KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Bestaande En Toekomstige Situatie Plangebied
3.1 Bestaande Situatie Plangebied
3.2 Toekomstige Situatie Plangebied
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieuaspecten
4.2 Waterhuishouding
4.3 Natuurwaarden
4.4 Cultuurhistorie
4.5 Verkeer En Vervoer
4.6 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 Inleidende Regels
5.3 Bestemmingsregels
5.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Inspraak En Overleg
6.2 Zienswijzen

Bestemmingsplan Bulderweg 10 en 12

Bestemmingsplan - Gemeente Ermelo

Vastgesteld op 30-06-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 1.1 plan

het Bestemmingsplan Bulderweg 10 en 12 met identificatienummer NL.IMRO.0233.BPbulderweg12-0401 van de gemeente Ermelo;

Artikel 1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

Artikel 1.3 aanbouwen

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw en waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

Artikel 1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

Artikel 1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

Artikel 1.6 aan huis gebonden beroep of bedrijf

een beroep of bedrijf zoals genoemd in bijgevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

Artikel 1.7 achtererf

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

Artikel 1.8 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

Artikel 1.9 ander werk

een werk, geen bouwwerk zijnde;

Artikel 1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

Artikel 1.11 bebouwingspercentage

een op de kaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

Artikel 1.12 bestaand

bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat legaal bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

Artikel 1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

Artikel 1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

Artikel 1.15 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

Artikel 1.16 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

Artikel 1.17 bijgebouw

een, niet voor bewoning bestemd, op zichzelf staand (al dan niet vrijstaand) gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

Artikel 1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

Artikel 1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

Artikel 1.20 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

Artikel 1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

Artikel 1.22 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

Artikel 1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

Artikel 1.24 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

Artikel 1.25 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

Artikel 1.26 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

Artikel 1.27 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

Artikel 1.28 hoekerker

een erker op de hoek van een gebouw;

Artikel 1.29 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

Artikel 1.30 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

Artikel 1.31 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

Artikel 1.32 peil

  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

Artikel 1.33 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

Artikel 1.34 voorerf

erf aan de voorkant en de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant tot maximaal 1 m achter de voorkant van het hoofdgebouw;

Artikel 1.35 voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door het college aan te wijzen gevel;

Artikel 1.36 woning

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Artikel 2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

Artikel 2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, dakterras- en balkonhekjes, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 meter bedraagt en met dien verstande dat voor luifels, erkers en balkons geldt dat de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet plaatsvindt boven openbare ruimten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  2. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. extensieve dagrecreatie;
  4. verkeer;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
met de daarbij behorende
  1. openbare verkeersruimte;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. toegangswegen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. landschappelijke beplanting.
Binnen elk bouwvlak is niet meer dan één agrarisch bedrijfscomplex toegestaan.
In het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf':
  • zijn mestopslagplaatsen, sleufsilo's en kuilvoerplaten buiten het bouwvlak - maar in directe aansluiting daarmee - mede begrepen;
Het doel 'verkeer' is beperkt tot:
  • de bestaande wegen en uitwegen, met in achtneming van het bestaande aantal rijstroken;
  • de aanleg van fiets- en voetpaden voor zover zij zijn gelegen binnen een zone van 30m uit de as van de bestaande weg of uitweg.
Onder het doel 'nutsvoorzieningen zijn antennemasten mede begrepen, met dien verstande dat uitsluitend de bestaande antennemasten tot het doel behoren.

3.2 Bouwregels

  1. Bebouwing ten dienste van de uitoefening van het agrarisch bedrijf
Voor de bebouwing ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf gelden de volgende bepalingen:
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is uitsluitend de bedrijfswoning toegestaan;
  2. uitgezonderd het bepaalde onder 4. mogen bouwwerken uitsluitend binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
  3. binnen het bouwvlak dient de bebouwing te voldoen aan de voorschriften als genoemd in tabel 1:
Bouwwerken Maximale goothoogte in m maximale bouwhoogte in m maximale oppervlakte in m2 maximale inhoud in m3
bedrijfsgebouwen
6 10 - -
bedrijfswoning 4 8 - bestaand
bijgebouwen bij de bedrijfswoning 3 85 -
silo's - 12 - -
bouwwerken, geen gebouwen zijnde - 10 - -
  1. buiten het bouwvlak zijn - uitgezonderd mestopslagplaatsen, sleufsilo's en kuilvoerplaten - uitsluitend bestaande kleine agrarische gebouwen toegestaan, zoals zomermelkstallen, schuilgelegenheden voor vee en opslagschuurtjes voor gereedschap, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte en met dien verstande dat:
    1. het gebouw rechtstreeks ten dienste moet staan van een agrarisch bedrijf;
    2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m;
  1. Bebouwing ten dienste van de overige doeleinden
Voor de bebouwing ten behoeve van de overige doeleinden gelden de volgende bepalingen:
  • met uitzondering van bebouwing ten behoeve van het doel 'nutsvoorzieningen', is de bebouwing beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3m, met dien verstande dat de bouwhoogte van antennemasten niet meer mag bedragen dan 40.

