KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
Artikel 6 Waarde - Archeologie 6
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Artikel 11 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken, Geen Bouwwerken Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Vigerend Bestemmingsplan
2.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
4.2 Ecologie
4.3 Geluid
4.4 Reflectie
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Water
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
5.1 Opzet Planregels
5.2 Bestemming Agrarisch
5.3 Bestemmingen Natuur
5.4 Bestemmingen Waarde - Archeologie 4 En 6
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Landschapsplan
Bijlage 2 Lijst Met Landschaps- En Natuurwaarden
Bijlage 1 Landschapsplan
Bijlage 2 Bouwplan
Bijlage 3 Ecologische Inventarisatie
Bijlage 4 Aerius-berekening
Bijlage 5 Reflectieonderzoek
Bijlage 6 Akoestisch Reflectieonderzoek
Bijlage 7 Participatieverslag
Bijlage 8 Nota Zienswijzen

Zonnepark de Horst, Epe

Bestemmingsplan - gemeente Epe

Vastgesteld op 10-03-2022 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Zonnepark de Horst, Epe met identificatienummer NL.IMRO.0232.BG097ZonnepkHorst-VBP1 van de gemeente Epe;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologische monumentenzorg:

zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland;

1.6 archeologisch onderzoek:

in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;

1.7 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, tenminste ouder dan 50 jaar;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.13 cultuurhistorische waarde

de aan een gebied en/of bouwwerk toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat gebied of dat bouwwerk;

1.14 extensief recreatief medegebruik

een vorm van recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, en dat slechts beperkt beslag op de ruimte legt. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes. Onder extensief recreatief medegebruik wordt in elk geval niet verstaan intensief recreatief medegebruik en gemotoriseerde sporten;

1.15 extensief agrarisch medegebruik

een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en/of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

1.16 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.17 groenvoorzieningen

het geheel van voorzieningen ten behoeve van groenaanleg;

1.18 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.19 natuurlijke waarden:

aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomend in dat gebied;

1.20 opgraving:

archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ wordt behouden;

1.21 peil:

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het oorspronkelijke aansluitende terrein;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 breedte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren;

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, tenzij anders is aangegeven in de regels;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. duurzame energieopwekking door middel van zonnepanelen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - duurzame energieopwekking' met daarbij behorende voorzieningen;
  2. b. het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden ter plaatse van de aanduidingen zoals zijn opgenomen in artikel 8;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'groen' tevens voor groenvoorzieningen;
  4. d. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen;

met daarbij behorende:

  1. e. toegangswegen, -paden en overig verblijfsgebied;
  2. f. voetpaden ter plaatse van de aanduiding 'pad';
  3. g. parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - duurzame energieopwekking' mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. voor het bouwen van gebouwen geldt dat:
    1. 1. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
    2. 2. de totale oppervlakte mag niet meer bedragen dan 150 m2.
  2. b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
    1. 1. de bouwhoogte van zonnepanelen mag niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 5 m mag bedragen;

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van het gebied;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de sociale veiligheid;
  7. g. de externe veiligheid.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2 ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. de vergroting niet meer bedraagt dan 10% van het bouwvlak;
    2. 2. het bouwvlak met ten hoogste 25 m mag worden overschreden;
    3. 3. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de aangrenzende gronden en/of nabij gelegen agrarische bedrijven niet onevenredig worden geschaad;
    4. 4. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid en de landschappelijke waarden, is aangetoond;

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de voorgaande afwijkingen bij een omgevingsvergunning dient mede betrokken te worden:

  • de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven kunnen worden geschaad;
  • de mate waarin de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijk waarden die artikel 8 beoogt te beschermen worden geschaad. Indien de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan te wijzigen door de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - duurzame energieopwekking' en de bijbehorende bouw- en gebruiksregels te verwijderen, met dien verstande dat:

  1. a. een termijn van tenminste drie jaar is verstreken na het moment dat dit plan onherroepelijk is geworden;
  2. b. gedurende die periode geen zonnepark is opgericht, dan wel op dat moment in oprichting is;
  3. c. een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een zonnepark is ingetrokken.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen), kwelgebieden, bijzondere graslanden en/of met deze biotopen samenhangende fauna;
  2. b. de waterhuishouding, waaronder sloten, sprengen en beken;
  3. c. extensief recreatief medegebruik;
  4. d. extensief agrarisch medegebruik;

alsmede voor:

  1. e. parkeerplaatsen en parkeerterreinen;
  2. f. wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden, zoals deze bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

4.2 Bouwregels

Op de voor Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van het gebied;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de sociale veiligheid;
  7. g. de externe veiligheid;
  8. h. de brandveiligheid.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:

  1. a. stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud;
  2. b. sport-, wedstrijd-, speel-, parkeer- en/of kampeerterrein;
  3. c. het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-)vliegsport.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 500 m2 en dieper is dan 20 cm gemeten vanaf het maaiveld;
  2. b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
  3. c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning;
  4. d. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 6

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 6’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

6.2 Bouwregels

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 6’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 2500 m2 en dieper is dan 20 cm gemeten vanaf het maaiveld;
  2. b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
  3. c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning;
  4. d. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie6 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 overige zone - gelders natuurnetwerk

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuurnetwerk' zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

8.2 overige zone - groene ontwikkelingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone' zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten van het betreffende gebied.

