KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Landschapsinpassingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Uitgangspunten Herontwikkeling
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden, Onderzoek En Verantwoording
5.1 Bodem
5.2 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
5.3 Geluid
5.4 Geurhinder
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Ecologie
5.8 Water
5.9 Lucht
Hoofdstuk 6 Juridisch Bestuurlijke Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Plansystematiek
6.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Kostenverhaal
7.2 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Vooroverleg
8.2 Inspraak
8.3 Vaststellingsprocedure
8.4 Beroep
Bijlagen
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Ako Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Flora En Fauna
Bijlage 5 Reactienota Zienswijzen

Ammerzoden herziening 2015, Hoge Heiligenweg 32 en 34 + percelen langs A2

Bestemmingsplan - gemeente Maasdriel

Vastgesteld op 03-03-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Ammerzoden herziening 2015, Hoge Heiligenweg 32 en 34 + percelen langs A2" met identificatienummer NL.IMRO.0263.BP1117-VG01 van de gemeente Maasdriel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.4 aan huis verbonden beroep

het uitoefenen van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten in de woning met de daarbij behorende bijgebouwen, bijvoorbeeld op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch of ontwerptechnisch gebied, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bestaand

bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.7 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.8 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.9 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.10 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.11 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.12 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.13 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.14 horeca:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig wordt verstrekt;

1.15 maatschappelijk:

voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, gezondsheidszorg en openbare dienstverlening;

1.16 nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;

1.17 seksinrichting:

een gelegenheid waarin beroepsmatig of bedrijfsmatig:

  • voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk porno-erotische aard plaatsvinden, en/of
  • verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van erotische aard plaatsheeft, en/of
  • tegen vergoeding seksuele diensten worden verricht;

1.18 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de meest gezichtsbepalende gevel;

1.19 vrijstaand:

het hoofdgebouw van een woning wordt niet begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;

1.20 woning:

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bebouwde oppervlakte van een gebouw

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren boven de begane grondvloer; een en ander met dien verstande dat bij het bepalen van de bebouwde oppervlakte van woningen de bebouwde oppervlakte van de bijbehorende bijgebouwen niet wordt meegerekend;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een gebouw:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 peil:

  1. 1. in geaccidenteerd terrein (in de nabijheid van dijken): ten hoogste 15 cm boven het gemiddelde oorspronkelijke omliggende terrein;
  2. 2. in vlak terrein, voor zover dat oorspronkelijk hoger ligt dan de kruin van de weg: ten hoogste 15 cm boven het oorspronkelijke terrein;
  3. 3. in vlak terrein, voor zover dat oorspronkelijk lager ligt dan de kruin van de weg: ten hoogste 15 cm boven de kruin van de weg.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik;
  2. b. behoud en herstel van de waardevolle landschapselementen;
  3. c. behoud en herstel van cultuurhistorische waarden;
  4. d. behoud en herstel van archeologische waarden;
  5. e. behoud en ontwikkeling van ecologische waarden;
  6. f. extensief recreatief medegebruik;
  7. g. paden en landwegen;
  8. h. bestaande perceelontsluitingen
  9. i. verkeersvoorzieningen;
  10. j. voorzieningen van openbaar nut;

een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

3.2 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in elk geval begrepen:

  1. a. het gebruik van gronden als volkstuin;
  2. b. het beoefenen van lawaaisporten;
  3. c. het agrarisch gebruik van gronden waarop zich waardevolle landschapselementen bevinden;
  4. d. het gebruik van gronden en opstallen voor de bewerking van grondstoffen ten behoeve het produceren van meststoffen;
  5. e. het gebruik van gronden en opstallen voor het geplaatst houden van kampeermiddelen
  6. f. het gebruik van gronden buiten de agrarische bouwpercelen voor paardenbakken.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan huis verbonden beroepen;
  3. c. hobbymatig agrarisch gebruik;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen.
  6. f. parkeervoorzieningen waarbij een parkeernorm geldt van 2 parkeerplaatsen per woning, te realiseren op het eigen terrein

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven en groenvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Algemeen

Het bevoegd gezag is, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de regels gegeven inhoud, goothoogte, bebouwingshoogte tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische-, cultuurhistorische- of natuurwaarden;
  3. c. de verkeersaantrekkende werking mag niet toenemen.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, het plan te wijzigen door de bestemmingsgrenzen met maximaal 10 meter te verschuiven, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische-, cultuurhistorische- of natuurwaarden;
  3. c. de belangen van de betreffende bestemming(en) worden niet onevenredige aangetast

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Ammerzoden herziening 2015, Hoge Heiligenweg 32 en 34 + percelen langs A2".