3.3 Afwijken van de bouwregels

2Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzenden gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de leefgebieden van dieren en planten en - voor zover van toepassing - de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.
ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 2 voor de activiteiten als genoemd in onderstaande tabel 4, onder de voorwaarde dat de ruimtelijk en/of stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond en met inachtneming van de per afzonderlijke activiteit omschreven voorwaarden:
activiteit basisvoorschrift voorwaarden
de overschrijding van de bebouwingsgrenzen sub a onder 2
- de overschrijding mag niet meer bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwvlak, met dien verstande dat de maximale oppervlak van het bouwvlak na overschrijding niet meer met bedragen dan 1,5 ha;
- de overschrijding dient aantoonbaar noodzakelijk te zijn in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
de overschrijding dient verband te houden met de wettelijke eisen in het kader van het dierenwelzijn;
de bebouwin gdient een compact geheel te vormen met de bestaande bebouwing;
de overschrijding van de maatvoering voor bedrijfswoning sub a onder 3
- de overschrijding dient rechtstreeks verband te houden met inwoning uit hoofde van mantelzorg;
- de vergroting mag niet meer bedragen dan 125 m2;
- de inhoud van de bedrijfswoning mag na afwijking niet meer bedragen dan 725 m2;
- de overschrijding mag niet leiden tot woningsplitsing;
- de bedrijfswoning dient in visueel opzicht de uitstraling van één bedrijfswoning te behouden;
- voor zover de overschrijding betrekking heeft op een vergroting van de onderbouw, mag de oppervlakte tussen de buitenwerkse muren met niet meer dan 10% van de bestaande oppervlakte worden vergroot.
de overschrijding van de maatvoering voor de bijgebouwen bij de bedrijfswoning sub a onder 3
- de overschrijding dient rechtstreeks en noodzakelijk verband te houden met inwoning in de bedrijfswoning uit hoofde van mantelzorg;
-de oppervlakte van het te vergroten bijgebouw mag met niet meer dan 60 m2 worden vergroot;
- de afwijking blijft beperkt tot één bijgebouw per bouwvlak.
het bouwen van kleine agrarische gebouwen, zoals zomermelkstallen, schuilgelegenheden voor vee en opslagschuurtjes voor gereedschap buiten een bouwvlak sub a onder 3
- de ontheffing blijft beperkt tot één gebouw per bijbehorend agrarisch bedrijf;
- de oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m2;
- het gebouw dient rechtstreeks ten dienste te staan van een agrarisch bedrijf;
- er dient sprake te zijn van bij het agrarisch bedrijf behorende gronden met een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 3 ha;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5m.
het vergroten van de oppervlakte van de bestaande gebouwen ten behoeve van de nevenactiviteiten sub a onder 5
- de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van de nevenactiviteit mag na afwijking niet meer bedragen dan 350 m2;
- de vergroting mag, gelet op de aard, omvang en ligging geen onevenredige afbreuk doen aan het (leef)milieu en het landschap.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de leefgebieden van dieren en planten en - voor zover van toepassing - de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden,
ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 9 lid 1 (algemene gebruiksregels) voor de activiteit als genoemd in onderstaande tabel, met inachtneming van de per afzonderlijke activiteit omschreven voorwaarden:
activiteit voorwaarden
de verkoop aan huis van op het agrarisch bedrijf vervaardigde producten en/of (streek)producten welke niet vervaardigd zijn op het agrarisch bedrijf;
- de activiteit dient ondergeschikt te zijn aan de agrarische hoofdactiviteit;
- de verkoopvloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m2;
- het betreft geen producten die betrekking hebben op nevenactiviteiten.
niet-agrarische nevenactiviteiten op een bouwvlak
- de nevenactiviteit dient een vorm van bedrijvigheid te betreffen zoals vermeld
in de bijlage lijst ‘Kleinschalige nevenactiviteiten’ van het bestemmingsplan Buitengebied Midden West, dan wel dient wat betreft
aard, omvang en hinder vergelijkbaar te zijn met één van deze activiteiten;
- het gebruik ten behoeve van de nevenactiviteit dient plaats te vinden op en/of
in directe aansluiting met, het bouwvlak;
- de nevenactiviteit dient te worden uitgeoefend in de bestaande bebouwing,
met dien verstande dat ten behoeve van nevenactiviteiten per bouwvlak een
oppervlakte van niet meer dan 25% van de bestaande bedrijfsgebouwen met
een maximum zoals aangegeven in de bijlage lijst ‘Kleinschalige activiteiten’ van het bestemmingsplan Buitengebied Midden West
mag worden gebruikt. Vervangende nieuwbouw kan worden toegestaan tot
een maximum van 200 m², mits een inrichtingsplan is overgelegd, dat is gericht
op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld in de vorm van:
- natuurontwikkeling;
- openbare toegankelijkheid van het buitengebied en recreatieve voorzieningen
in de vorm van fiets- of wandelpaden;
- cultuurhistorie;
- waterberging;
- een aanvullende verruiming is mogelijk tot 20% van de gegeven oppervlaktematen
voor zover gelegen op de op de bij deze voorschriften behorende kaart
‘Gebiedsvisie’ als ‘Multifunctioneel platteland’ aangegeven gronden alsmede
15% op de als ‘Zoekzone landschappelijke versterking’ aangegeven gronden,
mits een inrichtingsplan is overgelegd, dat is gericht op verbetering van de
ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld in de vorm van:
- natuurontwikkeling;
- openbare toegankelijkheid van het buitengebied en recreatieve voorzieningen
in de vorm van fiets- of wandelpaden;
- cultuurhistorie;
- waterberging;
- de ontheffing strekt zich niet uit tot buitenopslag, met dien verstande, dat,
indien de noodzaak is aangetoond, maximaal 100 m² aan buitenopslag kan
worden toegestaan, mits deze landschappelijk wordt ingepast;
- aangetoond dient te worden dat de nevenactiviteit niet zal leiden tot een onevenredige
vergroting van de lokale verkeersdruk;
- de ontheffing strekt zich niet uit tot agrarische bedrijven die zijn aangegeven
met ‘nevenactiviteit toegestaan’;
Omschakeling van een bestaande nevenactiviteit naar een niet-agrarische nevenactiviteit
de omschakeling dient een vorm van bedrijvigheid te betreffen zoals vermeld
in de bijlage lijst ‘Kleinschalige nevenactiviteiten’ van het bestemmingsplan Buitengebied Midden West, dan wel dient wat betreft
aard, omvang en hinder vergelijkbaar te zijn met één van deze activiteiten;
- het gebruik ten behoeve van de nevenactiviteit dient plaats te vinden op en/of
in directe aansluiting met, het bouwvlak;
- de nevenactiviteit dient te worden uitgeoefend in de bestaande bebouwing,
met dien verstande dat ten behoeve van nevenactiviteiten per bouwvlak een
oppervlakte van niet meer dan 25% van de bestaande bedrijfsgebouwen met
een maximum zoals aangegeven in de bijlage lijst ‘Kleinschalige activiteiten’ van het bestemmingsplan Buitengebied Midden West
mag worden gebruikt. Vervangende nieuwbouw kan worden toegestaan tot
een maximum van 200 m², mits een inrichtingsplan is overgelegd, dat is gericht
op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld in de vorm van:
- natuurontwikkeling;
- openbare toegankelijkheid van het buitengebied en recreatieve voorzieningen
in de vorm van fiets- of wandelpaden;
- cultuurhistorie;
- waterberging.
- een aanvullende verruiming is mogelijk tot 20% van de gegeven oppervlaktematen
voor zover gelegen op de bij deze voorschriften behorende kaart ‘Gebiedsvisie’
als ‘Multifunctioneel platteland’ aangegeven gronden, alsmede
15% op de als ‘Zoekzone landschappelijke versterking’ aangegeven gronden,
mits een inrichtingsplan is overgelegd, dat is gericht op verbetering van de
ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld in de vorm van:
- natuurontwikkeling;
- openbare toegankelijkheid van het buitengebied en recreatieve voorzieningen
in de vorm van fiets- of wandelpaden;
- cultuurhistorie;
- waterberging.
- de ontheffing strekt zich niet uit tot buitenopslag, met dien verstande, dat,
indien de noodzaak is aangetoond, maximaal 100 m² aan buitenopslag kan
worden toegestaan;
- aangetoond dient te worden dat de nevenactiviteit niet zal leiden tot een onevenredige
vergroting van de lokale verkeersdruk.
opslag, anders dan ten behoeve van de uitoefening van het agrarich bedrijf
ontheffing wordt uitsluitend verleend ten behoeve van de ingebruikname van
overtollige agrarische bedrijfsgebouwen voor opslagdoeleinden;
- de opslag dient te voldoen aan de eisen die daaraan uit hoofde van de wettelijke
bepalingen inzake externe veiligheid worden gesteld;
- de opslag mag niet leiden tot een onevenredige vergroting van de lokale
verkeersdruk;
- bedrijfsmatige activiteiten waaronder begrepen reparatie en detailhandel,
verband houdend met de opslag zijn niet toegestaan;
- buitenopslag is niet toegestaan;
- het dient te gaan om kwalitatief goede bebouwing;
- overige, overtollige en kwalitatief slechte bebouwing dient te worden gesloopt.
gebruik ten behoeve van een boomkwekerij
- ten opzichte van derden wordt een afstand van ten minste 50m aangehouden;
- de omvang bedraagt maximaal 5 ha per bedrijf;
- containerteelt in de open grond en tunnelkassen zijn niet toegestaan;
- detailhandel is niet toegestaan.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding en erven en gebouwen ten dienste van de naastgelegen woonbestemming.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden zijn naast de andere voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd of bestaande gebouwen worden vergroot indien en voor zover:
  1. het nieuwe gebouw of de uitbreiding groter is dan 100 m2;
  2. daarvoor de grond dieper dan 0,30 m zal worden geroerd.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. ruimte voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf dat is genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis';
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, privésportvoorzieningen zoals zwembaden en tennisbanen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

