Bestemmingsplan Buitengebied West, 2e herziening (Mussenkampseweg 11a te Heerde)
Bestemmingsplan - gemeente Heerde
Vastgesteld op 12-05-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Bestemmingsplan Buitengebied West, 2e herziening (Mussenkampseweg 11a te Heerde) met identificatienummer NL.IMRO.0246.802BUWH02MUSKWEG11-VA01 van de gemeente Heerde;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-gebonden-beroep:
het beroepsmatig verlenen van diensten zonder personeel, zoals arts, notaris, advocaat en kunstenaar, niet zijnde een aan-huis-gebonden-bedrijf, waarbij de woning met bijbehorende gebouwen in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aan-huis-gebonden-bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk met personeel, niet zijnde een aan-huis-gebonden-beroep, waarbij de woning met bijbehorende gebouwen in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 agrarisch beheer:
het weiden van vee, het beheren van graslanden dan wel het telen van akkerbouwgewassen, niet in een volkstuin;
1.8 ander-bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.9 ander-werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.10 archeologische waarde:
de waarde, die een gebied ontleent aan het voorkomen van overblijfselen uit oude tijden of van belang is voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.12 bed & breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, in een kamer die ten hoogste mag beschikken over twee van de volgende woonvoorzieningen: douche/bad, wc, of keukenblok.
1.13 beginsel van bebouwingsconcentratie:
wijze van situering van bebouwing waardoor een compacte samenhangende ruimtelijke eenheid bestaat;
1.14 bestaande inhoud, hoogte, omvang, [..], gebouw:
inhoud, hoogte, omvang, [...], gebouw, zoals die of dat rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak; in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet worden gewoond;
1.18 bijwoning:
het tijdelijk gebruik van wonen in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk op het erf van de hoofdwoning;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwlaag:
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat aan de onder- en bovenzijde door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren wordt begrensd;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.25 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.26 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.28 dienstverlening:
het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden;
1.29 extensief recreatief medegebruik:
recreatief medegebruik -zonder geluidsoverlast- dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen en kanovaren;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op dei bestemming het belangrijkst is;
1.32 huishouden:
een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in dagelijkse levensbehoeften.
1.33 inwoning:
het bewonen van een woning door één zelfstandig en één onzelfstandig huishouden;
1.34 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.35 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.36 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.37 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.38 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.39 paardenbak:
een niet-overdekte piste, voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;
1.40 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.41 peil:
- voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
1.42 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.43 rustpunt:
een rustpunt zoals bekend en aangemeld bij de stichting rustpunt;
1.44 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.45 voorgevel:
De naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of indien;
een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
het een boerderij met woning en deelruimte betreft, de belangrijkste gevel van de woning; in overige gevallen voorgevelrooilijn als bedoeld in de gemeentelijke bouwverordening;
1.46 woning:
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden, tenzij het bestaande aantal huishoudens meer dan één bedraagt, dan is het bestaande aantal huishoudens toegestaan;
1.47 woonhuis:
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 de oppervlakte van een bouwblok:
de bebouwde oppervlakte binnen een bouwvlak gemeten aan de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen aan de buitenzijde van het bouwblok, bouwwerken-geen gebouw zijnde, erfverhardingen en tuinen meegerekend; landschappelijke inpassing, kuilvoerplaten, mestbassins, teeltondersteunende voorzieningen en sleufsilo's niet meegerekend.
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurgebieden en de natuurlijke, landschappelijke en ecologische waarden daarvan;
- b. extensief recreatief en/of educatief medegebruik;
- c. het agrarisch medegebruik;
- d. de instandhouding en ondergeschikte aanpassing van bestaande openbare wegen, paden (inclusief kabels en leidingen) en infrastructurele voorzieningen en de aanleg van infrastructurele voorzieningen;
- e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sprengen en beken, en voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
met daarbij behorende bouwwerken, andere-bouwwerken en voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de voor Natuur aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken - niet zijnde woningen - ten dienste van de bestemming.
4.2.1 Andere-bouwwerken
Voor andere-bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. de bouwhoogte van andere-bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2 m;
- b. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt dat:
- 1. de bouwhoogtes voor hoogzitten en wildkansels niet meer dan 8 m mag bedragen;
- 2. de oppervlakte per wildkansel niet meer dan 5 m² mag bedragen.
3.3 Nadere eisen
Artikel 14 (Nadere eisen) is van toepassing.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 8, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van het normale onderhoud;
- b. het gebruik van de gronden als sport-, wedstrijd-, speel-, en/of kampeerterrein, tenzij anders is aangegeven;
- c. het gebruik van de gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model) vliegsport;
- d. het gebruik van de gronden voor doeleinden van handel- en/of bedrijf met uitzondering van het bosbouwbedrijf.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. het wonen in woonhuizen:
- 2. een aan-huis-gebonden-beroep;
- 3. rustpunten ten behoeve van dagrecreanten;
- 4. agrarische hobbybedrijven;
met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen en erven, met dien verstande dat de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing.
4.2 Bouwregels
Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen per kadastraal percee uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
4.3 Nadere eisen
Artikel 14 (Nadere eisen) is van toepassing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Hoge Archeologische Verwachting
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op de tot 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' bestemde gronden gelden voor het bouwen van bebouwing de volgende regels:
- 1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen van een bouwwerk groter dan 100 m², dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
- 2. in afwijking van het gestelde onder 1 hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder 1 te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
- a. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut (met uitzondering van nieuwe kelders);
- b. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering, met behoud van bestaande funderingen;
- c. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,4 m onder het bestaande maaiveld;
- d. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
- 3. Indien het onder 1 genoemde rapport of de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
- 4. indien uit het onder 1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder c, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:
- 1. De dubbelbestemming Waarde - Hoge archeologische verwachting geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- 2. De dubbelbestemming Waarde - Archeologische monumenten op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bebouwingsgrenzen
7.2 Landschappelijke waarden
Bouwwerken dienen gebouwd te worden met in achtneming van de per gebiedstype voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals hierna ter plaatse van de aanduiding is aangegeven:
aanduiding | landschaps- en natuurwaarden |
'dekzandruggen en oude bouwlanden' | - Kleinschalig halfopen landschap - Reliëf van bolle akkers / enken - Enken open houden, randen markeren met beplanting - Aanplant langs wegen en paden - Erfbeplanting, bosjes en houtwallen |
7.3 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- 4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- 5. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
- 1. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van:
- a. gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
- b. gronden voor de voorgevel ten behoeve van een zwembad;
- 2. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
- a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning is vereist en deze is verleend.
- b. de opslag van materiaal en het stallen van caravans in bestaande (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen.
8.2 Bed & Breakfast
8.3 Paardenbakken
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:
- 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- 2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- 3. de bestemmingsbepalingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- 4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de bouwhoogte van de andere-bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- 5. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m²;
- 6. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m², met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m², tot een extra hoogte van 3 m;
- 7. het bepaalde ten aanzien van de maximale goothoogte van bedrijfsbebouwing, niet zijnde de bedrijfswoning, en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 2 m, mits dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
- 8. het voorschrift dat gebouwd moet worden overeenkomstig het beginsel van bebouwingsconcentratie, voorzover dat noodzakelijk is vanuit het oogpunt van veiligheid en medische noodzaak.
10.2 Inwoning
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 1.46 (woning) voor het huisvesten van meerdere huishoudens in één woning ten behoeve van inwoning waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- 1. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. woonsituatie;
- c. milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzend gronden;
- f. de sociale veiligheid.
10.3 Mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 1.46 (woning) voor het huisvesten van meerdere huishoudens in één woning ten behoeve van mantelzorg waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- 1. de mantelzorg dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande woning;
- 2. de ruimten voor mantelzorg dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdbewoning;
- 3. de mantelzorg wordt beperkt tot 30% van het netto vloeroppervlak van de bestaande woning met een maximum van 60 m²;
- 4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden.
10.4 Mantelzorg in vrijstaande bijbehorende bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 1.17 (bijbehorend bouwwerk) voor het wonen ten behoeve van mantelzorg in een vrijstaande bijbehorende bouwwerken, mits is aangetoond dat mantelzorg in de bestaande woning redelijkerwijs niet mogelijk is, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- 1. bijwoning dient te geschieden in een vrijstaand bijbehorende bouwwerk dat binnen de bestaande bouwmogelijkheden past;
- 2. bijwoning eindigt wanneer de mantelzorg eindigt;
- 3. binnen 1 jaar na beëindiging van de mantelzorg wordt het teruggebracht in de oorspronkelijke situatie danwel een situatie die voor wat betreft het gebruik en bouwregels voldoet aan het geldende bestemmingplan;
- 4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
- 5. er dient gebruik te worden gemaakt van één inrit;
- 6. er dient sprake te zijn van gemeenschappelijk nutsvoorzieningen;
- 7. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. woonsituatie;
- c. milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzend gronden;
- f. de sociale veiligheid.
10.5 Afwegingskader
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 20 m worden verschoven;
- 2. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag niet worden vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
11.2 Wijzigingsbevoegdheid woningsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen ten behoeve van het toestaan van één woning extra binnen de aaneengesloten bebouwing van een bestaande woning met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. het aanvaardbaar is vanuit volkshuisvesting waarbij de extra woning dient te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
- 2. het wijzigen dient zo te geschieden dat de inpassing van de woning en bijbehorende bouwwerken in het landschap op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, aan de hand van een landschappelijk inpassingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen.
- 3. bij iedere woning is maximaal 100 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan;
- 4. bij wijziging wordt gelijktijdig op de verbeelding de aanduiding 'twee-aaneen' opgenomen.
11.3 Afwegingskader wijziging
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
- 1. een ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen, ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- 2. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
- 3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het schriftelijk indienen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn;
- 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Behoudens het bepaalde in artikel 13 lid 3, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
waarden/bestemmingen/aanduidingen | werken en werkzaamheden * | |||||||
a | b | c | d | e | f | g | h | |
Natuur | + | + | + | + | + | + | + | + |
* de onderstaande letters worden hierna verklaard in de tabel is: + = vergunning vereist | ||||||||
a | aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen | |||||||
b | verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden | |||||||
c | aanleggen en dempen van watergangen | |||||||
d | aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, het ingraven of indrijven van voorwerpen dieper dan 3 m | |||||||
e | diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan circa 0,4 m - omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering | |||||||
f | bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters | |||||||
g | het vellen of rooien van bomen, houtsingels of houtwallen | |||||||
h | drainage en onderbemaling |
13.2 Vergunningplicht Archeologie
waarden/bestemmingen/aanduidingen | werken en werkzaamheden * | |||||||
a | b | c | e | f | ||||
Waarde - Hoge archeologische verwachting | + | + | + | + | + | |||
* de onderstaande letters worden hierna verklaard; in de tabel is: + = vergunning vereist | ||||||||
a | aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen | |||||||
b | verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden | |||||||
c | aanleggen en dempen van watergangen en poelen | |||||||
d | aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen (nutsvoorzieningen) breder dan 80 cm en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur | |||||||
e | diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan circa 0,4 m onder het maaiveld - omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering | |||||||
f | bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters |
13.3 Uitzonderingen vergunningplicht
13.4 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 13.2, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,
- a. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
- b. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
13.5 Rapportageplicht Archeologie
De onder lid 13.2 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
13.6 Deskundige advies archeologie
Indien het onder 13.5 genoemde rapport of de beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
Artikel 14 Algemene Nadere Eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- 1. de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
- b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de landschappelijke inpassing;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de milieusituatie;
- g. het landschappelijk karakter van het gebied.
