplan, is gemaakt op de onderlegger van de inventarisatie van soorten en stamdikten van bestaande bomen (Kragten, 2008). Alleen zeer jonge bomen en exoten (met uitzondering van de fraaie Amerikaanse Eiken langs de Vijverlaan) zijn daarin niet als waardevol aangemerkt. Vrijwel alle waardevolle bomen kunnen in dat plan in stand worden gehouden. De kavels en wegen kunnen, zo blijkt uit dit plan, zo worden gesitueerd dat de grotere in- en uitheemse bomen blijven bestaan. Dit is ook voor De Zanding belangrijk: de grote bomen bepalen immers de sfeer. Met behoud van de grotere bomen en toevoeging van louter inheems plantmateriaal wordt ook beter aangesloten op de ecologie van het omringende bos en heide. Ook bij de realisatie van de recreatiewoningen vormt het sparen van bestaande bomen het uitgangspunt. |
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsrapportages en ruimtelijke plannen. In dit hoofdstuk is het relevante beleidskader weergegeven. Het in dit hoofdstuk samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar sectoraal beleid of beleidsnotities die in dit hoofdstuk niet worden behandeld.
Omdat het beleid van de verschillende overheden elkaar overlapt wordt hieronder alleerst het relevante beleid beschreven. In paragraaf 3.6 vindt vervolgens toetsing aan het beleid plaats en wordt een conclusie getrokken.
3.2 Rijksbeleid
Wat betreft het rijksbeleid is in hoofdzaak alleen de Nota Ruimte is relevant in verband met het voorkomen van permanente bewoningen van recreatiewoningen, waarvoor het beleid de gemeente en de exploitant overigens verantwoordelijk stelt. Aan dit beleid wordt voldaan omdat de recreatiewoningen bedrijfsmatig zullen worden geëxploiteerd.
Nota Ruimte (2006)
In de Nota Ruimte worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.
De Nota Ruimte zet onder meer in op het volgende:
- efficiënt en zo mogelijk meervoudig ruimtegebruik, echter geen rode contouren om de kernen;
- gemeenten moeten de mogelijkheid hebben om de eigen natuurlijke aanwas op te vangen;
- veel sterker sturende rol van water bij de ruimtelijke inrichting;
- ruimte voor de recreatiesector om zich tot een economische drager van (delen) van het platteland te ontwikkelen.
Op complexen van recreatiewoningen, waar het recreatieve gebruik van deze recreatiewoningen door middel van een bedrijfsmatige exploitatie kan worden verzekerd, kan een positieve planologische beoordeling worden gegeven voor nieuwe recreatiewoningen. Onder bedrijfsmatige exploitatie wordt in dit kader verstaan: 'het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt'. De recreatiewoningen van dergelijke complexen hoeven niet te voldoen aan de wet- en regelgeving voor reguliere woningbouw. De exploitant en de gemeente zijn ervoor verantwoordelijk dat permanente bewoning op het complex wordt tegengegaan.
3.3 Provinciaal Beleid
Wat betreft het provinciale beleid zijn relevant:
- het Streekplan;
- de Ruimtelijke Verordening Gelderland;
- de Streekplanuitwerking Groei en Krimp.
Het provinciale beleid ziet toe op het tegengaan van permanente bewoning van recreatieobjecten. Met name de Ruimtelijke Verordening gaat hierop concreet in. Daarnaast is het Groei en Krimpbeleid van belang. Inzet van dit beleid is binnen recreatie-groeiclusters op voor de natuur minder kwetsbare locaties ontwikkelingsperspectief te bieden aan de recreatiebedrijven. Op voor de natuur kwetsbare locaties dienen bedrijven te krimpen. Zo ontstaat er zowel ontwikkelingsruimte als natuurwinst. De Zanding ligt binnen het zoekgebied (groei) van Recreatiecluster Otterlo. De herontwikkeling past in dat kader binnen het beleid.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. De meest actuele regeling van de Ruimtelijke Verordening is deze geconsolideerde versie. Dit is de oorspronkelijke RVG met de goedgekeurde wijzigingen uit de eerste herziening daarin verwerkt.
Provinciale Staten stelden in december 2010 de RVG vast. Op 27 juni 2012 volgde een eerste herziening. Dat was nodig omdat provinciale ruimtelijke verordeningen alleen nog ontheffingsbepalingen voor onverwachte situaties mogen bevatten als gevolg van de Spoedwet ruimtelijke ordening (Wro). De eerste herziening is verwerkt in de geconsolideerde versie.
In een provinciale ruimtelijke verordening ex artikel 4.1 Wro worden regels gesteld ten aanzien van de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. De Ruimtelijke Verordening Gelderland vormt een beleidsneutrale vertaling van het in het Streekplan Gelderland 2005 en de beleidsuitwerkingen daarvan verwoorde beleid. Hier is verder geen nieuw beleid aan toegevoegd.
Voor het bestemmingsplan zijn de volgende artikelen van belang.
Artikel 6 Permanente bewoning van recreatiewoningen
6.1 In een bestemmingsplan wordt permanente bewoning van recreatiewoningen uitgesloten.
6.2 Permanente bewoning recreatiewoningen onder voorwaarde toegestaan In een bestemmingsplan kan omzetting van permanent bewoonde recreatiewoningen naar een woonbestemming worden toegestaan, indien de permanente bewoning van recreatiewoningen reeds dateert van op of vóór 31 oktober 2003 en deze recreatiewoningen niet gelegen zijn binnen het groen blauwe raamwerk, de weidevogel- en ganzengebieden en concentratiegebieden voor intensieve teelten. De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGcons1-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Recreatie.
Artikel 7 Recreatieparken
7.6 In een bestemmingsplan wordt geregeld dat recreatiewoningen in recreatieparken geen grotere omvang mogen hebben dan 75m2 en geen grotere inhoud dan 300m3.
7.7 In afwijking van het bepaalde in 7.6 kan een bestemmingsplan een grotere omvang of een grotere inhoud van recreatiewoningen op recreatieparken toestaan, indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat er vanuit de toeristische markt behoefte bestaat aan het realiseren van recreatiewoningen met een grotere maatvoering op de betreffende locatie.
Artikel 8 Permanente bewoning recreatieparken
8.1 In een bestemmingsplan wordt permanente bewoning van recreatiewoningen in recreatieparken uitgesloten.
8.2 Permanente bewoning van recreatiewoningen in recreatieparken onder voorwaarde toegestaan.
In een bestemmingsplan kan omzetting van permanent bewoonde recreatiewoningen naar een woonbestemming in recreatieparken worden toegestaan, indien deze bewoning reeds dateert van op of vóór 31 oktober 2003 en deze recreatiewoningen niet gelegen zijn binnen het groen blauwe raamwerk, de weidevogel- en ganzengebieden en concentratiegebieden voor intensieve teelten, en meer dan de helft van het aantal recreatiewoningen permanent bewoond is. De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGcons1-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Recreatie.
Definities Ruimtelijke Verordening Gelderland
Permanente bewoning: gebruik van een gebouw als hoofdverblijf ingevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie.
Recreatiecentrum: een terrein met recreatiewoningen, met gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van de recreatie.
Recreatiewoning: een gebouw bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar recreatief te worden bewoond.
Figuur 3.1 Uitsnede kaart Ruimtelijke Verordening Gelderland
Het beleid van de provincie voor uitbreiding en nieuwvestiging van recreatiecentrum en is terughoudend daar waar zij dit noodzakelijk achten. Voor de concentratiegebieden voor intensieve teelten en weidevogel- en ganzengebieden geldt dat vanuit milieuoverwegingen respectievelijk verstoringsproblematiek nieuwvestiging en uitbreiding met intensieve vormen van recreatie niet kan worden toegestaan. Gezien de bijzondere kenmerken en waarden in het groenblauwe raamwerk, geldt een restrictief beleid ten aanzien van uitbreiding van intensieve recreatieve en toeristische voorzieningen. Intensivering van ruimtegebruik ('inbreiding') binnen bestaande (dag)recreatieve bestemmingen heeft de voorkeur boven uitbreiding. Buiten de EHS kan uitbreiding van een binnen het groenblauwe raamwerk gelegen recreatiecentrum worden toegestaan, indien wordt aangetoond dat intensivering van het ruimtegebruik binnen het bestaande recreatiecentrum niet mogelijk is.
Op nieuwvestiging en uitbreiding van recreatiecentrum en zijn voorwaarden als een maximale maatvoering, aantoonbaar duurzame bedrijfsmatige exploitatie en het verbod op permanente bewoning van toepassing. In die gevallen waar toch sprake is van permanente bewoning van recreatiewoningen gaat de provincie uit van bestaande rechten en wordt 31 oktober 2003 als peildatum gehanteerd. Daar waar legalisatie van permanente bewoning van recreatiewoningen niet mogelijk is, kan een persoonsgebonden gedoogsituatie ontstaan.
Onder bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen en recreatiecentrum en wordt verstaan: 'het via een bedrijf, stichting, of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in de logiesbedrijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden'.
De recreatiewoningen dienen daarbij opgericht dan wel gebruikt te worden enkel voor de verhuur ten behoeve van wisselend gebruik. Dit dient in privaatrechtelijke overeenkomsten vastgelegd te worden, met kettingbeding en boeteclausule.
Een ontheffing als in artikel 8.7 kan worden verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1. het recreatiecentrum wordt bedrijfsmatig geëxploiteerd;
- 2. een maximaal bebouwingsoppervlak van het totaal aantal recreatiewoningen wordt vermeld; en
- 3. een concreet voorstel met betrekking tot de verdeling van de maatvoeringen van de recreatiewoningen wordt gedaan.
Streekplan Gelderland (2005)
Het recreatiecentrum ligt in multifunctioneel gebied en waardevol landschap. Het grenst aan een waardevol natuurgebied. Als uitgangspunt voor het multifunctioneel gebied geldt dat initiatieven voor intensieve vormen van recreatie en toerisme in beginsel mogelijk zijn. Het is daarbij van belang dat gemeenten de verkeersafwikkeling en de mate van (boven)lokale uitstraling op mens en milieu in ogenschouw nemen. Voorkomen moet worden dat nieuwe initiatieven onoverkomelijke belemmeringen opwerpen voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de directe omgeving. Daarnaast dient de relatie te worden gelegd met de omgevingskenmerken en de bijdrage aan het regionaal toeristisch-recreatieve product.
Figuur 3.2 Uitsnede beleidskaart ruimtelijke structuur
Voor de waardevolle landschappen, waar het plangebied deel van uitmaakt, wordt het 'ja, mits'-beginsel gehanteerd. Het al dan niet toestaan is naar de aard, schaal en verschijningsvorm van initiatieven in deze gebieden nadrukkelijk afhankelijk van de effecten op de kernkwaliteiten en gebiedskenmerken.
Recreatiewoningen, stacaravans
Permanente bewoning van recreatieverblijven is ongewenst. Terreinen met recreatiewoningen dienen, gezien hun aard en functie, een aan de omgeving aangepast karakter te hebben. Om dit te waarborgen, zijn richtlijnen ten aanzien van oppervlakte en bouwvolume gesteld; er wordt een maximum maat toegestaan van 75 m² en 300 m³ (inclusief berging, en kelder). Eén van de uitgangspunten van het beleid is dat voor recreatiewoningen de eis van bedrijfsmatige exploitatie geldt. Voor recreatiewoningen geldt als nadere eis dat deze slechts mogen worden opgericht en gebruikt voor de verhuur ten behoeve van wisselend gebruik.
Stacaravans die groter zijn dan 55 m² (inclusief bijgebouwen en overkappingen), ook wel chalets genoemd, worden voor wat betreft handhaving beschouwd als zijnde recreatiebungalows.
In het Streekplan wordt het vereiste van bedrijfsmatige exploitatie gesteld ten behoeve van de nieuwvestiging en uitbreiding van terreinen voor recreatiewoningen of stacaravans, en niet voor bestaande terreinen.
Streekplanuitwerking Groei en Krimp (2006)
Vanuit het plan Veluwe 2010 is het project 'Groei en Krimp Verblijfsrecreatie op de Veluwe' benoemd als majeur project. Inzet is het bieden van ontwikkelingsperspectief aan de recreatiebedrijven in combinatie met versterking van de natuur. Om dit mogelijk te maken is een groei-krimp-scenario ontwikkeld om tot een beter evenwicht te komen. Door bedrijven te laten krimpen op voor de natuur kwetsbare locaties en te laten groeien op minder gevoelige plaatsen, in de zogenaamde recreatieclusters, ontstaat er zowel ontwikkelingsruimte als natuurwinst.
Figuur 3.3 Zoekgebied Recreatiecluster Otterlo
Clustervisie verblijfsrecreatie Otterlo (2005)
Per recreatiecluster is het streekplanbeleid uitgewerkt in een clustervisie. Voor het cluster Otterlo is het beleid vastgelegd in een rapportage (27 juni 2005). Het zoekgebied van de recreatiecluster Otterlo is weergegeven in figuur 3.3.