Artikel 8.1 Bestaande afmetingen

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk
2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 8.2 Bestaande afstanden

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

Artikel 8.3 Bestaande percentages

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 8.4 Bestaande gebouwen buiten bouwvlak

In die gevallen dat een bestaand gebouw, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, in afwijking van de bouwregels in hoofdstuk 2, is gebouwd buiten een bouwvlak, geldt die situering als grens van het bouwvlak.

Artikel 8.5 Ondergronds bouwen

Ondergrondse bebouwing is uitsluitend toegestaan daar waar op grond van dit bestemmingsplan gebouwen mogen worden gebouwd, met een diepte van maximaal één bouwlaag. In die gevallen dat een bestaand ondergronds bouwwerk, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, in afwijking hiervan is gebouwd, geldt die situering en diepte ter plaatse als maximale bouwmogelijkheid.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Artikel 9.1 Seksinrichting

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 9.2 Evenementen, festiviteiten en manifestaties

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt niet begrepen het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling is vereist en deze is verleend.

Artikel 9.3 Bestaande gebouwde parkeerplaatsen

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gebouwde parkeerplaatsen voor andere gebruiksdoeleinden dan parkeren.

Artikel 9.4 Stort-/opslagplaats

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Artikel 10.1 Afwijkingsbevoegdheid

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsbepalingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 25 m, met dien verstande dat voor zendmasten geldt dat aangetoond dient te zijn dat plaatsing op een gemeentelijke voorkeurslocatie niet mogelijk is;
  6. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. schotelantennes;
    3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    4. (hoek-)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de (verlengde) bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;
  7. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2;
  8. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van het (weg-, spoorweg-, of water-) verkeer en de waterhuishouding of ten dienste van het openbaar nut - met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen -, mits deze bouwwerken geen grotere oppervlakte dan 15 m2 en geen grotere goothoogte dan 3 meter hebben;
  9. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclamedoeleinden direct nabij de openbare weg, mits de bouwhoogte maximaal 2,5 meter bedraagt;
  10. van de in het plan aangegeven bestemmingsgrens, van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is, mits de genoemde afwijkingen niet meer dan 10% bedragen.

Artikel 10.2 Afwegingskader

De in artikel 10 lid 1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale en/of externe veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

Artikel 11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Artikel 11.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Bulderweg 10 en 12
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 30 juni 2016

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente Ermelo is een verzoek ontvangen voor functieverandering op het perceel Bulderweg 12. De initiatiefnemer wil de voormalige agrarische opstallen en het vleesverwerkend bedrijf op het perceel slopen en de milieuvergunning en het agrarisch bouwblok inleveren. Daarvoor in de plaats worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd en wordt kleinschalige bedrijvigheid toegestaan in het bijgebouw bij de bestaande bedrijfswoning aan de Bulderweg 12.
Het verzoek past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom wordt middels het functieveranderingsbeleid getracht deze ontwikkeling mogelijk te maken. De ontwikkeling past echter op twee punten niet in het functieveranderingsbeleid. Gezien de kwaliteitswinst die in het plangebied te behalen is, is besloten medewerking te verlenen aan dit verzoek. Om te kunnen voldoen aan de benodigde afstanden, is het perceel Bulderweg 10 ook meegenomen. In voorliggend bestemmingsplan wordt het plan nader onderbouwd. Het bestemmingsplan is opgesteld om het initiatief planologisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied betreft de volgende percelen:
  • Bulderweg 12, kadastraal bekend gemeente Ermelo, sectie H, nummer 3272 en 3897
  • Bulderweg 10, kadastraal bekend gemeente Ermelo, sectie H, nummer 3895 en 3896
afbeelding
Afbeelding 1: Ligging plangebied in omgeving
De percelen liggen ten westen van de kern Ermelo in het landelijk gebied en worden begrensd door agrarische gronden. De volgende afbeelding geeft de huidige situatie van het plangebied weer.
afbeelding
Afbeelding 2: Luchtfoto omgeving met plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