- 2. de plaats, de afmetingen en de nokrichting van de bebouwing ten behoeve van een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke situering (= bebouwings- en landschapsstructuur) van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het landschap en ter bescherming van de cultuurhistorische waarde;
- 3. de bouw van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'ehs-natuur' met het oog op bescherming van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de ecologische hoofdstructuur.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Bestemmingsplan Buitengebied West, 2e herziening (Mussenkampseweg 11a te Heerde) .
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Gebonden Bedrijven
Bijlage 2 Beplantingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Op het perceel Mussenkampseweg 11a te Heerde is ongeveer 1.900 m² (voormalige agrarische) bedrijfsbebouwing aanwezig. De agrarische functie is echter al enige jaren geleden verloren gegaan (als gevolg van de MKZ-crisis 2001). Daarna werd de bedrijfsbebouwing gebruikt voor het voormalige bedrijf van initiatiefnemer (Galva Hekwerk) en voor opslag door derden.
In 2008 is gestart met een onderzoek naar de haalbaarheid voor een functieverandering op dat perceel. Een functieverandering van bedrijf naar wonen. In overleg met de gemeente is tot een invulling gekomen, waarbij de aanwezige (voormalige agrararische) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en vervangen wordt door drie vrijstaande woningen. Deze woningen worden landschappelijk ingepast en daarnaast zal landschaps- en natuurontwikkeling plaatsvinden op aangrenzende gronden (gelegen in de gemeente Epe).
Het gewenste plan is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. Het voorliggende bestemmingsplan vormt het nieuwe planologische kader voor de beoogde functieverandering.
1.2 Ligging Plangebied
De gemeente Heerde ligt op de rand van de Veluwe, in het overgangsgebied van de Veluwe naar de IJsselvallei. Naburige gemeenten zijn de Gelderse gemeenten Epe, Oldebroek en Hattem, en de Overijsselse gemeenten Olst-Wijhe en Zwolle.
Zoals hiervoor is beschreven, ligt de ontwikkellocatie aan de Mussenkampseweg 11a te Heerde. Dit perceel ligt dicht bij de grens met de gemeente Epe. In figuur 1.1 is de locatie in het buitengebied ten opzichte van het dorp Heerde weergegeven. In figuur 1.2 is tevens een uitsnede van de locatie weergegeven, waarop de bedrijfsbebouwing goed te zien is.
Figuur 1.1: Ligging Mussenkampseweg 11a (rood omcirkeld) ten opzichte van Heerde (bron: Bing maps)
In de volgende uitsnede is de bedrijfsbebouwing aan de zijde van de straat goed te zien. De gronden achter de bedrijfsbebouwing (binnen de rode cirkel) worden ingezet voor de functieverandering naar wonen.
Figuur 1.2: Uitsnede Mussenkampseweg 11a te Heerde (bron: Bing maps)
Mussenkampseweg 11a ligt ten zuidwesten van Heerde en op ongeveer 2,5 km van het centrum van Heerde.
Het plangebied ligt in een redelijk open agrarisch gebied. Naarmate richting het zuiden en westen wordt gegaan verandert het gebied naar bos.
1.3 Begrenzing Plangebied
In de planvorming zijn gronden van de gemeente Epe betrokken voor wat betreft de natuurcompensatie. Grofweg wordt het totale gebied (± 4,6 hectare) ingedeeld in drie onderdelen: 1/3 natuur, 1/3 agrarisch, 1/3 tuin/erf. Daarbij komen de woningen en de bijbehorende erven geheel in de gemeente Heerde te liggen. In de gemeente Epe komt alleen landschap, natuur en agrarisch (mede)gebruik.
Hoewel het voorliggend bestemmingsplan alleen de gronden van de gemeente Heerde betreft, is in figuur 1.3 het gehele gebied weergegeven. Hierin is ook globaal het plangebied weergegeven.
Figuur 1.3: Begrenzing plangebied en overzicht totale gebied
Het totale gebied is rood omlijnd. De stippellijn in het gebied betreft de gemeentegrens. Het blauw omlijnde gedeelte betreft het grondgebied van de gemeente Heerde en het gebied waar de woningen worden geprojecteerd.
1.4 Leeswijzer
Een bestemmingsplan is een juridisch bindend instrument dat de ruimtelijke ordening regelt.
In een bestemmingsplan wordt vastgelegd wat de bestemming van een stuk grond is. Zo wordt bepaald hoe de gronden gebruikt mogen worden en wat er op mag worden gebouwd.
Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee delen: regels en verbeelding, en gaat vergezeld van een toelichting:
- de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van de toegestane functies van de gronden en de zich daarop bevindende opstallen. Per bestemming wordt ook aangeven waar wel of niet mag worden gebouwd met eventueel bijbehorende maximale bouwmaten;
- de verbeelding: op de verbeelding worden de verschillende bestemmingen van de gronden aangegeven;
- de toelichting: hierin worden de overwegingen gegeven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen.
Wat er in de regels en op de verbeelding van een bestemmingsplan staat is voor iedereen juridisch bindend, dus voor burgers, bedrijven, instellingen en ook voor overheden.
Wat er in de regels en op de verbeelding van een bestemmingsplan staat is voor iedereen juridisch bindend, dus voor burgers, bedrijven, instellingen en ook voor overheden.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande situatie;
- de nieuwe ontwikkeling wordt toegelicht in hoofdstuk 3;
- in hoofdstuk 4 wordt een inventarisatie gegeven van alle voor het plangebied relevante (generieke) beleid;
- in hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de ruimtelijke inpasbaarheid. Hier wordt beschreven of zich problemen voordoen op het gebied van milieu, zoals bodem geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit etc. ;
- in hoofdstuk 6 worden de juridische aspecten van het plan en de regels kort toegelicht;
- tot slot wordt in hoofdstuk 7 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het plan belicht.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
In de jaren 80 was op de onderhavige kavel een kalvermesterij aanwezig. Initiatiefnemer maakte onderdeel uit van de maatschap.
In 2001 werd het bedrijf geconfronteerd met de MKZ-crisis. De kalvermesterij is toen ontruimd. De schuur is daarna aangepast zodat deze in delen verhuurd kon worden. Deze schuur is nog steeds op het perceel Mussenkampseweg 11a te Heerde aanwezig en heeft een oppervlakte van circa 1.900 m². Deze loods werd in de afgelopen jaren gebruikt door Galva Hekwerken en voor opslag. In figuur 2.1 is de bestaande situatie in beeld gebracht. Voorafgaand aan dat gebruik werd de bebouwing agrarisch gebruikt.
Figuur 2.1: foto's bedrijfsbebouwing Mussenkampseweg 11a Heerde (bron: Building Design Architectuur)
Op de luchtfoto (figuur 2.2) is de bedrijfsbebouwing goed te zien.
Figuur 2.2: Luchtfoto Mussenkampseweg 11a Heerde (bron: Bing maps)
Met de sloop van de bestaande bebouwing wordt een mogelijkheid geboden om de betreffende gronden te herontwikkelen en het gebied van een kwalitatieve impuls te voorzien. Niet alleen stedenbouwkundig, maar ook de landschappelijke inpassing van de nieuwe woningen levert een versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse op. In hoofdstuk 3 wordt de nieuwe situatie beschreven, waarbij ook bij de landschappelijke inpassing wordt stilgestaan.
Hoofdstuk 3 Nieuwe Situatie
Om de nieuwe situatie in beeld te krijgen is meerdere malen overleg gevoerd met de gemeente. Ook hebben, zoals hiervoor is beschreven, overleggen plaatsgevonden met Waterschap Vallei en Veluwe en Stichting Landschapsbeheer Gelderland (zie voor gespreksverslagen bijlagen 6 en 7).
Deze verschillende overleggen hebben uiteindelijk geleid tot het plan voor de bouw van drie vrijstaande woningen met bijgebouw(en), landschappelijke inpassing van de woningen en versterking van de natuurlijke waarden nabij het plangebied. In het landschapsplan zijn de gronden binnen de gemeente Epe meegenomen.
Het landschapsplan is als bijlage 1 aan deze toelichting gekoppeld.
De woonfunctie (wonen/tuin/erf) is ongeveer 24%, de natuurfunctie bedraagt ongeveer 31% en de agrarische functie bedraagt circa 45%. De basisfuncties voor de gronden die ten behoeve van dit plan worden ingezet, blijven de meest belangrijke functies. De woonfunctie wordt ingepast in de andere functies. Het plangebied betreft alleen het grondgebied van Heerde. Op het aansluitende grondgebied van de gemeente Epe worden de gronden landschappelijke versterkt. In het landschapsplan en beplantingsplan is dit nader beschreven.
Woningen
Voor de woningen is het geldende bestemmingsplan Buitengebied West als uitgangspunt gehanteerd.
De oppervlakte van de woningen bedraagt maximaal 150 m². De goot- en bouwhoogte bedragen maximaal 6 m en 10 m. De woningen worden voorzien van een kap, met een helling tussen de 30° en 60°. De oppervlakte die ingezet kan worden voor bijgebouwen bedraagt maximaal 100 m². Deze oppervlakte kan onder voorwaarden verruimd worden tot maximaal 200 m² (zogenaamde hobbyboerregeling).
Rekening houdend met deze maatvoering, zijn de eerste schetsen als volgt weer te geven (figuur 3.1 tot en met 3.3). Deze schetsen geven slechts een beeld van de te bouwen woningen.
Vanwege de ligging in het landelijk gebied en gelet op het feit dat sprake is van functieverandering, worden de woningen voor wat betreft materiaalgebruik en verschijningsvorm op elkaar afgestemd. Dat wil zeggen: qua kapvorm en bouw- en goothoogten sluiten de woningontwerpen bij elkaar aan. Daarnaast geldt voor het materiaalgebruik dat wordt gewerkt met passende materialen, gelet op het agrarische/landelijke karakter van het omliggende gebied en de locatie zelf (zoals hout en baksteen). Bij voorkeur betreft het materialen met gedekte kleuren (zoals roodbruine bakstenen en antracietgrijze dakpannen). Qua materiaalgebruik en verschijningsvorm zijn accentverschillen tussen de woningen mogelijk, maar de aanwezige bebouwing op de locatie vormt duidelijk en herkenbaar een eenheid. Verder is nog van belang dat voor de afzonderlijke bebouwingseenheden (woningen en bijgebouwen) wordt gestreefd naar eenvoudige hoofdvormen en dat per afzonderlijke woninglocatie het beginsel van bebouwingsconcentratie wordt gehanteerd.
Figuur 3.1: Gevelschets woning 1 (bij Mussenkampseweg, bron: Building Design Architectuur)
Figuur 3.2: Gevelschets woning 3 (meest rechtse woning op landschapsplan, bron: Building Design Architectuur)
Voor de initiatiefnemer is het volgende beeld geschetst. Het gaat hierbij om de woning die in het midden is gesitueerd (figuur 3.6 en 3.7).