Het forensendorp Otterlo heeft circa 2.500 inwoners. Otterlo is de poort naar het Nationaal Park De Hoge Veluwe. De recreatiebedrijven in Otterlo hebben 11.000 slaapplaatsen, waarvan 97% is gelegen op kampeerbedrijven. Vanuit het project Groei en Krimp, uitwerking van het Reconstructieplan Veluwe, is Otterlo aangewezen als recreatiecluster, ofwel groeikern ten aanzien van de (verblijfs)recreatie. Otterlo heeft nu al een belangrijk marktaandeel voor vakanties, maar door het relatief eenzijdige aanbod van accommodaties wordt deze sterk gesegmenteerde markt onvoldoende benut. Ook kwalitatief zijn er verbeteringen gewenst, om ook in de toekomst de sterke positie te kunnen behouden.
Voor het cluster Otterlo stelt de Clustervisie het volgende:
- Differentiatie
Het aanbieden van een meer gedifferentieerd product, waarbij het voor de individuele ondernemers van belang is zich te onderscheiden van de rest, met andere voorzieningen, meer service, meer ruimte en kwaliteit. Daardoor komt een bredere markt beschikbaar.
- Seizoenspreiding
Otterlo is nu sterk seizoensafhankelijk met een relatief hoge piekbezetting rond het zomerseizoen. Zonder afbreuk te doen aan de piekperiode, kunnen activiteiten worden ontplooid, waardoor het ook in de andere seizoenen en voor andere recreanten interessant wordt. Door meer jaarrondproducten aan te bieden, zal tevens een meer gelijkmatig gebruik van voorzieningen in de kern bestaan. Daarom wordt het tot stand komen van meer jaarrondexploitaties gestimuleerd.
- Toegevoegde waarde
Van belang is dat de recreatieve voorzieningen een positieve bijdrage blijven leveren aan het dorp Otterlo. De voorzieningen op de recreatieterreinen zijn ondersteunend aan de voorzieningen in de kern Otterlo. Ontwikkelingen die afbreuk kunnen doen aan de aantrekkingskracht van de kern Otterlo, zoals het bieden van mogelijkheden op recreatieterreinen voor reguliere of permanente zorgwoningen of het realiseren of uitbreiden van een detailhandelsvestiging op recreatieterreinen, worden tegengegaan.
- Herkenbaarheid
Otterlo kan zich beter op de kaart zetten als Poort naar de Veluwe. Zo dient er meer aandacht te zijn voor de presentatie van de vele recreatieve voorzieningen in en om Otterlo. De gezamenlijke meerwaarde wordt nog onvoldoende benut. In dat verband is het van belang om aan te sluiten bij het project Herkenbare Veluwse Kernen (2007), wat zich juist richt op de vertaling van het Veluwemerk in de fysieke uitstraling van de kernen.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Vanuit het gemeentelijk beleid zijn relevant:
- de Structuurvisie Ede;
- de Structuurvisie Otterlo;
- het vigerende bestemmingsplan.
Beide structuurvisie borgen het provinciale recreatiebeleid, inclusief de visie op Groei en Krimp. Het vigerende bestemmingsplan is van belang vanuit 'bestaande rechten' voor de ondernemer en voor de omgeving.
Structuurvisie Buitengebied Ede (29 september 2011)
In de Structuurvisie Buitengebied Ede 'Ruimte voor kwaliteit' zet de gemeente de koers uit voor het buitengebied tot 2030. Met de visie wenst de gemeente Ede ruimte te geven aan de dynamiek van het buitengebied en tegelijk sturen op ruimtelijke kwaliteit. In de structuurvisie staan richtinggevende uitspraken voor de op te stellen bestemmingsplannen en ander ruimtelijk beleid.
Het uitgestrekte gebied van Ede kent grote tegenpolen. Aan de ene kant de Veluwe: een natuurgebied van (inter)nationale allure. Aan de andere kant het intensief gebruikte agrarisch landschap van de Vallei. De stad en het landschap zijn in beweging. De dynamiek lijkt soms te botsen met de wens tot behoud en verbetering van het leefmilieu van mens, dier en plant.
Beleidsdoelen van de structuurvisie
Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan nieuwe kwaliteit van het buitengebied van Ede: zowel op ruimtelijk/fysiek, economisch als op sociaal/maatschappelijk niveau. De visie op het buitengebied van Ede is gericht op de volgende vier beleidsdoelen:
- een integrale ontwikkelingsgerichte aanpak. De ontwikkeling dient zich te richten op sterke economische dragers en een aantrekkelijke en duurzame inrichting;
- een sterke samenhang tussen stad en land. Het buitengebied en de stedelijke samenleving vormen één geheel;
- een sterk groenblauw casco, dat de natuurkernen met elkaar verbindt;
- Een sterke eigenheid van Ede. Alle nieuwe ontwikkelingen - zowel in grootschalige ontwikkelingen als in kleinere particuliere initiatieven - dienen voort te bouwen op de huidige kenmerkende kwaliteiten van het Edense buitengebied.
De gemeente Ede wil dat er goede mogelijkheden zijn voor verblijfsrecreatie. Daarbij wordt gestuurd op een evenwichtige afstemming tussen ontwikkelingsmogelijkheden en ruimtelijke kwaliteit. Voor de Veluwe betekent dit een aanpak van 'krimp en groei'. De accommodaties op de Veluwe krijgen geen ontwikkelingsruimte meer; op de flanken - in de recreatieclusters - wordt wel ruimte geboden.
Hoewel aan de recreatie op de Veluwe beperkingen worden opgelegd, moet het gebied toch aantrekkelijk en toegankelijk blijven. De ontwikkeling van intensievere vormen van dagrecreatie en verblijfsrecreatie wordt beperkt tot de recreatieclusters bij Otterlo en Lunteren. Op basis van de clustervisies Otterlo en Lunteren is wel vernieuwing en uitbreiding mogelijk.
Verblijfsrecreatie in recreatieclusters Otterlo en Lunteren
De gemeente Ede stimuleert en faciliteert de kwalitatieve groei van de verblijfsrecreatie op de Veluwe in de recreatieclusters Lunteren en Otterlo. Clustervisies geven sturing aan de mogelijkheden om de capaciteit en de kwaliteit van kampeer- en bungalowterreinen te verbeteren. De ondernemers in de recreatieclusters kunnen bedrijfsplannen indienen. De plannen mogen in principe niet ten koste gaan van natuurwaarden die in de clustervisies worden omschreven. Ondernemers worden hier uitgedaagd bij te dragen aan de verbetering van ruimtelijke kwaliteit of andere algemeen maatschappelijke doelen om zo groeiruimte te verwerven. Alleen onder strikte voorwaarden en afspraken is hier uitbreiding ten opzichte van huidige bestemmingsplannen mogelijk.
Structuurvisie Otterlo (ontwerp)
Hoofddoelstelling voor de structuurvisie Otterlo is het maken van een integraal kader voor de ruimtelijke en functionele ontwikkeling van de kern voor de komende 10-15 jaar. Er wordt gestreefd naar het behoud, benutten en versterken van de aanwezige kwaliteiten en karakteristieken en de daaraan ontleende identiteit van de kern. De structuurvisie heeft primair betrekking op de kern Otterlo, maar daarnaast worden de zoekzones in de directe omgeving meegenomen, waar ontwikkelingen worden voorzien ten dienste van de kern.
In de structuurvisie is recreatie en toerisme een belangrijk thema. Gelet op de ligging aan een ingang van het Nationale Park De Hoge Veluwe met het Kröller Müller Museum, de nabijheid van andere recreatief aantrekkelijke bosgebieden en de aanwezigheid van het Museonder, in combinatie met de aantrekkelijke dorpskern, is Otterlo een belangrijke toeristisch-recreatieve bestemming.
Vanuit het project Groei en Krimp, uitwerking van het reconstructieplan Veluwe, is Otterlo aangewezen als recreatiecluster, ofwel groeikern ten aanzien van de (verblijfs)recreatie. Hiervoor is een clustervisie voor de kern opgesteld. Voor de toekomst is het belangrijk dat de kwaliteiten van de Veluwe niet zullen worden aangetast. Dit kan in conflict komen met de sterke toeristisch/recreatieve functie van dit gebied.
Otterlo heeft volgens de structuurvisie nu al een belangrijk marktaandeel voor vakanties, maar door het relatief eenzijdige aanbod van accommodaties wordt deze sterk gesegmenteerde markt onvoldoende benut. Otterlo is nu sterk seizoensafhankelijk met een relatief hoge piekbezetting. Daarom moet het tot stand komen van meer jaarrondexploitaties worden gestimuleerd. Een belangrijk deel van de recreatieondernemers heeft concrete plannen om uit te breiden.
Van belang is dat de recreatieve voorzieningen een positieve bijdrage leveren aan het dorp Otterlo. Te allen tijde zijn de voorzieningen op de recreatieterreinen ondersteunend aan de voorzieningen in de kern Otterlo. Ontwikkelingen die afbreuk kunnen doen aan de aantrekkingskracht van de kern Otterlo, zoals het bieden van mogelijkheden op recreatieterreinen voor reguliere of permanente zorgwoningen of het realiseren of uitbreiden van een detailhandelsvestiging op recreatieterreinen, moeten dan ook worden tegengegaan.
Vigerend bestemmingsplan 'Natuurgebied Veluwe' (2002) en partiële herziening Recreatieterreinen (2008)
Ter plaatse van het plangebied vigeert bestemmingsplan 'Natuurgebied Veluwe', welke in 2002 is vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Verblijfsrecreatie' toegekend gekregen (zie figuur 3.4).
Figuur 3.4 Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Natuurgebied Veluwe'
In 2008 is hierop een herziening vastgesteld ten behoeve van recreatieterreinen. Hiermee zijn de voorschriften uit het moederplan 'Natuurgebied Veluwe' gewijzigd. Met deze wijziging is de bestemming 'Verblijfsrecreatie' gewijzigd in 'Verblijfsrecreatie tevens hotelaccommodatie'. Tevens is het plangebied aangeduid met 'wijzigingsbevoegdheid uitbreiding verblijfsrecreatie van toepassing'. Hiermee is de volgende doeleindenomschrijving op het plangebied van toepassing:
De als zodanig op de plankaart aangegeven gronden zijn bestemd voor:
- terreinen voor de verblijfsrecreatie;
- afschermende beplanting aan de binnengrenzen van de bestemming.
en tevens voor:
- behoud, versterking en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden;
- bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
Ten aanzien van het doel 'terreinen voor de verblijfsrecreatie' gelden de volgende bepalingen:
- het doel is beperkt tot de met 'verblijfsrecreatie' met een volgnummer op de plankaart aangegeven gronden en omvat de bestaande recreatiewoonverblijven, centrale voorzieningen -waaronder mede groepsaccommodaties zijn begrepen-, sanitaire voorzieningen en dienstwoningen, zoals aangegeven in de 'Lijst verblijfsrecreatie';
- onder het doel zijn mede begrepen:
- 1. standplaatsen voor kampeermiddelen, trekkershutten en recreatieobjecten;
- 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- 3. voorzieningen ten behoeve van de bestemming, zoals parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen, paden, groenvoorzieningen, ruimten voor sport en spel en open terreinen.
In de genoemde 'Lijst verblijfsrecreatie' zijn voor het plangebied onderstaande (maximaal te bebouwen) bepalingen opgenomen:
Nr. | Naam | Oppervlakte centrale voorzieningen in m2 | Aantal recreatie- woonverblijven | Oppervlakte sanitaire gebouwen in m2 | Aantal dienstwoningen | ||||
20 | 't Lage Veld | 364 | 1 | 88 | 1 | ||||
44 | De Zanding | 2498 | 3 | 526 | 3 |
Op basis van bovengenoemde partiële herziening is de gewenste herontwikkeling en upgrading van het terrein niet mogelijk.
3.5 Brandveiligheid
Om een veilige omgeving te waarborgen is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening moet worden gehouden. Het betreft:
- eisen aan de bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten;
- aanwezigheid voldoende bluswater;
- aanwezigheid van een ontruimingsplan.
3.6 Toetsing Aan Het Beleid En Conclusie
Voorgenomen ontwikkeling past deels niet binnen het vigerende bestemmingsplan
De voorgenomen ontwikkelingen passen deels niet binnen het vigerende bestemmingsplan. De bouw van recreatiewoningen en hotel met groepsaccommodaties is nu niet mogelijk. Op basis van het geldende rijks- en provinciaal beleid op complexen van recreatiewoningen, waar het recreatieve gebruik van deze recreatiewoningen door middel van een bedrijfsmatige exploitatie kan worden verzekerd, kan een positieve planologische beoordeling worden gegeven voor nieuwe recreatiewoningen.