De percelen Bulderweg 10 en 12 zijn gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Midden-West. Het plangebied heeft de bestemming Agrarisch. Bulderweg 12 heeft een agrarisch bouwblok, is aangeduid als intensieve veehouderij en heeft de aanduiding vleesverwerkendbedrijf.
De realisatie van nieuwe woningen past niet binnen deze bestemming. Daarvoor is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Bulderweg 10 is voorzien van een tweetal agrarische bouwblokken. Het bouwblok ter plaatse van de woning ligt te dicht tegen het perceel Bulderweg 12. Daarom is dit perceel ook meegenomen.
De afbeelding hierna geeft de bestemming van de percelen weer.
afbeelding
Afbeelding 4: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan Buitengebied Midden-West

1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting

In hoofdstuk 2 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. De bestaande en toekomstige situatie wordt vervolgens in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod, waarbij wordt ingegaan op milieutechnische aspecten, de planologische randvoorwaarden en de financiële haalbaarheid. Daarna wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de regels. Tot slot wordt in hoofdtuk 6 nader ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) “Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig” opgesteld. Het bijbehorende Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro / Amvb Ruimte) is in werking getreden op 17 december 2011.
Deze structuurvisie heeft betrekking op de ruimtelijke hoofdstructuur en het mobiliteitsbeleid voor Nederland. Buiten de nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van de provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten. De SVIR gaat niet in op uitbreidingsmogelijkheden van individuele initiatieven waarvan in het onderhavige geval sprake is.

2.1.2 Visie erfgoed en ruimte

In de Nota 'Kiezen voor karakter Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is op 1 januari 2012 artikel 3.1.6, vierde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Deze wijziging verplicht gemeenten om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan.
De gebouwen aan de Bulderweg 10 en 12 hebben geen cultuurhistorische waarde. Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie hebben de ontwikkelingsmogelijkheden van dit bestemmingsplan daarom geen negatieve invloed.
In het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Voor het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Daaruit blijkt dat er archeologische waarden in de bodem kunnen zitten. Daarom is een programma van eisen opgesteld voor tijdens de sloop en bouwwerkzaamheden. Verder heeft het plangebied heeft de aanduiding Waarde - Archeologie. Hiermee wordt voorkomen dat eventuele archeologische waarden verloren gaan.

2.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt tevens de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Bij de eerste trede moet worden bepaald of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan hoeft de ladder niet toegepast te worden. Een stedelijke ontwikkeling kent volgens het Bro de volgende definitie:
ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of kantoren, detailhandel, woningbouwlocatie of andere stedelijke voorzieningen.
Voorliggend plan betreft een plan voor woningbouw. Echter in het plangebied worden dermate weinig woningen ontwikkeld (twee woningen) dat uit jurisprudentie blijkt dat hier geen sprake is van een woningbouwlocatie zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat de ladder duurzame verstedelijking op dit plan niet hoeft te worden toegepast.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

In de omgevingsvisie zijn de beleidsonderwerpen ruimtelijke ordening, water, milieu, economie, bereikbaarheid en sociale gevolgen van de provincie weergegeven. De omgevingsvisie geeft aan waar de provincie naar toe wil de komende jaren om te zorgen voor een toekomstbestendig Gelderland. De regio Noord-Veluwe staat voor de volgende opgave:
1. economische ontwikkeling is de motor van de regio;
2. behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten;
3. verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap;
4. ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.
De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Dit betekent dat initiatieven moeten worden gekoesterd als een kans en dat ontwikkelingen van te voren niet moeten worden uitgesloten, maar gezocht moet worden naar mogelijkheden. Kwaliteitsverbetering treedt op als er sprake is van sloop of hergebruik van vrijkomende bebouwing.
Voorliggend verzoek betreft een verzoek tot functieverandering. Voormalige agrarische opstallen worden gesloopt en daarvoor in de plaats worden twee vrijstaande woningen gebouwd. Daarnaast wordt kleinschalige bedrijvigheid toegestaan in het bijgebouw van de bestaande woning. Het perceel wordt landschappelijk ingepast. Met voorliggend plan vindt een kwaliteitsverbetering plaats dat voldoet aan de omgevingsvisie.

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De voor het plangebied van toepassing zijnde thema's worden hierna behandeld.
Landbouw
De provincie maakt voor de veehouderij onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderij. Het plangebied is gelegen in het besluit-subvlak 'Verwevingsgebied niet-grondgebonden veehouderij'.
Het beleid voor de niet grondgebonden landbouw was afgelopen jaren gebaseerd op de reconstructieplannen die in 2005 zijn vastgesteld. Met de vaststelling van de omgevingsvisie en omgevingsverordening worden de drie Gelderse reconstructieplannen (Veluwe, Achterhoek-Liemers en Gelderse Vallei Utrecht-Oost) ingetrokken. De ruimtelijke zonering – aanduiding van de gebieden extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden – met daarin een gedifferentieerd beleid, is in het nieuwe omgevingsbeleid overgenomen.
In verwevingsgebieden is het oprichten van een geheel nieuw agrarisch bouwperceel ten behoeve van de niet-grondgebonden landbouw niet toegestaan. Voor ondernemers die een nieuwe locatie zoeken zijn voldoende bestaande locaties te verwerven.
In verwevingsgebieden komen meerdere functies verweven voor. De mate waarin bedrijven daadwerkelijk de niet-grondgebonden veehouderijtak kunnen uitbreiden hangt in belangrijke mate af van de aanwezigheid van gevoelige niet agrarische bestemmingen in de directe omgeving. De uitbreiding van de niet-grondgebonden veestapel op een bedrijf vergt, mede met het oog op de andere functies in de omgeving van het bedrijf, op zorgvuldige en transparante wijze te gebeuren. Ruimtelijke kwaliteit verdient aandacht zowel op schaal van het (nieuwe) gebouw, het erf als de landschappelijke inpassing.
De noodzaak om nieuwvestigingsruimte te bieden is afgelopen jaren kleiner geworden. Door de marktontwikkeling stoppen veel bedrijven. Deze bestaande bedrijfslocaties komen beschikbaar. Ook binnen verwevingsgebieden komen bestaande locaties voor hergebruik beschikbaar die gezien hun ligging, goede ontwikkelingsmogelijkheden bieden.
Wonen
Binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen kunnen gemeenten en andere relevante partijen in de regio gezamenlijk nagaan wat nodig is voor een goed functionerende regionale woningmarkt. Dat begint bij kennis van de bestaande woningvoorraad. Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats aanvullend op de kansen en mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad en in vrijkomend en leegstaand vastgoed. Als partijen de problematiek goed in beeld hebben, kunnen zij op het juiste schaalniveau afspraken maken over oplossingen. Voor sommige segmenten of typen projecten is dat lokaal, voor andere subregionaal of regionaal. Ook kunnen zij de risico's van overprogrammering onderzoeken en betrekken bij het bepalen van de focus en prioritering in de binnenregionale programmering. Alleen door samen te werken kunnen partijen een eventuele mismatch tussen vraag en aanbod opheffen en kan de woningvoorraad ook in de toekomst blijven aansluiten op de veranderende vraag.
Het plan past in het verwevingsgebied en de woningen komen in plaats van leegstaande bebouwing. Voorliggend plan past binnen de Omgevingsverordening Gelderland.