Bijlagen

Bijlage 1 Landschapsinpassingsplan

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De heer P.A.M. Somers en mevrouw A.A.G. Somers-van der Meijden (hierna te noemen initiatiefnemers) zijn eigenaar van een glastuinbouwbedrijf aan de Hoge Heiligenweg 32 te Ammerzoden. Het bedrijfsperceel bestaat uit 3360 m² bedrijfsbebouwing (kassen en loods), een bedrijfswoning en een voormalige bedrijfsgebouw aangebouwd aan woning.

Het aangrenzende perceel de Hoge Heiligenweg 34 is in eigendom bij H.A. Somers, dat nooit in gebruik is genomen ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf. Gezien de ligging en planologische rechten op dit perceel is door H.A. Somers getekend voor de inzet van deze locatie als onderdeel van de ontwikkellocatie.

Initiatiefnemers zijn voornemens deel te nemen aan de regeling Vrijgekomen Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB), waarmee het perceel herontwikkeld wordt tot drie burgerwoningen (waaronder twee bestaande voormalige bedrijfswoningen).

Het planvoornemen zal conform het VAB beleid gepaard moeten gaan met de sloop van de voormalige bedrijfsbebouwing. Om te voldoen aan de benodigde te slopen oppervlakte aan bebouwing gaat de ontwikkeling gepaard met de sloop en herbestemming van twee voormalig kaslocaties langs de A2.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied bestaat uit een tweetal locaties. Op de locatie aan de Hoge Heiligenweg 32 en 34 te Ammerzoden wordt de voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt en wordt één extra woning toegevoegd (ontwikkellocatie). Op een locatie aan weerzijden van de rijksweg A2, ter hoogte van de Hamstraat en Maasdijk te Hedel, wordt uitsluitend bedrijfsbebouwing gesloopt (slooplocatie). Deze bedrijfspercelen worden middels dit bestemmingsplan enkel herbestemd, hier worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied; ontwikkellocatie geel - en slooplocatie rood omcirkeld

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Ontwikkellocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0003.png"

Afbeelding 1.3: Slooplocaties

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

De ontwikkellocatie is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied, binnendijks deel’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Maasdriel op 22 februari 2006 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland op 17 oktober 2006. Op dit bestemmingsplan is tevens de partiële herziening 'bestemmingsplan herziening 2009, reparatieplan' (door de raad op 26 januari 2012 vastgesteld) van toepassing.

Voor de Hoge Heiligenweg 32 en 34 is de bestemming 'Agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden' en de aanduidingen 'GT' (glastuinbouw), 'karakteristiek oeverwallandschap' en 'aardkundig waardevol terrein' van toepassing. Beide percelen zijn aan elkaar gekoppeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0005.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0006.png"

Afbeelding 1.4: Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan ontwikkellocatie

De slooplocaties zijn eveneens gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied, binnendijks deel' waar de bestemming' Agrarisch gebied' en de aanduiding 'GT' (glastuinbouw) van toepassing is. Beide locaties zijn aan elkaar gekoppeld, waardoor sprake is van één bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0008.png"

Afbeelding 1.5: Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan slooplocatie

Binnen de bestemming 'Agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden' is een wijzigingsbevoegdheid aanwezig voor het wijzigen naar de bestemming wonen ten behoeve van de bestaande voormalige bedrijfswoningen.

Het reparatieplan heeft in zoverre betekenis voor het plangebied dat binnen de bestemming 'Agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden' een wijzigingsmogelijkheid is toegevoegd. De wijzigingsbevoegdheid biedt de mogelijkheid om de bestaande bedrijfswoning op of aansluitend op de bestaande locatie te herbouwen met een nieuwe burgerwoning of een nieuw woongebouw.

Aangezien met het planvoornemen naast de herontwikkeling van de bestaande locatie van de bedrijfswoningen, ook wordt voorzien in de bouw van een nieuwe woning kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid en zal het planvoornemen met een bestemmingsplanherziening kunnen worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

In het onderliggende hoofdstuk wordt de bestaande situatie beschreven. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving van het plangebied.

