KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ammerzoden
2.2 Huidige Situatie Plangebied
2.3 Toekomstige Situatie Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieuzonering
4.2 Wet Geurhinder En Veehouderij
4.3 Geluid (Wet Geluidhinder)
4.4 Bodem
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Kabels En Leidingen
4.8 Ecologie
4.9 Erfgoed
4.10 Water
4.11 Verkeer En Parkeren
4.12 Duurzaamheid
4.13 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
5.2 Plansystematiek
5.3 Wijze Van Bestemming
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
6.2 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 7 Vooroverleg, Inspraak & Procedure
7.1 Vooroverleg
7.2 Inspraak
7.3 Zienswijzen
7.4 Beroep
Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen
Bijlage 2 Beeldkwaliteits- En Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 3 Parkeernormen
Bijlage 1 Beeldkwaliteits- En Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 6 Stikstofdepositie Onderzoek
Bijlage 7 Watertoets
Bijlage 8 Advies Hemelwaterberging
Bijlage 9 Aanmeldnotitie
Bijlage 10 Nota Van Inspraak
Bijlage 11 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 12 Stedenbouwkundige Inrichtingstekening

Ammerzoden herziening 2021, De Hoef

Bestemmingsplan - Gemeente Maasdriel

Vastgesteld op 07-07-2022 - geheel in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Ammerzoden herziening 2021, De Hoef" met identificatienummer NL.IMRO.0263.BP1221-VG01 van de gemeente Maasdriel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.4 aan huis verbonden beroep

het uitoefenen van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten in de woning met de daarbij behorende bijgebouwen, bijvoorbeeld op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch of ontwerptechnisch gebied, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.5 aan- of uitbouw

een ruimte die aan het hoofdgebouw is gebouwd, die functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw, maar die ruimtelijk een ondergeschikte aanvulling vormt op het hoofdgebouw;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 achtererfgebied

achterkant van een bij het hoofdgebouw behorende deel van het erf vanaf 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;

1.9 achtergevel

de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bed & breakfast

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een primair toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed & breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie, met dien verstande dat:

  1. a. ondergeschikt zakelijk verblijf ook is toegestaan mits:
    1. 1. maximaal één persoon per kamer is toegestaan;
    2. 2. zakelijk verblijf alleen kan plaatsvinden op doordeweekse dagen.

1.12 bedrijf

Een inrichting, waarbinnen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden vergelijkbaar met of zoals opgenomen in bijlage 1 Staat van inrichtingen;

1.13 begane grond

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk

een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 bouwwijze

De wijze van bouwen van een woning, te weten vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd of gestapeld, waarbij:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' wordt het hoofdgebouw van een woning niet begrensd door scheidsmuren van andere woningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' wordt het hoofdgebouw van een woning aan één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen woning begrensd;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' wordt het hoofdgebouw van een woning aan twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen begrensd, met uitzondering van de woning die de aldus gevormde rij beëindigen;
  4. d. onder 'nultreden' wordt verstaan één woning, waarvan de primaire woonruimten zijn gelegen op de eerste bouwlaag van de woning.

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 evenement

een activiteit, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden;

1.26 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, met minimaal 2 wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.29 huishouden

een persoon of groep personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling;

1.30 kelder

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 meter boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen;

1.31 kinderdagverblijf

opvang van kinderen in een crèche of daarmee vergelijkbaar verblijf, gedurende één of meer dagdelen per week, het hele jaar door

1.32 kunstobject

een bouwwerk geen gebouw zijnde in de vorm van een standbeeld of sculptuur op een sokkel;

1.33 maatschappelijk

voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, gezondheidszorg en openbare dienstverlening;

1.34 nultredenwoning

in een nultredenwoning zijn woonkamer, keuken, badkamer, toilet en tenminste één slaapkamer gelijkvloers, dus op hetzelfde niveau als de voordeur. Ook van buitenaf is een nultredenwoning zonder traplopen bereikbaar;

1.35 (openbare) nutsvoorziening

een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation;

1.36 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.37 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.38 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één gesloten wand;

1.39 portiek

overdekte ruimte voor de ingang van een gebouw of leidend naar de ingang van een gebouw.