Figuur 3.3: Geveltekening woning 2 (bron: Building Design Architectuur)
Inrichting gronden
Zoals hiervoor is beschreven, is voor wat betreft het landschap gesproken met Waterschap Vallei en Veluwe en Stichting Landschapsbeheer Gelderland . De afspraken die samen met de initiatiefnemer zijn gemaakt, zijn hierna verwoord. Als eerste worden intenties aangaande het waterschap aangehaald. Vervolgens worden de intenties met betrekking tot landschap en natuur beschreven. Per onderdeel wordt in het voorkomende geval de feitelijke situatie kort aangehaald, waarna beschreven wordt wat met betrekking tot het water/landschap/natuur wordt gedaan. De letters komen overeen met de letters in het landschapsplan die als slot wordt weergegeven. Deze tekening en de bijbehorende beschrijving worden als bijlage aan de toelichting en regels van dit plan gekoppeld.
Water
A. Aanwezig oeverstruweel eigendom Waterschap
Situatie
Deze strook bestaat nu uit beekbegeleidende opgaande beplanting met aan de zuidzijde veel meidoorn.
Plan
Aan de planzijde worden twee rijen struweel bijgeplant. Aansluitend wordt tot 3 meter uit het nieuwe toegangspad een extensief te beheren grasstrook aangelegd. Tussen beplanting en grasstrook wordt in overleg een landschappelijk verantwoord raster geplaatst.
B. Bestaande oeverbeplanting aan de zuidzijde van de beek
Situatie
Langs de beekoever bevindt zich opgaand geboomte van onder meer els, eik en ratelpopulier. Deze beplanting staat feitelijk op de insteek van de beekoever.
Plan
De in A genoemde strook wordt doorgezet over dit traject van de beek. De aanwezige halfverharding, puin en afvalmaterialen worden in het plan verwijderd tot op de oorspronkelijke schone ondergrond. Het waterschap voorziet in een relevante nieuwe beplanting in deze strook. De beplanting zal een aantal hulsten ( Ilex aquifolium ) bevatten. Het plan is om de beplanting langs de beek op zo natuurlijk mogelijke wijze in te richten. Het beeld dat gaat ontstaan zal hetzelfde als bij A. zijn. Het waterschap en de planontwikkelaar sluiten een beheersovereenkomst over het te voeren beheer. Overdracht van deze oeverstrook is ook een optie.
A. en B.
Het waterschap heeft de intentie uitgesproken met de eigenaar van de grond aan de noordzijde van de beek in overleg te treden om ook aan die kant van de beek beekherstel te realiseren. Nader overleg met de rayonleider en de ecoloog van het waterschap is hiervoor noodzakelijk.
C.
Op de locatie van de nieuw te bouwen huizen bevindt zich nu een greppel. Het waterschap eist (grond)wateronafhankelijk bouwen. Dit betekent o.a. dat geen kunstmatige verlaging van de grondwaterstand mag plaats vinden. Een optie kan zijn om hier de greppel te dichten en het maaiveld op te hogen (vloerpeil van de huizen minimaal 60 cm. boven het bestaande maaiveld te leggen).
D.
Het is niet toegestaan hemelwaterafvoer op de beek of in het gemeentelijke riool te lozen. Het bestaande waterpartijtje kan als retentie/wadi-oplossing dienen voor de twee oostelijke huizen. Het huis aan de weg dient een eigen wadi op eigen terrein te krijgen. Deze kan mogelijk in combinatie met de beplantingsstrook van D. met overloop naar de vijver E. worden gecombineerd.
E.
Achter de nieuwe woning van de familie Tessemaker kan een natuurlijke vijver ontstaan met een maximale diepte van 1,5 m1. Het wateroppervlak zal maximaal 250 m² zijn.
Landschap en natuur
F.
Door Bijkerk c.s. landschapsarchitecten is een landschappelijke inpassing van de gebouwen opgesteld verwoord in een landschapsplan. Hierin zijn opgaande beplantingen en gewenste infrastructuur opgenomen. Voor de uitwerking van beplantingen is een beplantingsplan met de groepen 01 t/m 07 bijgevoegd. Er wordt 3100 m² nieuwe landschappelijk verantwoorde beplanting gerealiseerd.
G.
Op deze locaties wordt , langs de aan te planten beplantingen, een strook weiland van minimaal 8 meter apart uitgerasterd. Deze strook wordt slechts incidenteel door paarden beweid. Eventueel wordt deze strook gemaaid. Er zal hier geen bemesting worden uitgevoerd. Deze strook extensief grasland zal een zoomvegetatie langs de beplanting vormen. Een dergelijke zoom is van grote betekenis voor insecten en andere fauna.
H.
Situatie
Op deze locatie bevindt zich nu een 'watergat' met een diepte van ca. 1,5 meter met relatief steile oevers.
Plan
De oevers worden uitgevlakt, glooiiender opgezet. Aan de zonzijde wordt een taludhelling van ca. 1:10 opgezet. Aan de andere kant wordt in een talud van ca. 1:5 voorzien. De bestaande beplanting en talud aangrenzend aan de buren wordt gehandhaafd. Er wordt géen aanvullende beplanting aangebracht. In figuur 3.4 is het landschapsplan weergegeven (ook als bijlage 1 bijgevoegd), zoals deze is aangepast naar aanleiding van de ingediende zienswijzen.
Figuur 3.4: Landschapsplan met intentieafspraken (bron: Bijkerk C.S. Tuin- en Landschapsarchitectuur)
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
Om de leesbaarheid van het plan te waarborgen zijn enkel de voor dit bestemmingsplan relevante Europese, Rijks, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsstukken opgenomen in dit hoofdstuk. Dit generieke beleid vormt het kader waarbinnen het huidige gebruik plaats dient te vinden. Het beschreven beleidskader is daarmee een belangrijke bouwsteen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.
Naast de hieronder benoemde beleidsdocumenten zijn er in Heerde verschillende sectorale beleidsdocumenten en uitvoeringsnota's ontwikkeld. Deze beleidsdocumenten komen, voor zover van toepassing, aan de orde bij de beschrijving van de beleidsuitgangspunten in hoofdstuk 4.5.
4.2 Europees Beleid
4.2.1 Natura 2000
Natura 2000 bestaat uit een Europees netwerk van belangrijke natuurgebieden. Het netwerk wordt beschermd door twee Europese richtlijnen, namelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van strikt te beschermen gebieden, zogenaamde 'speciale beschermingszones'. In Nederland is de bescherming van de speciale beschermingszones geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998. Er is voor gekozen één aanwijzingsbesluit te hanteren, dat de diverse vormen van bescherming van het gebied regelt. In dit besluit zijn de instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd, de doelen van de natuurbescherming in dit gebied.
De aanwijzing heeft geen consequenties voor het huidige gebruik. Bestaande activiteiten kunnen over het algemeen worden voortgezet. Nieuwe activiteiten, die significante negatieve gevolgen kunnen hebben, moeten vooraf grondig worden onderzocht op hun gevolgen in de vorm van een zogenaamde “passende beoordeling”. Hoofdregel daarbij is dat als uit dit onderzoek naar de gevolgen van de nieuwe activiteit blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het richtlijngebied worden aangetast, geen toestemming mag worden verleend, tenzij er geen ander alternatief is, er een dwingende reden van groot openbaar belang is en compenserende maatregelen worden getroffen.
Het plangebied ligt in de nabijheid van twee Natura 2000-gebieden. Ten westen van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied "Veluwe" en ten oosten "Uiterwaarden IJssel". In figuur 2.3 is de begrenzing van het Natura 2000-gebied 'Veluwe' ter plaatse van de ontwikkelingslocatie weergegeven. Hierbij is de locatie Mussenkampseweg 11a rood omcirkeld. Natura 2000 bestaat uit een Europees netwerk van belangrijke natuurgebieden. Het netwerk wordt beschermd door twee Europese richtlijnen, namelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van strikt te beschermen gebieden, zogenaamde 'speciale beschermingszones'. In Nederland is de bescherming van de speciale beschermingszones geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998. Er is voor gekozen één aanwijzingsbesluit te hanteren, dat de diverse vormen van bescherming van het gebied regelt. In dit besluit zijn de instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd, de doelen van de natuurbescherming in dit gebied.
De aanwijzing heeft geen consequenties voor het huidige gebruik. Bestaande activiteiten kunnen over het algemeen worden voortgezet. Nieuwe activiteiten, die significante negatieve gevolgen kunnen hebben, moeten vooraf grondig worden onderzocht op hun gevolgen in de vorm van een zogenaamde “passende beoordeling”. Hoofdregel daarbij is dat als uit dit onderzoek naar de gevolgen van de nieuwe activiteit blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het richtlijngebied worden aangetast, geen toestemming mag worden verleend, tenzij er geen ander alternatief is, er een dwingende reden van groot openbaar belang is en compenserende maatregelen worden getroffen.
het Natura 2000-gebied "Veluwe" en in het oosten "Uiterwaarden IJssel". In figuur 4.1 is de begrenzing van het Natura 2000-gebied 'Veluwe' ter plaatse van de ontwikkelingslocatie weergegeven. Hierbij is de locatie Mussenkampseweg 11a rood omcirkeld.
In paragraaf 5.9 wordt ingegaan op de flora en fauna ter plaatse van de beoogde ontwikkeling.
Figuur 4.1: Ligging Natura 2000-gebied ten opzichte van Mussenkampseweg 11a te Heerde
Conclusie:
Uit het onderzoek dat in het kader van de flora en faunaregelgeving is verricht, blijkt dat het voorliggende plan geen knelpunten oplevert.
4.3 Rijksbeleid
4.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:
- 1. Efficiënt gebruik van de ondergrond
In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en buisleidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit.
- 2. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's
Het Rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving.
Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.
- 3. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling
Het Rijk beschermt de primaire waterkeringen (dijken, dammen, kunstwerken en duinen) die in beheer zijn bij het Rijk evenals het kustfundament. Ook stelt het Rijk de normen voor de primaire waterkeringen, ook die in beheer bij waterschappen.
- 4. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt, blijven overeind.
- 5. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.
4.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen en vormt de normstelling vanuit het rijk. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
In de loop van 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
4.3.3 Nationaal Waterplan 2009-2015
Het Nationaal Waterplan is op 12 december 2009 vastgesteld en is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het huidige plan geldt voor de periode 2009-2015. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het plan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie.
Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het kabinet kiest voor een strategie die bestaat uit “meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken”, adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.
Belangrijk onderdeel in het waterbeleid is de watertoets. Water zal, meer dan in het verleden, sturend zijn bij de ruimtelijke inrichting en het ruimtegebruik in Nederland. Alle ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten en aan een watertoets te worden onderworpen. De watertoets is geen toets achteraf, maar een procedure om tot een optimale inbreng van het waterbelang in ruimtelijke plannen te komen, van locatiekeuze tot inrichting en bouwpeil. Hierdoor zal de afstemming tussen ruimtelijke ordening en waterbeheer beter verlopen.
