KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
Artikel 8 Waarde - Openheid Landschap
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Beeldkwaliteit Hierdense Enk
Bijlage 2 Landschappelijke Erfinrichtingsplan
Bijlage 3 Nevenactiviteiten En Nieuwvestiging Van Bedrijven
Bijlage 4 Beleidsregels Schuilstallen En Paardenbakken
Bijlage 5 Landschapstypen
Bijlage 6 Emissieplafond Per Bedrijf
Bijlage 7 Beleidsregel Beroepen En Bedrijven Aan Huis
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Beschrijving Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
2.2 Ruimtelijk Beleid
2.3 Conclusie
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Algemeen
4.2 Cultuurhistorie En Archeologie
4.3 Natuurwaarden
4.4 Watertoets
4.5 Milieu
4.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
5.2 Bestemmingsbepalingen
5.3 Handhaving
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak
7.2 Vooroverleg
7.3 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Beleidskader Water
Bijlage 2 Wet Natuurbescherming - Quickscan
Bijlage 3 Stikstof - Aeriusberekening
Bijlage 4 Figuren Geluid
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Vaststellingsbesluit Bestemmingsplan

Buitengebied - Lage Enkweg naast 16

Bestemmingsplan - Gemeente Harderwijk

Vastgesteld op 29-06-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied - Lage Enkweg naast 16 met identificatienummer NL.IMRO.0243.BP00295--0003 van de gemeente Harderwijk;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerp-technisch, adviesgevend, of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, alsmede gastouderopvang, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aan- of uitbouw

een onderdeel van een hoofdgebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

1.7 aardkundige waarden

landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, (grond)waterhuishouding (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;

1.8 achtererf

het deel van het bouwperceel dat is gelegen achter de gronden die zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw', of het verlengde daarvan;

1.9 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.10 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.11 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.12 bakhuisje

een vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat van oudsher een eenheid vormt met een historische Veluwse boerderij en als zodanig mag worden gebruikt voor bewoning in relatie met het huishouden in de boerderij;

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage

het in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.15 bed & breakfast

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed & breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie wonen;

1.16 bestaand

  1. a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.26 dagrecreatie

recreatie zonder overnachting;

1.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.29 erfgrens

de grens van een erf;

1.30 evenement

al dan niet periodiek terugkerende openbaar toegankelijke activiteit of geheel van activiteiten met een van het reguliere gebruik afwijkend karakter, op het gebied van sport, cultuur, folklore, liefdadigheid, religie, gezondheid, wetenschap, amusement en alle daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen activiteiten;

1.31 extensief recreatief gebruik

extensieve vorm van recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatief gebruik is toegestaan. Onder extensief recreatief medegebruik wordt onder andere verstaan (sport)vissen, fietsen, wandelen, paardrijden en daarmee gelijk te stellen activiteiten;

1.32 gastenverblijf

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf, aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben;

1.33 gebiedsgebonden bedrijf

bedrijven die een nauwe relatie hebben met het buitengebied zoals zijn weergegeven in de bijlage 'Indicatieve bedrijvenlijst'. Of bedrijven die naar aard en omvang op de omgeving gelijk te stellen zijn met de gebiedsgebonden bedrijven zoals zijn genoemd in de Bijlage 2 Indicatieve bedrijvenlijst;

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 gebruiksoppervlak

gebruiksoppervlakte van een gebouw zoals bedoeld en bepaald in de NEN 2580;

1.36 gezamenlijk gebruiksoppervlak

het totale gebruiksoppervlak die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.37 grondgebonden agrarisch bedrijf

bedrijven, waarvan de exploitatie geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden;

1.38 grootschalige detailhandel

detailhandelsvestigingen met een minimum winkelvloeroppervlak van 1.000m² ;

1.39 hoofdgebouw

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.40 horecabedrijf

een bedrijf of instelling, niet zijnde een discotheek of bar-dancing, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt;

1.41 houtopstanden

waardevolle beplantingselementen in de vorm van houtwallen, houtsingels, hagen, (gerief)bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg- en erfbeplanting;

1.42 kantoor

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;

1.43 kunstwerk

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf;

1.44 maatvoeringsvlak

een als zodanig aangegeven vlak ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bouwperceel met het oog op een verschil in maatvoering;

1.45 mantelzorg

zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten enig organisatorisch verband;

1.46 mantelzorgunit

een verplaatsbare en herbruikbare unit die wat ligging en uitstraling betreft een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.47 ondergeschikte detailhandel

niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;

1.48 oorspronkelijk hoofdgebouw

het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd;

1.49 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen voor langzaam verkeer;

1.50 overkapping:

Een bijbehorend bouwwerk zonder wanden of met 1 of meer al dan niet tot de constructie behorende wanden en voorzien van een dak.

1.51 paardenbak

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.52 peil

  1. 1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. 2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. 3. bij het ontbreken van een hoofdgebouw: vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;

1.53 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.54 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.55 stacaravan

een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmeting, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;

1.56 teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een grondgebonden agrarisch bedrijf en die gebruikt worden om de bedrijfsvoering te optimaliseren; hierdoor vindt (een deel van) de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden plaats, waardoor gezorgd kan worden voor een verbetering van de productiekwaliteit en/of arbeidsomstandigheden, teeltvervroeging of -verlating en het terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffengebruik;

1.57 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorzieningen welke aanwezig zijn zolang de teelt het vereist, met een maximum van drie maanden per jaar;

1.58 trekkershut

een kleine verblijfplaats op een camping of bungalowpark. De inrichting is primitief en voor een beperkt aantal personen;

1.59 vergistingsinstallatie

een complete installatie voor het anaerobe vergisten van mest en/of biomassa, gericht op de productie van biogas en digestaat, alsmede het daarbij opwekken van warmte en mechanische of elektrische energie;

1.60 voorerf

erf dat geen onderdeel is van het achtererf of zijerf;

1.61 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.62 voorgevelbouwgrens

het naar de weg gekeerde deel van de bouwgrens;

1.63 voorgevelrooilijn

de denkbeeldig doorgetrokken lijn van het naar de weg gekeerde deel van het bouwvlak ter plaatse van de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel de ligging van de bouwvlakken op de verbeelding indien geen hoofdgebouw aanwezig is;

1.64 woning

een voor wonen bestemd gebouw, bestaand uit een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.65 zelfstandig kantoor

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij de dienstverlening niet ten dienste staat van en verbonden is aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormt;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftkokers en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;

2.5 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

vanaf de bouwperceelgrens tot enig punt van een gebouw;

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.8 wijze van meten:

tenzij anders bepaald, worden de afstanden loodrecht gemeten;

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, trapportalen en hellingbanen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 0,25 m wordt overschreden, met dien verstande dat ten aanzien van trapportalen en hellingbanen de overschrijding niet meer mag bedragen dan 2,5 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch grondgebruik;
  2. b. bescherming van houtopstanden;
  3. c. behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden;
  4. d. bescherming van aardkundige waarden;
  5. e. wegen en paden met inbegrip van verkeer- en verblijfsvoorzieningen en kunstwerken;
  6. f. extensief recreatief medegebruik;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. voorzieningen voor de waterhuishouding;bescherming van houtopstanden;

én uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'paardenhouderij' ook voor:

  1. i. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
  2. j. een gebruiksgerichte paardenhouderij;
  3. k. de uitoefening van een intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met dien verstande dat:
    1. 1. niet meer dan 1 ha van het bouwvlak gebruikt mag worden ten behoeve van de intensieve veehouderij, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  4. l. de uitoefening van nevenactiviteiten zoals zijn opgenomen in kolom 2 van Bijlage 3 dan wel activiteiten die voor wat betreft de aard, de omvang en de hinder op de omgeving gelijk te stellen zijn met de in kolom 2 van Bijlage 3 genoemde activiteiten, met dien verstande dat:
    1. 1. de nevenactiviteiten uitsluitend uitgeoefend mogen worden binnen het bouwvlak;
    2. 2. de nevenactiviteit wordt uitgeoefend in de bestaande bebouwing, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25% van de bestaande bebouwing dan wel de maximale oppervlakte zoals is opgenomen in kolom 2 van Bijlage 3;
    3. 3. teeltondersteunende voorzieningen, uitsluitend binnen het bouwvlak;
  5. m. een vergistingsinstallatie, met dien verstande dat per bouwvlak niet meer dan 1 vergistingsinstallatie is toegestaan;
  6. n. een paardenbak, uitsluitend binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. per bouwvlak ten hoogste één paardenbak is toegestaan met een maximale oppervlakte van 800 m2, waarbij verlichting in de vorm van lichtmasten niet is toegestaan;

Het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak bedraagt niet meer dan één. Onder wonen in de bedrijfswoning is het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep mede begrepen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zoals is weergegeven in de onderstaande tabel:
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Agrarisch met waarden – Natuur en landschapswaarden X X X - - X - X X X

x omgevingsvergunningplichtig

- niet omgevingsvergunningplichtig

    1. 1. Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem.
    2. 2. Het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage.
    3. 3. Het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand.
    4. 4. Het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt.
    5. 5. Het aanleggen van landschapselementen.
    6. 6. Het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen.
    7. 7. Het opbrengen van meststoffen en/of gewasbeschermingsmiddelen.
    8. 8. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².
    9. 9. Het verwijderen van onverharde wegen of paden.
    10. 10. Het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  1. b. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor:
    1. 1. activiteiten, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. 2. activiteiten die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
  1. c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
  1. d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of de functies welke het plan beoogt te beschermen dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen met bijbehorende bouwwerken;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven, groen en water, verhardingen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Onder wonen is mede begrepen:

  1. c. het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep;
  2. d. bed & breakfast en gastenverblijf.