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied ligt in het rivierenlandschap, met daarin de rivieren, dijken, oeverwallen en komgebieden. De oeverwallen liggen min of meer evenwijdig aan de rivier en vormen van oudsher de bewoonde en meest intensief gebruikte delen. Op de oeverwallen zijn de oude vestigingsplaatsen (zoals Ammerzoden) ontstaan. Rondom de oeverwallen liggen de komgebieden, deze lager gelegen gebieden worden gekenmerkt door grootschaligheid en openheid.

2.1.1 Ontwikkellocatie

De ontwikkellocatie is gelegen op de oeverwal van Ammerzoden. Om het dorp Ammerzoden heen liggen twee ringvormige linten (de oude middeleeuwse Maasdijken) met daaraan lintbebouwing. In afbeelding 2.1 wordt de ringvormige structuur weergegeven. Deze ringvormige structuur volgt een oude maasmeander (in afbeelding 2.2 aangegeven met de huidige naam Meersloot) als restant van een bedding van de Maas die tot 1354 op deze locatie lag. De oeverwal van Ammerzoden wordt begrensd door de buitenste ring, waarna het komgebied begint.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0009.jpg"

Afbeelding 2.1: Ligging binnenste en buitenste ring, ontwikkellocatie rood omcirkeld

De Maasmeander (tussen de binnenste en buitenste ring) vormt een relatief open gebied (weilanden) dat aan de randen is ingekaderd door de bebouwingslinten Hoge Heiligenweg en Wordragensestraat. In de 20 ste eeuw zijn de ontginningswegen zoals de Hoge Heiligenweg bebouwd door woningen, kascomplexen en schuren. Richting het kasteel Ammersoyen bevindt zich een concentratie aan ander soortige functies zoals sportvelden en een manegeterrein.

De ontwikkellocatie is te typeren als een karakteristiek oeverwallandschap met bijna rondlopende wegen en meanderende watergangen. Vanwege de aanwezigheid van het oorspronkelijke bodemprofiel en het landschap dat daarmee in samenhang is ontstaan heeft de oeverwal van Ammerzoden (met uitzondering van het stedelijk gebied) aardkundige waarden.

De Hoge Heiligenweg kenmerkt zich als een kleinschalig landschap, met een landelijke sfeer, waarbij agrarische bebouwing, erfbeplanting, weilanden, akkers en kassen elkaar afwisselen. De Hoge Heiligenweg is een smalle weg die ter plaatse van het plangebied aan één zijde begeleid wordt door laanbeplanting. Vanaf de Hoge Heiligenweg zijn doorzichten mogelijk naar de ten zuiden gelegen Uilecotenweg en aan de noordzijde is er zicht op een open en onbebouwd landelijk gebied. Recent is ten zuiden van het plangebied een nieuw uitleggebied voor woningbouw in ontwikkeling genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0010.png"

Afbeelding 2.2 ligging oude Maasmeander en Wordragensestraat en Hoge Heiligenweg

2.1.2 Slooplocatie

De slooplocatie is gelegen op de Oeverwal/ Stroomrug tussen de kernen Hedel en Velddriel. Door de aanleg van de A2 na de tweede wereldoorlog is ter plaatse van de slooplocaties geen bijzondere cultuurhistorische landschapskenmerken aanwezig.

De locatie oostelijk van de A2 (in afbeelding 2.3 weergegeven als locatie nr. 1) is naast de geluidswal van de snelweg gelegen. Aan deze zijde van de A2 wordt het gebied tussen slooplocatie en het bedrijventerrein De Geerden afgewisseld met akkerbouwgronden, boomgaarden en kas complexen.

De locatie westelijk van de A2 (in afbeelding 2.3 weergegeven als locatie nr. 2) kenmerkt zich door open weilanden die gebruikt worden door akkerbouw. De bestaande kas is solitair in het landschap gelegen.

Het gebied waar beide locaties onderdeel van zijn, kenmerkt zich als agrarisch productiegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0011.png"

Afbeelding 2.3: Ligging slooplocaties in het landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0012.png"

Afbeelding 2.4: Slooplocatie 1

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0013.png"

Afbeelding 2.5: Slooplocatie 2

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is ingegaan op de structuur en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ruimtelijke ontwikkeling zelf ingegaan.

