KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Beschrijving Situatie
2.1 Uitspraak Abrvst 30 Mei 2018
2.2 Bebouwing Woning
2.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
3.1 Inleiding
3.2 Geluid
3.3 Luchtkwaliteit
3.4 Externe Veiligheid
3.5 Bedrijven En Milieuzonering
3.6 Bodem
3.7 Erfgoed
3.8 Ecologie
3.9 Water
3.10 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting
4.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (Svbp 2012)
4.2 Verbeelding
4.3 Regeling
4.4 Bestemmingen En Aanduidingen
Bijlage 1 Uitspraak Abrvst 30-05-2018

Kernen Emst en Oene, herstelplan Hanendorperweg 23a Emst

Bestemmingsplan - gemeente Epe

Vastgesteld op 11-10-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Kernen Emst en Oene, herstelplan Hanendorperweg 23a Emst van de gemeente Epe;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0232.EMOE002Hanend23A-VBP1 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan- en uitbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep en/of ambachtelijk beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 archeologische verwachtingswaarde

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de culturele overblijfselen uit oude tijden;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bed and breakfast

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.11 bestaand

  1. 1. bij bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. 2. bij gebruik: het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijgebouw

al dan niet aangebouwd gebouw of een gedeelte van een gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt en waarin niet wordt gewoond;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwvlakgrens

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwwerk

een constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct of indirect met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 dak

iedere boven beëindiging van een gebouw;

1.22 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hoofdgebouw

een gebouw, dat door zijn constructie, afmetingen en functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.25 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren;

1.26 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.27 overkapping

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats. Daarbij geldt dat, indien vóór dan wel achter het (verlengde van) de voorgevel van een gebouw wordt gebouwd, het volgende:

  1. 1. vóór: het moet een open constructie zijn;
  2. 2. achter: maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;

1.28 peil

  1. 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. 3. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.29 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.30 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.31 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.32 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.33 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.34 zijdelingse (bouw)perceelgrens

een niet naar een weg of openbaar gebied gekeerde grens van een bouwperceel;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de breedte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, ventilatiekappen, lichtkoepels, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel.

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. de bouw van uitbouwen in de vorm van erkers;

met daarbij behorende:

  1. c. erven en parkeervoorzieningen.

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de sociale veiligheid of
  7. g. de externe veiligheid.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, beperkt tot het bestaande aantal woningen;
  2. b. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  1. c. gebouwen;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. e. andere werken tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de externe veiligheid;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van bed and breakfast in een woning, mits:

  1. a. de bed and breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
  2. b. het aantal slaapplaatsen niet meer bedraagt dan 4;
  3. c. de uiterlijke verschijningsvorm van de woning gehandhaafd blijft;
  4. d. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale ontwikkeling van het verkeer;
  5. e. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 500 m2 en de diepte meer dan 50 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld;
  2. b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
  3. c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning;
  4. d. de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.

Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  2. b. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  4. d. een gebruik van gronden als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Geringe veranderingen bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen.

9.2 Uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan

De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:

  1. a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld, de parkeersituatie en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  4. d. dat het wijzigingsplan past in een goede waterhuishouding;
  5. e. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  6. f. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zeker gesteld;
  7. g. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

10.2 Parkeergelegenheid bij of in gebouwen

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt:
    1. 1. vergroot,
    2. 2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    3. 3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Kernen Emst en Oene, herstelplan Hanendorperweg 23a Emst'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Op 14 september 2017 is het bestemmingsplan 'Kernen Emst en Oene' vastgesteld. Na vaststelling van het bestemmingsplan 'Kernen Emst en Oene', heeft de eigenaar van het perceel aan Hanendorperweg 23a te Emst beroep ingesteld tegen de bestemming die is toegekend aan het betreffende perceel. De Afdeling heeft op 30 mei 2018 uitspraak gedaan over het ingestelde beroep en het bestemmingsplan is deels vernietigd. Naar aanleiding hiervan is besloten voorliggend bestemmingsplan op te stellen met als doel gevolg te geven aan de uitspraak van de Afdeling.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt in het achtererfgebied van de Hanendorperweg 23. Een straat aan de zuidzijde van de kern Emst in de gemeente Epe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE002Hanend23A-VBP1_0001.png"De ligging van het plangebied is aangeduid met een rood kader. Linksboven een luchtfoto op kleinere schaal.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied is in het bestemmingsplan 'Kernen Emst en Oene' (vastgesteld op 14 september 2017) bestemd als 'Recreatie - Recreatiewoning'. Het bestemmingsplan is echter, door de uitspraak van de Afdeling, voor het perceel Hanendorperweg 23a vernietigd.