4.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en die voldoen aan de beeldkwaliteitseisen die gelden in het gebied Hierdense Enk zoals zoals opgenomen in Bijlage 1.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 100 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:

  1. a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 onder a. voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van de bodem;
    2. 2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    4. 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
    5. 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    6. 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip inwerkingtreding van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
    7. 7. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
  2. b. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor:
    1. 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als de oppervlakte waarop de activiteiten betrekking hebben kleiner is dan 100 m2 en de activiteit op minder dan 0,3 m diepte wordt uitgevoerd;
    2. 2. activiteiten, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    3. 3. activiteiten die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
  3. c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
  4. d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. 1. de aanvrager dient een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
    2. 2. aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen of;
      • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 1000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:

  1. a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 onder a. voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van de bodem;
    2. 2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    4. 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
    5. 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    6. 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip inwerkingtreding van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
    7. 7. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
  2. b. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor:
    1. 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als de oppervlakte waarop de activiteiten betrekking hebben kleiner is dan 1000 m2 en de activiteit op minder dan 0,3 m diepte wordt uitgevoerd;
    2. 2. activiteiten, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    3. 3. activiteiten die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
  3. c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
  4. d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. 1. de aanvrager dient een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
    2. 2. aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen of;
      • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van de bodem;
    2. 2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    4. 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
    5. 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    6. 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip inwerkingtreding van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
    7. 7. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
  2. b. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor:
    1. 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als de oppervlakte waarop de activiteiten betrekking hebben kleiner is dan 5000 m2 en de activiteit op minder dan 0,3 m diepte wordt uitgevoerd;
    2. 2. activiteiten, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    3. 3. activiteiten die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
  3. c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
  4. d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. 1. de aanvrager dient een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
    2. 2. aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen of;
      • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 8 Waarde - Openheid Landschap

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Openheid landschap' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:

  1. a. De instandhouding van de natuur- en landschapswaarden behorend tot de Hierdense Enk, inclusief overgangsgebied, als weergegeven in Bijlage 5 bij de regels, waaronder wordt begrepen:
  1. 1. het open karakter van de Hierdense enk
  2. 2. het aanwezige reliëf op de Hierdense enk;
  3. 3. de benadrukking van de openheid van de Hierdense enk door concentratie van bebouwing aan de rand van de enk;
  4. 4. doorzichten in het landgoederenlandschap, vanuit het landgoederenlandschap en de Hierdense Beek naar het achterliggende landschap;
    1. a. de onregelmatige blokverkaveling, met het slingerende verloop van (onverharde) wegen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan de oppervlakte van de bebouwing bovengronds;
  2. b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil;
  3. c. ondergronds bouwen onder recreatiewoningen niet is toegestaan.

10.2 Bestaande afstanden en maten

  1. a. Indien afstanden tot, goothoogten, bouwhoogten, inhoud en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen deze maten als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In die gevallen dat afstanden tot, goothoogten, bouwhoogten, inhoud en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen deze maten als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

10.3 Parkeernormennota Harderwijk

Bij nieuw- of verbouw en/of bij het toepassen van de in dit plan opgenomen afwijkingen dient de inrichting van de gronden zodanig plaats te vinden dat wordt voldaan aan het gestelde in de Parkeernormennota Harderwijk zoals deze geldt op het moment van terinzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik strijdig met het plan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het (laten) gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en);
  2. b. het gebruik van gebouwen, niet zijnde (bedrijfs)woningen en bakhuisjes, voor (zelfstandige) bewoning, uitgezonderd voor zover toegestaan in de regels;
  3. c. het splitsen van (bedrijfs)woningen, uitgezonderd voor zover toegestaan in de regels;
  4. d. onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruik(en) van de gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald;
  5. e. het winnen van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas.

11.2 Parkeerkgelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

  1. a. Bij nieuwbouw of uitbreiding waarbij het gebruiksoppervlak toeneemt dient de inrichting van de gronden zodanig plaats te vinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in de op het tijdstip van de aanvraag van het gebruik, dan wel, in het geval van een omgevingsvergunningplichtige activiteit, het tijdstip van de aanvraag van de omgevingsvergunning geldende parkeernormennota ;
  2. b. Voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen is de laatst vastgestelde Parkeernormennota Harderwijk van toepassing. Daarbij dient overeenkomstig de aanbevelingen van het CROW tevens rekening te worden gehouden met parkeerplaatsen voor mindervaliden;
  3. c. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben zoals die zijn voorgeschreven in de ASVV (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom). Voor de onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's komen in ieder geval niet in aanmerking gronden die bedoeld en/of ingericht zijn als openbare groenvoorziening(en);
  4. d. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  5. e. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde onder a. en c.:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld bij een inbreidingslocatie, op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Algemene afwegingscriteria

Voor toepassing van de in het bestemmingsplan genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning gelden de volgende regels:

  1. a. in de afweging worden in ieder geval de agrarische, landschappelijke, natuurlijke, verkeerstechnische, milieuhygiënische en waterhuishoudkundige belangen betrokken;
  2. b. de omgevingsvergunning wordt niet verleend indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige natuur- en landschapswaarden en hieraan door het nemen van maatregelen, dan wel door het stellen voor voorwaarden aan de omgevingsvergunning, niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  3. c. de financieel-economische haalbaarheid is verzekerd.

12.2 Algemene afwijking van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken met ten hoogste 10%, met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing is op het bepaalde in Artikel 4 Wonen.

12.3 Aan huis verbonden beroep

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels ten behoeve van het toestaan van een aan huis verbonden beroep in vrijstaande bijgebouwen, mits is voldaan aan de beleidsuitgangspunten en randvoorwaarden uit de Beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis opgenomen als Bijlage 7 bij de regels.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

13.1 Algemene afwegingscriteria

Voor elke wijziging welke is opgenomen in artikel 13 geldt in zijn algemeenheid dat in de afweging de agrarische, landschappelijke, verkeerstechnische, milieuhygiënische en financieel-economische belangen worden betrokken. Met het oog daarop worden in elk geval de volgende criteria in acht genomen:

  1. a. er mogen geen nadelige gevolgen zijn voor de in de omgeving aanwezige waarden (ecologie, Natura2000-gebied, landschap, cultuurhistorie, archeologie en hydrologie) en functies (agrarische bedrijven, woningen en andere functies);
  2. b. de bestaande infrastructuur moet voldoen en verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig zijn;
  3. c. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  4. d. buitenopslag is niet toegestaan. In geval van aantoonbare noodzaak tot buitenopslag kan deze worden toegestaan tot maximaal 100 m²;
  5. e. de bedrijfswoning dient te worden gehandhaafd. Er is geen mogelijkheid de bestaande woning los te koppelen van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen bij functieverandering. De eenheid van het erf dient te worden behouden;
  6. f. aangetoond is dat de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, waarbij –voor zover van toepassing- wordt aangetoond op welke wijze wordt voldaan aan de ontwerprichtlijnen uit de Visie op Hoofdlijnen;
  7. g. bij een functiewijziging dienen de wettelijke bepalingen inzake externe veiligheid met betrekking tot vervoer gevaarlijke stoffen over wegen en over het spoor en met betrekking tot gasleidingen in acht te worden genomen;
  8. h. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden worden de bij of krachtens,
    1. 1. de Wet geluidhinder gestelde bepalingen in acht genomen;
    2. 2. de Wet milieubeheer gestelde bepalingen ter zake van luchtkwaliteit in acht genomen;
  9. i. de financieel-economische haalbaarheid moet zijn verzekerd.

13.2 Actualisering van de in het plan opgenomen verwijzingen naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het actualiseren van de in het bestemmingsplan opgenomen verwijzingen naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien het handhaven van de in de regels opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden met het oog op de verwijzing leidt.
  2. b. een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijziging betreffen.

13.3 Wijziging naar bedrijfsfuncties

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden naar de functies zoals zijn weergegeven in kolom 3 van Nevenactiviteiten en nieuwvestiging van bedrijven onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten blijvend worden gestaakt;
  2. b. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast op de gronden ter plaatse van het bouwvlak;
  3. c. detailhandel is niet toegestaan;
  4. d. de nieuwe vorm van bedrijvigheid mag uitsluitend in de bestaande bebouwing worden uitgeoefend, met dien verstande dat vervangende nieuwbouw tot een maximale oppervlakte van 250 m² is toegestaan, mits een inrichtingsplan wordt overgelegd dat is gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld in de vorm van:
    1. 1. natuurontwikkeling;
    2. 2. openbare toegankelijkheid van het buitengebied en recreatieve voorzieningen in de vorm van fiets- of wandelpaden;
    3. 3. cultuurhistorie;
    4. 4. waterberging;
  5. e. de totale oppervlakte aan bebouwing van het nieuwe bedrijf bedraagt maximaal 1.000 m²;
  6. f. minimaal 50% van de bestaande bedrijfsgebouwen dient te worden gesloopt;
  7. g. bebouwing die de toegestane oppervlaktemaxima overstijgt, dient te worden afgebroken;
  8. h. buitenopslag is niet toegestaan.