3.1 Uitgangspunten Herontwikkeling

Met het nieuwe planvoornemen zal de bestemming ten behoeve van het glastuinbouwbedrijf aan de Hoge Heiligenweg 32 en 34 worden vervangen door een woonbestemming ten behoeve van drie vrijstaande woningen. De voormalige bedrijfswoningen met nr. 32 en 34 zullen in gebruik worden genomen als burgerwoning. De kassen zullen worden gesloopt en er zal één nieuwe burgerwoning worden gerealiseerd. Bovendien zal om te voldoen aan de sloopverplichting twee voormalige kaslocaties langs de A2 worden gesloopt.

Voor de omschakeling van het voormalige agrarische bedrijf naar woondoeleinden is door Natuurbank Overijssel een erfinrichtingsplan opgesteld. Het erfinrichtingsplan is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

Het nieuwe perceel zal conform de volgende uitgangspunten worden ingericht:

3.1.1 Algemeen

  • het planvoornemen blijft binnen de bebouwingsruimte zoals die wordt geboden in het 'beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied'. Dit houdt in dat:
    1. 1. de nieuwe woning max 600 m³ zal bedragen
    2. 2. nieuwe bijbehorende bouwwerken max 150 m² per woning (50 m² conform vigerend bestemmingsplan plus een vermeerdering tot 150 m² bij grotere percelen)
    3. 3. voor bestaande woningen en bijbehorende bouwwerken geldt de bestaande maatvoering als maximum.
    4. 4. het voormalige bedrijfsgebouw zoals aangebouwd aan de woning met nummer 32 zal worden gebruikt als bijgebouw.
  • bij de nieuwe bestemmingsregeling is zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande planologische regeling van burgerwoningen en bijgebouwen uit het vigerend bestemmingsplan.
  • na herontwikkeling zal op de ontwikkellocatie circa 1130 m² aan bebouwing aanwezig zijn ten behoeve van 3 vrijstaande woningen. Dit is meer dan 50% reductie van ten opzichte van het bestaand bebouwd oppervlak van 4265 m². Naast de bebouwingsreductie van de ontwikkellocatie zal met het planvoornemen 2200 m² aan leegstaande kassen in het buitengebied van gemeente Maasdriel verdwijnen. Zie hiervoor het bebouwingsoverzicht in de volgende tabellen.
Huidig Toekomstig
Bebouwingsoppervlak bedrijfsgebouwen 3360 m² 0 m²
Bestaande woning nr. 32 (inclusief aangebouwd bijgebouw) 400 m² 400 m²
Bestaande woning nr. 34 370 m² 370 m²
Bestaand vrijstaand bijgebouw nr. 34 135 m² 135 m²
Nieuwe woning - 225 m²
Nieuw bijgebouw 150 m²
Totaal 4265 m² 1280 m²

Tabel 3.1: Ontwikkellocatie

Huidig Toekomstig
Bebouwingsoppervlak bedrijfsgebouwen slooplocatie 1 (zie afbeelding 2.4) 1200 m² 0 m²
Bebouwingsoppervlak bedrijfsgebouwen slooplocatie 2 (zie afbeelding 2.4) 1000 m² 0 m²
Totaal 2200 m² 0 m²

Tabel 3.2: Slooplocatie

3.1.2 Nieuw hoofdgebouw

De nieuwe woning is georiënteerd op de Hoge Heiligenweg en zo gesitueerd dat een verspringing van de bestaande rooilijn ontstaat

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0014.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0015.png"

Afbeelding 3.1: Impressie nieuwe inrichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0016.png"

Afbeelding 3.2: Referentiebeeld type woning

3.1.3 Slooplocatie

De slooplocaties zullen opnieuw worden ingericht als agrarisch weiland.

3.2 Verkeer En Parkeren

3.2.1 Verkeer

De ontwikkeling van ruimtelijke plannen mag niet voor belemmeringen zorgen voor de omliggende wegen. Het plangebied wordt ontsloten op de Hoge Heiligenweg. De extra verkeersbewegingen van en naar het plangebied kan door de Hoge Heiligenweg goed worden opgevangen.