In het kader van de watertoets wordt in overleg getreden met de waterbeheerders (zie paragraaf 5.6).
4.3.4 Flora- en faunawet (2002)
De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten. Voor ontwikkelingen die leiden tot schade aan beschermde soorten is in veel gevallen een voorafgaande ontheffing van de wet verplicht. Tegenwoordig zijn de beschermde soorten verdeeld in drie categorieën die verschillen in de mate van bescherming. Onderscheid wordt gemaakt tussen:
- 1. Tabel 1-soorten (van de bij de Flora- en faunawet behorende AMvB over wijziging van art. 75): soorten waarvoor een vrijstelling geld. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot schade aan de in tabel 1 genoemde soorten, hoeft sinds begin 2005 geen ontheffing meer te worden gevraagd.
- 2. Soorten waarvoor in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen als deze alleen een vrijstelling geldt wanneer wordt gehandeld volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode.
- 3. Strikt beschermde soorten, waarvoor in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen als deze ook met een goedgekeurde gedragscode een ontheffing van de Flora- en faunawet moet worden gevraagd. In deze categorie vallen ook de in bijlage 4 van de Habitatrichtlijn vermelde soorten (soorten die volgens de richtlijn strikt dienen te worden beschermd) en de meeste soorten die zijn vermeld in bijlage 2 (soorten waarvoor gebieden als de Veluwe moeten worden aangewezen).
Het soortenbeleid dat door de provincie Gelderland voor de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur wordt gevoerd (bepaalde soorten zijn binnen de PEHS beschermd) overlapt voor een belangrijk deel met de bescherming door de Flora- en faunawet.
Zoals hiervoor is aangegeven wordt in paragraaf 5.9 stilgestaan bij het ecologisch onderzoek dat er plaatse van de beoogde ontwikkeling is uitgevoerd.
Conclusie:
Het voorliggende bestemmingsplan staat nationale belangen niet in de weg.
4.4 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.4.1 Structuurvisie Gelderland (2005)
Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid heeft het streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro.
De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken. Het streekplan kent een selectieve beleidsinzet op die zaken die van provinciaal belang zijn.
Het streekplan kent het onderscheid tussen de provinciale hoofdstructuur en het multifunctionele gebied. Voor het multifunctionele gebied geldt in het algemeen dat dit het domein is van de gemeenten en dat dit gebied een beperkte bemoeienis van de provincie kent. In het vastgestelde streekplan ligt het plangebied in een multifunctioneel gebied met de aanduiding 'Multifunctioneel platteland' (zie figuur 4.2). De ligging van de locatie Mussenkampseweg 11a te Heerde is rood omcirkeld.
Figuur 4.2: Fragment kaart Streekplan Gelderland 2005 (bron: provincie Gelderland)
Ecologische hoofdstructuur
De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de EHS is onderdeel van de structuurvisie. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zoals bouwprojecten, moeten afwegingen worden gemaakt. Om deze goed te kunnen maken is een gedetailleerde beschrijving van de eigenschappen van de ecologische hoofdstructuur in de streekplanuitwerking opgenomen. De streekplanuitwerking is daarmee voor gemeenten een middel waarmee zij weloverwogen afwegingen kunnen maken. Een deel van het plangebied maakt onderdeel uit van de EHS.
Voor de EHS geldt de 'nee tenzij'-benadering. Dit houdt in dat wijzigen van het bestemmingsplan uitsluitend wordt toegestaan als er groot maatschappelijk belang op het spel staat en er geen redelijke alternatieven zijn. De kernkwaliteiten en omgevingscondities vormen het toetsingskader. Desondanks zijn in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.
De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Zoals in figuur 4.3 is aangegeven grenst het plangebied aan gebieden die aangewezen zijn als 'EHS-natuur'.
Figuur 4.3: Fragment streekplankaart met EHS, de ontwikkellocatie globaal rood is omlijnd (bron: provincie Gelderland)
Sprengen en bekenstelsel
Het sprengen-/bekenstelsel dat ter hoogte van de kern Heerde loopt, is aangeduid als 'HEN-water'. HEN-wateren zijn van het hoogst ecologisch niveau. Het benadert het meest een natuurlijke situatie. De provincie wil die ecologische waarde beschermen en eventuele negatieve beïnvloeding terugdringen.
Ter hoogte van Horsthoek (in de nabijheid hiervan ligt het perceel Mussenkampseweg 11a te Heerde) liggen HEN-wateren. Aan het perceel grenst het HEN-water 'Middelste Horsthoekerbeek/Heidebeek'. Naast HEN en SED wateren kent de Keur van het waterschap tevens het begrip ' beschermingszones'; voor A-watergangen (waar de HEN- en SED wateren onder vallen) is dit 5 meter aan weerszijden van het betreffende water. In de Keur is geregeld welke verboden er gelden voor activiteiten in deze beschermingszone. Werkzaamheden en uitvoeren van activiteiten in deze zone zijn op grond van de Keur vergunningsplichtig. Vanuit de waterschapsbelangen worden de zogenaamde A-wateren (waaronder ook alle HEN en SED wateren) in de verbeelding opgenomen. In dit plan is het opnemen van een A-water niet nodig omdat de grens van het plangebied grenst aan het water.
Bij het plan is rekening gehouden met het HEN-water op de grens van het plangebied.
Waardevol landschap
Binnen de waardevolle landschappen zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt ('ja, mits'-benadering). Binnen waardevolle landschappen is daarom 'behoud door ontwikkeling’ het uitgangspunt. Dit betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in overeenstemming moeten zijn met de kernkwaliteiten van het landschap.
Groene wig
Rondom het Veluwemassief geldt als ruimtelijk doel dat de krans van dorpen, stadjes en steden niet aan elkaar groeit en volledig versteend. Het Veluwebeleid richt zich op het veilig stellen van de nog gave randen in de vorm van groene wiggen. Tussen de kernen Heerde en Epe is een groene wig aanwezig. De groene wig tussen de dorpen Epe en Heerde valt binnen de grenzen van de beide gemeenten. De groene wig Epe-Heerde kent drie deelgebieden, elk met een eigen karakter, mogelijkheden en beperkingen.
In de groene wiggen geldt een ‘ja, mits’ beleid. Nieuwe bouwlocaties zijn niet uitgesloten, op voorwaarde dat deze passen in de ‘zoekzones landschappelijke versterking’ en kunnen bijdragen aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld afronding van kernen, hergebruik (agrarische) bebouwing, nieuwe landgoederen en amoveren van overtollige bebouwing.
Het beleid voor groene wiggen is vertaald naar het Landschapsontwikkelingsplan dat in paragraaf 4.5.5 Landschapsontwikkelingsplan (2009) wordt toegelicht. Met de beoogde ontwikkeling zoals in deze toelichting beschreven worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de doelstelling van de Groene wig doorkruisen.
4.4.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Op het provinciale niveau betekent de invoering van de nieuwe Wet dat het streekplan als beleidsdocument en het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen zijn komen te vervallen.
Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De Provinciale Staten heeft op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De volgende onderwerpen zijn hierin opgenomen:
- verstedelijking;
- wonen;
- detailhandel;
- recreatiewoningen en -parken;
- glastuinbouw;
- waterwingebied;
- grondwaterbeschermingsgebied;
- oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening;
- Ecologische Hoofdstructuur (EHS);
- waardevol open gebied;
- Nationale landschappen.
4.4.3 Reconstructieplan Veluwe (2005)
De gemeente Heerde ligt binnen het reconstructiegebied de Veluwe. Dit gebied behoort tot de gebieden in Zuid- en Oost-Nederland met een hoge veedichtheid, de zogenaamde concentratiegebieden, waar sprake is van verschillende 'gestapelde' problemen. De hoge veedichtheid zorgt bijvoorbeeld voor milieuproblemen als vermesting en verzuring, waardoor negatieve effecten op de bodem-, water- en luchtkwaliteit ontstaan.
Vanwege de gestapelde problematiek in deze gebieden is de Reconstructiewet Concentratiegebieden in het leven geroepen. In het kader van deze wet zijn reconstructieplannen opgesteld. Het Reconstructieplan Veluwe is op 30 maart 2005 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 5 juli 2005 door het Rijk goedgekeurd.
Het doel van het Reconstructieplan Veluwe is: "Het geven van kwaliteitsimpuls aan een duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de daarmee samenhangende leefbaarheid in het landelijk gebied. Dit gebeurt op een dusdanige manier dat de verscheidenheid en de eigen identiteit van de Veluwe behouden blijven. De kwaliteitsimpulsen richten zich op landschap, natuur en water, bos, landbouw en tuinbouw, recreatie en toerisme en wonen en werken."
In dit reconstructieplan ligt de locatie Mussenkampseweg 11a te Heerde in een gebied dat is aangeduid als 'verwevingsgebied'.
Het verwevingsgebied is gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Deze functies kunnen in zo'n gebied naast elkaar bestaan. In de directe omgeving bevinden zich geen agrarische bedrijven die belemmerd kunnen worden door de nieuwe woningen.
4.4.4 Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking (2006)
Op verzoek van gemeenten heeft de provincie in het streekplan een gebiedsspecifiek beleid ontwikkeld in de vorm van regionale structuurvisies. Deze visies zijn gebaseerd op een analyse van ruimtelijke structuren en ruimtelijke opgaven of ambities voor wat betreft de ruimtebehoefte. Voornamelijk gaan de visies in op de gewenste verstedelijking en de daarbij passende positie van de stedelijke kernen en netwerken en op de opgaven voor het landelijk gebied.
De gemeente Heerde maakt onderdeel uit van de regio 'Noord Veluwe'. De regio 'Noord Veluwe' kenmerkt zich als een bijzonder belevingslandschap dat een aantrekkelijk toeristisch product is. De regio kent een goed voorzieningenniveau en een levendige lokale economie.
Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 12 december 2006 de Streekplanuitwerking 'zoekzones voor stedelijke functies en landschappelijke versterking' vastgesteld. Hierin worden regionale zoekzones voor stedelijke functies en landschappelijke functies aangewezen. Met deze zoekzones wil de provincie voorzien in de ruimtebehoefte tot 2015. Voor invulling van de zoekzones voor landschappelijke versterking heeft de Regio aansluiting gezocht bij de intensieve zwermgebieden die in de Regionale structuurvisie zijn onderscheiden. Het beleid voor deze gebieden is gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en het benutten van de functionele mogelijkheid via herstructurering. Het streekplan gaat ervan uit dat “rood” primair via functieverandering, hergebruik bestaande bebouwing en woningsplitsing wordt gerealiseerd. Incidenteel kan nieuwbouw plaatsvinden. De zoekzones voor 'landschappelijke versterking' zijn de gebieden waar het landschap moet worden versterkt en waar slechts incidenteel en op beperkte schaal woningen mogen worden gebouwd. De opgestelde gemeentelijke visies van de betrokken gemeenten zijn een basis geweest voor het vaststellen van deze zoekzones. De nieuwe woningen moeten in vormgeving en ligging passen bij de (nieuwe) identiteit van de streek. Belangrijk criterium zal zijn de vraag of de initiatieven de ruimtelijke kwaliteit versterken, de toegankelijkheid vergroten en bijdragen aan duurzaam beheer. De status van de aanduiding landschappelijke versterking is indicatief. Concretisering zal plaatsvinden bij uitwerking in gebiedsplannen en het opstellen van vereveningsregelingen.