1.40 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch / pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.41 serre

Een overwegend uit glas bestaande overdekte gesloten uitbouw, die tenminste aan twee zijden transparant van karakter is;

1.42 standplaats

een openbare (voor het publiek toegankelijke) en in de openlucht gelegen plaats voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, waarbij gebruik wordt gemaakt van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen, een stal of een tafel;

1.43 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de meest gezichtsbepalende gevel;

1.44 vrijstaand

bebouwing waarbij het hoofdgebouw aan minimaal een zijde niet in de perceelsgrens is gebouwd en vrijstaat ten opzichte van de bebouwing op aangrenzende percelen;

1.45 wonen

het huisvesten van een huishouden in een woning;

1.46 woning

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende bergingen, stallingsruimten alsmede ondergeschikte kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, niet zijnde een goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van een dakkapel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de diepte van een woning

De buitenwerks gemeten afstand tussen de voorgevel en de achtergevel van het hoofdgebouw van een woning.

2.7 het bebouwingspercentage

Het percentage van een bouwperceel dat met bebouwing mag worden bebouwd.

2.8 peil

  • voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van de woning;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat aansluit op het plangebied.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. paden;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. kunstobjecten;
  5. e. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen;
  6. f. watergangen, waterretentie, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterzuivering en -infiltratie;
  7. g. parkeervoorzieningen en inritten;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in 3.1 mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte niet meer mag bedragen dan hieronder is aangegeven:

Bouwwerken geen gebouwen zijnde Max. hoogte
Bewegwijzering 8 m
Licht- en andere masten 8 m
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 4 m
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van spelen 6 m

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, voet- en fietspaden;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. verblijfsvoorzieningen in de vorm van pleinen e.d.;
  6. f. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen;
  7. g. kunstobjecten;
  8. h. watergangen, waterretentie, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterzuivering en -infiltratie;
  9. i. voorzieningen voor openbaar nut, waaronder begrepen (ondergrondse) afvalcontainers en informatiezuilen;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in 4.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming;
  2. b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte niet meer mag bedragen dan hieronder is aangegeven:
Bouwwerken geen gebouwen zijnde Max. hoogte
Bewegwijzering 8 m
Licht- en andere masten 8 m
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 4 m
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van spelen 6 m

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met de bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, parkeervoorzieningen, watergangen, waterretentievoorzieningen en voorzieningen voor waterzuivering en -infiltratie.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor en/of als:

  1. a. detailhandel, dienstverlening, horeca of maatschappelijk;
  2. b. bedrijfsactiviteiten.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

5.5 Voorwaardelijke verplichtingen

  1. a. Voorwaardelijke verplichting inrichting van het gebied
    1. 1. Het gebruik conform het bepaalde in lid 5.1 is uitsluitend toegestaan indien het openbaar gebied conform het beeldkwaliteitsplan zoals weergegeven in Bijlage 2 Beeldkwaliteits- en stedenbouwkundig plan is ingericht. De inrichting dient conform het beeldkwaliteitsplan, binnen 1/2 jaar na oplevering van de laatste woning te zijn uitgevoerd;
    2. 2. een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van de woningen wordt slechts verleend indien het ontwerp zich conformeert aan het Beeldkwaliteitsplan.
  2. b. Voorwaardelijke verplichting waterhuishoudkundige maatregelen;
    1. 1. Het gebruik conform het bepaalde in lid 5.1 is uitsluitend toegestaan:
      • indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - waterhuishoudkundige voorzieningen' voorzieningen zijn getroffen die voorkomen dat hemelwater afkomstig van het plangebied wordt afgewenteld op aangrenzende lager gelegen percelen van derden;
      • indien een hemelwaterafvoer vanuit het plangebied naar 't Zwin is aangelegd.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Eén en ander onder de navolgende voorwaarden en regels.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Verboden gebruik gronden en opstallen