Permanente bewoning op basis van Ruimtelijke Verordening uitsluiten
Op basis van het provinciale beleid kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk is, mits in het bestemmingsplan wordt geregeld dat recreatiewoningen geen grotere omvang mogen hebben dan 75 m² en een inhoud van 300 m³. Permanente bewoning wordt in de regels uitgesloten.
Bedrijfsmatige exploitatie van het terrein
De bedrijfsmatige exploitatie van het terrein is in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd voor de recreatieverblijven. Het aan de eis van bedrijfsmatige exploitatie ten grondslag liggende doel (daadwerkelijk bieden van recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden; tegengaan van permanente bewoning) wordt voor het gehele plangebied met behulp van de in het onderhavige bestemmingsplan opgenomen regels en bestemmingen gerealiseerd.
Voldaan wordt aan de voorwaarden van de Clustervisie Verblijfsrecreatie Otterlo
Recreatiecentrum Droompark De Zanding maakt deel uit van het recreatiecluster Otterlo en valt dus binnen het zoekgebied waarbinnen het beleid groei van recreatieondernemingen voorstaat. Hierdoor stimuleert en faciliteert de gemeente Ede de kwalitatieve groei van de verblijfsrecreatie. Voldaan wordt aan de voorwaarden die gesteld zijn in de gemeentelijke structuurvisie en in de provinciale Clustervisie verblijfsrecreatie Otterlo. Dat wordt hieronder toegelicht.
- Geen ruimtelijke uitbreiding van het recreatiecentrum
De herontwikkeling van het recreatiecentrum vindt geheel plaats binnen de bestaande terreingrenzen ter plaatse van de verblijfsrecreatieve bestemmingen. Er is geen sprake van uitbreiding van het terrein.
- Recreatiedruk op natuur neemt niet toe
Als gevolge van de herontwikkeling zal de recreatiedruk niet toenemen. Dat is het gevolg van de afwezigheid van gevoelige soorten in het seizoen waarin uitbreiding van de exploitatie plaatsvindt. Daarnaast neem het aantal slaapplaatsen niet toe. Verder is de aanwezige natuur rondom het park (heide) gebaat bij enige betreding.
- Het parkconcept richt zich op goed stuurbare doelgroepen
Het parkconcept richt zich ten opzichte van het huidige concept minder op doelgroepen die niet goed stuurbaar zijn. In de huidige situatie maken ook groepen jongeren gebruik van het Vakantiepark. Daarnaast worden standplaatsen gehuurd voor introductie/schoolkampen. Deze doelgroep zal in sterk verminderde mate verblijven op Droompark De Zanding, gezien de prijsstelling die samenhangt met het concept en de voorzieningen van het recreatieterrein.
- Effecten op natuur worden in de mer-beoordeling getoetst
De effecten op de natuur worden getoetst in een mer-beoordeling die wordt opgesteld in het kader van de ruimtelijke procedure die wordt doorlopen.
- Differentiatie
Met herontwikkeling van Droompark De Zanding richt de initiatiefnemer zich op het verder versterken van de natuurbeleving, rust en ruimte van het terrein en zijn directe omgeving. De unieke aanwezigheid van water op het terrein is een van de punten waarop het recreatiecentrum zich onderscheid. Dit punt zal bij de herontwikkeling worden versterkt. De herontwikkeling voorziet verder in de realisatie van een hotel met zelfstandige groepsaccommodaties. Het zal voorzien in de groeiende behoefte aan comfortabele overnachtingsmogelijkheden gecombineerd met wellness en andere gezondheid gerelateerde producten en diensten. Deze behoefte komt voort uit de vergrijzing en uit de bewustwording van consumenten ten aanzien van gezond en actief leven. Door de natuurlijke ligging, nationaal park, musea, fiets- en wandelroutes, steden zal het hotel zich voornamelijk richten op de toeristische markt.
- Seizoenspreiding
Realisatie van het hotel met wellnessvoorzieningen, recreatiebungalows en uitbreiding van de centrale voorzieningen met een overdekt zwembad maakt jaarrond exploitatie mogelijk.
- Toegevoegde waarde
De jaarrondexploitatie versterkt de instandhouding en ontwikkeling van de economische voorzieningen in de kern Otterlo. De detailhandelsvestiging op het park wordt gemoderniseerd, maar niet verder uitgebreid. Permanente bewoning is – behoudens de bedrijfswoningen – niet aan de orde.
De zwemvijver en het recreatief medegebruik van buiten het recreatieterrein wordt behouden. Het nieuw te realiseren overdekte zwembad kan ook worden gebruikt door inwoners van Otterlo. De in het hotel onder te brengen wellnessvoorziening staat eveneens open voor dagbezoek van buiten het recreatiecentrum.
- Herkenbaarheid
Het concept van het park gaat uit van de relatie met de omgeving en de beleving van de natuur. Daarnaast wordt voorzien in een bescheiden natuurinformatievoorziening waar aandacht wordt besteed aan de mogelijkheden die de omgeving biedt. Deze voorziening maakt onderdeel uit van de centrale voorzieningen.
- Supermarkt
Het nieuw te realiseren onderkomen voor de parksupermarkt neemt ten opzichte van de huidige omvang iets af. De supermarkt blijft zich net als in de huidige situatie richten op klandizie vanuit het recreatiecentrum.
Brandveiligheid voldoende gewaarborgd
De brandveiligheid is voldoende gewaarborgd. Naast de hoofdentree van het recreatiepark en de hoofdentree van het hotelcluster zijn diverse calamiteitenontsluitingen aanwezig. Vanaf de Arnhemseweg is het recreatiepark bereikbaar via een calamiteitenontsluiting van de Vijverlaan op de Arnhemseweg. Verder is een calamiteitenontsluiting aanwezig aan de noordoostzijde vanaf de Vijverlaan. Voor calamiteiten zijn het hotel en de groepsaccomodaties ook bereikbaar vanuit het recreatiecentrum. Bluswater is beschikbaar via het waterleidingnet en vanuit de bosgrachten en vijvers.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Inleiding
Inleiding en resultaat mer-beoordelingsnotitie
De wet en de jurisprudentie stellen eisen aan de inhoud van een bestemmingsplan. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet worden aangetoond en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarom zijn onderzoeken noodzakelijk voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het uitgevoerde onderzoek. De onderzoeken zijn tevens (veelal nog iets uitgebreider) opgenomen in de mer-beoordeling De Zanding (zie Bijlage 1). Uit de mer-beoordeling blijkt overigens dat als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden die het doorlopen van een volledige projectmer-procedure noodzakelijk maken.
Van belang is dat De Zanding binnen het zoekgebied ligt waar de Recreatiecluster Otterlo groei voorstaat, zoals dat in het provinciale en gemeentelijk beleid is vastgelegd. De inzet van provincie en gemeente is binnen dit recreatiecluster op voor de natuur minder kwetsbare locaties ontwikkelingsperspectief te bieden aan de recreatiebedrijven. Op voor de natuur kwetsbare locaties dienen bedrijven te krimpen. Zo ontstaat er zowel ontwikkelingsruimte als natuurwinst. Dit beleid brengt met zich mee dat binnen de groeiclusters beperkte en afgewogen negatieve milieueffecten onder voorwaarden acceptabel zijn, omdat in de krimpclusters de milieueffecten zullen afnemen.
4.2 Verkeer
4.2.1 Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer is er geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit volgt uit de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van vaste jurisprudentie dient in dat kader onder meer te worden onderbouwd dat een goede verkeersafwikkeling is gewaarborgd. Ook dient aannemelijk te worden gemaakt dat de verkeersveiligheid voldoende is gewaarborgd.
Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan
Het gemeentelijke beleidskader voor verkeer is het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP), vastgesteld door de Gemeenteraad op 3 februari 2005. In het GVVP worden de hoofdlijnen van het verkeers- en vervoersbeleid binnen de gemeente Ede tot 2015 geformuleerd. In het GVVP is onder meer de wegencategorisering vastgelegd. In deze categorisering worden gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen onderscheiden.
Fietsbeleid
Een uitwerking van het GVVP is de nota “Voorrang voor de fiets: actieprogramma fiets 2008-2011”. Het actieprogramma heeft utilitaire en recreatieve fietsroutes aangewezen. Deze routes dienen te voldoen aan vier eisen van fietsvriendelijkheid, namelijk: directheid, veiligheid, comfort en samenhang.
Parkeerbeleid
In december 2007 is het parkeerbeleidsplan vastgesteld door de gemeenteraad van Ede. Hierin wordt aangegeven dat één van de uitgangspunten van het parkeerbeleid is dat bij nieuw- en verbouwprojecten de eis gesteld dat de hoeveelheid parkeerplaatsen die extra nodig is voor het betreffende project op eigen terrein wordt gerealiseerd. De openbare ruimte wordt dan niet belast met een toegenomen parkeerdruk.
Om te kunnen bepalen hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn bij een nieuw- of verbouwproject (parkeernorm) vindt een toetsing plaats op grond van de genoemde parkeernormen in de vastgestelde Nota parkeernormering gemeente Ede (raadsbesluit 31 maart 2011).
4.2.2 Resultaten onderzoek
Ontsluiting autoverkeer
De Zanding is goed ontsloten via de provinciale weg N310 (Arnhemseweg) die ook als aanrijroute voor nood- en hulpdiensten fungeert. De Arnhemseweg is een gebiedsontsluitende weg met een 80 km/h-regime. Ter plaatse van de aansluiting van de Vijverlaan geldt vanwege de aanwezigheid van de bebouwde kom van Otterlo een 50 km/h-regime. De Vijverlaan en Weversteeg zijn erftoegangswegen met een maximum snelheid van 60 km/h. De verkeersafwikkeling is voldoende gewaarborgd.
Ontsluiting fietsverkeer
Vanuit De Zanding zijn diverse fietsroutes ruim voorhanden. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van vrijliggende fietspaden.
Ontsluiting openbaar vervoer
De Zanding is redelijk goed ontsloten met het openbaar vervoer. Langs de Arnhemseweg ligt nabij het huidige pannenkoekenrestaurant en straks het toekomstige hotel een bushalte.
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkelingen in het plangebied is de normering voor de categorie “overige dorpen” in de gemeente Ede van toepassing. De nota noemt voor hotels een parkeernorm van 0,7 parkeerplaats per kamer. Voor kantoren zonder baliefunctie geld een parkeernorm van 2,1 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Voor recreatiewoningen, kampeerplaatsen en de dag recreatie noemt de nota geen normen. Ter indicatie kan voor de recreatiewoningen worden aangesloten bij de norm die de nota noemt voor woningen met een vloeroppervlakte van 80 tot 120 m2. Deze bedraagt 1,9 parkeerplaats per woning, waarvan 0,3 voor bezoekers.
Net als in de huidige situatie zal de parkeerbehoefte van De Zanding grotendeels op eigen terrein worden opgevangen. Bezoek en dagrecreanten maken gebruik van de reeds aanwezige parkeerruimte langs de Vijverlaan en Weversteeg. De hoeveelheid recreatie-eenheden neemt in vergelijking tot de huidige situatie af, zodat deze parkeerruimte volstaat.
Verkeersveiligheid
De verkeersveiligheid op het terrein is voldoende gewaarborgd doordat er stapvoets mag worden gereden en het wegprofiel en de zichtlijnen beperkt zijn. Het deel van de Vijverlaan buiten het recreatieterrein is zodanig vormgegeven dat geen lange rechtstanden aanwezig zijn en hoge snelheden worden voorkomen. De aansluiting van de Vijverlaan op de Arnhemseweg ligt binnen de bebouwde kom, waardoor de snelheid ter plaatse beperkt is. De Arnhemseweg is daarnaast van een rijbaanscheiding voorzien die de attentiewaarde ter plaatse van het kruispunt vergroot en de mogelijkheid biedt om de rijbaan in twee keer over te steken.
4.2.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. De bereikbaarheid, verkeersveiligheid, verkeersafwikkeling en verkeersleefbaarheid zijn voldoende gewaarborgd.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.3.1 Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals verblijfsrecreatie:
- ter plaatse van de gevoelige functies een aanvaardbaar verblijfs- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
De milieuruimte van aanwezige bedrijven is opgenomen in de voor elk bedrijf vigerende milieuvergunning of de melding in het kader van de Wet milieubeheer. In de milieuvergunning of de bepalingen in de voor de bedrijven vigerende Algemene Maatregel van Bestuur zijn normen opgenomen ten aanzien van de relevante milieuaspecten.
Om de milieuruimte van bedrijven in eerste instantie in beeld te brengen, wordt in het algemeen gebruikgemaakt van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk, dan wel een gemengd gebied. Op grond van de potentiële milieubelasting van de betreffende bedrijfsactiviteiten zijn hiervoor richtafstanden opgenomen. Aangezien het algemene richtafstanden betreffen, is het mogelijk dat de daadwerkelijke milieubelasting van een specifiek bedrijf minder bedraagt dan de richtafstanden weergeven. Dit kan blijken uit de vigerende milieuvergunning van het bedrijf, dan wel specifiek onderzoek.