13.4 Wijziging ten behoeve van te verwijderen aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het verwijderen van toegekende bouwvlakken en/of de aanduiding "intensieve veehouderij" in de bestemming Agrarisch met waarden -Natuur- en Landschapswaarden, met dien verstande dat:

  1. a. een bouwvlak en/of de aanduiding “intensieve veehouderij” wordt verwijderd onder gelijktijdige aanpassing van de toegestane emissie in de tabel in Emissieplafond per bedrijf bij deze regels, indien de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd en/of de omgevingsvergunning voor het oprichten of in werking hebben van een inrichting is ingetrokken of gewijzigd;

Artikel 14 Algemene Procedureregels

Bij de voorbereiding van een besluit tot het het stellen van nadere eisen op grond van het bepaalde in de regels van dit plan is de navolgende voorbereidingsprocedure van toepassing:

  1. a. voorafgaand aan de terinzagelegging maken burgemeester en wethouders het voornemen om nadere eisen te stellen in een huis-aan-huisblad dat in de gemeente wordt verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
  2. b. het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken liggen gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
  3. c. de bekendmaking houdt de mededeling in dat belanghebbenden schriftelijk of mondeling een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren kunnen brengen bij burgemeester en wethouders gedurende de termijn van terinzagelegging;
  4. d. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit omtrent het stellen van nadere eisen met redenen omkleed;
  5. e. burgemeester en wethouders stellen de indiener(s) van een zienswijze in kennis van hun besluit.

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van de regels in deze planregels ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een oppervlakte van niet meer dan 25 m², een inhoud van niet meer dan 70 m³ en een hoogte van niet meer dan 5 m, ten dienste van openbaar nut, zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, wachthuisjes, straatmeubilair, telefooncellen en kabelverdeelkasten;
  2. b. de bouw van balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken, met dien verstande dat de diepte van balkons niet meer mag bedragen dan 1,50 m;
  3. c. het bouwen van antennes waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 25 m;

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  1. a. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied - Lage Enkweg naast 16.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van....................

voorzitter,

griffier,

Bijlagen

Bijlage 1 Beeldkwaliteit Hierdense Enk

Bijlage 2 Landschappelijke Erfinrichtingsplan

Bijlage 3 Nevenactiviteiten En Nieuwvestiging Van Bedrijven

Bijlage 4 Beleidsregels Schuilstallen En Paardenbakken

Bijlage 5 Landschapstypen

Bijlage 6 Emissieplafond Per Bedrijf

Bijlage 7 Beleidsregel Beroepen En Bedrijven Aan Huis

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Initiatiefnemer heeft bij de gemeente een verzoek ingediend om op het perceel aan de Lage Enkweg, naast nummer 16 een vrijstaande woning te mogen bouwen. Deze woning wordt gebouwd volgens de zogenaamde rood-voor-rood regeling en in overeenstemming met de Visie op Hoofdlijnen Buitengebied Harderwijk en de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden.

Om de bouw van de woning aan de Lage Enkweg mogelijk te maken wordt er op het perceel aan de Parallelweg 9-10 voormalige agrarische bebouwing gesloopt en wordt de ondergrond gesaneerd. In ruil voor 750 m² sloopmeters mag er een woning worden gebouwd van maximaal 150 m² met daarbij maximaal 100 m² aan bijbehorende bouwwerken. Zowel het perceel aan de Lage Enkweg als het perceel aan de Parallelweg wordt voorzien van een landschappelijke inpassen en -versterking.

Het doel van het bestemmingsplan "Buitengebied - Lage Enkweg naast 16" is het vastleggen van de planologische juridische basis waarbinnen de gewenste woning mogelijk wordt en de landschappelijke inpassing voorwaardelijk. Dit plan voorziet verder in een aanpassing van de bestemming van de paardenhouderij aan de overzijde van de weg zodat voldaan kan worden aan de richtafstand van 50 meter die geldt op grond van de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering. Voor het perceel aan de Parallelweg worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden zodanig aangepast dat deze uitsluitend bestemd zijn voor agrarisch grondgebruik zonder bouwmogelijkheden. Verder dient dit bestemmingsplan als toetsingskader voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het plangebied.

Om dat de bouw van de woning niet mogelijk is binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan is een herziening noodzakelijk om medewerking te kunnen verlenen. Het bestemmingsplan "Buitengebied - Lage Enkweg naast 16" betreft een herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2014 en daarmee samenhangende bestemmingsplan Veegplan Buitengebied'.

1.2 Ligging En Beschrijving Plangebied

1.2.1 Ligging

Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft de volgende percelen:

  • Lage Enkweg, naast nummer 16, kadastraal bekend als HDW00B7645;
  • Lage Enkweg nummer 25, kadastraal bekend als HDW00B6691;
  • Parallelweg 9/10, kadastraal bekend HDW00B8032

De Lage Enkweg ligt ten zuiden van de Zuiderzeestraatweg en de Molenweg, aan de rand van de Hierdense Enk. Het perceel Lage Enkweg nummer 25 ligt tegenover het perceel waar de woning is voorzien. Parallelweg 9/10 ligt in het eendengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00295-0003_0001.png"

Ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00295-0003_0002.png"

Perceel Lage Enkweg, naast nummer 16

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00295-0003_0003.png"

Perceel Lage Enkweg nummer 25

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00295-0003_0004.png"

Perceel Parallelweg 9/10

1.2.2 Huidige situatie

Op het perceel aan de Lage Enkweg waar de nieuwe woning is voorzien stond eerder een oude boerderij die intussen gesloopt is. Het perceel is op dit moment vrij van bebouwing en wordt deels gebruikt voor opslag van materialen. Op het perceel staat nog wel wat laag struikgewas, een enkele boom en langs de weg staat een haag.

Op het perceel aan de Lage Enkweg 25 is een paardenhouderij gevestigd en als zodanig in gebruik.

Het perceel aan de Parallelweg 9/10 is recent gesaneerd, waarbij alle gebouwen en verhardingen zijn gesloopt en de grond is gesaneerd. Dit perceel wordt op korte termijn voorzien van een groene inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00295-0003_0005.png"

Voormalige bebouwing perceel Lage Enkweg, naast nummer 16

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00295-0003_0006.jpg"

Huidige situatie perceel Lage Enkweg, naast nummer 16

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00295-0003_0007.png"

Luchtfoto perceel Lage Enkweg, naast nummer 16

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2014' en 'Veegplan Buitengebied' van de gemeente Harderwijk. Op dit moment gelden in het plangebied de volgende bestemmingen:

  • Lage Enkweg, naast nummer 16: Wonen, Waarde - Archeologie 4 en Waarde - Openheid landschap;
  • Lage Enkweg nummer 25: Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden met aanduidingen intensieve veehouderij en paardenhouderij, Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Openheid landschap;
  • Parallelweg 9/10: Agrarisch met aanduiding veehouderij, Waarde - Archeologie 1 en 3;

De bestemming Wonen laat de bouw van de beoogde nieuwe woning niet toe op de gewenste locatie. Binnen het bestemmingsvlak is volgens de regels één woning toegelaten welke ter plaatse al aanwezig is (Binnenweg 2). Daarnaast dienen het bouwvlak en de aanduidingsvlakken van het perceel Lage Enkweg nummer 25 verkleind te worden om de richtafstand van 50 meter te kunnen bereiken die wordt geadviseerd op grond van de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00295-0003_0008.png"

Uitsnede bestemmingsplan perceel Lage Enkweg, naast nummer 16 met aan de overzijde Lage Enkweg nummer 25.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00295-0003_0009.png"

Uitsnede bestemmingsplan perceel Parallelweg 9/10.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied - Lage Enkweg naast 16" heeft als IMRO-identificatienummer NL.IMRO.0243.BP00295--0003 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld.

De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied - Lage Enkweg naast 16" begint met een beschrijving van de beleidskaders in Hoofdstuk 2. In Hoofdstuk 3 staat de planbeschrijving waarna in Hoofdstuk 4 de relevante omgevingsaspecten zoals onder meer archeologie, ecologie, water en milieu worden behandeld. Vervolgens behandelen de hoofdstukken 5, 6 en 7 achtereenvolgens de juridische, economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval.

Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' en het daarmee samenhangende bestemmingsplan Veegplan Buitengebied. In de toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied 2014 is uitvoerig ingegaan op nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid dat van toepassing is op het plangebied waarbinnen de percelen van dit bestemmingsplan zijn gelegen. In eerste instantie wordt volstaan met een verwijzing naar de beschrijving van dit beleid in hoofdstuk 3 vande toelichting van dit bestemmingsplan voor zover dit nog van toepassing wordt geacht. In dit hoofdstuk wordt met name ingegaan op de eventuele voor het plangebied relevante wijzigingen van dit beleid aangevuld met beleid dat relevant is voor de beoogde ontwikkeling.

2.2 Ruimtelijk Beleid

2.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017. De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen blijft, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder.

Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goede ruimtelijke ordening.