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. een seksinrichting;
  2. b. zelfstandige bewoning, waar het betreft vrijstaande bijgebouwen;
  3. c. het huisvesten van tijdelijke werknemers, uitgezonderd bestaande (op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan) vormen van huisvesting van tijdelijke werknemers, welke mogen worden voortgezet, met dien verstande dat na beëindiging van het gebruik voor huisvesting van tijdelijke werknemers, waaronder begrepen wordt dat gedurende 2 jaar deze functie daadwerkelijk niet meer is uitgeoefend, de bestemming onomkeerbaar uitgaat van alleen de overige in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  4. d. het uitoefenen van een bed & breakfast;
  5. e. het houden van evenementen;
  6. f. het uitoefenen van een kinderdagverblijf;
  7. g. als opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

8.2 Gebruik gronden voor standplaatsen

De voor het publiek toegankelijke gronden binnen het plan mogen worden gebruikt als standplaats.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijking tot 10%

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend, omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.

9.2 Algemene afwijking openbare nutsvoorziening, openbaar vervoer of weg- en railverkeer

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het oprichten van een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, het openbaar vervoer of het weg- en railverkeer, mits de bebouwde oppervlakte niet meer dan 25 m² en de hoogte niet meer dan 5 m bedraagt.

9.3 Afwijking bed & breakfast

Het bevoegd gezag is door middel van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het in artikel 8.1 onder d, vervatte verbod ten behoeve van het uitoefenen van een bed & breakfast, uitsluitend op de tot 'Wonen' aangewezen gronden, mits,

  1. a. de woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd blijft, waarbij de oppervlakte die wordt gebruikt voor bed & breakfast maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning of het aangebouwde bijgebouw bedraagt, met een maximum van 50 m²;
  2. b. de bed & breakfast binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden wordt gerealiseerd;
  3. c. ten behoeve van de bed & breakfast in voldoende parkeergelegenheid en bergingsmogelijkheden op het eigen perceel wordt voorzien;
  4. d. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan.

9.4 Huisvesting tijdelijke werknemers

Op dit bestemmingsplan wordt inzake de huisvesting van tijdelijke werknemers het bestemmingsplan 'Parapluherziening verkamering woningen 2020' met identificatienummer 'NL.IMRO.0263.BP1207-VG01' dan wel, in het geval dit bestemmingsplan tussentijds wordt gewijzigd of vervangen door een ander bestemmingsplan, aan dit gewijzigde respectievelijk vervangende bestemmingplan.

9.5 Afwijking evenementen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.1 onder e, vervatte verbod ten behoeve van het toestaan van evenementen, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. het evenement duurt maximaal 7 dagen, inclusief opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen;
  2. b. er mogen niet meer dan 5 evenementen per jaar plaatsvinden;
  3. c. er vindt geen horeca ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement;
  4. d. er vindt geen detailhandel ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
  5. e. er treden geen onomkeerbare gevolgen voor het landschap op;
  6. f. de belangen van de betreffende bestemmingen worden niet onevenredig aangetast;
  7. g. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  8. h. belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  9. i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische of natuurwaarden;
  10. j. de belangen van in de nabijheid gelegen functies verzetten zich niet tegen het gebruik van de betreffende bestemmingen voor het evenement.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Waarborging voldoende parkeergelegenheid

Ten behoeve van het voorzien in voldoende parkeergelegenheid gelden de volgende regels:

  1. a. een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt slechts verleend nadat afdoende is verzekerd dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  2. b. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden waarop de onder a. bedoelde omgevingsvergunning betrekking heeft, is slechts toegestaan wanneer voldoende parkeergelegenheid in stand wordt gehouden;
  3. c. onder voldoende parkeergelegenheid als genoemd onder a. en b. wordt verstaan dat wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 3.