Voor De Zanding richt het onderzoek zich op de aanwezige paardenhouderij aan de Arnhemseweg en de bestaande woningen rond het recreatiecentrum.
Voor paardenhouderijen, maneges en pensions geldt, afhankelijk van het aantal dieren de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv, bij 50 paarden of meer) of het Besluit landbouw (minder dan 50 paarden) als toetsingskader. In de Wgv geldt voor dergelijke bedrijven buiten de bebouwde kom een afstand van 50 m tot geurgevoelige objecten. Op basis van het Besluit landbouw geldt een afstand van 100 m ten opzichte van objecten uit categorie I of II, waaronder verblijfsrecreatie valt.
4.3.2 Resultaten onderzoek
Paardenhouderij in de omgeving
Het terrein van het recreatiepark De Zanding grenst met de zuid-, oostzijde aan het bos.
De noord- en westzijden grenzen aan de bebouwing van de bebouwde kom van Otterlo. Ten zuidoosten van De Zanding, aan de overzijde van Arnhemseweg (nr. 96-98), ligt een paardenhouderij.
Er wordt voor de verblijfsrecreatie voldaan aan de afstanden ten opzichte van een paardenhouderij zoals genoemd in de Wet geurhinder en veehouderij (50 m) en het Besluit landbouw (100 m): de werkelijke afstand bedraagt circa 150 m (zie tevens figuur 4.1). Het Besluit landbouw wordt overigens op korte termijn opgenomen in het Activiteitenbesluit, waarbij qua geurnormstelling aangesloten wordt bij de Wet geurhinder en veehouderij.
Omdat alleen een paardenhouderij in de nabijheid ligt (dieren zonder een geuremissiefactor) hoeft geen verdere aandacht te worden besteed aan cumulatieve geurhinder.
Figuur 4.1 Afstand van de paardenhouderij tot De Zanding
Woning van derden in de omgeving
In het woonbos ten noorden van De Zanding staan particuliere recreatiewoningen. Voor recreatiewoningen gelden geen richtafstanden.
Op het perceel Arnhemseweg 103 staat een woning van derden. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor recreatieparken een richtafstand van 50 m ten opzichte van een rustige woonwijk, in verband met het aspect geluid. In de huidige situatie zijn echter ook meerdere (toeristische) kampeerplaatsen binnen deze richtafstand aanwezig. Na herontwikkeling komen de verblijfsrecreatieve eenheden niet dichter bij de woning te staan dan de bestaande eenheden. Bovendien voorziet het herontwikkelingsplan van De Zanding niet langer in de aanwezigheid van kampeerplaatsen, maar is voorzien in de realisatie van recreatiewoningen en enkele groepsaccommodaties binnen de richtafstand van 50 meter. Deze zijn qua milieuhinder vergelijkbaar met reguliere woningen. Hiermee wordt ervoor zorg gedragen dat het woon- en leefklimaat van de betreffende woning minstens gelijk blijft met de huidige situatie en daarmee aanvaardbaar is.
4.3.3 Conclusie
Uit bovenstaande blijkt dat het aspect bedrijvigheid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Het aspect bedrijvigheid behoeft geen vertaling naar de juridische regeling.
4.4 Geluidhinder
4.4.1 Toetsingskader
Het vigerende beleid en de normstelling met betrekking tot geluidshinder is vastgelegd in de Wet geluidhinder, ministeriële besluiten en jurisprudentie en in artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een toelichting hierop komt in deze paragraaf aan de orde, toegespitst op de situatie in dit ruimtelijke plan.
De geluidsbelasting aan de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen dient te voldoen aan de normstelling die in de Wet geluidhinder is opgenomen. De Wet geluidhinder definieert ook wat wordt verstaan onder geluidsgevoelige bestemmingen. De ontwikkelingen die op De Zanding zijn voorzien, zijn geen van alle in de Wet geluidhinder als geluidsgevoelige bestemming aangemerkt. Akoestisch onderzoek dat toetst aan de normstelling van de Wet geluidhinder kan vanuit dat oogpunt achterwege blijven. Op basis van vaste jurisprudentie dient echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan een wettelijk kader aangesloten bij de benaderingswijze die de Wet geluidhinder hanteert voor geluidsgevoelige bestemmingen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als richtwaarde gehanteerd en geldt de uiterste grenswaarde van 53 dB als maximaal aanvaardbare waarde. Tevens wordt de correctie op basis van artikel 3.6 uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (RMG 2006) toegepast.
Bij geluidsbelasting boven de richtwaarde wordt onderzocht of met maatregelen de geluidsbelasting kan worden beperkt en dit doelmatig is. Vervolgens wordt op basis van dit onderzoek onderbouwd of er sprake is van een acceptabel akoestisch klimaat.
4.4.2 Resultaten onderzoek
Voor de toekomstige situatie is de ligging van de geluidscontouren berekend. De verkeersintensiteit op de Arnhemseweg is in 2023 als gevolg van een autonome verkeersgroei en een toename ten gevolge van de ontwikkeling gestegen van 3.790 mvt/etmaal tot 4.547 mvt/etmaal. Dit is een stijging van een kleine 20%. Als gevolg daarvan zal de geluidsbelasting zeer beperkt toenemen. Een stijging van de geluidsbelasting met minder dan 1 dB is niet voor het menselijk oor hoorbaar. Pas bij een stijging van de verkeersintensiteit met meer dan 25% neemt de geluidsbelasting met circa 1 dB toe. Geconcludeerd kan worden dat de herontwikkeling van De Zanding niet leidt tot een verslechtering van de geluidsbelasting als gevolg van de wegen die De Zanding ontsluiten.
Voor de beoogde ontwikkelingen, zoals de nieuwe groepsaccommodaties, het hotel en nieuwe standplaatsen/recreatiewoningen zijn berekeningen uitgevoerd. De invoergegevens, uitgangspunten en resultaten zijn opgenomen in bijlage 10 van de mer-beoordeling. Op basis hiervan kan worden bepaald of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Ten gevolge van het verkeer op de Arnhemseweg is sprake van een overschrijding van de richtwaarde van 48 dB aan de gevels van zes groepsaccommodaties en het hotel. Aan de gevels van drie groepsaccommodaties langs de Arnhemseweg stijgt de geluidsbelasting boven de 53 dB. Met het ter plaatse van de groepsaccommodaties doortrekken van de aanwezige geluidswal langs de Arnhemseweg, kan worden gewaarborgd dat overal een aanvaardbaar akoestisch klimaat op de onderste bouwlaag gewaarborgd is en in de buitenruimte een geluidsbelasting van maximaal 52 dB gegarandeerd is. Aanbevolen wordt om aanvullend bij drie groepsaccommodaties op de tweede en mogelijk derde bouwlaag extra gevelmaatregelen te nemen. Dan kan ook hier een beter akoestische klimaat worden gewaarborgd.
In het zuidwesten van het terrein worden standplaatsen voor kampeermiddelen gehandhaafd. Deze plaatsen liggen achter de bestaande geluidswal. Als gevolg van de toename van het verkeer zal de 48 dB-geluidscontour 3 m dieper het terrein in reiken (van 15 naar 18 m uit de voet van de geluidswal). De 53 dB-contour reikt 1 m dieper het terrein in (van 5 naar 6 m uit de voet van de huidige geluidswal). Daarmee blijft een aanvaardbaar geluidsklimaat op de standplaatsen voor kampeermiddelen gewaarborgd.
4.4.3 Conclusie
Uit bovenstaande blijkt dat het aspect wegverkeerslawaai de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Het aspect geluidhinder behoeft geen vertaling naar de juridische regeling.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Toetsingskader
Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Deze luchtkwaliteitseisen hebben betrekking op de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Voor deze stoffen gelden grenswaarden. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Maatgevende stoffen langs wegen Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is stikstofdioxide (NO2, jaargemiddelde) het meest maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de Wlk veroorzaakt1. Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof (PM10) van belang. Andere stoffen uit de Wlk hebben een beperkte invloed op de luchtkwaliteit bij wegen en worden daarom bij deze toetsing buiten beschouwing gelaten. |
De grenswaarden van stikstofdioxide en fijn stof zijn in de volgende tabel weergegeven2. De grenswaarden gelden - met enkele uitzonderingen - voor de buitenlucht.
Tabel 4.1 Relevante luchtkwaliteitsnormen
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit te toetsen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (in vervolg afgerond als 'NIBM') bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Stb. 2007, 440), en de bijbehorende Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.
Tevens dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening altijd de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied in de belangenafweging betrokken te worden.
- 1. Uit ervaring blijkt dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie van stikstofdioxide in Nederland pas wordt overschreden bij een jaargemiddelde concentratie boven 82 µg/m³. Dergelijke concentraties zijn niet te verwachten in en om het plangebied en uit onderstaande berekeningen blijkt dat de concentraties aanzienlijk lager zijn.
- 2. Dit betreffen de grenswaarden inclusief de door de Europese Commissie verleende derogatie (7 april 2009) aan Nederland voor uitstel om te voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen.
4.5.2 Resultaten onderzoek
De beoogde ontwikkelingen zullen in enige mate leiden tot een toename van verkeer. Uit de nibm-tool3blijkt dat de maximale bijdrage van de ontwikkeling aan de concentratie stikstofdioxide 0,59 µg/m³ bedraagt en voor fijn stof 0,21µg/m³. Dit betekent dat deze ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen.
Op basis van de monitoringstool is in het kader van een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit in het plangebied en de omgeving in beeld gebracht. Deze monitoringstool brengt de luchtkwaliteit langs hoofdwegen/gebiedsontsluitende wegen in beeld. Uit de monitoringstool blijkt dat:
- in 2011 en 2015 de concentratie stikstofdioxide langs de Arnhemseweg minder dan 37 µg/m³ als jaargemiddelde bedraagt;
- in 2011 en 2015 de concentratie fijn stof langs de Arnhemseweg minder dan 30 µg/m³ als jaargemiddelde bedraagt.
Hieruit blijkt dat ruimschoots aan de normen voor luchtkwaliteit wordt voldaan
- 3. Hierbij is uitgegaan van een verkeerstoename van 764 mvt/etmaal en een aandeel vrachtverkeer van 1% (worstcase).
4.5.3 Conclusie
Er wordt ruimschoots voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen. Dit aspect staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Het aspect luchtkwaliteit behoeft geen vertaling naar de juridische regeling.
4.6 Externe Veiligheid
4.6.1 Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt voor externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de risicobron. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang (minstens 10, 100 etc.) overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Inrichtingen
Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour worden gerealiseerd. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Wegen (inclusief spoor en water)
Hiervoor vormt de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2009) het beleidskader. Voor nieuwe situaties wordt voor het PR aangesloten bij de normstelling uit het Bevi. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. In 2012 zal naar verwachting het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) worden vastgesteld. In dat Besluit en het bijbehorende basisnet worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Tevens worden beperkingen opgelegd in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand.
Leidingen
Hiervoor vormt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het toetsingskader. Met deze AMvB wordt aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi (PR). Tevens gelden voor planologisch relevante leidingen belemmeringenzones waar rekening mee moet worden gehouden.
4.6.2 Resultaten onderzoek
De bestaande recreatieve voorziening heeft op het terrein twee propaantanks (inhoud maximaal 5.000 lt (zie tevens figuur 4.2). Voor deze tanks geldt een afstand van 40 m als PR 10-6-contour (bron: www.risicoatlas.nl). Hetzelfde geldt voor Camping de Weide Wereld aan de overzijde van de Arnhemseweg. De PR-contour van deze propaantank ligt niet over het plangebied. De propaantank van Camping De Weide Wereld heeft dus geen gevolgen voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan. De propaantanks op het terrein van De Zanding zullen bij de herontwikkeling als gevolg van de aanleg van een aardgasnet komen te vervallen.
In de omgeving van het plangebied zijn voor het overige geen risicovolle bronnen aanwezig (inrichtingen/transportassen/leidingen) die relevant zijn voor de externe veiligheidssituatie in het plangebied (bron: www.risicokaart.nl).
Aangezien in de omgeving geen andere risicovolle bronnen aanwezig zijn waar sprake is van een groepsrisico, is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Figuur 4.2 Ligging huidige twee propaantanks (met risicocontour) op de bestaande camping
4.6.3 Conclusie
Een nader onderzoek naar de externe veiligheidsrisico's vanwege de (spoor)wegen om en nabij het plangebied is niet nodig. Het aspect externe veiligheid behoeft geen vertaling naar de juridische regeling.
4.7 Kabels En Leidingen
Planologisch relevante kabels en leidingen zijn niet aanwezig in het plangebied. Dit aspect staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Deze aspecten behoeven geen vertaling naar de juridische regeling.