In de Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015, nr. 201407135/1/R1).

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van één woning. Dit betekent dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zodat een toets aan de Lader voor duurzame verstedelijking niet nodig is.

2.2.2 Omgevingsvisie Gelderland

Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018 en is in werking getreden op 1 maart 2019. In de omgevingsvisie wordt beschreven wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.

‘Schoon en welvarend’ betekent dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie; sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Economisch vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen die locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. In paragraaf 2.2.1 is de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgewerkt.

2.2.3 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, wordt de focus bij het uitvoeren van de taken op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland gelegd. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen.

Op het plan voor de Lage Enkweg, naast nummer 16 zijn volgende artikelen van de verordening van toepassing:

Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)

  1. 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
  2. 2. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
      • er geen reële alternatieven zijn;
      • er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
      • compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

Het plangebied is gelegen binnen het Nationaal Landschap De Veluwe en het deelgebied Harderwijk-Elburg. Kernkwaliteit in dit gebied is "Het groene woonlint" met de volgende kenmerken:

  1. 1. Deel van gradiënt van stuwwal naar Randmeer: bos - essen - strokenverkaveling – blokverkaveling op strandwallen; van besloten boslandschap via kleinschaligheid naar grootschalig open; de overgang is eerst steil, daarna geleidelijk;
  2. 2. Zuid-noord stromende sloten, dekzandruggen oost-west, microreliëf;
  3. 3. Drie landgoederen in de strokenverkaveling vormen mooie ensembles;
  4. 4. Kleine kernen en lintbebouwing langs de N308 (Zuiderzeestraatweg), stedelijke gebieden van Harderwijk - Nunspeet – Elburg;
  5. 5. Vroegmiddeleeuws ontginningslandschap bij Aperloo;
    1. a. Relicten van bos en mozaïekverkaveling in het cultuurland.

Relatie met het initiatief: Het plangebied ligt aan een zogenaamd groen woonlint (de Lage Enkweg) in het buitengebied van Hierden. In dit plan wordt de lintbebouwing versterkt door een woning toe te voegen in aansluiting op de al aanwezige woningen zonder afbreuk te doen aan het lint. Anderzijds wordt het groene aanzicht versterkt door de woning landschappelijk in te passen waardoor er sprake blijft van een groen en landelijke aanzicht van het woonlint. Ook wordt de uiterlijke verschijningsvorm van de woning afgestemd op de directe omgeving. Aan Parallelweg wordt bijgedragen aan de sanering van landschapsontsierende voormalige agrarische opstallen en het voorzien van een landschappelijke inrichting waardoor het landschap wordt versterkt en emissie van stikstof wordt opgeheven.

Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)

    1. a. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  1. 1. Als een ontwikkeling niet past binnen de geldende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
      • er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
      • de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
      • er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
      • Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Relatie met het initiatief: De genoemde regionale woonagenda heeft de gemeente Harderwijk doorvertaald in een gemeentelijk woningbouwprogramma. Het voorliggende plan past binnen dit gemeentelijke woningbouwprogramma. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing nu het gaat om de toevoeging van één woning. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. is overleg gevoerd met de Provincie Gelderland en er is aangegeven met deze planvorming in te kunnen stemmen.

Conclusie voor het plangebied

Het provinciale beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

2.2.4 Woonbeleid

Woonvisie Harderwijk

De uitgangspunten van het woonbeleid staan geformuleerd in de Woonvisie 2017-2027. Deze is op 24 mei 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Met het woonbeleid werkt de gemeente Harderwijk aan de balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de huidige bewoners, maar ook naar die van de toekomst. Uitgangspunt is dat iedereen in Harderwijk een woning kan vinden die past bij zijn of haar wensen en behoeften op het gebied van betaalbaarheid, toegankelijkheid en woonmilieu.

Door natuurlijke aanwas en migratie zal Harderwijk de komende decennia blijven groeien. Het aantal inwoners nu is 47.000 en zal naar verwachting toenemen tot 53.000 in 2040. Om deze groei te faciliteren wil de gemeente voor die tijd nog ruim 4.000 woningen bijbouwen. Voor ruim 3000 woningen is inmiddels plancapaciteit beschikbaar. Qua woningbouwtypes wordt ingezet op variatie en aanpasbaarheid. Tijdelijke woningen om pieken in de vraag op te vangen. Aanpasbare woningen om flexibel mee te bewegen met veranderende wensen en behoeften. En gevarieerde woonwijken voor een vitale mix van bewoners. Op deze manier blijft Harderwijk ook naar de toekomst betaalbaar en aantrekkelijk voor een breed publiek.

Op dit moment worden uitbreidingswijken Waterfront en Drielanden in hoog tempo volgebouwd. De toekomstige nieuwbouwopgave zal grotendeels in de bestaande stad worden gerealiseerd. Binnenstedelijk bouwen brengt nieuwe uitdagingen met zich mee. Denk aan hogere bouwkosten, veel direct belanghebbenden en een meer complexe ruimtelijke inpassing. Het wordt een uitdaging om voldoende woningen te bouwen in de lagere prijssegmenten, draagvlak te creëren onder omwonenden en de ruimtelijke kwaliteit hoog te houden.

Naast nieuwbouw wordt ook gewerkt aan de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Samen met de partners in het woondomein staat de gemeente voor een aantal grote maatschappelijke opgaven. Op het gebied van duurzaamheid wordt onder andere gestreefd naar een forse reductie van het energieverbruik, duurzame energie opwekking en ruimte voor klimaatadaptatie. Betaalbaarheid is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Een andere opgave is de voortschrijdende vergrijzing. Om de veiligheid en het comfort van oudere bewoners te borgen, is het noodzakelijk om de toegankelijkheid van bestaande woningen te verbeteren. Ook moeten woningen geschikt worden gemaakt voor zorg- en dienstverlening aan huis. Daarbij gaat het niet alleen om individuele woningen maar ook om de woonomgeving en infrastructuur van de wijk.

Samenvattend zijn de belangrijkste opgaven in het woondomein:

Nieuwbouw

  • Uitbreiding van het aanbod goedkope en middeldure woningen
  • Terugdringen van de wachttijd in de sociale huursector
  • Her- en deprogrammering in het dure segment
  • Tijdelijke woonruimte om pieken in de vraag op te vangen
  • Inbreiding en transformatie


Bestaande woningvoorraad

  • Bevorderen van doorstroming op de woningmarkt
  • Verduurzaming van de bestaande woningvoorraad
  • Bestaande woningvoorraad toekomst- en zorgbestendig maken


Wijken en buurten

  • Ontwikkelen van woonzorgzones
  • Gemixte en inclusieve wijken en buurten

Conclusie voor het plangebied

Met het plan voor een nieuwe woning aan de Lage Enkweg wordt bijgedragen aan de ambities uit de Woonvisie Harderwijk. Met de rood voor rood regeling worden voormalige agrarische opstallen gesloopt om in ruil daarvoor woningen te kunnen bouwen. Hiermee wordt doorstroming op de woningmarkt gestimuleerd. De bouw van de woning aan de Lage Enkweg naast nummer 16 past binnen dit kader en voldoet daarmee aan het gemeentelijk woonbeleid.

2.2.5 Milieubeleid

Milieubeleidsplan Harderwijk

De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeften te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.

Binnen onze gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.

Gebiedsgericht milieubeleid

In het Milieubeleidsplan is voor verschillende delen van Harderwijk gebiedsgericht milieubeleid opgesteld. Door het opstellen van gebiedsgericht milieubeleid komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Welk milieubeleid voor het plangebied geldt, is weergegeven op een interactieve kaart op de gemeentelijke

milieuwebsite.

Routekaart naar een klimaatneutraal Harderwijk: De Energieke stad

Harderwijk heeft vele kansen om zich te profileren op het gebied van duurzaamheid en in het bijzonder duurzame energie. Vanwege die kansen stelt de gemeente zich het volgende doel: in 2031 (Harderwijk 800 jaar) wordt binnen de gemeentegrenzen 45 % minder CO2 uitgestoten (referentiejaar 2010). Deze ambitie zal worden bereikt door in te zetten op:

  • Energie besparing;
  • Opwekken van duurzame energie;
  • Compenseren (bijvoorbeeld door inkoop groene energie).

Met het stellen van deze ambitie wil de gemeente in het bijzonder lokaal bijdragen aan de economische vitaliteit, leefbaarheid en identiteit van de gemeente. Het loont om te investeren in energiebesparende maatregelen vanwege lagere lasten en vanwege de toegevoegde waarde aan het investeringsobject. Maar het betekent ook dat het opwekken van energie geld oplevert, duurzame energie zal in de toekomst alleen maar waardevoller worden. Door nu te investeren in het opwekken van duurzame energie wordt de afhankelijkheid van stijgende energieprijzen en het opraken van fossiele brandstoffen in de toekomst beperkt. Het lokaal investeren van die opbrengsten of meedelen in revenuen draagt bij aan de vitaliteit en zelfvoorzienendheid van de gemeente. Daarnaast laat de gemeente met deze doelstelling zien dat zij haar principiële verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van klimaatverandering. Let op! Duurzaamheid is nadrukkelijk meer dan alleen het besparen van energie of het treffen van milieumaatregelen (people-profit-planet).