8.3 Cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden

  1. a. Ter plaatse van de aanduidingen in de navolgende tabel zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden welke zijn opgenomen in de navolgende tabel:
Aanduiding Landschaps en natuurwaarden
overige zone - hooilanden - Grootschalige openheid
- Natte omstandigheden
- Incidentele bebouwing
- Hoge natuurwaarde
(bijzondere waterkwaliteit)
overige zone - dekzandruggen en oude bouwlanden - Besloten openheid
- Laanbeplantingen
- Bebouwingslinten met doorzichten
- Oude wegen en paden
- Bolle ligging
- Grote open percelen met randbeplantingen
- Steilranden
overige zone - droge bos- en heideontginningen - Oude agrarische enclaves
- Planmatige structuur naaldbos
(rechte lijnen)
- Oude bossen met loofbomen
- Landgoederen
- Cultuurhistorische elementen
(oude wegen, Celtic Fields, grafheuvels)
- Scherpe overgang oude gronden en ontginning
  1. b. ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - hooilanden' zijn boomkwekerijen niet toegestaan.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan:

  1. a. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein, met dien verstande dat de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  2. b. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven afmetingen van de bebouwing, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% mogen bedragen van de in deze regels genoemde, dan wel op de verbeelding aangewezen of daarvan te herleiden maten;

en uitsluitend indien:

      • de belangen van gebruikers dan wel eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad, waarbij in elk geval aandacht dient te worden besteed aan de aspecten geur-, stof-, geluid- en lichthinder;
      • er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij aandacht wordt besteed aan kleurstelling (donker) en materiaalgebruik (zo mogelijk hout) van de omheining alsmede aan de beplantingssoorten (inheems);
      • er sprake is van een goede drainage;
      • er geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het milieu.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

10.1 Nadere eisen

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de in lid 10.1 onder a genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 11 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken, Geen Bouwwerken Zijnde, Of Van Werkzaamheden

11.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren te doen of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

Aanduidingen A B C D E F G H I
Aanduidingen
overige zone - droge bos- en heideontginningen + + + + + - - + +
overige zone - dekzandruggen en oude bouwlanden + X + + + + + + +
overige zone - hooilanden + + + + + + X + +

+ omgevingsvergunningplichtig (activiteit onder voorwaarden mogelijk)

- niet omgevingsvergunningplichtig (activiteit bij recht toegestaan)

X omgevingsvergunning niet mogelijk (activiteit onder geen enkele voorwaarde toegestaan)

  • A. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • B. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
  • C. ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder het aanbrengen van kaden en dijken;
  • D. aanleggen en dempen van watergangen en andere waterpartijen en werken of werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tot gevolg hebben, zoals diepen of draineren;
  • E. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, het ingraven of indrijven van voorwerpen dieper dan 3 m;
  • F. diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan circa 0,4 m - omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
  • G. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • H. het vellen of rooien van houtsingels of houtwallen;
  • I. het verrichten van exploratieboringen en seismologisch onderzoek;

11.2 Beoordelingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.1 alleen indien:

  1. a. door de in lid 11.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredige of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen;
  2. b. de landschaps- en natuurwaarden zoals opgenomen in niet blijvend onevenredig of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen;
  3. c. geen sprake is van significante gevolgen voor gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming als beschermde gebieden worden aangemerkt;
  4. d. voor zover de gronden liggen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuurnetwerk' wordt eveneens beoordeeld of er geen sprake is van een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, die met de aanduiding worden beoogd te beschermen;

11.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.1 is vereist voor:

  1. a. werken of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  2. b. werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  3. c. werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd om invulling te geven aan het landschapsinrichtingsplan, dat als bijlage 1 bij de regels is gevoegd;
  4. d. werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd krachtens een op grond van de Wet natuurbescherming vastgesteld beheerplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in lid 12.1 onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde in lid 12.1 onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.2 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde in lid 12.2 onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Zonnepark de Horst, Epe'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Oenerweg 46 is voornemens zijn agrarische bedrijf te beëindigen en zijn veestapel af te voeren. Hierdoor verdwijnt het huidige gebruik van de weilanden. De initiatiefnemer is voornemens de weilanden her in te richten als zonnepark. Het gebruik van de weilanden als zonnepark en de opwekking van duurzame energie is niet geregeld in het geldende bestemmingsplan. Om deze reden is ter plaatse een herziening van het bestemmingsplan nodig.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van de kern Epe, direct aan de oostzijde van de A50. Het plangebied betreft de percelen gelegen aan de zuidzijde van het agrarische bedrijf aan de locatie Oenerweg 46. Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG097ZonnepkHorst-VBP1_0001.png"

Ligging plangebied zonnepark Epe Oenerweg

1.3 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is op de volgende wijze opgebouwd. In hoofdstuk 2 zijn de huidige en de toekomstige situatie op het plangebied weergegeven. Daarbij is ook het vigerende bestemmingsplan weergegeven. In hoofdstuk 3 is het vigerende rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid uiteengezet. Hoofdstuk 4 beschrijft de randvoorwaarden en de conclusies van de onderzoeken die rondom het voorliggende initiatief zijn uitgevoerd. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van dit bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

De planlocatie is gelegen vlak naast de A50 aan de oostzijde van Epe. De A50 vormt een duidelijke grens in het landschap, en vormt ook een duidelijke afbakening van de planlocatie aan de westzijde. Aan de noordzijde wordt het plangebied afgebakend door het agrarische erf Oenerweg 46 en het stuk bos wat tevens is aangeduid als GNN-gebied. Aan de oostzijde wordt het gebied afgebakend door het Apeldoornsch Kanaal en de Grift. Aan de zuidzijde wordt het plangebied afgebakend door de Drachterweg.