4.8 Bodem En Explosieven
4.8.1 Toetsingskader
Bodem
In het geval van een bestemmingsherziening dient de betreffende bodem geschikt te zijn voor de nieuwe functie. Om na te gaan of dit het geval is kan de bodemkwaliteitskaart (BKK) van de gemeente Ede worden geraadpleegd en historisch onderzoek worden uitgevoerd. Beide instrumenten geven inzicht in de te verwachten bodemkwaliteit. Indien blijkt dat een locatie onverdacht is kan door de gemeente Ede vrijstelling worden verleend voor het uitvoeren van een uitgebreid bodemonderzoek. Anders dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Explosieven
Tijdens werkzaamheden in de bodem (vanwege ontwikkelingen) moet worden voorkomen dat de aanwezigheid van explosieven in de bodem kunnen leiden tot veiligheidsproblemen. Aanwezige explosieven dienen voor uitvoering van werkzaamheden geruimd te worden.
4.8.2 Resultaten onderzoek
Bodem
Uit het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek blijkt dat de bodem en het grondwater licht verontreinigd zijn (de bodem met minerale olie, pak's, het grondwater met minerale olie, zink en cadmium). Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat er uit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen gelden ten aanzien van het gebruik van de locatie. Vervolgonderzoeken zijn niet noodzakelijk.
Om de toekomstige inrichting van het gebied te realiseren zal grondverzet plaats moeten vinden. Het gaat daarbij onder andere om het graven van nieuwe (bos)grachten en het dempen van deel van de bestaande plassen. Indicatief gaat het om de volgende hoeveelheden:
- graven bosgrachten: circa 10.300 m², gemiddelde diepte ontgraving: 1,5 m: 15.500 m³;
- dempingen plassen: circa 4.200 m², gemiddelde laagdikte ophoging: 2 m: 8.200 m³.
Daarnaast zal ook bij de herinrichting van overige delen van het terrein beperkte ontgraving en ophoging plaatsvinden. De vrijkomende grond wordt benut om de hoogteverschillen van het oorspronkelijke landschap terug te brengen in het terrein. Als gevolg daarvan is de grondbalans neutraal.
Explosieven
Uit geraadpleegde bronnen (literatuur en luchtfoto's) in het oriënterend onderzoek4 blijkt dat in april 1945 grondgevechten hebben plaatsgevonden in en in de directe omgeving van Otterlo. Op basis van de geraadpleegde bronnen - met name de literatuur - is een kans op het aantreffen van explosieven tijdens werkzaamheden in de bodem van het onderzoeksgebied. In het onderzoek wordt geadviseerd een probleeminventarisatie uit te laten voeren conform de eisen van de BRL-OCE. Het oriënterend onderzoek (en eventuele beschikbare reeds uitgevoerde onderzoeken) dient als basis voor deze probleeminventarisatie en dient te worden aangevuld met onderzoek in aanvullende historische bronnen. Als deze bronnen uitsluiten dat er een kans is op de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven, dan kunnen de voorgenomen (grond)werkzaamheden binnen het betreffende werkgebied op reguliere wijze worden uitgevoerd. Zo niet, dan dient het vooronderzoek te worden uitgebreid met de probleemanalyse. Uit de resultaten van de probleemanalyse wordt inzichtelijk binnen welke delen van het onderzoeksgebied er sprake is van een noodzaak om over te gaan tot opsporing en ruiming van explosieven.
- 4. Waarvan de bevindingen indicatief zijn: er kunnen geen eindconclusies aan verbonden worden. Het oriënterend onderzoek is géén vooronderzoek zoals beschreven in de BRL-OCE.
4.8.3 Conclusie
Uit bovenstaande blijkt dat het ruimtelijk initiatief ten aanzien van de bodemkwaliteit en explosieven uitvoerbaar is. Waar nodig wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van explosieven.
4.9 Water
4.9.1 Toetsingskader
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan wordt de procedure van de watertoets doorlopen. Dit betekent dat de plannen in overleg met de waterbeheerder (Waterschap Vallei en Eem) worden opgesteld en dat in de plannen rekening wordt gehouden met beleid van de gemeente en het Waterschap ten aanzien van riolering, oppervlaktewater en grondwater. Op 10 november 2011 heeft afstemming met het Waterschap plaatsgevonden over de plannen voor De Zanding.
De ontwikkeling van een nieuw watersysteem voor De Zanding zal worden getoetst aan het relevante waterbeleid van de gemeente en het Waterschap. De belangrijkste punten uit dit beleid zijn:
- hemelwater en afvalwater worden gescheiden afgevoerd bij nieuwe ontwikkelingen; afstromend hemelwater infiltreert in de bodem;
- het plan voorziet in zijn eigen waterberging;
- bij de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de grondwaterstandfluctuaties die optreden;
- ten opzichte van de huidige situatie en de huidige vergunning mag de grondwateronttrekking niet toenemen;
- verontreiniging van het afstromende hemelwater wordt voorkomen; dit betekent dat geen uitlogende bouwmaterialen (zoals lood of zink) worden toegepast of dat deze bouwmaterialen worden voorzien van een coating;
- de kwaliteit van het zwemwater dient behouden te blijven.
Het oppervlaktewatersysteem van De Zanding sluit niet aan op andere watergangen en het water is niet opgenomen in de legger van het Waterschap. Dit betekent dat bij ingrepen in het oppervlaktewatersysteem geen watervergunning nodig is.
4.9.2 Advies Waterschap Vallei & Eem
Voorafgaand aan de uitwerking van de waterhuishouding is het project besproken met het Waterschap Vallei en Eem. Uit dit overleg kwamen twee belangrijke aandachtspunten naar voren:
- 1. behoud van de goede kwaliteit (met name van de zwemwaterkwaliteit);
- 2. er liggen geen watergangen van het Waterschap in de omgeving; afstromend hemelwater zal ter plekke verwerkt moeten worden.
Daarnaast vormt de huidige vergunning voor de grondwateronttrekking een aandachtspunt.
4.9.3 Resultaten onderzoek
Bodemopbouw
Uit boringen opgenomen in het DINO loket (TNO) blijkt dat er sprake van matig fijn zand van de Formatie van Boxtel. Het eerste watervoerend pakket ligt tot op een diepte van circa 25 m-mv. In het eerste watervoerend pakket zijn geen storende leemlagen aanwezig.
Geohydrologie
Uit de wateratlas van de provincie Gelderland blijkt dat er ter hoogte van De Zanding sprake is van sterke infiltratie. De grondwaterstanden lagen in de afgelopen decennia over het algemeen tussen circa NAP +24 m en +26 m. Het maaiveld bij de plassen ligt op circa 26,3 m +NAP.
Huidige waterhuishouding
De grote vijver heeft een diepte van ongeveer 2,5 m en is in gebruik als recreatie/visvijver. De kleine vijver is in gebruik als zwemvijver en heeft een diepte tot ongeveer 1 m. De oevers van de vijvers bestaan voor een groot deel uit kaal zand, zonder vegetatie. Plaatselijk komt een smalle rietkraag voor. De bosgracht stroomt door een bebost deel van het park. Ook hier zijn weinig oeverplanten aanwezig.
De grondwaterstand staat een groot deel van het jaar onder het niveau van de vijvers. Om te voorkomen dat deze leeglopen is de bodem afgedicht met folie, doch deze afdichting is niet volledig waardoor veel water weglekt. Daarom wordt grondwater opgepompt om de vijvers op peil te houden en door te spoelen.
De grondwateronttrekking wisselt per jaar. In het droge jaar 2003 is relatief veel grondwater onttrokken (circa 110.000 m³ in 1 jaar). De afgelopen 10 jaar is gemiddeld in de orde van 30.000 m³/jaar onttrokken. Overigens komt een aanzienlijk deel van het onttrokken grondwater weer in de bodem terecht omdat de grondwateronttrekking vooral gebruikt wordt om lekverliezen te compenseren en maar beperkt nodig is om verdampingsverliezen aan te vullen. Op basis van de vergunning voor grondwateronttrekking mag er jaarlijks tot 250.000 m³ worden onttrokken en op kwartaalbasis 187.500 m³.
Toekomstige waterhuishouding
Om het opgepompte grondwater zo effectief en efficiënt mogelijk te benutten, zal het water in eerste instantie worden benut voor het aanvullen en doorspoelen van de zwemvijver. Dit betekent dat het water met de beste kwaliteit wordt ingezet voor de zwemwaterfunctie. Zo kan een uitstekende zwemwaterkwaliteit worden gegarandeerd.
Overtollig water uit de zwemvijver wordt benut om het overige deel van het watersysteem op peil te houden door dit te verpompen naar de bosgracht. Het water wordt op een strategisch punt in de bosgracht gebracht. Zo ontstaat hier de nodige doorspoeling en wordt een goede en veilige waterkwaliteit gewaarborgd. Vanuit de bosgracht komt het water uiteindelijk in de grote vijver terecht, zodat ook deze op peil blijft.
Afstromend hemelwater van daken en wegen wordt gefilterd en geborgen in de bosgrachten en de grote vijver. De kleine vijver (zwemwater) wordt ontzien vanwege mogelijk negatieve effecten op de waterkwaliteit. De bodemafdichting van de vijvers en de huidige bosgracht wordt verbeterd, zodat minder water infiltreert en dat minder grondwater hoeft te worden opgepompt om het water op peil te houden. Ook de nieuwe bosgrachten worden van een goede bodemafdichting voorzien. Deze wordt zo aangebracht dat bij een hoge waterstand het overtollig water in de bodem infiltreert. Hierdoor worden de peilstijgingen beperkt en zijn droge voeten gegarandeerd.
De grachten en vijvers hebben ruim voldoende bergingscapaciteit. Berekend is dat bij situaties die eens per 10 en 100 jaar voorkomen de peilstijgingen respectievelijk maximaal 22 en 29 cm zijn. Bij deze peilstijgingen treedt geen wateroverlast op. Uit hydrologisch onderzoek is verder gebleken dat de herinrichting van het terrein zal leiden tot een kwaliteitsverbetering van het water (met name door het verwijderen van bagger uit de vijvers) en dat door de verbeterde afdichting minder grondwater behoeft te worden opgepompt dan in de huidige situatie.
Afvalwater
Afstromend hemelwater van daken en wegen wordt gefilterd en geborgen in de bosgrachten en de grote vijver.
Alle eenheden op het park worden op het riool aangesloten ten behoeve van afvoer van afvalwater. De maatgevende vuilwaterproductie wordt gebaseerd op een piekaantal van 4.000 bezoekers (er zijn 3.871 slaapplaatsen) en een productie van 12 liter per bezoeker per uur. Dit betekent dat de maatgevende afvoer ca. 4,8 m3/uur zal bedragen. Deze hoeveelheid afval water zal alleen incidenteel worden bereikt (piek-uren in perioden met een hoge bezetting van het park).
4.9.4 Conclusie
De bodemafdichting van de bestaande vijvers en bosgracht zal worden verbeterd. De nieuwe bosgrachten worden van een goede afdichting voorzien. Afstromend hemelwater van daken en wegen wordt gefilterd en geborgen in de bosgrachten en de grote vijver. Overtollig water infiltreert in de bodem.
De grachten en vijvers hebben straks ruim voldoende bergingscapaciteit. Door het verwijderen van bagger uit de vijvers zal de waterkwaliteit verbeteren. Door een verbeterde afdichting zal minder grondwater te hoeven worden opgepompt dan in de huidige situatie.
Er is geen watervergunning nodig omdat het oppervlaktewatersysteem van De Zanding niet aansluit op andere watergangen en het water is niet opgenomen in de legger van het Waterschap.
4.10 Natura 2000
4.10.1 Toetsingskader
De Zanding grenst aan het Natura 2000-gebied Veluwe. Dit Natura 2000-gebied wordt beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Aangezien deze wet een externe werking kent, dienen ook ingrepen buiten beschermde gebieden getoetst te worden, indien deze ingrepen gevolgen kunnen hebben voor het beschermde natuurgebied.
Figuur 4.3 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van het Natura 2000-gebied Veluwe
De Natuurbeschermingswet 1998:
- 1. verankert de Europese gebiedsbescherming van Natura 2000, bestaande uit Speciale Beschermingzones (sbz's) op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, in de Nederlandse wetgeving; daarnaast vallen de reeds bestaande (staats)natuurmonumenten onder deze wet;
- 2. vormt de wettelijke basis voor de aanwijzingsbesluiten met instandhoudingsdoelstellingen;
- 3. legt de rol van bevoegd gezag voor verlening van Nb-wetvergunningen meestal bij de provincies (in dit geval Gedeputeerde Staten van Gelderland).
Het is verboden zonder vergunning van Gedeputeerde Staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten, die - gelet op de instandhoudingsdoelstelling - de kwaliteit van het gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben5. Voor vergunningverlening is dan een habitattoets nodig.