De locatie Mussenkampseweg 11a te Heerde ligt niet in de zoekzone voor landschappelijke of stedelijke versterking. De locatie grenst wel aan het zoekgebied voor landschappelijke versterking. De gronden binnen de grenzen van de gemeente Epe die ingezet worden voor natuur en agrarische landschap liggen echter wel binnen het zoekgebied voor landschappelijke versterking (zie figuur 4.4). De compensatie aan natuur en landschap die daar gaat plaatsvinden past binnen dat zoekgebied.
Figuur 4.4: Fragment kaart met zoekgebied landschappelijke versterking (groen gearceerd), locatie is rood omcirkeld (bron: provincie Gelderland)
Conclusie provinciaal beleid:
Het provinciaal beleid staat de ontwikkeling die in het voorliggende bestemmingsplan is beschreven niet in de weg.
4.4.5 Regionaal woonbeleid
Uitgangspunt van het woonbeleid is, dat voorzien wordt in een aanbod van woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is in een afspraak met de provincie vastgelegd in het Kwalitatief Woningbouwprogramma (KWP). Voor het KWP3 (periode 2010-2019) van de regio Noord Veluwe is door Companen een onderzoek verricht naar behoefte en plannen. Dit rapport is ter kennisname aangeboden aan het college en de commissie Ruimte halverwege 2009. In dit rapport is opgenomen dat Heerde een gevarieerd programma voor nieuwbouw heeft. Daarbij is ook aangegeven dat het aantal geplande woningen fors groter is, dan de berekende woningbehoefte.
Belangrijk hierbij is dat het aantal plannen voor eengezinswoningen in het koopsegment groot is, terwijl wordt aangegeven dat daaraan geen behoefte lijkt te zijn. De gemeente heeft echter altijd de stelregel gehad dat er in het woningbouwprogramma een kleine restruimte moet zitten voor kleine particuliere initiatieven voor het bouwen van een enkele vrijstaande woning (dure segment). Er moet natuurlijk ook rekening worden gehouden met planuitval en vertraging van plannen die meegenomen zijn in het programma.
4.4.6 Regionaal functieveranderingsbeleid
De Regio Noord-Veluwe heeft een regionale beleidsinvulling ontwikkeld ten aanzien van het vraagstuk van vrijkomende (of vrijgekomen) agrarische bebouwing in het landelijk gebied. Dit regionale beleid vormt een nadere, regionale invulling van generieke beleid voor functieverandering van de provincie Gelderland.
Voor de onderhavige bestemmingsplanherziening is het functieveranderingsbeleid Noord-Veluwe van toepassing. Er wordt niet volledig voldaan aan de uitgangspunten van ditt functieveranderingsbeleid, omdat het initiatief voorziet in de realisatie van drie vrijstaande woningen. Op basis van het beleid waren maximaal twee woongebouwen toegestaan, mits gecombineerd met extra investeringen in het landschap. Van deze extra investering is sprake (zie Hoofdstuk 3) en ook qua bebouwingsoppervlakte wordt voldaan aan het beleid. Er wordt agrarische bebouwing met een oppervlakte van circa 1850 m2 gesloopt en er mag maximaal 750 m2 aan woningen en bijgebouwen worden teruggebouwd, waarmee wordt voldaan aan het beleidsuitgangspunt dat maximaal 50% van de te slopen oppervlakte mag worden terug gebouwd.
Vanwege het bovenstaande is een uitzondering gemaakt voor wat betreft het aantal vrijstaande woongebouwen en is realisatie van één extra vrijstaande woning mogelijk. Deze uitzondering op en afwijking van het functieveranderingsbeleid is voorgelegd en de provincie Gelderland en akkoord bevonden, mits de landschappelijke versterking conform het opgestelde landschapsplan plaatsvindt. De provincie heeft daarbij ook aangegeven in te kunnen stemmen met het landschaps-/beplantingsplan zoals dit in Hoofdstuk 3 is beschreven.
Conclusie regionaal beleid:
De regionale belangen worden door het plan niet geschaad. Wel is sprake van een uitzondering ten aanzien van het functieveranderingsbeleid, maar hiermee is door de provincie onder voorwaarden ingestemd.
4.5 Gemeentelijk Beleid
4.5.1 Structuurvisie gemeente Heerde 2025
De Structuurvisie gemeente Heerde is op 17 september 2012 vastgesteld. De structuurvisie is een uitwerking van de Toekomstvisie gemeente Heerde 2025 en vormt het basisdocument voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Heerde naar de toekomst.
Als algemeen uitgangspunt voor het wonen geldt dat nieuwe woningbouw toegestaan is binnen de grenzen van de kernen of in de daarvoor aangewezen gebieden. Op de structuurvisiekaart is aangegeven welke gebieden bestaande woongebieden zijn en welke locaties specifiek zijn aangewezen als toekomstige ontwikkelingslocatie voor woningbouw. Onder voorwaarden kunnen ook buiten deze aangegeven zones woningen gerealiseerd worden. Dit kan in de zoekzones voor landschapsversterking, ter financiering van groene structuren. Ook zijn woningen buiten de kernen toegestaan, mits sprake is van functieverandering, woningsplitsing, nieuwe landgoederen of zorgcomplexen.
In het voorliggende bestemmingsplan is sprake van een functieverandering van bedrijf naar wonen, op een locatie buiten de aangegeven zones. Daarom kan gesteld worden dat het initiatief in beginsel past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie, zeker wanneer ook de voorgenomen investering in landschappelijke versterking in acht wordt genomen.
4.5.2 Toekomstvisie gemeente Heerde 2025 (2009)
Maatschappelijke en economische ontwikkelingen gaan in snel tempo. Om hierop in te spelen heeft de gemeente de visie gemeente Heerde 2015 vastgesteld Deze visie is een agenda voor de toekomst, een heldere profilering van de gemeente in de regio en naar de eigen burgers, instellingen en ondernemers. De visie maakt duidelijk:
- Waar de gemeente voor staat;
- Welke ontwikkeling zij ambieert;
- Waarvoor de gemeente zich de komende jaren hard wil maken richting de eigen bevolking, instellingen, ondernemers en andere voor de ontwikkeling van Heerde belangrijke partijen.
De toekomstvisie is door de raad vastgesteld op 13 juli 2009. De toekomstvisie is een kader, een kapstok waaraan het toekomstige gemeentelijke beleid gekoppeld wordt en vormt de basis voor de ruimtelijke en maatschappelijke ontwikkelingen.
Uitgangspunt voor de toekomst van de gemeente is behoud door ontwikkeling en het verbinden van structuren. Bestaande waardevolle kwaliteiten dienen behouden te worden en waar mogelijk versterkt of verder ontwikkeld. Ontwikkelingspotenties liggen op de gebieden natuur, rust, ruimte recreatie en toerisme, water, wellness, zorg, welzijn, sport en educatie.
Inzake landschap en natuur moet voorkomen worden dat het specifieke natuur- en cultuurlandschap verdwijnt en de groene natuurlijke ruimte versnippert en fragmenteert tot een gelijksoortig voor-elk-wat-wils programma.
Op de voorgenomen ontwikkeling is het thema ‘Wonen’ van toepassing. Hierover wordt in de Toekomstvisie het volgende gezegd:
‘Bebouwing hoeft niet altijd en overal te worden uitgesloten. Het gaat vooral om hoe en waar gebouwd wordt en of dat zó kan plaatsvinden dat de kwaliteit intact blijft of wordt versterkt. Behoud van identiteit, eenheid en schoonheid door de (aan-)bouw van doordachte nieuwbouw, renovatie en inbreiding is van belang om de kwaliteiten van Heerde te waarborgen'.
4.5.3 Structuurvisie Landelijk Gebied (2005)
De gemeente heeft in de afgelopen periode een aantal visies vastgesteld die een basis vormen hoe de gemeente omgaat met ruimtelijke vragen binnen het ‘stedelijk gebied’ en binnen het ‘landelijk gebied’. Dit sluit aan bij het uitgestippelde beleid van het Rijk en de provincie. De hoofddoelstelling van deze visie is het bieden van de ruimtelijke kaders aan een vitaal en leefbaar platteland, waarin gebiedseigen functies tot hun recht komen en nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn. Dit alles binnen de randvoorwaarden van groen, rust en ruimte.
Volgens de Structuurvisie Landelijk Gebied (vastgesteld op 27 juni 2005) ligt het perceel in het deelgebied ‘platteland van de dynamiek’. Hierover wordt in de Structuurvisie het volgende gezegd met betrekking tot woonfuncties:
‘Het platteland van de dynamiek biedt mogelijkheden voor de ontwikkeling van landelijk wonen. Hiervoor wordt verwezen naar de Beleidsnotitie wonen in het landelijk gebied’.
4.5.4 Beleidsnotitie 'Wonen in het landelijk gebied'(2005)
De functie wonen is door de veranderingen in de agrarische structuur in het kader van de leefbaarheid van het platteland zeer belangrijk. In de beleidsnotitie ‘Wonen in het landelijk gebied’ is weergegeven op welke wijze deze functie in stand gehouden kan worden.
De beleidsnotitie ‘Wonen in het landelijk gebied’ gaat in op vijf verschillende aspecten van wonen te weten:
- het bouwen van nieuwe woningen;
- hergebruik van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
- de ontwikkelingsmogelijkheid van bestaande woningen;
- legaliseren van bestaande woningen;
- mogelijkheden voor de realisering van landgoederen.
In de beleidsnotitie ‘Wonen in het landelijk gebied’ wordt het perceel tot het ‘Buitengebied’ gerekend. Daarnaast gaat het om de bouw van nieuwe woningen ter compensatie van de sloop van een voormalige agrarische bedrijfsgebouw met een oppervlakte van 1.900 m². Het plan kan daarom gevat worden onder hoofdstuk 3 'Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen'. Daarbij luidt één van de uitgangspunten: 'functieverandering van (bedrijfs-)gebouwen naar wonen en/of werken tevens laten leiden'. Een ander uitgangspunt is dat bij vervangende nieuwbouw, waar hier sprake van is, maximaal 50% van de te slopen oppervlakte teruggebouwd mag worden.
Bij een functieverandering naar het wonen, zoals dat in dit plan het geval is, gelden de volgende nadere voorwaarden:
- door functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied mag de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving niet belemmerd worden;
- functieverandering van vrijgekomen gebouwen mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling; mocht dit zich voordoen dan is het veroorzakersbeginsel van toepassing;
- met de meer wooneenheden per gebouw kan gedifferentieerd worden voorzien in de regio aanwezige kwalitatieve woonbehoefte met betrekking tot starters, ouderen, prijsklasse en dergelijke;
- uitgangspunt is dat er uit de functieverandering naar wonen door de initiatiefnemer wordt bijgedragen aan de verbetering van de omgevingskwaliteit.