Conclusie voor het plangebied

Binnen het plangebied wordt o.a. invulling gegeven aan het duurzaamheidsbeleid door gasloos te bouwen. Voor de energiebehoefte zal een all-electric oplossing worden toegepast. Verwarming van de woning en het tapwater zal met een warmtepomp gebeuren. Op het dakvlak worden PV-panelen gelegd, wat de vraag naar (hulp)energie tot een minimum zal beperken. Hiermee wordt aangesloten bij de duurzaamheids- en klimaatadaptieve-aspecten van het gemeentelijke milieubeleid.

2.2.6 Waterbeleid

Algemeen

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

Voor de watertoets wordt verwezen naar paragraaf 4.4. Het relevante overzicht van het 'Beleidskader Water' maakt als Bijlage 1 deel uit als van deze toelichting.

2.2.7 Archeologie en monumentenbeleid

Op basis van de Erfgoedwet moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting").

In de beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden. Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem om in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.

Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde, een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Deze verplichting geldt niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m².

Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellingsgrenzen aangegeven. Het beleid is om in bestemmingsplannen een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellingsgrenzen.

In paragraaf 4.2 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

2.2.8 Visie op hoofdlijnen Buitengebied Harderwijk

Op 20 januari 2011 heeft de gemeenteraad van Harderwijk de 'Visie op hoofdlijnen' Buitengebied Harderwijk vastgesteld. Deze visie resulteerde in een actualisering van het geldende Bestemmingsplan Buitengebied voor haar grondgebied.

Met de visie beoogt de gemeente Harderwijk een robuust en duurzaam ruimtelijke structuur voor het buitengebied te realiseren, resulterend in:

  1. 1. een versterking van de ruimtelijke identiteit met aandacht voor rust, ruimte en landelijkheid;
  2. 2. een versterking van de ecologische structuur in de Mheenlanden en Hierdense poort;
  3. 3. een scheiding tussen niet-verenigbare functies (integrale zonering intensieve veehouderij);
  4. 4. gebieden met blijvende ruimte voor (grondgebonden) landbouw, met name op de Hierdense Enk;
  5. 5. de instandhouding van de leefbaarheid door middel van het zorgvuldig en afgewogen bieden van ruimte aan nieuwe economische dragers (beleid voor functieverandering);
  6. 6. nieuwe impulsen voor toerisme en recreatie, met bijzondere aandacht voor versterking van de recreatie, het vergroten van het toeristisch aanbod en de toeristische potenties in het plangebied door middel van het ontwikkelen van een aantrekkelijke recreatieve verbinding tussen Veluwe en Randmeer.

De gemeente houdt bij het opstellen van de visie rekening met een drietal belangrijke ordenend principes in het buitengebied. Het gaat om:

  1. a. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  2. b. het water;
  3. c. de natuurwaarden.

Bij het voorliggend plan zijn specifiek de richtlijnen voor de Hierdense Enk relevant. Hierin worden richtlijnen voor de ruimtelijke inrichting, vormgeving en uitstraling van een erf in het gebied van 'Hierdense Enk' uiteengezet. Voorliggend initiatief moet met het stedenbouwkundig ontwerp en de landschapsinrichting rekening te houden met deze richtlijnen en 'Visie op hoofdlijnen' Buitengebied Harderwijk.

In Hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de verschillende ontwerpuitgangspunten van deze visie.

2.2.9 Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden

Specifiek voor Hierden en omgeving is in augustus 2011 de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden opgesteld. In deze structuurvisie wordt aangegeven op welke wijze het landschap in en rondom Hierden versterkt kan worden en wordt een relatie gelegd tussen het toevoegen van nieuwe ‘rode’ functies en de daarmee noodzakelijke landschappelijke versterking.

Deelgebied Lage Enk

Het plangebied waar de nieuwe woning voorzien is, is gelegen binnen het deelgebied Lage Enk.

Voor de Lage Enk geldt dat de open ruimte een belangrijke te behouden kwaliteit vormt. De kwaliteit van de ruimte wordt bepaald door het grondgebruik op de enk zelf en door de kwaliteit van de randen. Voor de enk zelf wordt ingezet op een grondgebruik dat past bij het karakter van het gebied. Dit betekent bij voorkeur het handhaven van het agrarisch gebruik als akkerbouwgrond. Verrommeling dient voorkomen te worden door functies als kwekerijen en paardenweides te vermijden. Herstel van historische kerkenpaden over de enk dragen hier bij aan het vergroten van de toegankelijkheid van het gebied.

De randen van de Enk hebben een enigszins rafelig karakter en worden gevormd door een grote diversiteit aan erven, waarvan de ruimtelijke kwaliteit verschilt.

De Lage Enkweg kan gekwalificeerd worden als een van de dorpslinten waar ruimte is voor het verder ontwikkelen van lintbebouwing als groen woonmilieu door middel van rood-voor-rood. De kleine groene open ruimtes in het lint verschaffen het lint een dorps- en groen karakter en dienen behouden te blijven.

Conclusie voor het plangebied

Met het bouwen van een nieuwe woning aan de Lage Enkweg, op een plek waar altijd bebouwing heeft gestaan, wordt het dorpslint verder ontwikkeld en versterkt. Het erf wordt voorzien van een groene inrichting, wat maakt dat geen afbreuk wordt gedaan aan het gewenste groene woonmilieu. Met het versterken van het dorpslint worden de open ruimtes benadrukt en de kwaliteit van het lint versterkt. Geconcludeerd wordt dat het initiatief aansluit bij de uitgangspunten van de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden.

2.2.10 Welstandsbeleid

Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen op en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.

In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.

Bij de beoordeling van bouwplannen voor het buitengebied worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:

  • bij het maken en beoordelen van plannen voor bebouwing in het buitengebied moet rekening worden gehouden met landschappelijke kenmerken en ruimtelijke/landschappelijke/cultuurhistorische elementen;
  • daarbij zijn onder meer van belang: het verkavelingspatroon, wezensstructuur, zichtlijnen, de richting van de lijnen in het landschap, hoogteverschillen, groenstructuren, houtwallen en de zichtbaarheid van de bebouwing vanuit de omgeving;
  • plannen voor bebouwing in het buitengebied dienen in samenhang met de (bestaande en toekomstige) erfinrichting te worden gemaakt en beoordeeld;
  • het behoud van de kenmerken van karakteristieke (voormalige) boerderijen en andere karakteristieke bebouwing, ook als deze bebouwing niet is aangemerkt als monument.

In aanvulling op de algemene aandachtvelden voor gebieden met een gemiddelde welstandstoets gelden voor het buitengebied de volgende specifieke welstandscriteria:


Situering

  • de groepering van de gebouwen en de indeling van het erf speelt in op de aanwezige karakteristieke landschappelijke structuren en ruimtelijke/landschappelijke/cultuurhistorische elementen;
  • als meerdere gebouwen dichtbij elkaar staan, al dan niet op één erf, vormen zij samen, qua oriëntatie(richting) en silhouet, een samenhangend ensemble.


Massa en vorm

  • bebouwing in het buitengebied speelt in op de bebouwingskarakteristiek van het buitengebied, die wordt gekenmerkt door eenduidige, grote bouwmassa’s, met een gave kapvorm, een lage gootlijn en een grote dakhelling, met een ingehouden materiaal- en kleurstelling;
  • een boerderij dient zich duidelijk als hoofdgebouw te blijven manifesteren. De bijbehorende bedrijfsgebouwen dienen daarom teruggelegen ten opzichte van de boerderij of het woonhuis te worden gesitueerd. Ook ‘ondergeschikte’ gebouwen en objecten, zoals voerderkuilen en mestsilo’s, dienen ondergeschikt gesitueerd te worden of in gebouwen te worden geïntegreerd.


Gevels

  • gevels worden geleed door een goede situering van ramen en deuren;
  • bij het splitsen van voormalige boerderijen mogen de architectonische vormgeving en het agrarische karakter niet wezenlijk worden aangetast.

Afwerking erven

  • als terreinafscheiding worden bij voorkeur hagen toegepast of eenvoudige hekwerken met een ingehouden materiaal- en kleurstelling.

Kleurgebruik

  • in het buitengebied wordt uitgegaan van een ingehouden kleurstelling;
  • in grote vlakken worden opvallende kleuren en sterke kleurcontrasten vermeden.

Materiaalgebruik

  • bij verbouwing is het oorspronkelijke materiaal- en kleurgebruik uitgangspunt;
  • grote vlakken hebben een structuur of onderverdeling.

Detaillering

  • bij verbouwing en uitbreiding van bestaande gebouwen is de oorspronkelijke detaillering uitgangspunt;
  • bij bebouwing die refereert aan traditionele bebouwing wordt uitgegaan van de detaillering van die traditionele bebouwing

Conclusie voor het plangebied

Op het moment dat er een aanvraag omgevingsvergunning wordt uitgewerkt moet worden aangesloten bij de genoemde criteria uit het gemeentelijke welstandsbeleid. Naar verwachting is dit ook zeker haalbaar. Uiteindelijk zal de commissie ruimtelijke kwaliteit dit beoordelen en daarover een advies uitbrengen aan het college om te betrekken bij het verlenen van de omgevingsvergunning.

2.2.11 Verkeers- en vervoersbeleid

Verkeer en parkeren

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan.

Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De
Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.

Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.

Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

In paragraaf 4.6 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

2.3 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van één nieuwe woning aan de Lage Enkweg, naast nummer 16. Uit voorgaande paragrafen, gelezen in samenhang met de bestemmingsplannen Buitengebied 2014 en Veegplan Buitengebeid, blijkt dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten van het relevante ruimtelijk beleid. Vanuit het beleidskader zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit initiatief.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Aan de Lage Enkweg, naast nummer 16 ligt een perceel waar vroeger een oude boerderij heeft gestaan. Op dit perceel is een nieuwe woning gewenst, welke kan worden gebouwd door gebruik te maken van de zogenaamde rood-voor-rood regeling.

Aan de Parallelweg 9/10 is 750m² aan voormalige eendenschuren gesloopt en is de ondergrond gesaneerd. Dit maakt het mogelijk dat op deze locatie een woning van maximaal 150m² met een bijbehorend bouwwerk van maximaal 100m² mag worden gebouwd. De bouw- en gebruiksmogelijkheden van het perceel aldaar zullen worden wegbestemd. In de plaats daarvan komt er een bestemming gericht op natuur- en landschapswaarden.

In de toekomstige situatie gaat de erfinrichting van het perceel Lage Enkweg, naast nummer 16 er als volgt uitzien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00295-0003_0010.png"

Het nieuwe perceel krijgt een oppervlakte van circa 900 m². Daarop wordt een hoofdgebouw gebouwd van circa 135 m² met een bijgebouw van maximaal 100 m². Het nieuwe perceel krijgt een passende landschappelijke inrichting met veel groen. Dit is een voorwaardelijke verplichting in de planregels en opgenomen als Bijlage 2.

Voor op het erf komt een solitaire boom, net als achter op het erf. De bestaande houtsingel wordt versterkt en de oprit en de erfgrenzen worden afgescheiden met knip- of scheerhagen. Het oppervlakte verharding wordt tot een minimum beperkt en bestaat met name uit de oprit naar het bijbehorend bouwwerk.

Het parkeren vindt plaats op eigen erf waarvoor een tweetal parkeerplaatsen worden aangelegd. Aan de weg wordt een opstelplaats voor containers gemaakt omkaderd door knip- of scheerhagen.

Voor de verdere uitwerking van dit plan en dan met name de bebouwing dient aansluiting te worden gezocht bij de criteria zoals die gelden in de vastgestelde Visie op Hoofdlijnen Buitengebied. Daarbij gaat het met name om de criteria uit paragraaf 5.3.2. die zich richten op de Hierdense Enk. Deze criteria zijn eveneens voorwaardelijk gesteld in de planregels en dienen in de fase van de omgevingsvergunning te worden getoetst.

De commissie ruimtelijke kwaliteit zal - naast de eisen vanuit het Welstandsbeleid - ook rekening houden met deze criteria. Van belang is dat de bebouwing op deze locatie past in de agrarische karakteristiek van de omgeving, onder meer door een enkelvoudige bouwvorm, een zadel- of wolfskap met overstekken, lage goten en traditionele materialen in een gedekte kleurstelling.

De volgende afbeeldingen geven een impressie van de beoogde nieuwe woning zoals gewenst door initiatiefnemer. (N.B. behandeling door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit kan nog tot een ander beeld leiden).

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00295-0003_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00295-0003_0012.png"

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

4.2 Cultuurhistorie En Archeologie

4.2.1 Inleiding

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2024 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan volgens het besluit ruimtelijke plannen een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.2.2 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waardenkaart (CHW-kaart) van de provincie Gelderland laat zien welke cultuurhistorische interessante en waardevolle patronen en objecten zich in het plangebied bevinden. Elke tijdsperiode heeft haar weerslag gehad op de vorming van de gebouwde omgeving. Lijnen, punten en vlakken uit het verleden zijn soms nog afleesbaar in het huidige (dorps)landschap. De CHW-kaart brengt deze cultuurhistorische waardevolle patronen en objecten in beeld.

De gemeente Harderwijk heeft sinds 2015 een gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Deze kaart geeft alle bovengrondse cultuurhistorische waardevolle elementen en objecten weer.

4.2.3 Archeologie

Op de beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe ontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden. Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem om in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.

4.2.4 Conclusie voor het plangebied

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland zijn in het plangebied geen cultuurhistorische structuren opgenomen. De directe omgeving maakt ook geen deel uit van beschermd stads- of dorpsgezicht en er komt geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in voor.

Op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart is de Lage Enkweg aangegeven als een middelhoge cultuurhistorische waarde, als onderdeel van het fijnmazige patroon van wegen en paden op de enken va Hierden en Frankrijk. De Lage Enkweg maakt geen deel uit van het voorliggende bestemmingsplan.

Op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart staat op het betreffende perceel een oude boerderij met (mogelijk) hoge cultuurhistorische waarde aangegeven. De boerderij is inmiddels gesloopt en kan daarom niet meer worden meegewogen.

De locatie voor de nieuw te bouwen woning is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachting. Hiervoor geldt dat er archeologisch vooronderzoek bij plangebieden groter dan 5.000 m² noodzakelijk is. De woning die wordt gebouwd en het bijhorende erf is kleiner dan deze 5000 m2 en archeologisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.

Vanuit cultuurhistorie en archeologie zijn er geen belemmeringen voor de gewenste bouw van de woning.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming inwerking getreden. Met deze wet zijn alle bepalingen met betrekking tot bescherming van natuurgebieden, dier- en plantensoorten samenbracht in één wet. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Verder implementeert de wet diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

De Wet natuurbescherming voorziet in:

  • vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur;
  • decentralisatie van bevoegdheden naar provincies;
  • een goede aansluiting op het omgevingsrecht.

De belangrijkste beschermde natuurwaarden in de Wet natuurbescherming zijn:

  • beschermde natuurgebieden (Natura 2000 gebieden);
  • lijst met beschermde planten en dieren;
  • expliciete vermelding intrinsieke waarde van natuur;
  • algemene zorgplicht voor natuurgebieden en in het wild levende dieren, planten en hun leefomgeving;
  • actieve soortenbescherming.

Met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming is het decentralisatieproces van het natuurbeleid formeel afgerond. Daarmee hebben de provincies de regie over het natuurbeleid in de regio, waarbij ook de bevoegdheden van het Rijk naar de provincies zijn overgedragen. Zo beschermt de provincie Gelderland bijvoorbeeld het Natuur Netwerk Nederland (NNN) voor Gelderland, hier het Gelders Natuurnetwerk (GNN) genoemd. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het GNN is voor provincie Gelderland uitgewerkt in Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

Onderzoek

Voor het plangebied is in het kader van de Wet Natuurbescherming een Quickscan uitgevoerd naar zowel de gebiedsbescherming als de soortbescherming. Dit onderzoek maakt als Bijlage 2 onderdeel uit van deze toelichting. Verder is berekend of de geplande ontwikkeling in de aanlegfase en gebruiksfase de grenswaarde van stikstofdepositie van 0.00 mol/ha/j overschrijdt (zie voor dit onderzoek Bijlage 3 bij deze toelichting).

4.3.2 Conclusie voor het plangebied

De planlocatie is gelegen op +/- 1.5 kilometer van Natura 2000-gebied de Veluwe en +/- 2.4 kilometer van N2000-gebied de Veluwerandmeren. Gezien de (effect-)afstand tot het Natura 2000-gebied, in relatie tot de geplande ontwikkeling, worden er geen significante invloeden op de beschermde natuurwaarden of aangewezen (beheer)doelstellingen verwacht. Externe werking zal naar verwachting niet optreden.

Ten aanzien van de soortbescherming (flora, houtopstanden, vogels, vleermuizen en overige zoogdieren) wordt geen overtreding Wet natuurbescherming verwacht en is een nader onderzoek niet nodig.

Voor wat betreft de stikstofdepositie wordt op basis van berekeningen geconcludeerd dat voor de aanlegfase en de nieuwe gebruiksfase de grenswaarde van de stikstofdepositie op natuurgebieden van 0,00 mol/ha/jr niet worden overschreden.

Vanuit het aspect natuurwaarden (gebiedsbescherming en soortbescherming) en stikstof zijn er geen belemmeringen in relatie tot de uitvoering van de beoogde plannen voor het bouwen van de woning. Een vergunning volgens de Wet natuurbescherming is niet nodig.

4.4 Watertoets

4.4.1 Algemeen

Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

In de watertoets zijn wel de volgende aandachtspunten aangegeven:

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

4.4.2 Conclusie voor het plangebied

In de omgeving van het plangebied waar de nieuwe woning beoogd is, is alleen een vuilwaterrriool. Dit houdt in dat het hemelwater op eigen terrein verwerkt moet worden. De bodem op deze locatie is geschikt voor infiltratie, zeker gezien de hoeveelheid groen welke aanwezig is. Hier hoeft dus geen speciale voorziening voor worden gerealiseerd. Wel zal men aan moeten tonen dat het hemelwater niet naar een ander perceel afloopt. De bodem van de kruipruimte dient minimaal 0,90m boven de GHG te komen. Deze ligt hier op ongeveer 3,50m +NAP.