De eerste stap betreft de oriëntatiefase waarin sprake is van een Voortoets. Centraal staat dan de vraag of er een kans op een significant negatief effect is. Indien dergelijke effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten dan dient een Passende beoordeling opgesteld te worden, alsmede een planMER, waarin de effecten op Natura 2000 worden onderzocht. Indien uit deze beoordeling blijkt dat ook na het treffen van mitigerende maatregelen daadwerkelijk sprake is van een significant negatief effect, dan dient om voor vergunningverlening in aanmerking te komen vervolgens voldaan te worden aan de zogenaamde ADC-criteria:
- er zijn geen Alternatieven;
- er is sprake van een Dwingende reden van groot openbaar belang;
- vooraf zijn adequate Compenserende maatregelen getroffen.
In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen zowel interne effecten (binnen de beschermde gebieden) als externe effecten (buiten de beschermde gebieden) van het voornemen op de te beschermen soorten en habitattypen te worden onderzocht. Van belang daarbij is dat de instandhoudingsdoelstelling, voor zover het een gebied betreft, aangewezen op grond van artikel 10a, eerste lid (Natura 2000), dan wel de wezenlijke kenmerken van een gebied, aangewezen op grond van artikel 10, eerste lid (Beschermd Natuurmonument), niet in gevaar komen.
In de mer-beoordelingsnotitie en de daarin uitgevoerde voortoets zijn voor het Natura 2000-gebied Veluwe per habitattype en -soort de staat van instandhouding, relatieve bijdrage en instandhoudingsdoelen weergegeven.
De effectenindicator van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) geeft voor de beoogde ingrepen (recreatieve herinrichting, verandering recreatiedruk, aanpassing waterhuishouding, verkeersproductie) de potentiële gevoeligheden aan. Relevante gevoeligheden betreffen verstoring, vermesting, verzuring, verontreiniging en verdroging. Deze effecten worden in de voortoets beschreven.
De te beschouwen toetsingscriteria worden bepaald door de aard en omvang van de te verwachten effecten. Aangezien het hier gaat om de herinrichting van een bestaand recreatieterrein buiten Natura 2000 zijn de aspecten areaalverlies en versnippering niet aan de orde. Doordat in de verre omtrek van het terrein geen verdrogingsgevoelige habitats of soorten aanwezig zijn zullen aanpassingen in de waterhuishouding ook geen gevolgen hebben voor Natura 2000 (het plan is bovendien gericht op het terugdringen van de op te pompen hoeveelheid grondwater). In hoofdstuk 3 van de mer-beoordelingsnotitie is nader op de hydrologische effecten ingegaan. Mogelijke effecten op Natura 2000 vallen derhalve onder de externe werking van de Natuurbeschermingswet en betreffen:
- verstoring door licht en geluid;
- recreatieve verstoring;
- verontreiniging door stikstofdepositie.
- 5. Volgens de EU-handleiding treedt 'verslechtering' op, wanneer de door de habitat ingenomen oppervlakte afneemt of wanneer er een dalende lijn optreedt met betrekking tot de specifieke betekenis van een gebied voor de instandhouding van de habitat of de daarmee 'geassocieerde typische soorten' op lange termijn. Van 'verstoring' is volgens de EU-handleiding sprake, wanneer uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de soort het gevaar loopt niet langer een levensvatbare component van de natuurlijke habitat te blijven.
4.10.2 Resultaten onderzoek
Verstoring
Aanlegwerkzaamheden
Bij de aanleg van het terrein zal gedurende enkele maanden met groot materieel worden gewerkt (sloop gebouwen, zagen van bomen, graven nieuwe watergangen). De bouw- en aanlegwerkzaamheden zullen met geluidsproductie gepaard gaan. Om strijdigheid met de Flora- en faunawet te voorkomen dienen deze werkzaamheden binnen de periode 1 oktober tot 1 maart plaats te vinden. Deze periode voorkomt ook een negatief effect op de instandhoudingsdoelen voor de Veluwe aangezien vrijwel alle kwalificerende soorten zich in deze winterperiode buiten het plangebied bevinden. Slechts ijsvogel en zwarte specht zijn jaarrond op de Veluwe aanwezig en actief.
Het wordt uitgesloten geacht dat de aanlegwerkzaamheden tijdens de wintermaanden van invloed zijn op de instandhoudingsdoelen voor de ijsvogel. Dit omdat het plangebied en de ruime omgeving geen geschikt leefgebied zijn voor deze soort. Op basis van bestaande informatie blijkt dat de omliggende bossen worden gebruikt door de zwarte specht. Eventuele verstoring tijdens de wintermaanden zal echter van geringe invloed zijn op deze soort, gezien het tijdelijke karakter en het zeer grote aangrenzende bosareaal om tijdelijk uit te wijken.
Licht en geluid
Het recreatieterrein is nu al als zodanig in gebruik, hetgeen betekent dat in de huidige situatie reeds sprake is van licht- en geluidsbronnen langs paden en rond gebouwen. Het recreatieterrein wordt aan de zuidoost- en noordwestzijde begrensd door bosgebied. Als gevolg van de herinrichting van het terrein neemt het jaarrond gebruik van het recreatieterrein toe, waardoor de licht- en geluidsuitstraling in de winter mogelijk enigszins zal toenemen. Dit heeft een verwaarloosbaar effect op de omgeving en heeft geen gevolgen voor de instandhoudingsdoelen voor de Veluwe. De kwalificerende, licht- en/of geluidsgevoelige soorten, met name de meervleermuis en broedvogels, zijn niet in de winter actief en geen van deze soorten is op het terrein aanwezig. In het verlichtingsplan worden bovendien maatregelen opgenomen om de lichtverstoring van vleermuizen in de zomer zoveel mogelijk te beperken. Bovendien zal geen sprake zijn van nieuwe interne verkeersstromen langs de randen van het terrein.
Recreatie
In de huidige situatie is reeds sprake van een recreatieterrein en dus recreatiedruk (optische (beweging) en geluidsverstoring). Dit recreatieve gebruik is vooral geconcentreerd in het voorjaar en de zomer. Het aantal recreatieve eenheden daalt in de toekomstige situatie van 969 naar 790 Ook het toekomstig aantal slaapplaatsen daalt naar verwachting licht: van 3.963 naar 3.871. Een stijging van het aantal recreatiebewegingen over de Veluwe in de zomermaanden (wanneer de bezetting van de eenheden het hoogst zal zijn) zal niet aan de orde zijn om de volgende redenen:
- het aantal slaapplaatsen zal licht dalen en daarmee ook het aantal recreatieve bewegingen;
- de beschikbaarheid van nieuwe voorzieningen die in de huidige situatie ontbreken (wellnesscentrum/overdekt zwembad) zal concurreren met een bezoek van de aangrenzende Veluwe; het aantal uitstapjes zal hierdoor eerder af- dan toenemen;
- het nieuwe parkconcept richt zich meer op goed stuurbare doelgroepen. In de huidige situatie verblijven ook groepen jongeren en scholieren op het vakantiepark (introductieweken/schoolkampen). Deze doelgroep zal in sterk verminderde mate verblijven op het nieuwe recreatiepark, gezien de prijsstelling die samenhangt met het nieuwe concept. Naar verwachting zal daarmee ook het gebruik van de omliggende Veluwe dalen ten opzichte van de huidige situatie.
Dit heeft als belangrijk gevolg dat in de zomermaanden (wanneer alle kwalificerende soorten van de Veluwe aanwezig en actief zijn, in combinatie met een hoge regionale recreatiedruk) de recreatiedruk vanuit het plangebied in de nieuwe situatie naar verwachting lager zal zijn dan in de huidige situatie.
De jaarrond exploitatie van het plangebied betekent een toename van het aantal recreatiebewegingen in het winterhalfjaar. Zoals hiervoor reeds is aangegeven, zijn de verstoringgevoelige soorten dan vrijwel allen afwezig op de Veluwe dan wel in winterslaap. Alleen de ijsvogel en de zwarte specht zijn jaarrond op de Veluwe aanwezig en actief. De ijsvogel ontbreekt in het plangebied en de ruime omgeving en voor de zwarte specht is een zeer groot omliggend bosareaal beschikbaar. Bedacht moet worden dat de aantallen zwarte spechten sinds 1990 fors gestegen zijn, bij eveneens stijgende aantallen recreanten6. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat een zeer lichte toename van de recreatiedruk in de winter geen gevolgen en zeker geen significante gevolgen zal hebben voor de instandhoudingsdoelen voor de zwarte specht.
Vermesting en verzuring
Verkeersgeneratie en routekeuze: meer verkeer langs/door Natura 2000
De beoogde ontwikkeling van het recreatieterrein zal per saldo leiden tot meer verkeersbewegingen door het Natura 2000-gebied Veluwe. De omvang van de verkeersgeneratie en de routeverdeling is in de mer-beoordelingsnotitie onderbouwd.
Figuur 4.4 Verdeling verkeer door aankomst/vertrek en (dag)trips vanaf De Zanding
De beoogde ontwikkeling van het recreatieterrein zal per saldo tot meer verkeersbewegingen leiden. Er ligt een grote variatie aan habitats langs de routes van het aan De Zanding verbonden verkeer.
Omvang stikstofdepositie
Een toename van verkeer kan mogelijk leiden tot een toename van stikstofdepositie op de gevoelige habitats in het Natura 2000-gebied Veluwe en daarmee een bedreiging vormen voor de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. De omvang van de stikstofdepositie op de gevoelige habitats is daarom onderzocht. Het onderzoek naar stikstofdepositie spitst zicht toe op de gevoelige habitats langs de wegen die van belang zijn voor de ontsluiting van De Zanding én door of langs het Natura 2000-gebied Veluwe voeren. Op de autosnelwegen gaat het verkeer van/naar De Zanding op in de bestaande verkeersstromen. Het aandeel in de totale intensiteit bedraagt daar slechts enkele promillen. De autosnelwegen zijn dan ook in het onderzoek verder buiten beschouwing gelaten.
Het huidige gebruik van De Zanding is als 'bestaand gebruik' in de zin de Natuurbeschermingswet aan te merken7. Om de gevolgen van de beoogde ontwikkeling in beeld te brengen wordt de stikstofdepositie als gevolg van het bestaande gebruik vergeleken met de stikstofdepositie als gevolg van het toekomstige gebruik in de jaren 2014 en 2023.
Uit de uitgevoerde stikstofdepositieberekeningen blijkt dat de stikstofdepositie (fors) afneemt ten opzichte van het bestaand gebruik in 2004. Daarmee wordt voldaan aan de instandhoudingsdoelstellingen en is zelfs ruimte voor verbetering. Geconcludeerd kan worden dat de herontwikkeling van De Zanding niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Veluwe. Vermestings- en verzuringseffecten en daarmee een effect op het behalen van de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Veluwe als gevolg van deze ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Gelet op de (forse) daling van de stikstofdepositie ten opzichte van de peildatum, staat de voorgenomen ontwikkeling het behalen van de verbeterdoelstellingen voor de Veluwe eveneens niet in de weg8. Daarnaast is nog van belang dat eveneens de achtergrondconcentraties zullen dalen, wat ook ruimte biedt voor het behalen van de verbeterdoelstellingen.
Omvang stikstofemissie
Uit de genoemde stikstofdepositieberekeningen blijkt dat sprake is van een afname van stikstofdepositie. De berekeningen zijn uitgevoerd voor een aantal toetspunten in de directe nabijheid van de wegen die voor de ontsluiting van De Zanding van belang zijn. De berekeningen en houden rekening met cumulatie. In de berekeningen is uitgegaan van verkeerscijfers waarin alle autonome ontwikkelingen in de regio zijn meegenomen. In aanvulling hierop is ook de totale omvang berekend van de stikstof die het verkeer dat De Zanding uitstoot (emitteert).
Uit vergelijking van de stikstofemissie in 2004 en 2014 blijkt dat ondanks een toename van het verkeer de hoeveelheid geëmitteerde stikstof in 2014 net iets hoger is dan in 20049 (De peildatum van 24 maart 2000 die voor het Vogelrichtlijngebied de Veluwe geldt zou qua stikstofdepositie 'gebruiksruimte' gunstiger uitpakken dan de gehanteerde datum 7 december 2004 die geldt voor het Habitatrichtlijngebied Veluwe. Bij wijze van 'worst-case'-toetsing is hiervan afgezien). De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling bevindt zich dan in de beginfase en zal dan zeker nog niet geheel zijn voltooid, zodat sprake zal zijn van een afname. Als het park in 2015 geheel herontwikkeld zou zijn ligt de uitgestoten hoeveelheid stikstof 17 gr/jr/km lager dan in 2004. In 2023 (10 jaar na vaststellen bestemmingsplan) is de afname groter: 203 gr/jr/km. Deze afname is het gevolg van het steeds schoner en zuiniger worden van de motorvoertuigen.
Uit het bovenstaande blijkt dat in het verlengde van de stikstofdepositie de totale stikstofemissie afneemt ten opzichte van het bestaand gebruik in 2004.