Het plangebied wordt gekenmerkt door een historische kamerstructuur. Dit houdt in dat er een sterk contrast is tussen landschappelijke beplanting en openheid. De openheid in het plangebied wordt op de meeste plaatsen afgebakend door een groenstructuur, vaak bestaand uit bomen. Op een enkele plaats is deze structuur niet aanwezig, waarbij er een doorkijk is ontstaan naar de A50.

Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG097ZonnepkHorst-VBP1_0002.png"

Zicht op het perceel Oenerweg 46 gezien vanaf het Apeldoornsch kanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG097ZonnepkHorst-VBP1_0003.png"

Plangebied gezien vanaf de zuidwestelijke hoek bij de A50

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG097ZonnepkHorst-VBP1_0004.png"

Plangebied met doorkijk naar de A50

2.2 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse van de planlocatie geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe', welk is vastgesteld op 23 maart 2017. Ter plaatse van het plangebied geldt de enkelbestemming 'Agrarisch'. Op het noordelijke deel van het plangebied is de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' aanwezig.

Als laatste gelden er enkele gebiedsaanduidingen in het plangebied. Dit zijn de gebiedsaanduidingen 'overige zone - dekzandruggen en oude bouwlanden', 'overige zone - droge bos- en heideontginningen' en 'overige zone - hooilanden'. Daarnaast is het plangebied aangeduid als 'groene ontwikkelingszone'.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG097ZonnepkHorst-VBP1_0005.png"

Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Epe. Plangebied rood omlijnd.

2.3 Toekomstige Situatie

2.3.1 Hoofdopzet landschappelijke inpassing

De initiatiefnemer is voornemens om op het perceel een zonnepark van 14 hectare te realiseren. Bij dit zonneveld is rekening gehouden met de omliggende landschappelijke elementen en hoe het park hiermee goed ingepast kan worden. Hiertoe is een landschapsplan opgesteld. Dit inpassingsplan is te vinden in bijlage 1. Het overzicht van het bouwplan is te vinden in bijlage 2.

Het zonnepark wordt vormgegeven door middel van een zuidopstelling van de panelen. Om te zorgen dat de kwaliteit van de bodem niet achteruit gaat worden de tafels op voldoende afstand geplaatst zodat zonlicht de bodem kan bereiken en de onderbegroeiing de kans tot ontwikkeling heeft. De minimale hoogte van de onderzijde van de tafels is 0,8 meter. De maximale hoogte van de bovenzijde van de tafels is 2,3 meter ten opzichte van het maaiveld. Om verdichting van de bodem te voorkomen wordt er geen gebruik gemaakt van een zware betonnen fundering als draagconstructie.

Het zonnepark ligt langs de Grift die onderdeel uitmaakt van het Geldersch Natuurnetwerk (GNN). De rest van het plangebied ligt in een gebied dat door de provincie is aangeduid als Groene Ontwikkelingszone (GO). Met het zonnepark wordt bijgedragen aan de ontwikkelingsdoelen van de provincie voor wat betreft de GNN en de GO.

De aansluiting op de A50 en de combinatie van ecologische- en landschappelijke doelen van diverse overheden maakt de locatie geschikt voor een zonnepark.

2.3.2 Nadere uitwerking landschappelijke inpassing

Het ontwerp voor het zonnepark is, naast de versterking van de ecologische waarden langs de Grift, gebaseerd op inpassen van het zonnepark door middel van het toevoegen van landschapselementen die passen in het stuwwallandschap.

Het zonnepark wordt ingepast in de ‘kamerstructuur’ die het landschap hier heeft. Het zonnepark vult het open gebied van de voormalige hooilanden zuidelijk van het agrarisch bedrijf. De panelen worden hier in een zuidopstelling geplaatst met een maximale hoogte van 2,3 meter. Visueel gezien blijft het hiermee de landschappelijke structuur herkenbaar. Ten noorden van het zonnepark blijft het open landschap onaangetast en blijft het boerderijcomplex zichtbaar. Bij de recreatiewoning is gewerkt met een vrije strook van ten minste 20 meter grasland tussen de woning en het zonnepark. De landschappelijke haag tegen de panelen aan zorgt ervoor dat het uitzicht groen blijft.
Het park wordt aan twee kanten grotendeels omzoomd door opgaande beplanting, waardoor het grotendeels aan het zicht wordt onttrokken. Deels is dit de reeds aanwezige opgaande beplanting in het zuiden, noorden en oosten, die nog verder zal worden versterkt. De droge dooradering van het gebied wordt hierdoor versterkt, onder meer om de biotoop voor de das te verbeteren. In het zuiden wordt de bestaande opgaande houtige beplanting uitgebreid met een mantelzoomvegetatie met harde en zachte houtige gewassen, besdragers en kruiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG097ZonnepkHorst-VBP1_0006.png"