3.2.2 Parkeren

Op 9 april 2009 is door de gemeenteraad van Maasdriel het mobiliteitsplan Maasdriel 2020 vastgesteld, waarin de gemeente de parkeernormen voor nieuwe functies heeft bepaald. De ontwikkeling betreft het toevoegen van één woning, waarmee in totaal drie woningen op het perceel aanwezig zijn. Voor deze ruimtelijke ontwikkeling geldt een gemeentelijke parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning.

Het nieuwe erf biedt voldoende ruimte om de parkeerbehoefte van 6 parkeerplaatsen op eigen terrein op te kunnen vangen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.

4.1.2 Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Deze AMvB is het juridisch beleidskader van het Rijk en geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

Het Barro bewerkstelligt dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent de in afbeelding 4.1 genoemde treden die achter elkaar moeten worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0017.png"

Afbeelding 4.1: De Ladder voor duurzame verstedelijking

4.1.4 Doorwerking planvoornemen

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waar geen nationale belangen zoals verwoord in de SVIR en verankerd in het Barro mee zijn gemoeid.

De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Ten aanzien van het vorenstaande wordt opgemerkt dat de Raad van State in diverse uitspraken richting heeft gegeven aan wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. In een uitspraak van 24 december 2014 (201405237/1/R2) heeft de Raad van State geoordeeld dat een woningbouwontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Om die reden werd de ontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

Gezien het woningbouw aantal waarin dit plan voorziet, één extra woning, wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is derhalve niet van toepassing op dit plan.

4.2 Provinciaal Beleid

Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland en de onderwerpen waar de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid juridisch wordt verankerd zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie is op 9 juli 2014 vastgesteld en vervangt het Streekplan Gelderland 2005. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, deze verordening vervangt de Ruimtelijke Verordening Gelderland. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Gelderland zijn op 18 oktober 2014 in werking getreden en op 8 juli 2015 voor de onderdelen water en natuur geactualiseerd. In deze paragraaf vindt een toetsing van het initiatief plaats aan deze documenten.

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie bestaat uit een visie en verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking,
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

4.2.2 Doorwerking plangebied

Ingevolge de omgevingsvisie Gelderland, dienen functieveranderingen in het buitengebied te voldoen aan het beleidskader 'hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied' van de regio rivierenland. De toets van het planvoornemen aan het regionale beleidskader is weergegeven in paragraaf 4.3 van deze toelichting. Uit deze paragraaf komt naar voren dat het planvoornemen voldoet aan genoemd beleid.

4.2.3 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waar de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Met betrekking tot de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is artikel 2.2.2.1 (Wonen) van belang.

4.2.4 Doorwerking planvoornemen

Als motivering kan worden aangegeven dat voldaan wordt aan artikel 2.2.2.1 aangezien het Kwalitatief Woonprogramma met het stellen van de regio totalen rekening houdt met de woningen die worden gebouwd met gebruikmaking van het VAB beleid.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bebouwing

4.3.2 Doorwerking plangebied

Aan de voorwaarden van de beleidsnotitie 'hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing', zoals hiervoor beschreven wordt voldaan. Hiertoe worden de volgende punten aangehaald, waarmee wordt aangetoond dat met het planvoornemen wordt voldaan aan deze beleidsnotitie:

  • er worden meer dan 3.500 m² aan kassen gesloopt en minder dan 50% van de te slopen oppervlakte wordt teruggebouwd, zie ook paragraaf 3.1 van deze toelichting;
  • de nieuwe woning zal voldoen aan de bebouwingsmaten van het vigerende bestemmingsplan;
  • voor bijbehorende bijgebouwen wordt aangesloten bij de regeling voor grote percelen binnen bebouwde kom en zal voor het plangebied maximaal 150 m² bedragen;
  • de glasopstanden van de ontwikkel- en slooplocatie liggen niet binnen de intensiveringszone glastuinbouw;
  • er is sprake van een vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied, die met vergunning is opgericht en minstens vijf jaar rechtmatig is gebruikt;
  • uit hoofdstuk 5 van deze toelichting blijkt dat met betrekking tot de functieverandering van het perceel geen sprake is van belemmeringen door wet- en regelgeving op het gebied van geluid, luchtkwaliteit, natuur, flora en fauna, externe veiligheid en geur;
  • met de nieuwe functie is geen sprake van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • de nieuwe bebouwing is op een goede landschappelijke en stedenbouwkundig wijze ingepast in het buitengebied (zie ook paragraaf 3.1 van deze toelichting);
  • Buitenopslag van goederen en stalling is niet aan de orde;
  • Detailhandel is niet aan de orde;
  • Hergebruik voor agrarische doeleinden is binnen plangebied niet wenselijk gelet op de nabijheid van de bebouwde kom, de aanwijzing in de structuurvisie als afweegbaargebied voor dorpsuitbreiding en de bescherming van landschappelijke en cultuurhistorisch waarden.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Structuurvisie en plan-MER Maasdriel