Geconcludeerd kan worden dat de herontwikkeling van De Zanding niet leidt tot een toename van stikstofemissie. Dit bevestigt de eerdere conclusie dat vermestings- en verzuringseffecten en daarmee een effect op het behalen van de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Veluwe als gevolg van deze ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Ook hier laten de berekeningsresultaten zien dat sprake is van ruimte voor de verbeteringsdoelstellingen die onderdeel uitmaken van de geformuleerde instandshoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied.
Verandering waterhuishouding
De hoeveelheid op te pompen grondwater zal kunnen afnemen indien:
- gezorgd wordt voor verbetering van de bodemafdichting bij bestaand water en een goede bodemafdichting bij nieuw water;
- afstromend hemelwater van daken/wegen wordt benut voor aanvulling van het watersysteem.
Als er dus al sprake is van enige relatie tussen de waterhuishouding in het plangebied enerzijds en de grondwaterafhankelijke instandhoudingsdoelen in het Natura 2000-gebied Veluwe anderzijds, dan is deze relatie positief. De hoeveelheid op te pompen grondwater neemt af en daarmee komt in beginsel meer schoon grondwater beschikbaar voor natuurdoelen elders op of rond de Veluwe.
- 6. De aantallen zwarte spechten uit 1990 zijn bovendien zeer waarschijnlijk overschat, zoals de 'Factsheets van broedvogels in de Natura 2000-gebieden van Gelderland' ook aangeeft, waardoor de huidige, meer realistische schattingen een nog grotere toename ten opzichte van 1990 laat zien.
- 7. Het recreatieve gebruik was immers op 7 december 2004 (de datum waarop de Veluwe is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang als bedoeld in de Habitatrichtlijn) reeds aanwezig en is sindsdien niet noemenswaardig gewijzigd.
- 8. Opgenomen in het ontwerpaanwijzingsbesluit van de Veluwe als Natura 2000-gebied.
- 9. 2014 is het jaar nadat een bouwtitel op basis van het bestemmingsplan kan worden verkregen ten behoeve van de realisatie van het ruimtelijk programma.
4.10.3 Conclusie
Op basis van de verstoringstoets kunnen de volgende conclusies worden getrokken.
- Door de aanlegwerkzaamheden in de wintermaanden uit te voeren is er geen effect op vrijwel alle kwalificerende habitats en soorten. Eventuele verstoringeffecten met betrekking tot de ook 's winters aanwezige en actieve zwarte specht zijn verwaarloosbaar klein.
- Uitstraling van licht en geluid in de toekomstige situatie zal als gevolg van de inrichting en het gebruik van het terrein beperkt blijven, ook in vergelijking met de huidige situatie. Het effect op de instandhoudingsdoelen van de Veluwe is verwaarloosbaar klein.
- De herontwikkeling van de Zanding leidt niet tot een toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Veluwe. Vermestings- en verzuringseffecten en daarmee een effect op het behalen van de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Veluwe als gevolg van deze ontwikkeling kunnen daarom worden uitgesloten.
- Het aantal recreatieve eenheden en slaapplaatsen in het plangebied zal in de toekomst licht dalen ten opzichte van de huidige situatie. De recreatiedruk op de omgeving zal in het kwetsbare zomerhalfjaar niet toenemen, maar juist afnemen. In de meest kwetsbare zomerperiode is er ecologisch gezien dus sprake van een geringe verbetering van de situatie. De licht stijgende recreatiedruk in het winterhalfjaar beïnvloedt alleen de mogelijk aanwezige zwarte specht. Dit effect is verwaarloosbaar klein.
Genoemde effecten zijn verre van significant zodat een passende beoordeling niet vereist is. De effecten zijn wellicht net groot genoeg om een vergunningplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet te rechtvaardigen. In deze vergunning kunnen dan ook de hiervoor genoemde voorwaarden worden opgenomen.
De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Concluderend zijn significante negatieve effecten op het Natura 2000-gebied uitgesloten en is de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan in relatie tot de Natuurbeschermingswet niet in het geding.
4.11 Overige Natuuraspecten
4.11.1 Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik onder andere door de EHS. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de EHS is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.
Normstelling
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
4.11.2 Resultaten onderzoek
EHS
De herontwikkeling van het recreatiepark vindt geheel plaats buiten de EHS. Negatieve effecten kunnen dan ook worden uitgesloten.
Beschermde flora en fauna
In 2011 is veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde fauna op het recreatiepark. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2 van de mer-beoordeling. Uit de veldinventarisatie komt naar voren dat het recreatiepark belangrijk foerageergebied is voor vleermuizen, met name de toegangslaan, de recreatie/visvijver en de zwemvijver. Tevens zijn enkele baltsplaatsen aangetroffen. De recreatie/visvijver en de zwemvijver zijn tevens van belang voor de rugstreeppad die hier talrijk voorkomt. In het theehuis zijn vaste verblijfplaatsen van huismus aanwezig.
De ontwikkeling leidt niet tot aantasting van de baltsplaatsen van de vleermuizen. Verstoring van de baltsplaatsen wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten de baltsperiode uit te voeren.
Het foerageergebied van de vleermuizen, met name de watervleermuis, kan door de toename aan verlichting minder aantrekkelijk worden. De verlichting zal echter op een vleermuisvriendelijke wijze worden aangebracht, zodat lichtverstoring niet of nauwelijks zal optreden.
De recreatie/visvijver en de zwemvijver zijn van groot belang voor de rugstreeppad. Bij de ontwikkeling van het terrein is ervoor gekozen om het gebied nog aantrekkelijker te maken voor de rugstreeppad, door een poel aan te leggen en het vegetatiebeheer op de rugstreeppad af te stemmen. De voorgenomen ontwikkeling leidt ertoe dat de ecologische situatie voor de rugstreeppad en ook andere amfibieën verbetert.
Het theehuis blijft bij de herontwikkeling staan. De nesten van de huismus worden dan ook niet aangetast. In de nieuwe bebouwing zullen overigens voorzieningen worden aangebracht die nieuwe nestplaatsen kunnen bieden aan de huismus. In het plangebied zullen verspreid ook andere nestkasten worden opgehangen om ook andere broedvogels de mogelijkheid tot broeden te bieden. Door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, wordt ook verstoring van broedvogels voorkomen.
4.11.3 Conclusie
De Flora- en faunawet en het beleid ten aanzien van de EHS staan de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.12 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie
4.12.1 Toestingskader
Landschap in de Nota Ruimte (2006)
Hoofddoelstelling van deze Nota is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. De beperkte beschikbare ruimte in Nederland maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Meer specifiek richt het beleid zich vooral op:
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- borging van de veiligheid.
In de Nota Ruimte is de Veluwe aangewezen als Nationaal Landschap. Het plangebied ligt in dit Nationaal Landschap. Binnen Nationale Landschappen zijn ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk met behoud of versterking van de kernkwaliteiten van het landschap. Daarnaast is er ruimte voor ten hoogste de eigen bevolkingsgroei en ruimte voor de aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid.
De kernkwaliteiten van de Veluwe zijn:
- schaalcontrast van zeer open naar besloten;
- actieve stuifzanden;
- de grootte en aaneengeslotenheid van het bos.
Monumentenwet
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Malta. Daarmee werd op Europees niveau besloten het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, de archeologische waarden, beter te beschermen. Het Verdrag van Malta werd op 1 september 2007 geïmplementeerd met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg, een wijziging van de Monumentenwet 1988. Met deze wetswijziging heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Gemeenten zijn wettelijk verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan en bij het bestemmen de in dat plan begrepen grond rekening te houden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.
De drie belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming (a), het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) (b) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe' (c). Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek naar eventueel aanwezige archeologische waarden. De uitgangspunten van Malta zijn overgenomen in de gemeentelijke archeologische beleidsnota 'Verleden, heden en toekomst, Archeologiebeleid in Ede' (2003).
4.12.2 Resultaten onderzoek
Landschap en cultuurhistorie
In 1850 was het westelijk deel van De Zanding een akker, het zuidelijk en oostelijk deel was heide. Sindsdien is de omgeving bebost geraakt; alleen aan de noordoostzijde is een restant heide, dat bezig is begroeid te raken tot bos. Het dichte bos ten zuiden en zuidoosten van het plangebied is een kernkwaliteit van het Nationaal Landschap Veluwe. Vanuit de omgeving is De Zanding vrijwel niet waar te nemen; 'inkijk' is mogelijk bij de entree (bosbad en grote vijver).
De Arnhemse weg is een oude Hanzeweg, een van de handelswegen op de Veluwe die al rond 1500 bestond.
De gevolgen van de ontwikkeling hebben op hoofdlijnen betrekking op de inrichting van het terrein zelf: verandering van de bebouwing, uitbreiding van grachten en lokaal vergroten van de open ruimte. Ten opzichte van het landschap rondom De Zanding verandert er vrijwel niets. Vanaf de Arnhemseweg zal de omvorming van het pannenkoekenhuis tot hotel en restaurant zichtbaar zijn; vanaf de heide ten noordoosten van De Zanding kan een blik op de grote vijver geworpen worden.
De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op het landschapsbeeld, de landschappelijke structuur of de beleving van het landschap in de omgeving. De beoogde ontwikkeling versterkt in het plangebied op enkele onderdelen juist de beleving van het landschap (zicht vanaf het terras van het te realiseren hotel op de waterstructuur van De Zanding en het Hoge Eiland en accentuering van de twee ruimtelijke clusters in de Zanding/zicht op de grote vijver vanaf de paddentraverse).
De effecten op het landschap in en in de omgeving van De Zanding door de herinrichting van het terrein zijn afwezig tot klein. Effecten op het Nationaal Landschap Veluwe zijn dan ook geheel uit te sluiten.
Er zijn geen effecten op cultuurhistorisch waardevolle elementen en kenmerken.
Archeologie
Situatie
Bij de inventarisatie van bekende en te verwachten archeologische waarden in het onderhavige plangebied is gebruikt gemaakt van de (landelijke) Archeologische Monumentenkaart (AMK), het Archeologisch Informatiesysteem ARCHIS 2, de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Ede (2005)10, de concept cultuurhistorische waardenkaart (in prep.)11 en de resultaten van het in het plangebied uitgevoerde archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek (2009)12 en het karterend booronderzoek (2012)13.
Resultaten archeologisch onderzoek
Om uit te sluiten of in het plangebied archeologische waarden aanwezig zijn, is door gekwalificeerde archeologische onderzoeksbureaus een bureauonderzoek, een verkennend booronderzoek en een karterend booronderzoek in het plangebied uitgevoerd. Het bureauonderzoek is uitgevoerd voor het hele plangebied. Op basis van de vigerende archeologische beleidsadvieskaart én het concept voor de nieuw op te stellen beleidsadvieskaart bleek de archeologische verwachting voor het noordoostelijk deel van het plangebied laag te zijn.
Het westelijk deel van het plangebied is door middel van een verkennend booronderzoek onderzocht. Uit dit verkennende booronderzoek is gebleken dat het noordwestelijk deel van het plangebied door verstuivingen in het verleden en bodemverstorende activiteiten in het recente verleden verstoord is. Een intacte podzolbodem is daar niet aangetroffen. Omdat uit het verkennende booronderzoek is gebleken dat het zuidoostelijke deel van het plangebied een (deels) intacte veldpodzolbodem aanwezig is, is in een deel van dit terrein met een middelhoge verwachting een karterend booronderzoek uitgevoerd. Uit het karterend booronderzoek is naar voren gekomen dat met name in het noordelijke en centrale deel van het onderzochte gebied de top van het dekzand dermate is verstoord dat nauwelijks nog intacte podzolprofielen aanwezig zijn. Met name in het zuidelijk deel van het onderzoeksgebied is nog een (grotendeels) intacte podzolbodem aangetroffen. Archeologische indicatoren zijn in het gehele onderzoeksgebied echter niet aangetroffen.
Gezien het intensieve boorgrid met een megaboor kan worden geconcludeerd dat in het onderzoeksgebied naar alle waarschijnlijkheid geen archeologische vindplaats aanwezig is. Het uiterste zuidoosten van het plangebied kent volgens het verkennende booronderzoek eveneens een middelhoge archeologische verwachting. Daar in dit deel een camping gerealiseerd zal worden en derhalve geen sprake zal zijn van bodemverstoring, was aanvullend archeologisch onderzoek op het moment van opstellen van het vigerende bestemmingsplan niet noodzakelijk.
- 10. Heunks, E., 2005: Actualisering archeologische verwachtingskaart gemeente Ede; van verwachtingskaart naar beleidsadvieskaart, RAAP-rapport 1130, RAAP Archeologisch Adviesbureau bv, Amsterdam (eindversie, februari 2005).
- 11. Keunen, ir. L.J., drs. L.M.P. van Meijel, ir. J. Neefjes, dr. N.W. Willemse, S. van der Veen MA & ir. J.A. Wijnen, 2012. Sporen van ontwikkeling; een interdisciplinaire studie naar het aardkundig, archeologisch, historisch-geografisch, bouwhistorisch en stedenbouwkundig erfgoed in de gemeente Ede. RAAP-rapport 2500. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp.