2.2.3 Omgevingsvisie

In de omgevingsvisie zijn de beleidsonderwerpen ruimtelijke ordening, water, milieu, economie, bereikbaarheid en sociale gevolgen van de provincie weergegeven. De omgevingsvisie geeft aan waar de provincie naar toe wil de komende jaren om te zorgen voor een toekomstbestendig Gelderland. De regio Noord-Veluwe staat voor de volgende opgave:
1. economische ontwikkeling is de motor van de regio;
2. behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten;
3. verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap;
4. ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.
De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Dit betekent dat initiatieven moeten worden gekoesterd als een kans en dat ontwikkelingen van te voren niet moeten worden uitgesloten, maar gezocht moet worden naar mogelijkheden. Kwaliteitsverbetering treedt op als er sprake is van sloop of hergebruik van vrijkomende bebouwing.
Voorliggend verzoek betreft een verzoek tot functieverandering. Voormalige agrarische opstallen worden gesloopt en daarvoor in de plaats worden twee vrijstaande woningen gebouwd. Daarnaast wordt kleinschalige bedrijvigheid toegestaan in het bijgebouw van de bestaande woning. Het perceel wordt landschappelijk ingepast. Met voorliggend plan vindt een kwaliteitsverbetering plaats dat voldoet aan de omgevingsvisie.

2.3 Regionaal Beleid

2.3.1 Streekplanuitwerking functieverandering Noord-Veluwe

De Regio Noord-Veluwe, waar de gemeente Ermelo onderdeel van uitmaakt, heeft de "Streekplanuitwerking Functieverandering Regio Noord-Veluwe" opgesteld. De streekplanuitwerking is geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. In de Streekplanuitwerking worden spelregels gegeven voor functieveranderingsgevallen. Afhankelijk van het gebied waarin een perceel ligt, de omvang van de te slopen bebouwing en de gewenste vervolgfunctie worden regels gegeven waaraan de functieverandering moet voldoen.
Bij functieverandering naar wonen geldt dat minimaal 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen dient te worden gesloopt. Maximaal 50% van de gesloopte oppervlakte mag worden gebruikt voor wonen in één woongebouw waarbinnen meerdere wooneenheden gerealiseerd kunnen worden. Het aantal wooneenheden dat kan worden gerealiseerd is maatwerk.
Voorliggend bestemmingsplan voldoet niet helemaal aan dit regionale beleid. Ondanks dat er meer dan 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen wordt gesloopt en minder dan 50% van de gesloopte oppervlakte wordt teruggebouwd, is er sprake van twee woongebouwen.
Gezien de kwaliteitswinst die in het plangebied te behalen valt en op het perceel twee vrijstaande woningen als passend in het landschap worden beschouwd, is het vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt verantwoord op dit punt af te wijken van het regionale beleid. In het gemeentelijk beleid voor functieverandering is de realisatie van twee vrijstaande woningen wel mogelijk.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Structuurvisie gemeente Ermelo 2025

De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.
Ermelo heeft een veelkleurig en divers buitengebied. De veelheid aan functies en gebruik zijn een kwaliteit en zorgen voor een levendig en aantrekkelijk buitengebied. In sommige gevallen zitten functies elkaar in de weg. Agrarische bedrijven hebben milieuruimte nodig, recreatieve functies hebben een aantrekkelijke omgeving nodig zonder lelijke bebouwing en vervallen schuren. Ermelo wil ruimte bieden aan verdere dynamiek en kwaliteitsverbetering. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen in het landschap en daadwerkelijk het buitengebied versterken.
Specifieke aandacht is nodig voor de agrarische sector. Deze zal de komende jaren aan sterke verandering onderhevig zijn. Ruimte voor volwaardige agrarische bedrijven, mogelijkheden voor neveninkomsten en omschakeling naar wonen en andere vormen van werken (functieverandering), zijn hierbij de trefwoorden. De gemeente wil het agrarisch ondernemerschap ondersteunen, in hoofdbedrijf en nevenactiviteiten. De agrarische sector is erg gereguleerd met regels op het gebied van natuur, milieu, ruimtelijke ordening en bedrijfsvoering. Waar mogelijk wil de gemeente meewerken aan maatwerkoplossingen en een integrale beoordeling van activiteiten (natuur, milieu, maar ook vanuit een vitaal buitengebied en onderhoud landschap).
Tegelijkertijd komen agrarische gebouwen vrij en zullen resterende bedrijven groter worden. De gemeente kan de agrarische sector ondersteunen door het toekennen van bouwblokken die op maat zijn gesneden (specifiek vanwege bedrijfsvoering en inpassing), innovatie, energieopwekking, herordening grond / vrijwillige kavelruil, samenwerking tussen bedrijven en verbreding inkomsten en educatie. Om de te verwachten dynamiek in het buitengebied in goede banen te leiden zal de gemeente kaders stellen voor ontwikkeling. Daartoe dienen onder andere het gemeentelijk beleid inzake functieverandering.
De functieverandering naar woningbouw aan de Bulderweg 12 past in het beleidskader zoals geschetst in de structuurvisie Ermelo 2025. Bij voorliggend plan is sprake van een omschakeling van agrarisch naar wonen. Omliggende bedrijven worden niet belemmerd in de ontwikkelingsmogelijkheden.

2.4.2 Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten

Het buitengebied van Ermelo en Putten heeft bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Deze kwaliteiten staan onder druk door de dynamiek in het buitengebied ten gevolge van verschillende processen en concrete ontwikkelingen die hun weerslag hebben op het landschap. De gemeenten willen ruimte bieden aan ontwikkelingen en intiatieven in het buitengebied, maar willen ook werken aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied. In het Landschapsonwikkelingsplan (hierna: LOP) worden de gebiedskenmerken van de gemeente beschreven om te komen tot behoud en verbetering van de kwaliteiten van het landschap.
Het plangebied ligt op de rand van het Enkdorpenlandschap en het Kampenlandschap. Dit landschap wordt gekenmerkt door kleinschalige percelen, houtwallen, open/half open landschap. De beeldkwaliteit in deze gebieden bestaat uit een afwisseling van landschap en bebouwing.