Tot slot wordt in de beleidsnotitie ten aanzien van dit onderdeel aangegeven dat: 'Functieverandering van vrijgekomen agrarische gebouwen naar wonen door middel van bestemmingswijziging van het agrarische bouwperceel naar een kleiner bouwperceel 'wonen' levert per saldo een positieve bijdrage aan de omgevingskwaliteit. De wezenlijke kenmerken en waarden worden met functieverandering van vrijgekomen agrarische gebouwen naar wonen niet aangetast. tot een impuls voor de kwaliteiten van de openbare ruimte'.
4.5.5 Landschapsontwikkelingsplan (2009)
Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) en bijbehorend uitvoeringsprogramma is samen met de gemeenten Epe en Voorst opgesteld. Het doel van de gemeente met het LOP is:
- de autonome ontwikkeling van het landschap sturen op behoud en op ontwikkeling van landschappelijke samenhang. Daarnaast wordt ontstening van het buitengebied gestimuleerd en karakteristieke kenmerken van het landschap ontwikkeld.
- bij alle veranderingsprojecten het landschapsbelang in te brengen in de planprocessen.
In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van Veluwe tot IJssel ligt het betreffende perceel binnen de landschapseenheid ‘Dekzandruggen en oude bouwlanden’. Voor de landschapseenheid ‘Dekzandruggen en oude bouwlanden’ zijn in het LOP de volgende relevante beleidsambities geformuleerd:
- De overgangen van de oude bouwlanden naar laag gelegen gebieden worden op de randen landschappelijk versterkt door ze aan te planten.’
- ‘Langs dreven en wegen worden bomen aangeplant (beuken, eiken, lindes, kastanjes) en onverharde paden worden begeleid door hagen. In waardevolle open ruimtes planten we niet aan.’
- 'Het welstandsbeleid of de ambtelijke toetsing van het geheel van erf en gebouw wordt gericht op behoud van de landschappelijke kwaliteit van de oude akkers.’
4.5.6 Welstandsnota (2004)
De gemeente Heerde heeft het ontwikkelde welstandsbeleid beschreven in de welstandsnota Heerde, welke in juni 2004 is vastgesteld. Er zijn zowel gebiedsgerichte als algemene welstandscriteria geformuleerd. De welstandsnota kent een gebiedsopdeling. Aan elk deelgebied is een welstandsniveau toegekend. Er wordt onderscheid gemaakt in vier welstandsniveau’s, te weten:
- welstandsniveau 1, zware toetsing;
- welstandsniveau 2, reguliere toetsing;
- welstandsniveau 3, soepele toetsing;
- welstandsniveau 4, welstandsvrij.
De betreffende locatie valt onder welstandniveau 4, wat inhoudt dat de locatie welstandsvrij is.
Conclusie:
Het voorliggende bestemmingsplan is getoetst aan het gemeentelijk beleid. Hoewel de woningbouw niet plaatsvindt binnen stedelijk gebied of in het zoekgebied voor stedelijke versterking, wordt deze woningbouw vanwege de functieverandering (sloop van circa 1.900 m² bedrijfsbebouwing) en de investering in ruimtelijke kwaliteit aanvaardbaar geacht. De kwalitatieve verbetering vindt niet alleen plaats binnen de gemeente Heerde, maar ook binnen de gemeente Epe, waar de betreffende gronden binnen het zoekgebied voor landschappelijke versterking liggen.
Hoofdstuk 5 Ruimtelijke Inpasbaarheid
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komt alle beschikbare informatie over het plangebied aan bod. Achtereenvolgens worden de aspecten milieuzonering, vormvrije m.e.r., geluid, luchtkwaliteit, water, bodem, archeologie, flora en fauna en externe veiligheid behandeld. Elk onderdeel wordt afgesloten met een conclusie.
5.2 Milieuzonering
Aan de Zwarteweg 1 te Heerde is sloopbedrijf Lagemaat Sloopwerken B.V. gevestigd. Dit bedrijf ligt ten noorden van het plangebied. Op 15 mei 2012 is aan dit bedrijf vergunning verleend voor de volgende activiteiten:
- op- en overslag van afvalstoffen;
- breken en zeven steenachtige materialen;
- op- en overslag en het zeven van grond;
- op- en overslag en het shredderen van afvalhout en groenhout;
- nabewerking (shredderen en nascheiding) van restfractie;
- verkoop van bouwmaterialen (o.a. zand en grind);
- ontvangen en accepteren van onder andere:
- 1. bouw en sloopafval;
- 2. groenafval;
- 3. grond;
- 4. hout;
- 5. oud ijzer en metalen;
verkregen van particulieren, bedrijven en meegebracht uit eigen werk bij derden;
- onderhoud aan materieel in de werkplaats;
- tanken en reinigen van materieel;
- opslag, stalling en verhuur van containers, materieel en materiaal.
Gevoelige functies dienen volgens de VNG-uitgave Bedrijven en mileuzonering op een indicatieve afstand van 300 m van de betreffende inrichting (SBI-code 372) te worden gesitueerd (in figuur 5.3 is een fragment van de verbeelding van het bestemmingsplan voor het buitengebied weergegeven. Hierop zijn de betreffende woningen, de gele vlakken ten westen en ten oosten van het sloopbedrijf, weergegeven; het plangebied is rood omlijnd).
Figuur 5.1: Fragment verbeelding bestemmingsplan Buitengebied gemeente Heerde (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De bestaande afstand van de ontwikkellocatie (paarse vlek ten zuiden van het sloopbedrijf) varieert echter van 95 m tot 145 m.
Van de indicatieve afstand kan gemotiveerd worden afgeweken. Feit is dat in de directe omgeving het sloopbedrijf al bestaande woningen aanwezig zijn. Deze woningen liggen binnen de zone van 300 m (op respectievelijk circa 56 en 81 m), waardoor het bedrijf al belemmerd wordt in haar bedrijfsvoering.
De drie nieuwe woningen die op een ruimere afstand liggen dan de bestaande woningen, brengen daarom geen belemmeringen met zich mee ten aanzien van de bedrijfsvoering of ontwikkeling van het sloopbedrijf. De vraag die zich wel voordoet is of de nieuwe woningen een aanvaardbaar woonklimaat krijgen. De bedrijfsgronden aan de zuidzijde van de inrichting, naast de Horsthoekruiters (in figuur 5.1 met rode kruis aangeduid), worden gebruikt voor opslag. Daarnaast worden deze gronden ook gebruikt voor handelingen met containers en overslagactiviteiten. Er dient daarom rekening te worden gehouden met geluid vanwege handelingen met containers, activiteiten met kranen en shovels en vrachtwagenbewegingen. Gelet op de aanwezige en beoogde zichtafschermende beplanting en de afstand tussen de bedrijfsactiviteiten en de nieuwe woningen kan gesteld worden dat sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat.
Hiervoor zijn de Horsthoekruiters, Mussenkampseweg 9a al genoemd. Op deze locatie zijn enkele paardenbakken aanwezig. Ondanks het ontbreken van paardenstallen (een kantine is wel aanwezig) komen de activiteiten van de Horsthoekruiters het meest overeen met die van een manege (SBI-code 926). In de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering is voor het aspect 'geur' een afstand van 50 m opgenomen. Hoewel deze afstand ruim wordt gehaald (circa 76 m) kan tevens gesteld worden dat juist vanwege het ontbreken van stallen er aanzienlijk minder geuroverlast ervaren zal worden dan wanneer er stallen aanwezig zouden zijn.
Op enige afstand van het plangebied is een ontwikkeling in gang gezet dat toeziet op een maatschappelijke functie. Aan de Mussenkampseweg 32 is de organisatie 'Jeugd Met Een Opdracht' op het complex Heidebeek gevestigd. Deze organisatie is ook gedeeltelijk gevestigd in de ’s Heerenhof aan de Zwarteweg 8-10 te Heerde. Het complex Heidebeek is het grote landelijke opleidings- en trainingscentrum van de (internationale) organisatie en ’s Heerenhof is een daarbij behorende, vrij toegankelijke gemeenschapszaal waar kerkdiensten en andere kerkelijk georiënteerde activiteiten plaatsvinden.
Deze planologische ontwikkeling is inmiddels in werking getreden en onherroepelijk. De betreffende functie vormt evenwel geen belemmering voor de beoogde woningbouw.
Conclusie
De aanwezige functies naast wonen en groen vormen geen belemmering voor de bouw van drie nieuwe woningen.
5.3 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Kader
De wettelijke bepalingen ten aanzien van de m.e.r.-plichtigheid van onder meer bestemmingsplannen zijn opgenomen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage. Sinds 1 april 2011 is toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend voor beantwoording van de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Voor een activiteit met een omvang die lager is dan de grenswaarden dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn middels milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
- belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
- belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Toets
Het voorliggend bestemmingsplan ziet toe op de realisatie van drie vrijstaande woningen met bijgebouwen ter vervanging van de sloop van bestaande bedrijfsbebouwing. Naast de bouw wordt ook geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Deze ruimtelijke kwaliteit wordt niet alleen gerealiseerd bij de te bouwen woningen, maar ook aansluitend op het grondgebied van de gemeente Epe.
De beoogde ontwikkelingen vindt plaats aan de Mussenkampseweg 11a te Heerde.
Conclusie
De bouw van drie woningen ter vervanging van de bestaande bedrijfsbebouwing en de investering in ruimtelijke kwaliteit worden niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit, omdat deze pas geldt bij een stedelijke ontwikkeling met een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2000 woningen of meer en bij een ontwikkeling met een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer. Het plan ligt niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten.
5.4 Geluid
5.3.1 Geluidsbelasting
De geplande woning aan de westzijde van het perceel (aan de zijde van de Mussenkampseweg) ligt op relatief korte afstand van de woning Mussenkampseweg 11. De andere twee woningen liggen op ruimere afstand van deze woning. Omdat de bedrijfsfunctie verloren gaat, zal het aantal verkeersbewewegingen naar verwachting afnemen. De verkeersbewegingen zullen mogelijk op andere tijden plaatsvinden, maar de effecten van die verkeersbewegingen zullen naar verwachting niet nadeliger ten opzichte van de huidige situatie. Bijzondere maatregelen zijn daarom niet noodzakelijk. Het plangebied ligt niet binnen een zone van een spoorweg, snelweg of provinciale weg, een vliegveld of een motorcrossterrein. Het plangebied ligt evenmin in of nabij een laagvlieggebied.
5.3.2 Actieplan Geluid
Het actieplan Geluid is voor deze locatie niet van toepassing.
5.3.3 Zones en stiltegebieden
Het plangebied ligt op circa 280 m van het stiltegebied Noord-Oost Veluwe.
5.3.4 Mogelijke hinder vanwege het wegverkeer (geluid)
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het wijzigen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in deze wet de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuw geprojecteerde woningen en andere geluidsgevoelige objecten.