De Structuurvisie Plus (vastgesteld 8 april 2004) geeft de gemeentelijke kaders voor het beheer en de ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied in de periode 2004-2015. Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de Structuurvisie Plus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+.

Deze structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visie en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde “ruimtelijke casco”), met bijbehorende uitvoeringsprogramma.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0019.png"

Afbeelding 4.3: Ontwikkellocatie in kaart Ruimtelijk Casco

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0020.png"

Afbeelding 4.4: Slooplocatie in kaart Ruimtelijk Casco

Conform de bij de structuurvisie behorende kaart ligt de ontwikkellocatie op een oeverwal (de donkergele kleur) en in een 'afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding' (gestippeld). Voor de slooplocatie is alleen de ligging binnen de oeverwal van belang.

Hierna worden de verschillende thema's die relevant zijn voor de ontwikkel en slooplocatie uit de structuurvisie behandeld.

4.4.2 Doorwerking planvoornemen

Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie. Op de ontwikkellocatie is sprake van het slopen vrijkomende agrarisch vastgoed en het in ruil hiervoor bouwen van één extra woning. Dit past uitstekend in een gebied waar wordt ingezet op een transformatie naar wonen. Wat betreft de slooplocatie wordt aangegeven dat het gewenst is deze gebieden nagenoeg vrij te krijgen van onder meer kassen, met de sloop van een tweetal kassen alhier wordt hier aan bijgedragen.

4.4.3 Welstandnota Gemeente Maasdriel

Vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen, wordt welstandsbeleid opgesteld. De verschijningsvorm van een bouwwerk is geen zaak van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd. De gemeente Maasdriel heeft het ontwikkelde welstandsbeleid beschreven in de 'Welstandsnota Maasdriel', die in 2004 is vastgesteld. Er zijn zowel gebiedsgerichte als algemene welstandscriteria geformuleerd.

In de gemeentelijke welstandsnota is Maasdriel opgesplitst in elf deelgebieden met elk hun eigen karakteristieke kenmerken. Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied 'Lintbebouwing'. Elke nieuwe bouwaanvraag zal worden getoetst aan hier aangegeven criteria.

4.4.4 Doorwerking planvoornemen

Het planvoornemen zal uitgewerkt conform de uitgangspunten die in de welstandsnota Maasdriel zijn gesteld. Het voldoen aan redelijk eisen van welstand is geen belemmering voor dit planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden, Onderzoek En Verantwoording

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten

De ontwikkeling ter plaatse van de slooplocatie heeft geen grote betekenis voor wat betreft de onderzoeksverplichting uit artikel 3.1.6. Bro. Voor deze locatie zal enkel de paragraaf over flora en fauna van toepassing zijn. De overige paragrafen in dit hoofdstuk hebben betrekking op de ontwikkellocatie.

5.1 Bodem

5.1.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 te worden verricht.

5.1.2 Beoordeling

5.1.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.2 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

5.2.1 Archeologische waarden

5.2.2 Cultuurhistorie

5.2.3 Conclusie

Uit de toets aan het gemeentelijk archeologiebeleid is gebleken dat voor het planvoornemen geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De te slopen bedrijfsgebouwen binnen het plangebied kennen geen cultuurhistorische waarden. Het plan houdt voldoende rekening met de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

5.3 Geluid

5.3.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten, in de vorm van de nieuwbouw van een woning en omschakeling van twee voormalige agrarische bedrijfswoningen.

5.3.2 Beoordeling

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van één vrijstaande woning en de omschakeling van twee bedrijfswoningen naar een burgerwoningen mogelijk. Woningen worden in het kader van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten.

5.3.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de Wgh geen belemmering vormt voor de uitvoering van het planvoornemen.