De hoogte van het maaiveld, deze loopt af richting het oosten, is in het westen 5,50m +NAP en in het oosten 5,07m +NAP). Het is dus van belang om er op te letten - omdat het perceel afloopt van west naar oost - dat de woning aan de westkant minimaal 0,1m boven het huidige maaiveld gebouwd wordt. Een hoogte van 0,2m heeft de voorkeur.

Realisering van dit plan met in achtneming van hetgeen in deze paragraaf is beschreven heeft geen blijvend nadelige gevolgen voor het aspect ‘water’. Er zijn op dit punt dus geen aanmerkelijke belemmeringen voor het ontwikkelen van het voorliggend plan. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.

4.5 Milieu

4.5.1 Inleiding

In deze paragraaf komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).

4.5.2 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

4.5.3 Conclusie geluid voor het plangebied

Het plangebied ligt binnen de wettelijke aandachtszone (Wet geluidhinder) van de Lage Enkweg, Binnenweg en van de Beekhuizerweg. Dit betekent dat er akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden in het kader van de Wet geluidhinder. Uit de Geoweb-contour voor gemeentewegen blijkt echter dat de voorgenomen ontwikkellocatie in de groene zone ligt. Dit houdt in dat hier naar verwachting geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde plaats zal vinden. Aanvullend akoestisch onderzoek vanwege deze wegen is daarom niet nodig, Geoweb geeft hierover voldoende inzicht.

Het voorgenomen bouwplan ligt buiten de wettelijke aandachtszone van de A28 maar ligt binnen de geluidscontour van deze weg. Binnen deze contour is sprake van een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde (48 dB) en maximale hogere waarde (53 dB) (Bron Geoweb).

Ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen binnen deze zone zijn alleen mogelijk met maatregelen en/of hogere grenswaarden. Volgens het GeoWeb-model bedraagt de geluidbelasting op de planlocatie circa 53 dB (Lden, excl. aftrek). Gelet hierop is er nader onderzoek verricht naar de geluidbelasting als gevolg van de A28. De in Bijlage 4 opgenomen figuren geven inzicht in de daadwerkelijke situatie ter plaatse van de Lage Enkweg, naast 16. De geluidbelasting per weg is berekend incl. aftrek ex art. 100g Wet geluidhinder. Op basis van de berekeningen mag vastgesteld worden dat de geluidsbelasting als gevolg van de A28 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt.

De cumulatieve waarde van alle wegen en zonder aftrek is berekend op Lcum = 51 dB of lager. Deze waarde wordt gebruikt voor het bepalen van de benodigde geluidwering van de gevel. Die bedraagt dan 51 dB - 33 dB = 18 dB. Hiermee is het voldoende om voor de geluidwerking uit te gaan van de minimale waarde volgens het Bouwbesluit van 20 dB.

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de nieuw te bouwen woning een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Alle wegen voldoen aan de voorkeurswaarde van Lden = 48 dB. Er zijn vanuit het aspect geluid dan ook geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.5.4 Luchtkwaliteit

In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteitseisen in hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer, en de bijbehorende ministeriële regelen en algemene maatregelen van bestuur (AMvB).

Voor het bepalen of luchtkwaliteit een belemmering voor een ontwikkeling oplevert, moeten twee aspecten worden beoordeeld, te weten:

  • De bijdrage van het plan aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit
  • De blootstelling op de locatie.

Bijdrage van het plan aan de luchtkwaliteit

Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  1. 1. er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  2. 2. een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  3. 3. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (<3% van de jaargemiddelde grenswaarde);
  4. 4. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

Volgens voorschrift 3B.2 van bijlage 3b van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' draagt een bouwplan niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit wanneer het plan niet voorziet in de bouw van meer dan 1.500 woningen.

Blootstelling op locatie

Tevens dienen volgens de wet milieubeheer gevoelige bestemmingen beschermd te worden tegen fijnstof en stikstofoxiden (dit is opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen). Gevoelige bestemmingen zijn de volgende gebouwen en bijbehorende terreinen: scholen, verpleeghuizen en kinderdagverblijven. Woningbouw hoort hier niet bij.

Het gemeentelijke beleid ten aanzien van luchtkwaliteit zoekt hierbij aansluiting. In het milieubeleid van Harderwijk wordt gesteld dat er geen gevoelige bestemmingen (scholen, kinderdagverblijven of zorginstellingen) binnen 50 meter van de snelweg of een provinciale weg worden geplaatst. Binnen een zone van 50 tot 300 meter is dit alleen mogelijk als hiervoor zwaarwegende redenen zijn van bijvoorbeeld financiële, stedenbouwkundige of verkeerskundige aard. Voorliggende ontwikkeling betreft het bouwen van een woning. Tevens vindt deze ontwikkeling niet plaats binnen 300 meter van zowel de A28 of de provinciale wegen N302 en N303. Dit houdt in dat het milieubeleid van Harderwijk ook geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.

4.5.5 Conclusie luchtkwaliteit voor het plangebied

Dit plan maakt de bouw van 1 woning mogelijk, wat inhoud dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Omdat het hier gaat om de bouw van een woning is het besluit gevoelige bestemmingen niet aan de orde en vormt dit ook geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Dit plan sluit aan bij het milieubeleid en geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect uchtkwaliteit geen belemmering worden verwacht.

4.5.6 Bedrijven

Bij de ontwikkeling van gebieden wordt met behulp van de systematiek uit de VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering” (uitgave 2009) bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke milieuaspecten (zoals geluid, gevaar, e.d.) rekening gehouden dient te worden. In de VNG uitgave zijn voor de diverse SBI-codes deze zogenoemde milieuzones bepaald ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen.

Aan de ene kant wordt hiermee bepaald of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij omliggende gevoelige objecten. Aan de andere kant wordt bekeken of eventuele nieuwe gevoelige objecten de omliggende bedrijven niet beperken.

Naast de geadviseerde milieuzonering op basis van de VNG uitgave kunnen er ook afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden.

Uitgangspunten

De VNG uitgave gaat uit van twee omgevingstypen: een rustige woonwijk/buitengebied of een gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van matige tot sterke functiemenging, waar bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies aanwezig zijn. Voor een gemengd gebied zijn de milieuzones kleiner dan voor een rustige woonwijk of buitengebied. In dit advies is vanwege de ligging in het buitengebied van Hierden uitgegaan van een rustige woonwijk.

4.5.7 Conclusie bedrijven voor het plangebied

Aan de overzijde van het plangebied Lage Enkweg 16 is aan de Lage Enkweg 25 een paardenhouderij gevestigd. Voor dit bedrijf geldt op basis van de VNG-uitgave een richtafstand van 50 meter, waarbij geur het bepalende milieuaspect is.

Voor de paardenhouderij is eveneens een melding op basis van het Activiteitenbesluit gedaan. Volgens dit besluit gelden voor een paardenhouderij voor geur afstandseisen van 50 meter vanaf het emissiepunt van het dierenverblijf en 25 meter van de gevel van het dierenverblijf. In dit specifieke geval gaat het om de omgekeerde werking, wat betekent dat de 50 meter gemeten moet worden vanaf de rand van het bouwvlak. Wanneer het bedrijf al door een ander geurgevoelig object zou worden beperkt in zijn ontwikkelingsmogelijkheden zou van de afstand van 50 meter afgeweken kunnen worden. Echter, de bestaande woningen liggen op grotere afstand van dit bedrijf dan de beoogde nieuwe woning.

Met de paardenhouderij is overeengekomen dat via voorliggend plan het bouwvlak van het bedrijf zodanig wordt aangepast dat aan de vereiste afstand van 50 meter tot de woning te kan worden voldaan. Het aspect bedrijven vormt hiermee geen belemmering meer voor de uitvoering van dit plan.

4.5.8 Bodemkwaliteit

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Er dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Verkennend bodemonderzoek

Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek (kenmerk rapport; Grondvitaal B.V., 2229055, d.d. 21 juni 2022) maakt als Bijlage 5 deel uit van de toelichting van dit bestemmingsplan.

4.5.9 Conclusie bodem voor het plangebied

In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan PAK en een aantal zware metalen aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen aangetoond.

In het grondwater zijn, na herbemonstering, uiteindelijk licht verhoogde gehalten aan een aantal zware metalen aangetoond.

In de bodem en in de puinverharding op de locatie zijn geen verhoogde gehalten aan asbest aangetoond.

De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor deze planwijziging of verlening van de omgevingsvergunning (bouwen).

4.5.10 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

4.5.11 Conclusie externe veiligheid voor het plangebied

De bouw van de nieuwe woning aan de Lage Enkweg, naast nummer 16 is op grond van artikel 1 van het Bevi aan te merken als een nieuw beperkt kwetsbaar object.

Artikel 1 (Bevi)

1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  1. a. ADR: op 30 september 1957 te Genève totstandgekomen Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg;
  2. b. beperkt kwetsbaar object:

1°.verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en

2°.dienst- en bedrijfswoningen van derden;

........

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00295-0003_0013.png"

Risicobronnen externe veiligheid

Het plan voor de nieuwe vrijstaande woning past binnen de normen van het Bevi, Bevb en het Bevt.

In de buurt van de planlocatie bevinden zich de volgende relevante risicobronnen:

  • De hogedruk aardgasbuisleidingen A-510 en N-570-20;
  • De Snelweg A28 (knp. Hattemerbriek - afrit 13 (Lelystad)) ligt op een afstand van zo'n 800 meter ten zuiden van de planlocatie.
  • De spoorlijn Amersfoort - Zwolle (tracé 3601.1) ligt op een afstand van zo'n 800 meter ten zuiden van de planlocatie.