In het voorgaande plan 'Kern Emst' (vastgesteld op 8 maart 2007) heeft het perceel de bestemming 'Woondoeleinden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE002Hanend23A-VBP1_0002.png"

Afbeelding: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Kern Emst'

Hoofdstuk 2 Beschrijving Situatie

2.1 Uitspraak Abrvst 30 Mei 2018

De Afdeling heeft op 30 mei 2018 een uitspraak gedaan inzake het bestemmingsplan 'Kernen Emst en Oene', zie Bijlage 1.

Na vaststelling van het bestemmingsplan 'Kernen Emst en Oene', heeft de eigenaar van het perceel aan Hanendorperweg 23a te Emst beroep ingesteld tegen de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' die is toegekend aan het betreffende perceel. De eigenaar stelt zich op het standpunt dat het gebruik van de recreatiewoning voor permanente bewoning ten onrechte niet als zodanig is bestemd.

Gebleken is dat de gemeente de permanente bewoning van de recreatiewoning nooit positief heeft bestemd. In 1993 is een bouwvergunning verleend voor het geheel vernieuwen van de recreatiewoning. Uit de bewoordingen van de aanvraag kon worden afgeleid dat de woning zou worden gebruikt voor permanente bewoning. De Afdeling overweegt dat het college wist of had behoren te weten dat de woning zou worden gebruikt in strijd met het bestemmingsplan. Voor het gebruik van de woning voor permanente bewoning is impliciet vrijstelling verleend. In beginsel dient bestaand legaal gebruik als zodanig te worden bestemd. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt als een dienovereenkomstige bestemmingsregeling op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe regeling zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. De gemeente heeft permanente bewoning niet willen toestaan vanwege de vrees voor verdichting van het achtererfgebied door vergunningvrij bouwen en de toepassing van het beleid ten aanzien van permanente bewoning van recreatiewoningen. De Afdeling is van oordeel dat het besluit van de raad is berust op een ondeugdelijke belangenafweging en een ontoereikende motivering.

Allereerst overweegt de Afdeling dat in een concreet geval, wanneer locatiespecifieke omstandigheden hiertoe aanleiding geven en dit strekt tot een goede ruimtelijke ordening, een planregeling kan worden opgenomen die vergunningvrij bouwen aan banden legt.

Ten tweede is het beleid ten aanzien van permanente bewoning van recreatiewoningen opgesteld om permanente bewoning van recreatiewoningen in het buitengebied tegen te gaan vanuit het oogpunt van het voorkomen van verstening en het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Het perceel aan Hanendorperweg 23a is gelegen in de kern van Emst in een relatief dichtbebouwde omgeving. Niet is gebleken dat de raad met deze omstandigheid rekening heeft gehouden en of daarmee af kon worden geweken van het beleid.

In de uitspraak is naar aanleiding van de tegen het bestemmingsplan ingestelde beroep het besluit van de van de raad van de gemeente Epe van 14 september 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Kernen Emst en Oene' - voor zover het betreft de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' ter plaatse van het perceel aan Hanendorperstraat 23 a te Emst - vernietigd.

Als gevolg van de uitspraak van 30 mei 2018 van de Afdeling is het plandeel met de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' ter plaatse van het perceel aan Hanendorperstraat 23 a te Emst komen te vervallen. Op onderstaande afbeelding zijn de betreffende gronden aangegeven door middel van een rode lijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE002Hanend23A-VBP1_0003.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan Kernen Emst en Oene (vastgesteld)

Omdat als gevolg van de uitspraak van de Afdeling het bestemmingsplan ter plaatse van de Hanendorperweg 23a is vernietigd wordt het perceel in voorliggend bestemmingsplan opnieuw bestemd. Om permanente bewoning van de recreatiewoning aan Hanendorperweg 23a positief te bestemmen krijgt het perceel de reguliere bestemming Wonen.