Zone langs de Grift
Langs de Grift komt een zone van circa 20 meter breed, bestaande uit 5 m verbreding van de Grift en 15 m struweel. Zie onderstaand profiel met in het oosten het Apeldoorns Kanaal, de dijk met fietspad, daarna de Grift. De Grift wordt dan verbreed in westelijke richting binnen de 5 m zone, waardoor aan de kant van de dijk een plas-draszone kan ontstaan. Verder naar het westen bevindt zich dan de 15 m strook en de zonnepanelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG097ZonnepkHorst-VBP1_0007.png"

De ontwikkeling van een plas-dras zone langs de Grift draagt bij aan de ecologische verbinding van noord- naar zuid en is nieuw biotoop voor amfibieën (kamsalamander) en aan de ontwikkeling van de overgangen naar cultuurgronden. Hiermee is sprake van een substantiële bijdrage aan de versterking van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone.

De zone van 15 m breed richting westen wordt ingericht met een combinatie van struweel (t.b.v. de landschappelijke inpassing) en een gedeelten met matig intensief of bloemrijk grasland. Hierdoor draagt deze zone bij als noord-zuid verbinding en foerageergebied voor de das.

Ter plaatse van Kanaalweg 34 wordt in ieder geval een struweelzone aangebracht, zodat dit bijdraagt aan het voorkomen van geluidseffecten op deze woning (zie paragraaf 4.3 Geluid).

Zone langs de snelweg
Uit het reflectieonderzoek (zie paragraaf 4.4 Reflectie) blijkt dat aan deze zijde afscherming nodig is om hinderlijke reflectie voor de automobilisten op de A50 te voorkomen. Daarom wordt er aan deze zijde een brede landschappelijke haag aangeplant. Om de haag een natuurlijke uitstraling te geven krijgt deze de ruimte om op sommige plaatsen verder uit te groeien. Tussen de sloot en de haag wordt raaigras aangebracht zodat deze interessant blijft voor de das (zie hierna).

Inrichtingsmaatregelen voor de das
Vanwege de aanwezigheid van een bewoonde dassenburcht in een stuk bos ten zuiden van het plangebied en het gebruik door dassen van het plangebied als foerageergebied, zijn een aantal inrichtingsmaatregelen voor de das in het landschappelijke ontwerp opgenomen.

Passages voor de das
In het ontwerp voor het zonneveld wordt ervoor gezorgd dat het terrein passeerbaar wordt voor de das. Dit kan eenvoudig door middel van faunapassage onder het hek rondom het zonnepark door. De afstand tussen deze passages mag maximaal 250 m zijn. Zowel bij het noordelijke, oostelijk als het zuidelijke raster worden drie tunnels geplaatst op een regelmatige afstand van elkaar.

Langs de westzijde van het zonnepark is al voorzien in een strook grasland zonder zonnepanelen. Deze kan door de dassen als noord-west route worden gebruikt. Ook de zone met het onderhoudspad centraal op het zonnepark kan als zodanig dienst doen. En daarnaast ontstaat er een noord-oost route in de aangepaste struweelzone langs de Grift.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG097ZonnepkHorst-VBP1_0008.png"

Voedsel
Regenwormen vormen het grootste deel van het voedsel van de das (stapelvoedsel). Daarnaast eten dassen bosvruchten, valfruit, noten, eikels, granen (vooral maïs en tarwe), paddenstoelen, jonge knaagdieren, egels, slakken en insecten (zoals kevers en wespen- en hommelbroed) en de larven van langpootmuggen (emelten) en kevers (engerlingen) . Het voedselaanbod is vooral op bemeste grasweiden (regenwormen) en in maïsakkers (maïskolven) van het agrarische gebied te vinden. Daarnaast maken oude en structuurrijke eikenbossen en diverse natuur- en landschapselementen deel uit van het foerageergebied.

Voedselaanbod voor de das in het zonnepark wordt gewaarborgd door de inpassing van bestaande beplanting en het behouden van stukken kort, matig bemest grasland (het soort grasland waar das regenwormen kan vinden). Voorgesteld wordt om met name de routes voor dassen over het zonnepark jaarlijks een lichte bemesting te geven met organische mest van circa 10 ton/ha, naast een intensiever maaibeleid. Hiermee draagt dit bij aan het kunnen foerageren door de dassen.

Daarnaast wordt voorgesteld om delen van het grasland onder en naast de zonnepanelen in te richten als bloemrijk grasland met een mengsel van verschillende grassoorten met inheemse meerjarige kruiden. Dit zal bevorderlijk zijn voor de vestiging van insecten (larven). Hierbij is het belangrijk dat de panelen zo geplaatst worden dat er voldoende zonlicht en vocht op de bodem kan komen.