5.4 Geurhinder

5.4.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.

5.4.2 Geurverordening

De Wgv biedt de mogelijkheid aan gemeenten om andere dan de wettelijke normen te stellen, mits dit gewenst is vanwege de geursituatie. Wanneer er afwijkende normen worden vastgesteld moet dit gebeuren in een gemeentelijke geurverordening. Bij het opstellen van deze geurverordening worden de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijen en de mogelijkheid om op relatief korte afstand van deze bedrijven woningen en andere geurgevoelige objecten te kunnen realiseren, afgewogen tegen de geurhinder voor geurgevoelige objecten.

Het plangebied valt onder de werking van de 'Verordening geurhinder en veehouderij', zoals de gemeenteraad van Maasdriel op 16 december 2010 heeft vastgesteld (3 maart 2011 inwerking getreden). In deze verordening is opgenomen voor het ontwikkelen van een nieuwe woning op gronden zoals het plangebied de wettelijk vastgelegde vaste afstanden van 50 meter kunnen worden verlaagd naar 25 meter.

5.4.3 Beoordeling

Voor de nieuwe woningbouwontwikkeling 'Ammerzoden Noord ' is op 1 november 2013 door De Roever Omgevingsadvies een geuronderzoek uitgevoerd. Omdat voorliggend planvoornemen binnen hetzelfde onderzoeksgebied van dit geuronderzoek is gelegen kunnen de onderzoeksresultaten worden gebruikt voor het inzicht in de geurbelasting op het plangebied.

Hieronder worden voor het planvoornemen relevante onderzoeksresultaten van De Roever ten aanzien van de voorgrond, vaste afstanden en achtergrond belasting op het plangebied.

5.4.4 Conclusie

Uit voorgaande paragraaf is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen overschrijving plaats vindt voor wat betreft de maximale voorgrondbelasting van 8 ouE/m3, de nieuwe woning op een grotere afstand is gesitueerd dan de voorgeschreven vaste afstand van 25 meter en het woon en leefklimaat als goed kan worden beoordeeld.

5.5 Bedrijven En Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het buitengebied wordt gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

De richtafstanden behorende bij het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

5.5.3 Beoordeling

5.5.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.6 Externe Veiligheid

5.6.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risico aanvaarding.

5.6.2 Beoordeling

Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In afbeelding 5.6 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1117-VG01_0027.png"

Afbeelding 5.6: Uitsnede Risicokaart met daarin weergegeven het plangebied

5.6.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat in het kader van externe veiligheid geen belemmeringen aanwezig zijn ten aanzien van onderhavige ontwikkeling.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

5.7.2 Beoordeling

In verband met de ontwikkeling in het gebied is door Natuurbank Overijssel een Quickscan Flora en Fauna en pré toets Natuurbeschermingswet uitgevoerd. De resultaten en conclusies uit dit onderzoek zijn verwerkt in deze paragraaf. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting.

5.7.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van gebieds- en soortenbescherming zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.

5.8 Water

5.8.1 Beleid

5.8.2 Waterhuishoudkundige situatie plangebied

5.8.3 Oppervlaktewater

Binnen het nieuwe woonperceel is geen oppervlaktewater aanwezig. Op het achtererf is langs de oostelijke zijdelingse perceelsgrens een sloot aanwezig die in verbinding staat met de slotenstructuur van het buitengebied. Deze sloot is een restant van de afwateringsstructuur zoals aangelegd met de ruilverkaveling. Met het nieuwe plan zal de oorspronkelijke slotenstructuur worden hersteld door langs beide zijdelingse perceelsgrenzen van het nieuwe woonperceel en het achterland de sloten door te trekken. Met de aanleg van deze waterlopen wordt aangesloten bij de ambitie van het waterschap en de gemeente binnen het zoekgebied voor waterberging.

5.8.4 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden. Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering van de Hoge Heiligenweg geloosd worden.

5.8.5 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

5.8.6 Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt zijn er geen bezwaren ten aanzien van de in dit plan besloten ontwikkeling.

Het waterschap Rivierenland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De procedure in het kader van de watertoets is hiermee goed doorlopen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening vormt het aspect water verder geen aandachtspunt.