2.4.3 Structuurvisie functieverandering

Op 25 oktober 2012 is de structuurvisie Functieverandering in werking getreden. Deze structuurvisie bevat een aanscherping van het regionale en provinciale structuurvisiebeleid. Met voorliggend plan wordt op een paar punten gemotiveerd afgeweken van het functieveranderingbeleid:
Er worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd in plaats van één vrijstaande woning
In de structuurvisie functieverandering is aangegeven in welke gebieden één vrijstaande woning mag worden gebouwd en in welke gebieden twee vrijstaande woningen. Dit is bepaald aan de hand van gebiedskenmerken. In de structuurvisie is bepaald dat in het Jonge Broekontginningenlandschap maximaal één vrijstaande woning is toegestaan. In het Enkdorpen-Kampenlandschap zijn twee vrijstaande woningen toegestaan. Het plangebied is volgens de structuurvisie functieverandering gelegen in het Jonge Broekontginningen landschap.
Feitelijk ligt het plangebied op de rand van een Enk en heeft de kenmerken van een Kampenlandschap en Enkdorpenlandschap. In het landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021 is het plangebied aangewezen als Kampenlandschap en ligt tegen de rand met het Enkdorpenlandschap. Het realiseren van twee woningen past landschappelijk/stedenbouwkundig op deze locatie. Zoals hiervoor is aangegeven, is in de structuurvisie functieverandering bepaald dat in het Enkdorpen-Kampenlandschap twee vrijstaande woningen zijn toegestaan.
Het plan is van toegevoegde waarde voor het gebied. De voormalig agrarische bebouwing wordt gesloopt en de woningen die daarvoor in de plaats komen, worden landschappelijk ingepast. Normaliter moet 1.500 m2 worden gesloopt voor de realisering van twee vrijstaande woningen. Met voorliggend plan wordt ruim 2.000 m2 gesloopt. Deze overtollige sloopmeters kunnen niet elders worden ingezet. In het plangebied is sprake van een flinke kwaliteitswinst.
De afstand tot het bedrijf Bulderweg 10 is kleiner dan 100 meter
Het agrarisch bedrijf met bedrijfswoning aan de Bulderweg 10 ligt tegen het plangebied aan. De nieuwe woningen liggen op een afstand van 50 meter van het agrarisch bedrijfsgebouw. De bedrijfswoning heeft een apart bouwblok welke dichter bij het plangebied ligt. Dit bouwblok is gekoppeld aan het bouwblok rond de bedrijfsbebouwing.
Met de eigenaar van deze woning/dit agrarisch bedrijf is afgesproken dat het bouwblok rond de bedrijfswoning de aanduiding 'bedrijfswoning' krijgt. Daarmee wordt uitgesloten dat hier een bedrijfsgebouw kan worden opgericht. De eigenaar van dit gebouw/bouwblok is hiermee akkoord. Deze wijziging is meegenomen in dit bestemmingsplan. Deze eigenaar is er tevens mee akkoord dat de nieuwe woningen op 50 meter van het bedrijfsgebouw komt te liggen.
Het past weliswaar niet helemaal binnen het functieveranderingbeleid, maar dit beleid is in zijn algemeenheid opgesteld om kwaliteitsverbetering in het buitengebied te behalen. Deze kwaliteitsverbetering wordt behaald. Daarbij worden omliggende bedrijven niet belemmerd in de ontwikkelingsmogelijkheden.

Hoofdstuk 3 Bestaande En Toekomstige Situatie Plangebied

3.1 Bestaande Situatie Plangebied

In het plangebied is nu een intensieve veehouderij gevestigd met een kleine slachterij erbij. Op het perceel staan twee grote stallen van ruim 800 m2 per stal. De slachterij heeft een oppervlakte van ongeveer 300 m2. Naast deze gebouwen liggen nog voerkuilen van ongeveer 150 m2 op het perceel. De totale bebouwing welke gesloopt kan worden beslaat ruim 2.000 m2.
Naast de agrarische bedrijfsbebouwing staat er nog een bedrijfswoning op het perceel.
Tegen het plangebied aan, ligt het bedrijf aan de Bulderweg 10. De bedrijfswoning ligt los van de bedrijfsbebouwing. In het bestemmingsplan zijn deze twee bouwblokken met een kopellingsteken aan elkaar verbonden.

3.2 Toekomstige Situatie Plangebied

De voormalig agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel wordt gesloopt. In totaal is dit ruim 2000 m2. Daarvoor in de plaats worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd met ieder een bijgebouw. Conform het functieveranderingbeleid is bij iedere vrijstaande woning een bijgebouw van 150 m2 toegestaan. Deze oppervlakte valt buiten de sloopopgave. Om de kwaliteit van het plan te waarborgen worden alle bijgebouwen vastgelegd in het bestemmingsplan.
In het bijgebouw bij de bestaande woning is kleinschalige bedrijvigheid toegestaan (bedrijf aan huis). Hierin zijn uitsluitend bedrijven toegestaan zoals aangegeven in de Staat van Bedrijfsactiviteiten welke is bijgevoegd bij de regels van het bestemmingsplan. Voor deze bedrijven geldt een maximale hindercontour van 30 meter. Voor deze bedrijven is beoordeeld of ze passend zijn in de omgeving. Aangezien het kleinschalig is, als bedrijf aan huis en gezien de kwaliteitsverbetering wordt dit gezien als passend in het plan.
De bedrijfswoning bij het bedrijf aan de Bulderweg 10 krijgt de aanduiding 'Bedrijfswoning' hiermee wordt geregeld dat hier uitsluitend een bedrijfswoning is toegestaan en geen bedrijfsgebouw met een hinder contour.
Onderstaande afbeelding geeft de nieuwe inrichting van het plangebied weer.
afbeelding

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en de ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, archeologie, natuur en verkeer en vervoer.