10.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen ten aanzien van de hoogte van het maaiveld en peilhoogte indien dit voor een goede inrichting en afwatering van de gronden en aangrenzende percelen noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan, 'Ammerzoden herziening 2021, De Hoef'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om in de kern van Ammerzoden, in het nog onbebouwde gebied tussen de Jan Oomsstraat, Van Milstraat, Voorstraat en de Molendijk, 33 grondgebonden woningen en 6 appartementen te realiseren. In de huidige situatie bestaat het plangebied grotendeels uit weiland en uit een woonperceel met twee wooneenheden.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Ammerzoden' is het voornemen niet direct bij recht toegestaan. Het bestemmingsplan bevat echter wel een wijzigingsbevoegdheid om onder voorwaarden woningbouw alsnog mogelijk te maken door middel van het vaststellen van een wijzigingsplan. In het onderhavige plan is er voor gekozen om geen gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid, maar om een zelfstandige bestemmingsplanprocedure te volgen vanwege een gewijzigd woningbouwprogramma.

Het college van B&W van Maasdriel heeft op 7 december 2020 een overeenkomst gesloten met initiatiefnemer waarin kenbaar is gemaakt in principe medewerking te verlenen aan het woningbouwplan en aan het opstarten van de bestemmingsplanprocedure ten einde het woningbouw juridisch-planologisch te verankeren. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in deze juridisch-planologische verankering.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied De Hoef ligt in de bebouwde kom van Ammerzoden en wordt begrensd door, woonpercelen aan, de Jan Oomsstraat, Van Milstraat, Voorstraat en de Molendijk.

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 11.700 m² en is kadastraal bekend als gemeente Maasdriel, sectie K, nummers 906, 3118, 1921, 3301 en 2824. Op afbeelding 1.1 wordt de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding, behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging en globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Ammerzoden'. Dit bestemmingsplan is op 1 maart 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Maasdriel. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Agrarisch' en 'Wonen'. Ook zijn de gebiedsaanduiding 'wro-zone - bebouwd gebied' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 7' van toepassing. Voor de bestaande woning zijn de aanduidingen 'bouwvlak', 'twee-aaneen' en 'maximum goothoogte 6 m' opgenomen.

Op grond van de bestemming 'Agrarisch' is enkel een doelmatig gebruik van agrarische gronden toegestaan. Tevens is het gebruik van een twee-onder-één-kap woning ter plaatse van de bestemming 'Wonen' binnen de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan.

In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het agrarisch perceel omgezet kan worden naar een woonbestemming. Echter voldoet de voorgenomen ontwikkeling niet aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden ten aanzien van het bouwprogramma en de begrenzing en moet om het initiatief mogelijk te maken het bestemmingsplan worden herzien. Afbeelding 1.2 en 1.3 geven de verbeelding weer van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-VG01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingplan (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-VG01_0003.png"

Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingplan (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Paraplubestemmingsplan Parkeren 2018

Op 6 juni 2018 is voor het gehele grondgebied van de gemeente Maasdriel een partiële herziening met de naam 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' vastgesteld.

In het 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' is bepaald dat een omgevingsvergunning voor bouwen of veranderen van functie slechts wordt verleend als vast staat dat voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de beleidsregels van het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' wordt gerealiseerd. De toets aan het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' is verder uitgewerkt in paragraaf 4.11 van deze toelichting.

1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Ammerzoden herziening 2021, De Hoef" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting (inclusief bijlagen);
  • regels (inclusief bijlagen);
  • verbeelding.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken en enkele bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ammerzoden

Ammerzoden ligt in het zuiden van de Bommelerwaard, ten noorden van de Maas. Rondom het dorp ligt het cultuurlandschap van de Meersloot: een oude Maasarm die onderbroken wordt door de buitengracht van kasteel Ammersoyen.

De lagere komgronden bestonden uit onvruchtbare en zware klei en waren lastig begaanbaar. Ze dienden als hooiland en heel soms als weiland of waren in gebruik voor de wilgenteelt. Samen met Kerkdriel was Ammerzoden tot in de twintigste eeuw het centrum van de mandenmakerij in de Bommelerwaard. Van wilgentenen werden manden gevlochten. Andere inkomsten kwamen uit het ‘juin pellen’, uitjes pellen en schoonmaken voordat die werden ingelegd.