2.2 Bebouwing Woning

In het bestemmingsplan 'Kernen Emst en Oene' is opgenomen dat de oppervlakte van de recreatiewoning aan Hanendorperweg 23a ten hoogste 50 m2 mag bedragen. Ook in de aanvraag bij de bouwvergunning die in 1993 voor de woning is verleend, staat vast dat de woning een oppervlake van 50 m2 zal hebben.

De woning heeft een oppervlakte van 94 m2. In 1993 is een grotere woning gebouwd dan vergund. De eigenaar van het perceel wenst mede vanuit financieel oogpunt dat de bestaande oppervlakte van de woning juridisch-planologisch wordt vastgelegd in het bestemmingsplan. Bij de koop van de woning is de eigenaar afgegaan op een brief van het college van 28 augustus 2012 waarin geen duidelijk standpunt is opgenomen over de vraag of tegen de omvang van het gebouw zal worden opgetreden.

Gelet op het voorgaande wordt beoordeeld of het vastleggen van de feitelijke omvang van de woning in voorliggend plan ruimtelijke aanvaardbaar is. Allereerst kan worden gesteld dat de uitstraling van de woning naar de omgeving beperkt is. Het gebouw bevindt zich achter de woning aan Handendorperweg 23 en is niet vanaf de weg zichtbaar. Daarnaast staat de woning reeds in een relatief dichtgebouwde woonomgeving. Voorbeelden zijn de gerealiseerde forse bebouwing op het achtererf naast het perceel aan Hanendorperweg 23a en het kerkgebouw van de HHG. Geconcludeerd kan worden dat de woning passend is in de stedenbouwkundige structuur ter plaatse en daarmee ruimtelijk aanvaardbaar is.

Gelet op het voorgaande is het gewenst om het bouwvlak conform de feitelijke omvang van de woning aan te passen.

Daarentegen wordt in voorliggend bestemmingsplan uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening het vergunningvrij bouwen in het achtererfgebied zoals opgenomen in Bijlage II Besluit Omgevingsrecht, ingeperkt. Deze beperking heeft betrekking op de gronden gelegen aan drie zijden van het bouwvlak: aan de zijkanten en de achterzijde.

Deze inperking strekt tot een goede ruimtelijke ordening en locatiespecifieke omstandigheden geven hiertoe aanleiding. Het perceel aan Hanendorperweg 23a is gelegen in de dopskern Emst en inklemd door reeds aanwezige bebouwing op naastgelegen percelen. Het betreft zoals eerder vermeld een relatief dichtgebouwde woonomgeving. Met deze inperking blijft ondanks het vergroten van het bouwvlak sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

2.3 Toekomstige Situatie

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling (paragraaf 2.1) wordt de feitelijke situatie situatie vastgelegd. De bebouwing blijft onveranderd. De bestemming van het plangebied wordt gewijzigd van 'Recreatie - Recreatiewoning' naar 'Wonen'. Het achterpeceel wordt bestemd als 'Tuin'.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk behandelt verschillende relevante omgevingsaspecten. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht of er belemmeringen zijn voor de planontwikkeling of negatieve effecten op de omgeving zijn te verwachten en daarmee of er bezwaar is tegen het vaststellen van dit bestemmingsplan.

3.2 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones. In geval van het realiseren van geluidgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Voorliggend plan heeft betrekking op een bestemmingswijzing, waarmee de feitelijke situatie wordt vastgelegd. De woning op het perceel Hanendorperweg 23a wordt reeds bewoond. Het plan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk. Er is in het kader van wegverkeerslawaai geen nader onderzoek nodig.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

3.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Ng/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.

De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen. De concentraties in het plangebied overschrijden nergens de grens van 60 microgram per m3, wat betekent dat voor het hele plangebied in het jaar 2015 aan de uurgemiddelde grenswaarde voor fijnstof wordt voldaan.

Voorliggend plan heeft betrekking op een bestemmingswijzing, waarmee de feitelijke situatie wordt vastgelegd. Het project blijft onder de 3%-grens en draagt in niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Derhalve kan de ontwikkeling worden beschouwd als een nibm-project.