4.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder zijn dan 5 jaar. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Onderzoeksresultaten bodemonderzoek
Door PJ milieu bv is het Verkennend bodem- en asbest in grondonderzoek Bulderweg 12 d.d. 23 maart 2015 uitgevoerd. Tijdens het bodemonderzoek is er geen bodemverontreiniging aangetroffen die een belemmering kan opleveren voor het plan. De bodem in het plangebied is geschikt voor woningbouw. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.1.3 Milieuzonering

Het agrarisch bedrijf verdwijnt en daarvoor komen twee woningen voor terug. Voor het bedrijf aan huis geldt een hindercontour van 30 meter. De nieuwe woningen liggen verder dan 30 meter van dit bijgebouw.
Het bedrijf aan de Bulderweg 10 ligt op 50 meter vanaf de woningen. Voor dit bedrijf geldt een milieuvergunning voor 39 paarden, 50 stieren en 44 vleesstieren. Voor dit bedrijft geldt een hindercontour van 50 meter. De woningen liggen verder dan 50 meter van de bedrijfsbestemming. In het bedrijfsgebouw vinden ook andere activiteiten plaats. Ook hiervoor geldt een afstand van 50 meter ten opzichte van woningen. Overige omliggende bedrijven liggen op meer dan 100 meter afstand van het plangebied.

4.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeerslawaai-, railverkeerslawaai- en industrielawaai. De locatie waar de woningen komen, zijn gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve wordt verkeerslawaai beschouwd.
Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelastig van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidbelasting.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeurgrenswaarde bedraagt 48 dB. Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Telgterengweg. Derhalve is akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Uitkomsten onderzoek
In september 2014 is de Memo geluid wegverkeer functiewijziging Bulderweg 12 Ermelo opgesteld. Uit het onderzoek dat hiervoor is uitgevoerd, is gebleken dat de hoogste geluidbelasting op de nieuwe woningen 39 dB bedraagt. Dit is ver onder de voorkeursgrenswaarde. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijven van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • het bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Niet in betekende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is 'niet in betekende mate' als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 nieuwe woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
Het bestemmingsplan beoogt de bouw van twee woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het nog niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen en inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt. Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Op het perceel Bulderweg 20, gelegen op een afstand van ruim 200 meter van het plangebied, is een propaantank. De nieuwe woningen liggen ver buiten het invloedsgebied van deze tank. Op ongeveer 115 meter van het plangebied is een hoogspanningsleiding aanwezig. De nieuwe woningen liggen ver buiten de indicatieve zone van deze leiding.
Op ruim 370 meter van het plangebied ligt een buisleiding A-510 waarvoor in het kader van externe veiligheid minimaal in acht te nemen afstanden gelden. Het plaatsgebonden risico ligt op de leiding en vormt dus geen belemmering. Het invloedsgebied van deze buisleiding bedraagt 430 meter. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de buisleiding A-510 waardoor het groepsrisico bekeken moet worden.
Groepsrisico
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico geldt dat zolang de overschrijdingsfactor beneden de 0,1 ligt (10% van de oriëntatiewaarde), er geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico nodig is bij een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied. Voor deze buisleiding geldt dat op een aantal tracés er sprake is van een groepsrisico dat groter is dan de oriënterende waarde. Deze tracés lopen echter niet langs het plangebied. Dit betekent dat ter hoogte van deze locatie bij een ruimtelijke ontwikkeling niet direct in meer detail hoeft te worden gekeken naar de invloed hiervan op de hoogte van het groepsrisico, tenzij sprake is van een grootschalige ontwikkeling op korte afstand van de buisleiding. In dit geval gaat het om de bouw van een tweetal woningen op een afstand van meer dan 350 meter van de buisleiding. Er dient daarom geen uitgebreide verantwoording en berekening van het groepsrisico plaats te vinden.

4.2 Waterhuishouding

Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een
waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden
met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In deze paragraaf dient
uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de
waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
De ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan hebben geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1500m² verhard oppervlak aangelegd. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene uitgangspunten:
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen
te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.
Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 heeft het waterschap Vallei en Veluwe (of diens rechtsvoorgangers) ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het hierboven beschreven beleid.
Uitgangspunten
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
• Hemelwater wordt op basis van de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
• Afvalwater niet zijnde ‘schoon’ hemelwater aansluiten op het riool;
• Bij nieuwbouw het vloerpeil op tenminste 1 meter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand aanleggen;
• De ontwikkeling dient grondwaterneutraal te zijn. Drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
• Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
• Mogelijk is een watervergunning of melding nodig. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
Verantwoordelijkheden
Hemelwater:
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie
beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwater:
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Oppervlaktewater:
Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.

4.3 Natuurwaarden

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de soortenbescherming in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie. Voor voorliggend plan is de Natuurtoets functiewijziging Bulderweg 12 Ermelo, november 2014
Soortenbescherming
Tijdens het veldonderzoek zijn er, behoudens nesten van de huismus, geen beschermde soorten gevonden of te verwachten. De nesten van de huismus zijn jaarrond beschermd. Om te voorkomen dat overtreding van de Flora- en faunawet plaatsvindt, moet ruim voor de sloop een aantal tijdelijke nestvoorzieningen (minimaal vier per nest) op geschikte plaatsen worden opgehangen. Per nieuwe woning moeten minimaal twee nestvoorziening voor d ehuismus worden gerealiseerd.
Het slopen van de gebouwen moet plaatsvinden buiten de broedtijd, in de periode die voor eventueel aanwwezige beschermde soorten de minste schade op zal leveren.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet 1998 kent verschillende soorten beschermde gebieden. De belangrijkste zijn de Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) en de beschermde natuurmonumenten.
Het plangebied ligt op 1.200 m ten opzichte van het Natura 2000-gebied Veluwe. De afstand tot Veluwerandmeren bedraagt 2.400 m. Beide gebieden zijn tevens Habitat- en Vogelrichtlijngebied en behorende tot de Ecologische hoofdstructuur. Het agrarisch bedrijf in het plangebied heeft een ammoniak uitstoot van 4.394 kg NH3 per jaar. Dat wordt teruggebracht tot ongeveer 9 kg. De immissie op de natuurgebieden daalt flink. Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden van de Veluwerandmeren of de Veluwe.
Naast de toetsing op Natura 2000-gebied heeft ook toetsing aan de EHS plaatsgevonden. Voor de EHS is door de provincie Gelderland een aantal criteria opgesteld waaraan wordt getoetst of een plan invloed heeft op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van de EHS mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van deze gebieden. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.