Voor een eerste beoordeling van de invloed van het wegverkeerslawaai op geluidgevoelige objecten in de ruimtelijke ordeningsplannen beschikt de gemeente Heerde over een Milieumodel. Het Milieumodel is samengesteld aan de hand van gegevens van verkeerstellingen en prognoses van de verkeersintensiteit in 2020. Het Milieumodel geeft een beeld van de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer. Als uit het Milieumodel blijkt dat de voorkeurswaarde van 48 dB voor de geluidbelasting ter plaatse van het geluidgevoelige object wordt gehaald of overschreden, is het uitvoeren van akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Gebleken is dat het plangebied binnen de zone met een geluidbelasting tot 48 dB is gesitueerd. Daarbij kan tevens gesteld worden dat het plangebied in het voorliggende bestemmingsplan niet binnen de geluidszone van de Rijksweg A-50 (de op-/afrit naar de A50 ligt op circa 470 m) ligt. Hoewel de op- en afrit uit twee rijstroken bestaat (afstand 250 m in buitenstedelijk gebied) is uitgegaan de zonering voor wegen, bestaande uit drie of vier rijstroken. De zone bedraagt dan 400 m in buitenstedelijk gebied. Er wordt ruimschoots voldaan aan die afstand.
Omdat ook het aantal verkeersbewegingen over de Mussenkampseweg zeer gering is, waardoor de voorkeursgrenswaarde 48 dB niet wordt overschreden, vormt het wegverkeerslawaai geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
5.3.5 Mogelijke hinder vanwege bedrijfsgeluid
Ten noorden van het plangebied is aan de Zwarteweg 1 sloopbedrijf Lagemaat Sloopwerken B.V. gevestigd. In de directe omgeving van dat bedrijf zijn naast de geplande woningen al diverse woningen van derden aanwezig, waarmee in de milieuvergunning van het bedrijf rekening is gehouden. De nieuwe woningen worden niet op een kleinere afstand gesitueerd dan de woningen die nu al aanwezig zijn in de nabijheid van het bedrijf. Op de locatie van de nieuwe woningen lijkt daarom geen sprake van een belemmering vanwege het nabijgelegen sloopbedrijf. Andersom wordt in dat geval ook het bedrijf door de geplande woningbouw niet in zijn bedrijfsvoering of ontwikkeling beperkt.
Het bovenstaande wordt bevestigd door de uitkomsten van het uitgevoerde akoestische onderzoek. De bevindingen van dit onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 29 juli 2013 (rapportnummer FG 15496-1-RA-001). Het onderzoek is als bijlage bij deze toelichting opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de toelaatbaar te achten langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus van 45 dB(A) etmaalwaarde voor woningen in de omgeving. Tevens wordt voldaan aan de normaliter te hanteren grenswaarden ten aanzien van de maximale geluidniveaus. Geconcludeerd kan worden dat het plan voor wat betreft het aspect geluid in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.
Conclusie
Op dit moment vormt het aspect geluid geen belemmering voor de bouw van drie nieuwe woningen aan de Mussenkampseweg 11a te Heerde.
5.5 Luchtkwaliteit
5.4.1 Inleiding
Op 15 november 2007 ( Stb. 2007, 434) is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in de overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.
Met de nieuwe ‘Wet luchtkwaliteit’ en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de ‘Wet luchtkwaliteit’ bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.
In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de bouw van 1.500 woningen met één ontsluitingsweg of de bouw van kantoren met een oppervlakte van 100.000 m² met één ontslutiingsweg. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
Conclusie
Het onderhavige project (de bouw van drie woningen) is aan te merken als een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
5.6 Waterhuishouding
Op 14 maart 2013 is de digitale watertoets uitgevoerd op de website www.dewatertoets.nl. Het resultaat is vastgelegd in het dossier met de code 20130314-10-6645.
Het betreffende plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied en heeft een oppervlakte van bijna 2 ha. Een deel van het plangebied kent belemmeringen in het kader van de waterhuishouding.
In het specifieke geval van het plan "Mussenkampseweg 11a Heerde" gaat het om de belangen: Leggerwatergangen met beschermingszones (zie figuur 5.2).
Figuur 5.2: Fragment kaart met leggerwatergangen met beschermingszones (bron: www.dewatertoets.nl)
In paragraaf 4.4.1 wordt onder het kopje 'Sprengen en beken' stil gestaan bij de 'beschermingszones' uit de Keur van het Waterschap. Binnen het onderhavige plangebied komt geen A-watergang (waar de HEN- en SED wateren onder vallen) voor. De beschermingszone van 5 m ligt wel binnen het plangebied. In de Keur is geregeld welke verboden er gelden voor activiteiten in deze beschermingszone. Werkzaamheden en het uitvoeren van activiteiten in deze zone zijn op grond van de Keur vergunningplichtig.
Het Waterschap Vallei en Veluwe is samen met Stichting Landschapsbeheer Gelderland in een vroeg stadium (1e helft 2011) betrokken bij de in dit plan beschreven ontwikkeling. Op basis daarvan zijn diverse afspraken gemaakt met betrekking tot de aangrenzende watergang en het omliggende gebied.. Deze afspraken zijn door het Waterschap Vallei en Veluwe op 28 april 2011 ondertekend en zijn beschreven in Hoofdstuk 3.
Conclusie
Gelet op de betrokkenheid van Waterschap Vallei en Veluwe en Stichting Landschapsbeheer Gelderland in het voortraject en de gemaakte afspraken met de initiatiefnemer, zal op onderdelen nader overleg gevoerd moeten worden. Voor de planvorming kan gesteld worden dat het Waterschap Vallei en Veluwe heeft ingestemd met de beoogde ontwikkeling.
5.7 Bodem
Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem, dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd.
Bodemverontreinigingen
In de buurt van het plangebied zijn geen gegevens bekend over verontreinigde locaties.
Ontgrondingen
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen ontgrondingen.
Asbest
Hoewel in de bodem geen asbest is aangetroffen, kan het te slopen opstal wel asbest bevatten. Wanneer een vergunning voor het slopen wordt gevraagd zal door middel van een asbestinventarisatieonderzoek aangetoond moeten worden of er asbest aanwezig is.
Conclusie
Om te beoordelen of de planlocatie geschikt is voor het voorgestane initiatief, de bouw van drie vrijstaande woningen, is voor het plangebied een verkennen bodemonderzoek conform de NEN 5740 uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door Boluwa Eco Systems BV Milieu advies en onderzoeksbureau (projectnummer 12166). De bevindingen van het onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 26 september 2012. Het volledige rapport is als bijlage aan deze toelichting gekoppeld.
De conclusies hiervan kunnen als volgt worden samengevat:
- Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en het grondwater licht verhoogte gehalten zijn aangetroffen van PCB, PAK (beiden bovengrond), barium, nikkel, naftaleen, en zink (grondwater);
- Vanuit milieughygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen aanwezig met betrekking tot de voorgenomen herziening van het bestemmingsplan;
- hergebruik van eventueel bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond op het eigen terrein is zonder meer toegestaan. Bij grondafvoer dient overleg plaats te vinden met de gemeente Heerde.
5.8 Archeologie & Cultuurhistorie
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. In de bestemmingsplanregels is conform de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg een regeling voor de omgang met archeologische waarden opgenomen.
5.8.1 Archeologie
Het volgende is afkomstig van de regioarcheoloog. Uit het advies van de regioarcheoloog kan afgeleid worden dat er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
De planlocatie ligt in een voormalig nat/droge heide. Het is van oorsprong een daluitspoelingslandschap. Van de stuwwal is na het smelten van het landijs veel sediment bergafwaarts gevoerd. Dit soort gronden werden pas ingericht na 1850. De kadastrale minuut uit 1832 laat goed zien dat de locatie midden in de heide ligt, met een vertakt systeem aan sprengen. Rondom de locatie is in 1850 een vijftal papiermolens te zien. Met de jaren is inderdaad te zien dat de heide langzaam ontgonnen wordt en het gebied ingericht. Aan het eind van de 19e eeuw levert de papierindustrie met papiermolens niet veel meer op en is een tendens zichtbaar van een overgang naar de functie van wasserijen (zie historische kaart 1890).
Op de reliëfkaart van het AHN (Actueel Hoogtebestand Nederland) is mooi te zien dat de planlocatie op een overgang ligt van hoog naar laag. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat de sprengenkoppen hier vlakbij zijn gegraven. De archeologische verwachtingskaart van de gemeente Heerde (2010) geeft het gebied een hoge archeologische verwachting mee (zie figuur 5.3). Net over de grens met Epe is een aantal grafheuvels aangemerkt als beschermd Rijksmonument. Onderzoek aan de andere zijde van de Mussenkampseweg (nr 32) heeft aangetoond dat daar geen archeologische waarden aanwezig waren. Onder een humeuse laag van 20 a 30 cm (de bouwvoor) was de natuurlijke ondergrond al aanwezig. De zogenaamde gooreerdgronden zijn een aanwijzing van een nat landschap. Door ploegen is de bodem vaak al te diep geroerd om nog archeologische sporen aan te treffen. Ook de bouw van de opstallen zal geen gunstige invloed hebben gehad op het behoud van archeologische waarden. De relatief lage ligging van het terrein doet vermoeden dat er geen archeologische waarden te vinden zijn. Daarom wordt er geen archeologisch onderzoek aanbevolen voor de voorgestelde ontwikkeling. Wel wordt aanbevolen om voor de percelen die geen bouwbestemming hebben, een dubbelbestemming archeologie op te nemen.
Figuur 5.3: Archeologische verwachtingswaardenkaart gemeente Heerde. Met een rode stippel-streeplijn is de planlocatie (deelgebied Heerde) aangegeven (bron: regioarcheoloog, gemeente Heerde)
5.8.2 Cultuurhistorie
De Monumentenwet beschermt cultuurhistorisch belangrijke gebouwen. De bestaande bebouwing op het perceel is niet aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument. Deze bebouwing is evenmin door de gemeente aangewezen als markant pand. Er is geen aanleiding om aan de locatie een cultuurhistorische waarde toe te kennen.
5.9 Flora En Fauna
5.9.1 Inleiding
De natuur in Nederland wordt beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten. De gebiedsbescherming is geregeld via de Natuurbeschermingswet (Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten) en het Streekplan (onder andere Ecologische Hoofdstructuur (EHS), weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden). De soortbescherming is geregeld door middel van de Flora- en faunawet. De verschillende natuurwetgevingen in Nederland hebben als belangrijk component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
5.9.2 Locatie
Het plangebied is niet gelegen binnen het gebied in het kader van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn dan wel de Natuurbeschermingswet (Natura 2000-gebied). Het Natura 2000-gebied “Veluwe” ligt in het zuidwesten aansluitend aan de locatie.
Het plangebied ligt buiten de EHS en niet in een beschermd natuurgebied.
In figuur 5.4 is een impressie van het plangebied weergegeven.
Figuur 5.4: Impressie plangebied (bron: Natuurbank Overijssel)
In het kader van de Natuurbeschermingswet is een voortoets uitgevoerd waaruit blijkt dat de ontwikkeling geen significante effecten heeft op het Natura 2000-gebied Veluwe.
5.9.3 Onderzoek
Door Natuurbank Overijssel is onderzoek gedaan naar de gevolgen van de voorgenomen plannen. De bevindingen van het onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 12 september 2012 (aangepast 20-12-12 | onderdeel HEN-water - projectnummer 175, versie 1.0). Deze rapportage is als bijlage 2 aan deze toelichting gekoppeld.