In de jaren ‘60 en ‘70 van de twintigste eeuw vond ruilverkaveling en bodemverbetering plaats en werden nieuwe wegen aangelegd, waaronder de N831 en de N832. De verbeterde economische situatie, de bevolkingsgroei en infrastructuur zorgde ervoor dat de Ammerzodense industrie en dienstverlening groeide en professionaliseerde.

2.2 Huidige Situatie Plangebied

Het plangebied De Hoef betreft een inbreidingslocatie in de woonkern Ammerzoden. Het is een 'achtergebied' dat wordt omsloten door (woon)kavels aan de Van Milstraat, Ammerstraat, Jan Oomsstraat, de Molendijk en de Voorstraat. Het plangebied bestaat in de huidige situatie grotendeels uit agrarische gronden in de vorm van grasland . In de noordoostzijde bestaat het plangebied uit een woongebouw met twee wooneenheden (tweekapper).

De randen van het gebied worden gevormd door tuinen van woonpercelen, groene beschoeiing, houten en betonnen schuttingen en enkele bomen. Aan de zuidzijde grenst het gebied aan een privé ontsluitingsweg ten behoeve van het recente woningbouwplan aan de Molendijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-VG01_0004.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-VG01_0005.png"

Afbeelding 2.1: Molendijk (aansluiting Voorstraat) Afbeelding 2.2: Voorstraat ( lint tussen Veer en kasteel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-VG01_0006.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-VG01_0007.png"

Afbeelding 2.3: Voorstraat (bestaande entree) Afbeelding 2.4: Ammerstraat / Jan Oomsstraat

2.3 Toekomstige Situatie Plangebied

2.3.1 Stedenbouwkundige structuren

Het plangebied gaat een nieuwe invulling krijgen als woongebied. In plaats van het voormalige agrarische grasland en de woning met dubbelebewoning in de noordwesthoek wordt dit 'binnenstedelijk gebiedje' krijgt het plangebied een nieuwe invulling met een mix van vrijstaande-, twee-onder-één-kap- en rijwoningen.

Inbreidingslocatie De Hoef borduurt verder op het logischerwijs ‘afbouwen’ van de achterkanten van omliggende kavels. Het plan oriënteert zich naar binnen toe en profileert zich daarmee als eigentijdse en intieme woonbuurt achter de dijk. In de kern van de woonbuurt ligt ruimte voor een groenblauw hart met ruimte voor groen en waterberging, spelen en verblijven. Het buurtgroen vormt het sociale ankerpunt en centraal groen plein dat ontmoeting faciliteert. Het straatbeeld behoudt het groene dorpse karakter van Ammerzoden met ruimte voor lage hagen en groenperken met af en toe een boom. Het is cruciaal dat deze inbreidingslocatie een aantrekkelijke, groene, landelijke entree krijgt die uitnodigend is. Dit om enerzijds sociaal isolement te voorkomen en anderzijds de woonbuurt prettig in te bedden in de bestaande context van Ammerzoden. Het centrale groene plein voorziet hierin. Voor een volledige omschrijving en weergave van de plannen wordt verwezen naar het stedenbouwkundig plan dat is opgenomen in Bijlage 1 Beeldkwaliteits- en stedenbouwkundig plan. Een uitsnede van dit plan is op afbeelding 2.5 weergegeven. Ter plaatse van de tweekappers is tevens de mogelijkheid voor 4 geschakelde vrijstaande woningen, welke de stedenbouwkundige opzet en het straatbeeld kunnen verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-VG01_0008.png"

Afbeelding 2.5: uitsnede stedenbouwkundig plan

2.3.2 Woningbouwprogramma

Het plangebied gaat plaats bieden aan in totaal 33 grondgebonden woningen en 6 appartementen. Het betreft een flinke mix aan woningcategorieën zodat voor iedere doelgroep wordt gebouwd. In de onderstaande afbeelding is deze verscheidenheid aan woningtypen weergegeven. In navolgende afbeelding zijn de woningaantallen per (vereenvoudigde) woningtype weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-VG01_0009.png"