4.4 Cultuurhistorie

Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat bij bodemingrepen dieper dan 30 m onder maaiveld en groter dan 100 m2 een inventariserend archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door Bureau voor Archeologie, Rapport 2014.87, Bulderweg 10-12, Ermelo, gemeente Ermelo: een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen d.d. 9 oktober 2014.
Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied in het Midden Nederlandse dekzandgebied ligt in een zone waar gordeldekzandglooiingen voorkomen. Op basis van de bodemkaart komen in het plangebied hoge bruine enkeerdgronden voor, die worden gekenmerkt door een minstens 50 cm dik plaggendek. In alle boringen is een circa 150 cm dik gelaagd plaggendek aangetroffen. Onderin het plaggendek en in de top van de C-horizont kunnen mogelijke archeologische waarden goed zijn geconserveerd.
Indien de verstoring reikt tot in de top van de C-horizont (circa 150 meter onder maaiveld) wordt een proefsleuvenonderzoek geadviseerd om vast te stellen of in het plangebied archeologische waarden aanwezig zijn. Om te voorkomen dat eventueel aanwezige archeologische waarden worden verstoort tijdens de sloop van de gebouwen, is een Programma van Eisen opgesteld waarin de archeologische activiteiten en vraagstellingen worden omschreven. Hiermee wordt voorkomen dat eventueel aanwezige archeologische resten verloren gaan.

4.5 Verkeer En Vervoer

Verkeer
Met voorliggend plan wordt een agrarisch bedrijf beëindigd en daarvoor in de plaats komen twee vrijstaande woningen. Voor woningen geldt een gemiddelde van zes motorvoertuigen per dag. Dit betekent dat de nieuwe woningen zorgen voor 12 motorvoertuigen per dag. Over het algemeen hebben (agrarische) bedrijven meer motorvoertuigbewegingen per dag dan een woning vanwege verkeersbewegingen die worden veroorzaakt door medewerkers en bezoekers. Ook is de intensiteit minder, aangezien er bij woningen minder sprake is van vervoersbewegingen met vrachtauto's en tractoren. Per saldo zal het aantal motorvoertuigbewegingen in de nieuwe situatie niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Problemen op de Telgterweg worden daarom niet verwacht.
Parkeren
Per woning worden minimaal twee parkeerplaatsen gerealiseerd. Parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.6 Financieel-economische Uitvoerbaarheid

Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld van een particulier. De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan heeft naast de onderzoeksaspecten echter ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten. De ontwikkeling bevat bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening.
Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het kostenverhaal, de locatie-eisen en de fasering is vastgelegd in een overeenkomst die voor vaststelling van het bestemmingsplan is gesloten. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten en belangen op een andere wijze verzekerd.
De gemeente Ermelo is met initiatiefnemer een anterieure exploitatieovereenkomst aangegaan. Hierin is een planschade overeenkomst opgenomen, wordt het kostenverhaal geregeld en worden eisen gesteld aan de locatie en fasering. Het plan is daarmee dan ook economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Inleiding

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. De regels van voorliggend bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Deze hoofdstukken zijn:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs-, en slotregels.

5.2 Inleidende Regels

In de inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1). In artikel 2 worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden.

5.3 Bestemmingsregels

De bestemmingsregels bevatten drie bestemmingen.
De bestemming Agrarisch (artikel 3) ligt op het perceel naast Bulderweg 12 (op Bulderweg 10). Binnen deze bestemming zijn twee bouwblokken aangegeven welke met elkaar zijn verbonden. De bedrijfswoning van dit agrarisch bedrijf heeft de aanduiding 'bedrijfswoning' gekregen. Binnen dit bouwblok is uitsluitend een bedrijfswoning mogelijk.
Aan de voorzijde van de woningen ligt de bestemming 'Tuin' (artikel 4). Binnen deze bestemming is het oprichten van gebouwen niet toegestaan. Wel is het binnen deze bestemming mogelijk om in-/uitritten te realiseren en er mag geparkeerd worden.
Uit archeologisch onderzoek blijkt dat in de bodem mogelijk archeologische waarden liggen en dat nader onderzoek nodig is. Daarom krijgt het plangebied de bestemming Waarde - Archeologie (artikel 5). Hiermee wordt voorkomen dat de bodem wordt geroerd zonder de bescherming van de archeologische waarden.
De woonpercelen krijgen de bestemming 'Wonen' (artikel 6). De situering van de woningen wordt vastgelegd door middel van een bouwblok. Bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan binnen de bestemming wonen en buiten het bouwblok. Oprichten van gebouwen is alleen mogelijk ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen".
Het bijgebouw bij de bestaande woning Bulderweg 12 heeft tevens de aanduiding 'bedrijf aan huis'. In dit gebouw is ook een bedrijf aan huis toegestaan, welke past binnen de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan is gevoegd.

5.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels

In artikel 7 is een antidubbeltelregel opgenomen. De antidubbeltelregel strekt ertoe dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, niet nogmaals meegeteld kunnen worden. In artikel 8 zijn de Algemene bouwregels voor onder andere bestaande afmetingen en voor ondergronds bouwen opgenomen.
Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. Ter verduidelijking hiervan wordt in artikel 9 een aantal activiteiten expliciet genoemd. Daarnaast omvat dit artikel een regeling voor aan huis verbonden beroepen. In artikel 10 zijn algemene afwijkingsregels opgenomen en in de Overige regels in artikel 11 is bepaald dat de voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet met een aantal uitzonderingen van toepassing blijven.
De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.2.2 van het Bro opgenomen (artikel 12). Ten slotte bevat het plan een slotregel (artikel 13).

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Inspraak En Overleg

De procedurele voorbereiding van dit bestemmingsplan is begonnen met het terinzageleggen van een voorontwerpbestemmingsplan. Deze terinzagelegging is voorafgegaan aan een informatieavond op 16 november 2015. Gedurende de twee weken dat het plan ter inzage ligt is het mogelijk geweest om een reactie op het bestemmingsplan in te dienen. Er zijn in deze periode geen inspraakreacties ingediend bij de gemeente. Initiatiefnemer heeft op verzoek van de eigenaren van Bulderweg 10 verzocht de meest oostelijke, nieuwe woning met bijgebouw enkele meters richting het noorden te verplaatsen. Dit doet geen afbreuk aan de stedenbouwkundige opzet van het plan. Het verzoek is daarom verwerkt in de verbeelding.
In het kader van vooroverleg wordt het plan gezonden naar het Waterschap Veluwe en de provincie Gelderland. Het plan is niet van betekenis voor de buurgemeenten. Toezending blijft daarom aan die bestuursorganen achterwege. We hebben geen opmerkingen van het Waterschap of van de provincie ontvangen.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan, heeft vanaf 11 februari 2016 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de gelegenheid gehad om een zienswijze op het plan naar voren te brengen. In deze zes weken zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.