Rondom het zonnepark en als onderdeel van de ecologische verbindingszone wordt zoveel mogelijk gebruikt gemaakt van beplanting (struwelen en hagen) met vruchten, zoals wilde peer, sleedoorn, mispel, bramen en frambozen. Hierbij is het belangrijk dat de panelen zo geplaatst worden dat er voldoende zonlicht en vocht op de bodem kan komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG097ZonnepkHorst-VBP1_0009.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:

  • Vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Verbeteren van de bereikbaarheid.
  • Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde doelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Duurzame energie
De rol van de Rijksoverheid in het ruimtelijke beleid voor nationale elektriciteitsvoorziening is gelegen in het zorgen voor voldoende ruimte voor een adequate infrastructuur. Energiezekerheid is een belangrijk economisch goed. De verdere integratie van de Europese energiemarkt maakt dat er een steeds groter beroep op internationale verbindingen wordt gedaan en hoogspanningsverbindingen mogelijk om uitbreiding vragen. Het Rijk wijst daarbij de tracés van hoogspanningsverbindingen (vanaf 220 Kilovolt) en locaties voor de opwekking van elektriciteit (vanaf 500 Megawatt) aan en zorgt voor de inpassing hiervan. Het project valt hier niet onder, aangezien het maximum opwekkingsvermogen van het zonnepark circa 10 MWp zal bedragen.
Het Rijk zet in op een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening en het geschikt maken van de elektriciteitsinfrastructuur op de langere termijn voor meer decentrale opwekking van elektriciteit.

In de Structuurvisie wordt aangegeven dat het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening omhoog moet. De ambitie is dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie ver gevorderd is.

Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorzieningen (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig, naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis.

Het voorliggende project moet ruimte gaan bieden aan de realisatie van een zonneveld. Het project levert daarmee een bijdrage aan de doelstelling voor 2040 uit het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zonneparken worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien (ABRvS 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:178). Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

3.1.3 Structuurvisie Buisleidingen 2012-2030

De Structuurvisie Buisleidingen is een nadere uitwerking van het nationale belang zoals is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die de Rijksoverheid heeft uitgebracht in het kader van de actualisatie decentralisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Daarin is bepaald dat het netwerk aan buisleidingen essentieel voor de energievoorziening en voor het veilig vervoeren van gevaarlijke stoffen is. Buisleidingtransport blijft de komende decennia een wezenlijke rol vervullen in de Europese gas- en grondstoffenmarkt. De vraag naar buisleidingtransport en daarmee de vraag naar nieuwe leidingen en leidingverbindingen zal nog toenemen. Het Rijk kiest in verband met het vergroten van de concurrentiekracht voor het versterken van de ruimtelijk-economische structuur. Borgen van ruimte voor buisleidingen voor transport van (gevaarlijke) stoffen is daarvoor een belangrijke randvoorwaarde. De nationale belangen die het Rijk in die Structuurvisie vastlegt, worden gerealiseerd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Barro & Rarro
Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voor besluiten van gemeenten zijn in het besluit regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn voorkeurtracés voor buisleidingen opgenomen. Gemeenten dienen daardoor bij alle ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met toekomstige leidingen om te voorkomen dat er nieuwe belemmeringen ontstaan. Op alle locaties waar voldoende ruimte beschikbaar is, geldt een strookbreedte van 70 meter. Deze breedte maakt het in principe mogelijk om overal zes tot acht nieuwe leidingen aan te leggen op een onderlinge afstand van vijf tot zeven meter, hart op hart, rekening houdend met de reeds aanwezige leidingen.

In het Barro is aangegeven dat aan weerszijden van de voorkeurstracés een zoekgebied geldt van 250 meter. Daarbinnen kan de gemeente de exacte ligging van het buisleidingen tracé bepalen. Mits het tracé aansluit op het voorkeurstracé bij de naastliggende gemeenten en het tracé dezelfde breedte heeft als de breedte van het grootste deel van het tracé.

Het plangebied ligt niet in of nabij een voorkeurstracé of zoekgebied hiervoor. De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2030 heeft derhalve geen effect op de planrealisatie.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 stelden Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie vast. De bijbehorende Omgevingsverordening is vervolgens op 24 september 2014 vastgesteld. Op 18 oktober 2014 zijn de Omgevingsvisie en de -verordening Gelderland in werking getreden. Beide zijn geactualiseerd op 19 december 2018.

De Omgevingsvisie en -verordening bevatten de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening bevat de regels, waarmee het beleid uit de visie is vastgelegd.

Het provinciale beleid uit voornoemde beleidsdocumenten is uitgangspunt bij het opstellen van het bestemmingsplan. In navolgende subparagrafen is het provinciale beleid om deze reden nader toegelicht.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze opgaven zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

Via cocreatie en uitnodigingsplanologie streeft de provincie ernaar sneller in te spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen in Gelderland.

De provincie en haar partners streven naar een betrouwbare, betaal bare en hernieuwbare energievoorziening en naar energieneutraliteit in 2050. De gewenste omslag is:

  • van gebruik van fossiele energie naar gebruik van hernieuwbare energie.
  • met een zuinig gebruik van energie en grondstoffen.
  • vastleggen van gebieden voor grote zonneparken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG097ZonnepkHorst-VBP1_0010.png"

Uitsnede beleidskaart Omgevingsvisie Gelderland

Op de kaartlaag ‘Zonne-energie’ uit de omgevingsvisie is het plangebied aangewezen als een locatie waar grote zonneparken onder voorwaarden mogelijk zijn. Dit hangt samen met de kaartlaag ‘Natuur’ waar het plangebied is aangeduid als ‘Groene ontwikkelingszone’ en de kaart ‘Landschap’ als ‘Nationaal landschap’.