Gelet op het planvoornemen (bestaande situatie) en de daarmee samenhangende verkeersgeneratie, kan onderzoek achterwege blijven (NIBM-project).

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

3.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid houdt zich bezig met de risico's als gevolg van ongevallen met gevaarlijke stoffen. In dat kader zijn vier onderwerpen van belang:

  • bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • bedrijven die op grond van overige milieuwetgeving afstandsnormen voor veiligheid bezitten, zoals het Vuurwerkbesluit of het Activiteiten-besluit (bv. propaantanks);
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water;
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.


Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de digitale Risicokaart voor het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE002Hanend23A-VBP1_0004.jpg"

Uitsnede Risicokaart.nl, plangebied is rood omcirkeld

Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen en geen vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water en door buisleidingen plaats vindt. Ook zijn in de directe omgeving van het plangebied geen hoogspanningslijnen en zendmasten gelegen, waardoor elektromagnetische straling geen belemmering vormt voor het plan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

3.5 Bedrijven En Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het plangebied ligt in een omgeving die, gezien de verschilende functies, aangemerkt kan worden als 'gemengd gebied' zoals beschreven in de zgn. VNG-brochure. In gemengd gebied mag de gestelde richtafstand met 1 stap worden verkleind.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE002Hanend23A-VBP1_0005.png"

Afbeelding: uitsnede bestemmingsplan 'Kernen Emst en Oene' ter illustratie menging van functies.

Direct ten westen van het plangebied, op 10 meter afstand, is een autoschadebedrijf gevestigd. Dit bedrijf valt onder categorie 2 (SBI-2008; 452). Gezien de nabijheid van overige woningen ten opzichte van het bedrijf, en het feit dat middels dit plan de bestaande situatie wordt vastgelegd, kan worden gesteld dat er bij voorliggende ontwikkeling geen nieuwe beperkingen ontstaan voor de bedrijfsvoering.

Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

3.6 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het project. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Voorliggend plan heeft betrekking op een bestemmingswijzing, waarmee de feitelijke situatie wordt vastgelegd. Het is daarom niet nodig aan te tonen dat de locatie geschikt is voor deze nieuwe bestemming.

Derhalve kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

3.7 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van het voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voorliggend plan heeft betrekking op een bestemmingswijzing, waarmee de feitelijke situatie wordt vastgelegd. Er worden geen ruimtelijke ingrepen gedaan die tot aantasting van archeologische- of cultuurhistorische waarden kan leiden.

Conclusie

Het aspect erfgoed vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

3.8 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Hierin zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet samengevoegd.

Met de inwerkingtreding van deze wet is het decentralisatieproces van het natuurbeleid formeel afgerond. Daarmee hebben de provincies de regie over het natuurbeleid in de regio, waarbij ook bevoegdheden van het Rijk naar de provincies zijn overgedragen.

Voorliggend plan betreft een bestemmingswijziging, waarbij de feitelijke situatie wordt vastgelegd. Het plan heeft daarmee geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale ruimtelijke verordening.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

3.9 Water

Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Beoordeling

Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

Conclusie

Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

3.10 Verkeer En Parkeren

In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.

Voorliggend plan heeft betrekking op een bestemmingswijzing, waarmee de feitelijke situatie wordt vastgelegd. Er wordt dus geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt waardoor de bestaande verkeer- en parkeerdruk veranderd.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting

Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.

De toelichting op de regels en verbeelding zijn niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie. Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het bestemmingsplan toegelicht.

Eerst wordt ingegaan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, vervolgens op de verbeelding. Daarna wordt aangegeven op welke wijze de regels in algemene zin zijn opgebouwd en de bestemmingsartikelen in het bijzonder. Tot slot wordt ingegaan op een aantal toetsingsaspecten.

4.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (Svbp 2012)

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht dat een nieuw bestemmingsplan in digitale vorm wordt vastgesteld. Dit moet gebeuren volgens de RO-standaarden, RO-standaarden en regels 2012. Voor het digitaliseren c.q. standaardiseren van bestemmingsplannen is de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) ontwikkeld.