5.9 Lucht

5.9.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

5.9.2 Beoordeling

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van één vrijstaande woning en het bestemmen van twee bestaande bedrijfswoningen als burgerwoning. In vergelijking met de categorieën van gevallen (1.500 woningen), kan op voorhand worden geconcludeerd dat in dit geval sprake is van een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Daarnaast worden woningen niet aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit luchtkwaliteit

5.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridisch Bestuurlijke Aspecten

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

6.2 Plansystematiek

6.2.1 Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012. Qua inhoud van de regels is aangesloten bij de regeling zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan 'buitengebied, binnendijks deel'.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

6.2.2 Inleidende regels

  • Begrippen (Artikel 1):

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.

  • Wijze van meten (Artikel 2):

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
  • Specifieke gebruiksregels: met deze regel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • Afwijken van de gebruiksregels: deze regel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels;

In paragraaf 6.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

6.2.4 Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6):

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 7):

In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen zijn, indien dit noodzakelijk wordt geacht, aangegeven.

  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 8):

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

6.3 Bestemmingen

Inhoudelijk sluiten de bestemmingsregels zoveel mogelijk aan bij de huidige regels in het bestemmingsplan Buitengebied. Ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden wordt uitgegaan van directe toelating van alle gewenste functies. Dit betekent concreet dat naast het positief bestemmen van alle bestaande functies ook alle in de toekomst gewenste functies direct worden toegelaten. Welke functies waar toegelaten worden is een planologische keuze. Dit betekent dat na inwerkingtreding van het bestemmingsplan geen tot weinig ruimte is voor een wijziging in deze gewenste functies.

De locatie van de woning is aangeduid op de verbeelding en wordt gereguleerd met een bouwvlak. Dit is gedaan zodat voldoende afstand vanaf het aan de overkant van de weg gelegen bedrijf wordt aangehouden (vanwege de milieuhinder).

Dit bestemmingsplan kent twee enkelbestemmingen, namelijk 'Agrarisch' en 'Wonen' en een dubbelbestemming 'Waarde- archeologie 5'. Deze bestemmingen worden hieronder kort toegelicht.

Agrarisch (Artikel 3)

De bestemmingsregels uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, binnendijks gebied blijven in deze bestemmingsplanherziening ongewijzigd van toepassing. Op de gronden zal echter niet meer een agrarisch bouwvlak van toepassing zijn.

Wonen (Artikel 4)

Aansluiting is gezocht bij het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, binnendijks gebied. Volgens de systematiek van dat bestemmingsplan zou een woning worden bestemd als 'Agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden' met een verbale aanduiding ‘burgerwoning’. Conform de huidige wettelijk bepaalde RO-standaarden is daarom gekozen voor de bestemming ‘Wonen’.

Voor bijbehorende bouwwerken is gekozen om de regeling voor grote percelen (meer dan 400 m²) uit de komplannen toe te passen. Met deze regeling kan de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken worden vermeerderd met 10% van de overmaat (het perceelsoppervlak boven de 400m²) tot een maximum van 150 m²

Waarde - Archeologie 5 (Artikel 5)

De bescherming en veiligstelling van de op en in deze gronden mogelijk voorkomende

archeologische waarden is geregeld in dit artikel. Er is een vergunningenstelsel opgenomen voor

bodemverstorende werken en werkzaamheden vanaf een diepte van 30 cm en een totale oppervlakte

vanaf 1000 m²

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

In het voorliggende geval wordt voor de vaststelling van het bestemmingsplan een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Maasdriel. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

7.2 Financiële Haalbaarheid

Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Gelderland

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie Gelderland. De provincie heeft geen noodzaak gezien tot het geven van een vooroverlegreactie.

8.1.3 Waterschap Rivierenland

Het Waterschap Rivierenland is geïnformeerd via de digitale watertoets. Naar aanleiding van deze watertoets heeft het waterschap op 12 november 2015 aangegeven dat er geen sprake is van waterschapsbelangen bij dit bestemmingsplan.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Voor onderhavig bestemmingsplan vindt geen inspraak plaats.

8.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dat kader vvoor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kon een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Er is tijdens deze periode één zienswijze ingekomen tegen het plan. Deze zienswijze alsmede de gemeentelijke beantwoording hiervan, zijn vervat in de in bijlage 5 opgenomen Reactienotazienswijzen.

8.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlagen

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Ako Wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Flora En Fauna

Bijlage 5 Reactienota Zienswijzen