De Groene ontwikkelingszone geeft ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de ecologische samenhang. Het ruimtelijk beleid voor de Groene ontwikkelingszone biedt ruimte aan andere functies onder voorwaarde van gelijktijdige versterking van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten waar dit plan op inspeelt zijn:

  • Overgangsgebied tussen de Veluwe en de IJsselvallei met alle gradiënten en kwelzones die daarbij horen.
  • Onderdeel van Nationaal Landschap Veluwe.
  • Ecologische verbinding Oost-Veluwe - IJssel langs de Grift: singels, graslanden, plas-drasbermen en moeraszones, aansluitend op het omringende landschap.
  • Leefgebied das.
  • Kleinschalig landschap met veel opgaande landschapselementen
  • Abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir.

Nationaal landschap. Grote zonneparken zijn mogelijk indien ze de kernkwaliteiten van het landschap niet aantasten.

De ontwikkelingsdoelen natuur en landschap die voort komen uit de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone en het GNN zijn:

  • Ontwikkeling ecologische verbinding Oost-Veluwe - IJssel langs de Grift en het Apeldoorns Kanaal: singels, graslanden, plasdrasbermen en moeraszones, aansluitend op het omringende landschap.
  • Ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden.
  • Ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën.
  • Ontwikkeling cultuurhistorische patronen en beheersvormen.

De Grift is een A-watergang waarvoor een obstakelvrije zone van 5 meter geldt. Verder is de Kaderrichtlijn water van toepassing op de Grift. De watergang door het plangebied van west naar oost is een B-watergang.

In het landschapsplan (bijlage 1) wordt invulling gegeven aan de genoemde kernkwaliteiten en het versterken van de Groene ontwikkelingszone.

Conclusie
Het planvoornemen is niet in strijd met de Omgevingsvisie Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland, vastgesteld 14 september 2014, richt zich op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. In het hoofdstuk Ruimte van deze verordening zijn regels opgenomen met betrekking tot onder andere wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap en energie.

De omgevingsverordening besteedt geen specifieke aandacht aan de aanleg van zonneparken of de opwekking van zonne-energie. Wel vindt de ontwikkeling plaats in de Groene ontwikkelingszone. In paragraaf 2.6.5 van de verordening zijn hiervoor regels opgenomen. In de eerste instantie kunnen niet zonder meer ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden tenzij de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone versterkt worden door de ontwikkeling.

Voorliggend initiatief voorziet in de versterking van de kwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone. Om het zonnepark heen wordt een groene zone gerealiseerd die bijdraagt aan de versterking van de Groene ontwikkelingszone. Het initiatief is daarmee in lijn met de Omgevingsverordening.

Conclusie
Dit plan is in niet in strijd met de provinciale verordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Ruimtelijk Structuurplan Epe

Het ruimtelijk 'Structuurplan Epe' geeft de kaders voor het beheer en de ontwikkeling van dorpen en het landelijk gebied van de gemeente Epe. Onderdeel van het structuurplan vormt de duurzame ruimtelijke structuur (natuurgebieden en de cultuurhistorische structuren) en de wijze waarop het landschap wordt vormgegeven. Hier wordt echter niet specifiek ingegaan op duurzame energie(bronnen).

3.3.2 Toekomstvisie 2030

De toekomstvisie geeft richting aan de keuzes die de gemeente de komende jaren maakt bij allerlei maatschappelijke opgaven. De visie is gebaseerd op drie pijlers: economie, het sociale terrein en het ruimtelijke terrein. Kern-waarden voor de gemeente in 2030 zijn: onderscheidend, duurzaam, verbindend en verrassend.

Ten aanzien van de pijler 'ruimtelijk terrein' geeft de gemeente aan dat zij onder andere inzetten op het faciliteren van initiatieven tot duurzame energieopwekking en initiatieven tot duurzaam energieverbruik in de samenleving bij burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven. De ruimtelijke inpassing van activiteiten is daarbij een aandachtspunt.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

Kader
Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag er geen gevoelige functie worden gerealiseerd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er
  • een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • als het bouwwerk de grond raakt en;
  • als er na sloop wordt herbouwd.

Situatie plangebied
De realisatie van het zonnepark voorziet niet in een toevoeging van een gevoelige functie. Er zullen niet langer dan 2 uur per dag mensen in het park verblijven. Ook op de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Epe is de locatie als onverdacht aangemerkt. Een onderzoek naar de bodemkwaliteit kan om deze reden achterwege blijven.

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.2 Ecologie

Kader
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Hierin zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet samengevoegd.

Met de inwerkingtreding van deze wet is het decentralisatieproces van het natuurbeleid formeel afgerond. Daarmee hebben de provincies de regie over het natuurbeleid in de regio, waarbij ook bevoegdheden van het Rijk naar de provincies zijn overgedragen.