Er is gekeken naar de aanwezigheid van beschermde planten en dieren, evenals nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten in het plangebied, die door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten vernield of verstoord worden. Daarnaast is onderzocht in hoeverre de voorgenomen activiteit negatief effect heeft op beschermde natuurgebieden.
Het plangebied is eenmaal bezocht op 6 september 2012 om vast te stellen of er beschermde planten en dieren aanwezig zijn in het plangebied en of er beschermde nesten, holen of vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn.
De voorgenomen activiteit wordt gezien als een ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor het verstoren van soorten van tabel 1 van de Ff-wet geldt een algemene vrijstelling, idem voor soorten van tabel 2 mits er gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Alle soorten van tabel 3 zijn strikt beschermd, evenals bezette vogelnesten en jaarrond beschermde nesten en nestlocaties.
Het is aannemelijk dat er vogels broeden in het gebouw en de opgaande beplanting in het plangebied. Werkzaamheden die (in het broedseizoen) mogelijk leiden tot vernielen en/of verstoren van bezette vogelnesten dienen uitgevoerd te worden in de periode september- februari.
Het plangebied vormt geen essentieel onderdeel van een functioneel, jaarrond beschermd leefgebied van een bepaalde soort.
Er zijn geen soorten uit tabel 2/3 van de Ff-wet in het plangebied vastgesteld en het plangebied vormt geen essentieel onderdeel van het functionele leefgebied van soorten van tabel 2/3.
Gelet op de voorgenomen activiteit en de forse afstand tussen het plangebied en de meest nabij gelegen beschermde natuurgebieden, wordt verondersteld dat de voorgenomen activiteit geen aantoonbaar significant negatief effect op beschermde natuurgebieden heeft. Er hoeft geen natuurbeschermingsvergunning aangevraagd te worden, er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden voor het onderdeel ‘gebiedsbescherming’.
Er zijn weliswaar geen vleermuizen in het plangebied aangetroffen, maar de bebouwing lijkt geschikt te zijn als verblijfplaats voor gebouw bewonende vleermuizen. Het is hierom dat een vervolgonderzoek heeft plaatsgevonden. Onderzocht is welke functionaliteit het plangebied voor vleermuizen heeft (verblijfplaatsen, foerageergebied, vliegroutes). De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 2 september 2013 (projectnummer 190, versie 1.0). Deze rapportage is als bijlage 3 aan deze toelichting gekoppeld. Hieronder wordt kort stilgestaan bij de resultaten en de conclusie van het onderzoek.
Tijdens het onderzoek zijn twee vleermuissoorten aangetroffen:
- Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus)
Op basis van de waarnemingen kan geconcludeerd worden dat er in het plangebied geen verblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis aanwezig is. De in het gebied waargenomen exemplaren hebben vermoedelijk een verblijfplaats in de directe omgeving, net buiten het onderzoeksgebied. Mogelijk in de woning net ten zuiden van het onderzoeksgebied (zomerverblijfplaats van 1-3 exemplaren) en de woning ten westen van het onderzoeksgebied (paarverblijf).
- Rosse vleermuis (Nyctalus noctula)
Tijdens het avondbezoek op 4 juni werd een Rosse vleermuis waargenomen. Deze vloog hoog over het plangebied in oostelijke richting zonder binding met het plangebied. Op basis van de waarnemingen kan geconcludeerd worden dat er in het plangebied geen verblijfplaats van de Rosse vleermuis aanwezig is.
De conclusie van dit vervolgonderzoek luidt:
Voorgenomen activiteit heeft geen aantoonbaar negatief effect op het functionele leefgebied van vleermuizen. De voorgenomen activiteit mag uitgevoerd worden zonder ontheffing van art. 10 en 11 van de Flora- en faunawet.
Conclusie
Uit de onderzoeken blijkt dat er geen soorten zijn die de ontwikkeling in de weg staan, mits met het broedseizoen rekening wordt gehouden. Door de sloop van de bedrijfsbebouwing kunnen plaatsen, waar vleermuizen jagen of vogels broeden, verdwijnen. Er blijft echter voldoende gelegenheid in de directe omgeving voor jagende vleermuizen of broedende vogels.
5.10 Externe Veiligheid
5.10.1 Inleiding
Op 28 oktober 2004 is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) in werking getreden. Het besluit heeft tot doel de risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in een inrichting tot een aanvaardbaar minimum te beperken. In het kader van dit verzoek moet derhalve het Bevi in acht worden genomen. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- inrichtingen;
- buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
5.10.2 Locatie
Binnen het plangebied liggen, volgens de risicokaart van de provincie Gelderland, geen gevaarlijke risicovolle inrichtingen en/of buisleidingen en worden ook niet met het initiatief gerealiseerd. Wat betreft de route voor gevaarlijke stoffen kan worden opgemerkt dat het plangebied wel nabij, maar niet binnen het invloedsgebied van deze route (A50) ligt (circa 600 m vanaf plangebied).
Verder wordt opgemerkt dat op circa 600 m op het grondgebied van de gemeente Epe inrichting De Beekhorst ligt. Deze inrichting slaat in een bovengrondse tank propaan op (19.900 l). De afstanden tussen zowel de A50 als de genoemde inrichting zijn dusdanig ruim, zodat de externe veiligheid niet in het geding is.
Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet en regelgeving terzake van externe veiligheid.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de juridische regeling. In de inleiding wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. In paragraaf 6.3 wordt een toelichting gegeven op de regels, waarbij de hoofdstukindeling van de regels wordt gevolgd. In paragraaf 6.4 tenslotte wordt de verbeelding beschreven.
Dit plan is opgezet als een bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 3.1 Wro (Wet ruimtelijke ordening): verlening van een omgevingsvergunning is daar direct mogelijk, zonder dat daarvoor eerst nog een "art. 3.6 lid 1 b Wro-uitwerking" in procedure moet worden gebracht.
Het is wenselijk dat het bestemmingsplan tijdens de looptijd flexibel blijft en de mogelijkheid biedt om in te spelen op redelijke en acceptabele veranderingswensen. Daartoe wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Wro biedt, in de vorm van de daarin opgenomen zogenaamde flexibiliteitbepalingen namelijk de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om af te wijken van de bouwwregels (ex artikel 3.6 lid 1 c Wro) en het plan te wijzigen (ex artikel 3.6 lid 1 a Wro). De bedoelde afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden dienen voldoende "objectief" begrensd te zijn. De kwantitatieve omvang/reikwijdte ervan is vaak al in de betreffende voorschriften zelf bepaald. Daarnaast blijft er een zekere beslissingsmarge voor Burgemeester en wethouders.
6.2 Karakter Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan Buitengebied West is een conserverend bestemmingsplan, waarin de bestaande situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen.
Dit plan vormt de basis voor de toelichting, regels en bestemmingen voor de onderhavige bestemmingsplanherziening.
Er is een globale bestemmingssystematiek toegepast. De verschillende functies zijn daarbij op perceelsniveau voorzien van een passende bestemming. Er is, waar mogelijk, gestreefd naar een uniforme manier van bestemmen, zodat vergelijkbare planologische mogelijkheden gelden voor vergelijkbare situaties. Tegelijkertijd is gestreefd naar een bepaalde flexibiliteit binnen de verschillende bestemmingen. Hierdoor wordt voorkomen dat voor elke beperkte wijziging het bestemmingsplan moet worden herzien.
6.3 Regels
hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen, voor zover nodig, worden gedefinieerd. In artikel 2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.
in hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt daarbij is geweest om ten minste de bestaande planologische situatie te bestemmen. Deze bestemmingsregelingen worden in alfabetische volgorde besproken.
In hoofdstuk 3 staan algemene bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen in hoofdstuk 2, in principe voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene 'afwijkingsregels', die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken.
Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.
De omschrijving van een aantal (kern)begrippen en meetwijzen en de naamgeving van bepaalde onderdelen van de regels zijn overigens letterlijk voorgeschreven in de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen SVBP2012 (met bijbehorende werkafspraken), onderdeel van de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening.
6.4 Verbeelding
Het plangebied is getekend op één gekleurde plankaarten, schaal 1:1000. De verbeelding is IMRO-gecodeerd getekend en heeft het ID-nummer NL.IMRO.0246.802BUWH02MUSKWEG11- VA01, conform IMRO2012.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1.1 Provincie Gelderland
De provincie Gelderland heeft aangegeven akkoord te gaan met de in dit plan beschreven ontwikkeling. Ook met de landschappelijke inpassing die aan het plan is verbonden stemt de provincie in. Daarbij is afgesproken om nog wel het definitieve bestemmingsplan aan de provincie voor te leggen.
7.1.2 Rijk
Omdat er geen Rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met de diverse Rijksdiensten plaatsgevonden.
7.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 13 maart 2013 is het plan aan het Waterschap voorgelegd middels een digitale watertoets (code 20130314-10-6645). Ook in een eerder stadium heeft al overleg over de herinrichting van de betrokken gronden plaatsgevonden (toen nog Waterschap Veluwe geheten). Op basis hiervan zijn afspraken gemaakt over de inrichting van het perceel in relatie tot de aanwezige waterbelangen. Op 28 april 2011 zijn deze afspraken door het Waterschap akkoord bevonden en ondertekend. Hoewel op onderdelen nog nader overleg dient plaats te vinden, zijn er ten aanzien van het aspect water geen belemmeringen om het bestemmingsplan in procedure te brengen.
Zienswijzen
Met ingang van 6 november 2013 heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn twee zienswijzen ingekomen. Deze zienswijzen zijn opgenomen en beantwoord in een Zienwijzenverslag (bijlage 9). De zienswijze hebben geleid tot enkele wijzigingen in het plan. Het gaat hierbij vooral om tekstuele wijzigingen in de toelichting, het toevoegen van het definitieve rapport van het akoestisch onderzoek en het aanpassen van het beplantingsplan. In de nota van wijzigingen (bijlage 10) zijn de wijzigingen nader beschreven. Een van de indieners heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn zienswijze mondeling toe te lichten. Hiervan is een hoorverslag opgesteld, welke als bijlage 11 aan de toelichting is gekoppeld.
Op de verbeelding zijn de gebiedsaanduidingen 'dekzandruggen en oude bouwlanden' en 'ehs-natuur' op de juiste plandelen gelegd. Deze lagen in het ontwerpbestemmingsplan niet op de juiste delen van het plangebied.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Overeenkomstig artikel 3.1.6, lid 1 sub f van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan een onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Aangezien het een particulier initiatief is, waarbij de gemeente in principe alleen medewerking zal verlenen door middel van een wijzigingsplan of een partiële herziening van het bestemmingsplan, is in dit geval een beschrijving van de economische verantwoording niet aan de orde, ervan uitgaande dat de aanvrager het plan ter uitvoering zal brengen. De kosten die samenhangen met de procedure komen voor rekening van de initiatiefnemer. De risico’s voor planschade worden bij de aanvrager neergelegd middels een anterieure overeenkomst.
Voor het bestemmingsplan zal in principe geen exploitatieplan opgesteld. Conform artikel 6.12 lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan op te stellen indien het verhalen van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, waardoor het vaststellen van exploitatieplan achterwege kan blijven.