De hogedruk aardgasbuisleidingen en de A28 liggen op een dusdanig grote afstand dat zij niet relevant zijn voor het plangebied.

Op circa 800 meter van het plangebied ligt de spoorlijn Amersfoort-Hattem. Dit is een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Over dit spoor worden brandbare vloeistoffen, brandbaar gas, toxische vloeistoffen en/of toxisch gas vervoerd. Er is een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter gemeten vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaand verkeer. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6).

Door een ongeval op het spoor kan bij een ketelwagen gevuld met een toxisch gas of toxisch vloeistof de aansluiting van de afsluiter afbreken. Er ontstaat een gat waardoor in korte tijd een groot deel van het toxische gas of vloeistof vrijkomt. De toxische vloeistof verspreidt zich over het spoorbed, dampt uit en er ontstaat een giftige wolk die zich snel met de wind mee verspreidt. De toxische wolk kan bij lage concentraties worden geroken. Hogere concentraties veroorzaken vergiftiging. Hierdoor kunnen personen in de omgeving slachtoffer worden. De omvang van de giftige wolk is afhankelijk van de inrichting van de omgeving en de weersomstandigheden.

In dit kader is het advies van de Veiligheidsregio Noord-Oost Gelderland als volgt:

  • De zelfredzaamheid van de aanwezige personen zo groot mogelijk te laten zijn, door gebruik te maken van NL-alert.
  • Zorg te dragen dat het ventilatiesysteem goed functioneert. Om te kunnen schuilen voor een toxisch scenario, is het noodzakelijk dat bewoners in zo'n situatie naar binnen gaan, ramen en deuren sluiten en dat de eventueel aanwezige mechanische ventilatie handmatig door de gebruikers kan worden uitgezet. Deze maatregel kunt u borgen in de vergunningverlenings-procedures van diverse objecten.
  • Zorg te dragen voor een goede informatievoorziening aan de aanwezige personen, opdat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. Hierbij kan gedacht worden aan de voorlichtings-campagnes als 'Denk vooruit'/ 'Wees Voorbereid'.
  • Toekomstige bewoners te attenderen op deelname aan 'Stan the CPR-network'. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan Stan the CPR-network kan levens redden.

Initiatiefnemer wordt vezocht uitvoering aan dit advies te geven en de bewoners van de nieuwe te bouwen woning van dit advies in kennis te stellen.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de bouw van de beoogde woning.

4.5.12 M.e.r.-beoordeling

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  1. 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  2. 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn).

De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van één woning mogelijk. Deze ontwikkeling valt onder de categorie D11.2 ´de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen´.

Een stedelijk ontwikkelingsproject valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De bouw van één woning op een perceel van minder dan 1000m² valt onder deze drempel en is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten of dat een m.e.r. moet worden opgesteld. Omdat er bij voorliggend plan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht wordt een vormvrije m.e.r. toegepast. Het belang van de vormvrije m.e.r. is dat al in een vroeg stadium wordt beoordeeld of het plan of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft.

In de vormvrije m.e.r. dient het navolgende te worden beschreven:

  • de kenmerken van de activiteit;
  • de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  • de samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie);
  • de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.

4.5.13 Conclusie m.e.r -beoordeling voor het plangebied

Het gaat hier om de bouw van één woning gelegen in een overwegend groene omgeving. Het plangebied ligt op grote afstand van de dichtstbijgelegen Natura 2000 gebieden Veluwerandmeren en de Veluwe.

Uit Hoofdstuk 4 van deze toelichting blijkt voldoende dat er vanuit deze zeer kleinschalige ontwikkeling geen sprake is van concrete nadelige milieugevolgen waardoor er een uitgebreide m.e.r. beoordeling is vereist.

Voor de vormvrije m.e.r. beoordeling is voor dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van alle onderzoeken die ten grondslag liggen aan dit bestemmingsplan en de daaruit voortvloeiende conclusies. De conclusies uit deze onderzoeken sluiten nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan uit. Deze onderzoeken worden samen met dit hoofdstuk uit deze toelichting beschouwd als de zogenaamde aanmeldnotitie op basis waarvan het college heeft besloten dat er geen M.E.R.-procedure doorlopen hoeft te worden.

Dit ontwikkeling brengt geen (significant) negatieve effecten met zich mee waardoor er een milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden.

4.6 Verkeer En Parkeren

4.6.1 Algemeen

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan. Het VSP geeft aan dat de prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken en voorkomen van verkeersonveilige situaties.

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling. Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.

Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

4.6.2 Conclusie voor het plangebied

Voor woningen geldt een gemiddelde van zeven motorvoertuigbewegingen per dag. De verkeersaantrekkende werking van de nieuw te bouwen woning is zeer beperkt, het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie enigszins toenemen. Problemen op de Lage Enkweg worden niet verwacht.

Het parkeren bij de nieuwe woning vindt plaats op eigen erf. In het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerruimte van twee parkeerplaatsen (parkeernorm 1,8 parkeerplaatsen per burgerwoning).

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Inleiding

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemmingsplan geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.

5.1.1 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden gelezen en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels voor het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.

5.1.2 Regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald.
  2. 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  3. 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook om algemene regels gaat, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Behalve bestemmingen zijn er binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen over het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.

In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, of tot een planherziening te komen.

5.2 Bestemmingsbepalingen

5.2.1 Wonen

Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie, waarbij er een bestemmingsvlak is opgenomen waarbinnen de woning gebouwd kan worden. Voor de woning geldt een maximum oppervlakte, goot- en bouwhoogte. Ook is het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken begrensd.

5.2.2 Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden

Deze bestemming geldt zowel voor het perceel aan de Lage Enkweg nummer 25 als aan de Parallelweg 9/10. Voor beide percelen zijn de rechten uit het geldende bestemmingsplan overgenomen, met dien verstande dat voor de Lage Enkweg het bouwvlak en het aanduidingsvlak is verkleind en voor de Parallelweg het gebruik teruggebracht is tot agrarisch grondgebruik, zonder bouwmogelijkheden.

5.3 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.

Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu

De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!


Milieu

Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.


Ruimtelijke ordening

Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.


Bouwen

Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan soms heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.


Nota integrale toezicht en handhaving

In Harderwijk geldt de Nota integrale toezicht en handhaving. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.

Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.

Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is, wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht de gemeenteraad om voor ‘een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan’ het kostenverhaal te verzekeren. Dit kan door het vaststellen van een exploitatieplan of door het sluiten van een overeenkomst van grondexploitatie. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kan worden gesteld dat met het voorliggende bestemmingsplan een aangewezen bouwplan mogelijk wordt gemaakt.

Met de initiatiefnemer van dit plan is een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de initiatiefnemer aan de gemeente vergoed. In deze exploitatieovereenkomst is het kostenverhaal geregeld. Het kostenverhaal is hierdoor anderszins verzekerd. Hierom hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden bij vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad.

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan Buitengebied - Lage Enkweg, naast 16 economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al of niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook voor een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al of niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied (de zogenaamde postzegelplannetjes).

De ontwikkeling waar dit bestemmingsplan voor opgesteld is, betreft een ontwikkeling van één woning op perceelsniveau. Gelet hierop wordt dit bestemmingsplan aangemerkt als een postzegelplan waarover geen inspraak hoeft plaats te vinden.

7.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.

Het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied - Lage Enkweg naast 16" is aan de onderstaande instanties toegezonden.

  1. 1. Provincie Gelderland;
  2. 2. Waterschap Vallei en Veluwe;
  3. 3. Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland;
  4. 4. Omgevingsdienst Noord-Veluwe;
  5. 5. Belangenvereniging Hierden.

Bij de aanbieding is aangegeven dat - in het geval er geen reactie ontvangen wordt - aangenomen wordt dat er wordt ingestemd met de inhoud van het vooroontwerpbestemmingsplan. Van de Provincie, het Waterschap en de Belangenvereniging Hierden zijn geen reacties ontvangen. De Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland en de Omgevingsdienst Noord-Veluwe hebben wel gereageerd. Naar aanleiding van deze reacties is dit bestemmingsplan op onderdelen aangevuld en/of aangepast.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingspaln wordt gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen, zoals voorgeschreven in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3:4 Algemene wet bestuursrecht. Tijdens deze termijn kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen kenbaar maken bij de gemeenteraad. Dit wordt bekend gemaakt in het Gemeenteblad. De stukken zijn raadpleegbaar op www.ruimteliikeplannen.nl.

Het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied - Lage Enkweg naast 16" heeft met ingang van 31 maart gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Dit is op 30 maart 2023 bekend gemaakt in het Gemeenteblad. Gedurende deze termijn kon een ieder zienswijzen indienen tegen het ontwerpbestemmingsplan. Er zijn geen zienswijzen tegen voornoemd plan ingediend.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Beleidskader Water

Bijlage 2 Wet Natuurbescherming - Quickscan

Bijlage 3 Stikstof - Aeriusberekening

Bijlage 4 Figuren Geluid

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 6 Vaststellingsbesluit Bestemmingsplan