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Onderzoek
Natuurwaarden
Voor het plan is er een ecologische quickscan uitgevoerd. De volledige quickscan is opgenomen in Bijlage 3. Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Het plangebied fungeert als foerageergebied van de das. In dit kader is het noodzakelijk een ontheffing aan te vragen bij de provincie Gelderland. In verband met de soortbescherming van de Wnb is het nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.

Stikstof
In het kader van Natura 2000 en gebiedsbescherming is er een stikstofberekening met het programma AERIUS uitgevoerd (zie Bijlage 4 AERIUS-berekening). De voorgenomen ontwikkeling mag geen negatieve effecten hebben op nabijgelegen stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden.

Uit de berekening blijkt dat er geen Natura-2000 gebieden zijn waar als gevolg van het project meer dan 0,00 mol stikstofdepositie per jaar plaatsvindt. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Conclusie
In het kader van de ontwikkeling is het nodig een ontheffing aan te vragen ten behoeve van de das. Deze ontheffing is eind juni 2021 aangevraagd. Tevens dient er rekening gehouden te worden met broedvogels.

4.3 Geluid

Kader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Situatie plangebied
Het bestemmingsplan maakt geen bouw van geluidsgevoelige objecten, zoals woningen mogelijk. Een zonnepark is niet aangewezen als een geluidsgevoelig object. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van geluidsreflectie van de A50 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat de omliggende woningen een toename in verkeerslawaai zullen ondervinden als gevolg van het zonnepark. De geluidstoename is dusdanig dat deze ook hoorbaar zal zijn. Om dit tegen te gaan worden bij de landschappelijke inpassing hiervoor maatregelen getroffen. Deze oplossingen zullen met name vorm krijgen door middel van de aanleg van groenstroken.

Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Er worden maatregelen getroffen om de geluidhinder als gevolg van het zonnepark tegen te gaan.

4.4 Reflectie

Dit initiatief betreft de realisatie van een zonnepark langs de A50. Omdat het verkeer geen hinder mag ondervinden van het initiatief is een onderzoek naar de reflectie van de zonnepanelen uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt dat het verkeer in de omgeving, waaronder op de A50, hinder zal ondervinden van het zonnepark. Om deze reden zullen een aantal maatregelen worden genomen.

In de eerste plaats zal gebruik gemaakt worden van een anti-reflectie coating welke wordt toegepast op de zonnepanelen. Tevens wordt het geheel landschappelijk ingepast waarbij voldoende groen wordt aangelegd. Dit alles wordt zodanig uitgevoerd dat het verkeer geen hinder meer zal ondervinden van de reflectie als gevolg van het zonnepark.

Conclusie
Het aspect reflectie vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling. Er worden maatregelen getroffen om de hinder die het verkeer van de reflectie ondervindt tegen te gaan.

4.5 Luchtkwaliteit

Kader
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan deconcentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Situatie plangebied
Dit bestemmingsplan biedt het planologische kader voor de realisatie van een zonnepark. Een dergelijk functie heeft, met uitzondering van verkeer in verband met onderhoudswerkzaamheden, geen verkeersaantrekkende werking. De verkeersgeneratie van de nieuwe functie is dan ook nihil. Het project wordt om deze reden dan ook beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan om deze reden achterwege blijven.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.6 Externe Veiligheid

Kader
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen.

Situatie plangebied
Hieronder is een uitsnede van de risicokaart (www.risicokaart.nl) opgenomen. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van inrichtingen. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van transportroutes. In dit geval is dit de A50. Een zonnepark is niet aangemerkt als een kwetsbaar object in het kader van externe veiligheid. Het zonnepark zelf is op voldoende afstand van omliggende woningen gerealiseerd. Nader onderzoek naar externe veiligheid is dan ook niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.BG097ZonnepkHorst-VBP1_0011.png"

Uitsnede risicokaart. Plangebied rood omlijnd.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.7 Water

4.7.1 Beleidskader

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)
De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).

Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem/Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.

4.7.2 Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is op 24 mei 2019 beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

4.7.3 Beoordeling

Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

Het wateraspect vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.8 Archeologie En Cultuurhistorie

Kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Archeologie
Aan de noordwestzijde is in het vigerend bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming aanwezig. De realisatie van het zonnepark vindt voor een deel plaats binnen deze dubbelbestemming. De ontwikkeling overschrijdt niet de gegeven limieten in het bestemmingsplan. Er is om deze reden geen verdere onderzoeksverplichting voor het aspect archeologie in het plangebied. Archeologisch onderzoek kan achterwege blijven.

Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Er worden geen monumenten aangetast door de realisatie van dit project. De landschappelijke cultuurhistorische waarden worden gewaarborgd door middel van een landschapsplan. Dit plan is te vinden in Bijlage 1.

4.9 Bedrijven En Milieuzonering

Kader
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Plangebied
Een zonnepark is geen milieugevoelige functie. Door de realisatie van voorliggend plan wordt geen beperkingen gecreëerd op omliggende milieubelastende functies.

Zonneparken zijn niet opgenomen in de VNG-brochure, daarmee is geen richtafstand voor zonneparken voor handen. Zonnepanelen zelf hebben ook geen milieubelastende effecten. Echter zijn de elektrische omvormers en transformatorgebouwen die gebruikt worden om de energie te winnen wel milieubelastende functies. Hierbij is geluid het bepalende aspect voor de richtafstanden.