Ook moet van het plan een analoge versie worden vastgesteld. Van een bestemmingsplan is er dus altijd een digitale en een analoge (papieren) (verschijnings)vorm. Deze zijn beide rechtsgeldig. Bij onduidelijkheid of een tegenstrijdigheid is de digitale weergave van doorslaggevende betekenis.

Onder vorige wetten werden bijna geen bepalingen gesteld over de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. Hierdoor zijn er in de praktijk zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. Dit, terwijl leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan van groot gewicht zijn. Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Zo zijn bijvoorbeeld de bestemmingen en begripsbepalingen in alfabetische volgorde opgenomen en vloeit de naam van een bestemming voort uit een standaardlijst, waaruit ingevolge de SVBP 2012 gekozen dient te worden. Kenmerk van de bestemmingen is dat het gehele plangebied ermee (vlaksgewijs) is bedekt. Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken.

Aanduidingen (functieaanduiding of gebiedsaanduiding) worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

De SVBP 2012 voorziet overigens uitsluitend in een systematische wijze van bestemmen en er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan. Wel kent het SVBP 2012 een aantal onderdelen die verplicht moeten worden overgenomen in een bestemmingsplan, zoals de wijze van meten.

4.2 Verbeelding

De verbeelding (plankaart) heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het plangebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Deze aanduidingen zijn in de vorm van een vlak weergegeven. Deze aanduiding is digitaal altijd aan te klikken en zal dan oplichten, waardoor duidelijk is wat de grens van het aanduidingsvlak is. Op www.ruimtelijkeplannen.nl is hiervoor ‘het verrekijkertje’ voor de opgesomde aanduiding aan te klikken. Het vlak zal dan rood oplichten. In de regels wordt hiervoor de formulering “ter plaatse van de aanduiding ‘…’” gebruikt. Hiermee wordt dus het aanduidingsvlak bedoeld en niet de plek van het weergegeven symbool of de afkorting.

Op de papieren kaart zijn bouwaanduidingen begrensd door een ‘haaientandlijn’ en worden maatvoeringsaanduidingen weergegeven door een onderbroken lijn. Bij onduidelijkheid of een tegenstrijdigheid is de digitale weergave van doorslaggevende betekenis. Anders gezegd, de papieren kaart heeft hierin geen betekenis meer.

Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.

4.3 Regeling

De regels zijn standaard als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en een bepaling over de wijze van meten; deze worden in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen.
  • Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals de antidubbeltelbepaling.
  • Hoofdstuk 4 ten slotte bevat het overgangsrecht en de slotregel met daarin de titel van het bestemmingsplan.

De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de bestemmingsomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Vervolgens wordt in de bouwregels aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

Om bepaalde ontwikkelingen te sturen, respectievelijk in de hand te houden, is bij sommige bestemmingen tevens gekozen voor het opnemen van omgevingsvergunnings- en wijzigingsbepalingen. Na het doorlopen van een in het bestemmingsplan nader uiteengezette procedure, kan aan deze ‘flexibliteitsbepalingen’ medewerking worden verleend.

Om te voorkomen dat bestemmingen gefrustreerd worden, zijn diverse bestemmingen voorzien van een stelsel van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden. Hierin is geregeld dat een aantal werken en werkzaamheden verboden is, tenzij het bevoegd gezag hiervoor een omgevingsvergunning heeft afgegeven.

4.4 Bestemmingen En Aanduidingen

Bestemming Tuin

Voor de gronden aan de zijkanten en de achterkant van de woning is de bestemming Tuin opgenomen. Binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Hierdoor kan ter plaatse van de bestemming 'Tuin' niet vergunningsvrij gebouwd worden.

Bestemming Wonen

De woning in het plangebied is bestemd als 'Wonen'. In deze bestemming is permanente bewoning mogelijk gemaakt. Binnen het bouwvlak is één hoofdgebouw toegestaan. Daar waar in het bouwvlak de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' is opgenomen geldt de ter plaatse aangegeven goothoogte en bouwhoogte.

Dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 4'

Deze dubbelbestemmingen is van toepassing vanwege de archeologische verwachtingswaarden in het plangebied.

Bijlage 1 Uitspraak Abrvst 30-05-2018

Bijlage 1 Uitspraak ABRvSt 30-05-2018