- 12. Wilgen, L.R. van, 2009: Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van grondboringen Vakantiepark De Zanding, Otterlo, Gemeente Ede. SOB Research.
- 13. Boshoven. E.H., 2012: Plangebied De Zanding te Otterlo, gemeente Ede; archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (karterend booronderzoek).
4.12.3 Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Grootste deel plangebied
Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat voor het grootste deel van het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. Eventuele archeologische resten zijn vermoedelijk niet in dit deel van het plangebied aanwezig. Nader archeologisch onderzoek wordt hier niet noodzakelijk geacht. Uitvoering van de bestemming zal hier niet leiden tot onevenredige aantasting van archeologische waarden.
De meldingsplicht bij Onze minister, namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, van een zaak die in het plangebied wordt aangetroffen en waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het een archeologische vondst betreft, blijft van kracht (Monumentenwet 1988, artikel 53, lid 1).
Zuidwestelijk deel plangebied
Uitsluitend voor het zuidwestelijke deel van het plangebied blijft de middelhoge archeologische verwachting gehandhaafd. In figuur 4.6 is de grens van het gebied met een middelhoge verwachtingswaarde opgenomen (de zwarte lijn). De in het plangebied aanwezige archeologische (verwachtings)waarden worden beschermd met behulp van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met daaraan gekoppeld een vergunningstelsel. Beoogde ontwikkelingen groter dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm beneden maaiveld kunnen alleen doorgang vinden onder de voorwaarde van aanvullend archeologisch onderzoek. Dit archeologisch onderzoek moet voldoen aan de richtlijnen in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders van de gemeente Ede gestelde voorwaarden.
Aanvullend archeologisch onderzoek is in deze gebieden niet noodzakelijk wanneer op basis van archeologisch onderzoek, of naar het oordeel van een archeologisch deskundige namens de gemeente, is aangetoond dat archeologische (verwachtings)waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Dit geldt bijvoorbeeld indien aantoonbare technische maatregelen worden getroffen waardoor de archeologische (verwachtings)waarden in de bodem (in situ) kunnen worden behouden.
Figuur 4.6 Gebied met archeologisch middelhoge verwachtingswaarde
4.13 Eindconclusie
De onderzochte milieuaspecten vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen in dit plangebied een herinrichting en kwaliteitsverbetering van het huidige Vakantiepark kan worden gerealiseerd. Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro), dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde herinrichting en kwaliteitsverbetering zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de herinrichting, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. Deze planvorm biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebieden.
5.2 Bestemmingsplanregels
In onderstaande paragrafen worden de regels toegelicht waarvoor een nadere toelichting noodzakelijk is.
5.2.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat alle regels die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren.
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Alleen de begrippen die in aanvulling op het dagelijks spraakgebruik nadere toelichting behoeven zijn opgenomen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de hoogtematen die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, bepaald moeten worden. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
5.2.2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk van de planregels komen de verschillende bestemmingen aan de orde. Per bestemming is het volgende stramien gehanteerd.
Bestemmingsomschrijving
Een omschrijving van de functies die binnen de bestemming mogelijk zijn.
Bouwregels
Planregels die aangeven waar, wat en hoe hoog gebouwd mag worden. Daarnaast komen in sommige bestemmingsplanregels ook nog de volgende onderdelen voor: De mogelijkheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels, nadere eisen en wijzigingsregels.
Gebruiksregels
Planregels waarin in aangegeven welk gebruik specifiek is toegestaan binnen de bestemming, dan wel het gebruik hierin niet is toegestaan.
5.2.3 Algemene regels
Antidubbeltelregel
Deze regeling wordt in elk bestemmingsplan opgenomen om te voorkomen dat in feite meer kan worden gebouwd dan in het bestemmingsplan bedoeld is. Dit kan zich voordoen wanneer (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaar wisselen. In een dergelijk geval worden de nieuw verworven gronden niet meegeteld bij de berekening van de bouwmogelijkheden als dat al voor een in het verleden verleende vergunning gebeurd is.
Algemene bouwregels
Bestaande afmetingen, afstanden en percentages
In deze bepaling is een regeling opgenomen voor bestaande afwijkende afmetingen, afstanden en percentages. Uiteraard gaat het dan wel om legale situaties. Het opnemen van een regeling voor afwijkende bestaande maten, teneinde deze positief te bestemmen, moet voldoende transparant zijn. Een bestemmingsplan is namelijk het burgers bindende plan en moet rechtszekerheid bieden. Vanwege de omvang van dit bestemmingsplan en het actueel houden van afwijkende bestaande maten, is gekozen voor een algemene regeling in het bestemmingsplan zonder juridisch bindende inventarisatie. Op basis van de verleende bouwvergunning moet de afwijkend maatvoering worden beoordeeld.
Ondergronds bouwen
In dit artikel is een regeling opgenomen voor ondergronds bouwen. Ondergronds bouwen is alleen toegestaan binnen de fundering van gebouwen. Ter bescherming van de landschappelijke uitstraling, mogen ondergrondse bouwwerken uitsluitend toegankelijk zijn vanuit het hoofdgebouw.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is geregeld welke gebruiksfuncties strijdig zijn met het bestemmingsplan.
Algemene aanduidingsregels
In dit bestemmingsplan is een algemene aanduidingsregel opgenomen die voorziet in de bescherming van de aanwezige natuurwaarden.
Algemene afwijkingsregels
In dit bestemmingsplan is een algemene afwijkingsregeling opgenomen die voorziet in algemeen voorkomende bouwwerken en afwijkingen van het bestemmingsplan.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro), moet een bestemmingsplan overgangsrecht bevatten. Op basis van deze regeling mogen bestaande (legale) bouwwerken blijven staan indien dit in het voorliggende bestemmingsplan niet positief is bestemd. Ook bestaand (legaal gebruik) mag worden gecontinueerd indien dit niet mogelijk is in het voorliggende bestemmingsplan.
Slotregel
Deze regel geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan.
5.3 Bestemmingen
Recreatie
Het plangebied omvat het pannenkoekenhuis 't Lage Veld en het vakantiepark De Zanding. De planologische rechten van het pannenkoekenhuis 't Lage Veld worden met dit bestemmingsplan toegevoegd aan het recreatiepark De Zanding. Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Recreatie'. Binnen de bestemming zijn dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen toegestaan. Tevens worden centrale voorzieningen, bestaande uit onder andere facilitaire voorzieningen, opslagruimten, winkelvoorzieningen, horecavoorzieningen, een zwembad, een tennisbaan en een speeltuin mogelijk gemaakt. Binnen deze bestemming is eveneens de realisatie van (groeps)recreatiewoningen, recreatieobjecten, kampeermiddelen en een hotel toegestaan. Na bestudering van het rijks- en provinciaal beleid en de jurisprudentie is gekomen tot het opnemen van een maximale oppervlaktemaat van 75 m² voor de recreatiewoningen inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen en een maximale inhoud van 300 m³ inclusief aan-, uitbouwen, bijgebouwen en kelders. Voor de recreatieobjecten geldt een maximale oppervlaktemaat van 70 m². Hierbij is aansluiting gezocht bij hetgeen vergunningvrij is op grond van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo). De grondslag voor het bij amvb aanwijzen van bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist, is in de Wabo opgenomen in artikel 2.1, derde lid. Dit wordt in artikel 2.3 en bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) nader uitgewerkt. Daarin staan de vergunningvrije bouwactiviteiten opgesomd. Een verruiming van vergunningvrije bouwmogelijkheden voor recreatieverblijven is opgenomen in de categorie van artikel 3. Op grond van artikel 2.3 en bijlage II van het Bor is voor het plaatsen van een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, met een maximale oppervlakte van 70 m2 en een bouwhoogte van maximaal 5 m, geen omgevingsvergunning vereist. De in bijlage II Bor aangewezen categorie bouwwerken laat zich daarmee het best vergelijken met de voordien in artikel 40, tweede lid, van de Ww opgenomen categorie van bouwwerken voor verblijfsrecreatie.
Het recreatieve gebruik van de recreatieve verblijfseenheden wordt door middel van de regels zeker gesteld doordat de recreatieverblijven bedrijfsmatig geëxploiteerd dienen te worden. Ook wordt door middel van de regels permanente bewoning uitgesloten.
Ter bescherming van de ecologische waarden die van belang zijn voor de paddentrek richting het naastgelegen natuurgebied, is de aanduiding 'natuurwaarden' opgenomen. Ter bescherming van de aanwezige ecologische en natuurwaarden is hiervoor een omgevingsvergunningstelsel opgenomen.
Water
Binnen deze bestemming zijn de zwemvijver en recreatie/visvijver opgenomen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, oeverbeschoeiingen en steigers, kademuren en duikers, zijn toegestaan.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is voorzien in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden. De archeologische verwachtingswaarde, met bijbehorende regeling, is bepaald aan de hand van de archeologische verwachtingskaart en het uitgevoerde archeologisch onderzoek. Vanwege deze archeologische verwachtingswaarde, dient eventueel voorafgaand aan werkzaamheden een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan biedt nieuwe bouwmogelijkheden zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 1 Wro. Dit betekent dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan tevens een exploitatieplan moet vaststellen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie (inzake bouw- en woonrijp maken, nutsvoorzieningen, inrichting openbare ruimte etc.) anderszins is verzekerd. In dit geval besluit de gemeenteraad om af te zien van het vaststellen van een exploitatieplan omdat de gemeente volledig eigenaar is van de gronden waarop het bestemmingsplan van toepassing is. Het kostenverhaal, zoals bedoeld in de Wro, is verzekerd via het erfpachtstelsel. In het plangebied wordt dus voldaan aan het vereiste van 'anderszins verzekerd zijn'.
DroomPark De Zanding B.V. neemt het plan in ontwikkeling en is verantwoordelijk voor de exploitatie. Tussen de gemeente en DroomPark De Zanding B.V. wordt een overeenkomst afgesloten inzake de ontwikkeling, de exploitatie, erfpacht en zekerheidsstellingen. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd zodat het plan kan worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
De verplichting om inspraak te verlenen op een bestemmingsplan, zoals dat was geregeld in artikel 6a WRO (oud), is geschrapt. Hiermee is de verplichting komen te vervallen, maar niet inspraak als zodanig. Op grond van de gemeentelijke inspraakverordening wordt inspraak eveneens niet verplicht gesteld. In de verordening worden de regels gesteld (als er besloten wordt inspraak te houden) waaraan dan voldaan moet worden. De gemeente Ede heeft ervoor gekozen om de formele inspraakprocedure niet te volgen. Wel zijn de plannen voor De Zanding op een aantal informele bijeenkomsten gepresenteerd. Daarnaast is het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro gevoerd. Nadat de overlegprocedure heeft plaatsgevonden, zal het ontwerpbestemmingsplan, conform artikel 3.8 Wro, ter inzage worden gelegd gedurende zes weken. Dan wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen bij de gemeenteraad.
7.2 Inspraak En Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de overlegpartners. De plannen voor De Zanding zijn daarnaast op een aantal informele bijeenkomsten gepresenteerd:
- op 10 april aan Otterlo's Belang;
- op 17 maart 2012 aan de omwonenden van De Zanding;
- op 21 maart aan de provincie Gelderland;
- op 31 mei aan de welstandscommissie.
In het kader van de watertoets heeft verder op 10 november 2011 afstemming met het Waterschap plaatsgevonden over de plannen voor De Zanding.
De provincie Gelderland heeft aangegeven te kunnen instemmen met de ontwikkeling. Verder geeft de provincie aan dat – hoewel gelegen in het groeicluster Otterlo – het salderingsprincipe van groei en krimp niet aan de orde is omdat de herstructurering binnen de bestaande terrein- en bestemmingsgrenzen plaatsvindt. Evenmin heeft de ontwikkeling daardoor gevolgen voor waardevol landschap.
Verder voldoet het plan aan de ontwikkelingsvisie van de Clustervisie Verblijfsrecreatie Otterlo en is sprake van een kwaliteitsverbetering.
Ten slotte zijn een drietal tekstueel/inhoudelijke opmerkingen van de provincie verwerkt in de mer-beoordeling.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Recreatiepark De Zanding heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen (van 14 juni 2012 tot en met 25 juli 2012). Tijdens deze periode zijn ingezetenen van de gemeente Ede en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen op het ontwerpbestemmingsplan. Op 10 september 2012 (14:00 uur) zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen toe te lichten op een hoorzitting.
Zienswijzen zijn ingediend door:
- Grand Café Hotel Kruller en Hotel 't Witte Hoes;
- Stichting Milieuwerkgroepen Ede;
- Gelderse Natuur en Milieu Federatie;
- Familie Boekestijn.
In een 'Nota Zienswijzen' de ingekomen zienswijzen samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. Deze nota is als (separate) bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Bijlage 1 Lijst Verblijfsrecreatie
Bijlage 1 Lijst verblijfsrecreatie