De grootste hinder wordt veroorzaakt door zgn. inkoopstations, de grootste richtafstand is op basis van geluid. Op basis van vermogen worden deze in de VNG-brochure ingedeeld. Voor een veld van 8 ha zal het vermogen niet boven de 100 MVA komen. Derhalve wordt gerekend met een richtafstand van 50 m (SBI-35 nr. C2)

Omvormers kunnen op zonnige dagen een licht zoemend geluid maken, maar dit is op een afstand van 30 m niet meer hoorbaar. Op grond van de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Conclusie
Binnen een straal van 50 meter rondom het plangebied zijn geen kwetsbare functies zoals woningen of scholen aanwezig. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het initiatief.

Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting

Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.

De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie. Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het bestemmingsplan toegelicht.

5.1 Opzet Planregels

De regels zijn standaard als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en een bepaling over de wijze van meten; deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen.
  • Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals de antidubbeltelbepaling, de procedurebepaling en algemene regels ten aanzien van omgevingsvergunningen.
  • Hoofdstuk 4 tenslotte bevat het overgangsrecht en de slotregels met daarin de titel van het bestemmingsplan.

5.2 Bestemming Agrarisch

Binnen deze bestemming zijn waterhuishoudkundige voorzieningen en het behoud, bescherming en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden mogelijk.

Op deze gronden mogen zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gerealiseerd. Er mogen gebouwen met een maximale hoogte van 3,5 meter worden gerealiseerd. Door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - duurzame energieopwekking' wordt het plaatsen van zonnepanelen mogelijk gemaakt. Ook is de realisatie van groenvoorzieningen mogelijk gemaakt door de aanduiding 'groen'. Ook mogen wandelpaden worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'pad'.

Voor het uitvoeren van een aantal werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Hierin is geregeld dat een aantal werken en werkzaamheden verboden is, tenzij het bevoegd gezag hiervoor een omgevingsvergunning heeft afgegeven. Dit om de landschaps- en natuurwaarden van de aanduidingen die hier van toepassing zijn te waarborgen.

5.3 Bestemmingen Natuur

Voor essentiële en permanente natuurstroken aan de rand van het plangebied is een natuurbestemming opgenomen. De 5 m strook langs de Grift is bestemd als 'Natuur'. Deze wordt door het Waterschap permanent ingericht als natuurzone. De strook van 15 m. voor landschappelijke en ecologische versterking is binnen de agrarische bestemming geregeld door middel van de aanduiding 'groen'.

5.4 Bestemmingen Waarde - Archeologie 4 En 6

Binnen deze bestemming wordt het behoud en bescherming van de archeologische waarde van de gronden gewaarborgd.

Voor het bouwen van bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning is vereist geldt dat een archeologisch rapport moet worden overgelegd als het bouwwerk een oppervlakte van 500 m2 (Waarde - Archeologie 4) 2500 m2 (Waarde - Archeologie 6) heeft en dieper is dan 50 cm. Mocht uit dit rapport blijken dat de archeologische waarde verstoord wordt, dan kunnen voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

Voor het uitvoeren van een aantal werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Hierin is geregeld dat een aantal werken en werkzaamheden verboden is, tenzij het bevoegd gezag hiervoor een omgevingsvergunning heeft afgegeven. Dit om de archeologische waarde te behouden en beschermen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële Uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is er een grondslag voor het vaststellen van een exploitatieplan of het anderszins verhalen van kosten van de grondexploitatie. De plankosten zijn verhaald op de initiatiefnemer in de vorm van een anterieure overeenkomst. Daarin zijn o.a. planschade en leges geregeld. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Daarnaast zijn de onderzoeken door de initiatiefnemer zelf betaald.

Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd.

Tevens zal er tussen de gemeente en de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst worden opgesteld.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van de plannen heeft de initatiefnemer uitgebreid ruimte gegeven voor inbreng van omwonenden. In het Participatieverslag is dit uitgebreid verwoord.

Conform de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp van het bestemmingsplan met ingang van 27 september 2021 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage. Er is één zienswijze ingediend. Deze gaf geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen. De Nota zienswijzen is als Bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen.

Bijlage 1 Landschapsplan

Bijlage 1 Landschapsplan

Bijlage 2 Lijst Met Landschaps- En Natuurwaarden

Bijlage 2 Lijst met landschaps- en natuurwaarden

Bijlage 1 Landschapsplan

Bijlage 1 Landschapsplan

Bijlage 2 Bouwplan

Bijlage 2 Bouwplan

Bijlage 3 Ecologische Inventarisatie

Bijlage 3 Ecologische inventarisatie

Bijlage 4 Aerius-berekening

Bijlage 4 AERIUS-berekening

Bijlage 5 Reflectieonderzoek

Bijlage 5 Reflectieonderzoek

Bijlage 6 Akoestisch Reflectieonderzoek

Bijlage 6 Akoestisch reflectieonderzoek

Bijlage 7 Participatieverslag

Bijlage 7 Participatieverslag

Bijlage 8 Nota Zienswijzen

Bijlage 8 Nota zienswijzen