Afbeelding 2.6: woningtypen

2.3.3 Verkeer en parkeren

Externe ontsluiting

De woonbuurt wordt via twee wegen ontsloten naar de rest van het dorp. Aan de noordwestzijde wordt een kruising gevormd met de Jan Oomsstraat, Wellsedam en de Ammerstraat. Vanaf dit kruispunt wordt de wijk direct in drie richtingen ontsloten. Aan de zuidoostzijde wordt de wijk ontsloten naar de Voorstraat.

Interne ontsluiting

De wijk wordt door één doorgaande route ontsloten voor autoverkeer. Deze doorgaande route bevat enkele kleine dwarsstraten, veelal met parkeerkoffers, die kleine hofjes vormen. Langs de gehele doorgaande ontsluitingsweg voorziet het plan in een brede voetgangersroute in de vorm van een 2 meter breed trottoir

Er is specifiek voor gekozen om het dorpse karakter van het woonbuurtje te benadrukken, dit komt terug in het wegprofiel. Er wordt vastgehouden aan een wegbreedte van vijf meter en een trottoirbreedte van 2 meter. De woningen aan de zuidzijde worden voorzien van een verharde strook van twee meter aan de voorzijde, als overgang tussen privé en openbaar terrein. Dit wordt gelijkvloers uitgevoerd als secundair voetpad en als uitwijkstrook voor auto's en de draaicirkel voor incidenteel haaksparkeren langs de rijwoningen aan de noordzijde.

Parkeren

Parkeren vindt daar waar mogelijk plaats op het eigen perceel. Dat betekent dat bij de vrijstaande woningen en de tweekappers op het eigen perceel geparkeerd kan worden. De overige parkeerplaatsen worden in het openbaar gebied gerealiseerd. Het plan voorziet verspreid over het gebied, in parkeerkoffers en parkeren langs de straat, in 50 parkeerplaatsen. In paragraaf 4.11 is een nadere verantwoording (inclusief berekening) opgenomen van de verkeersafwikkeling en parkeergelegenheid van het planvoornemen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel..
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren.In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is geen sprake van een lokale ontwikkeling waarmee Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

3.1.4 Doorwerking bestemmingsplan

Met het planvoornemen is sprake van een lokale ontwikkeling waar geen nationale belangen mee zijn gemoeid.

Een nationaal belang die in de omgeving van Ammerzoden speelt is; versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met de decentrale overheden uitvoeren van een integrale strategie voor het rivierengebied. Het betreft in deze omgeving het deelprogramma Rivieren over de Waal. Er speelt hier geen belang. Het planvoornemen ligt buiten de zone primaire waterkering.

Ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking is het van belang om te bekijken of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro. Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro en dat om die reden ook niet getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Aangezien er bij dit plan sprake is van een toevoeging van meer dan 11 woningen, is hier sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is voor voorliggend plan een onderbouwing van de Ladder opgesteld. Hierna wordt de samenvatting van deze onderbouwing weergegeven. Voor de volledige onderbouwing wordt verwezen naar de bijlage van deze toelichting.

Onderbouwing Ladder duurzame verstedelijking

Kwantitatieve behoefte

Volgens de Regionale woningbouwprogrammering Rivierenland (RWR) 2017, is er in de regio Rivierenland in de periode van 2017-2024 een behoefte van 10.500 woningen. Het aandeel voor de gemeente Maasdriel bedraagt 1.100 woningen.

De regionale woningbouwprogrammering werkt door in het gemeentelijk beleid. Zo staat in de Woonvisie dat er in de periode 2015-2024 behoefte is aan 700 tot 1.000 extra woningen in de gemeente Maasdriel. Op basis van de prestatie-afspraken moeten er, naast reguliere woningen, 48 zorgwoningen in Ammerzoden door de woningbouwverenigingen worden gerealiseerd. Het voorgaande wordt opgevat als een kwantitatieve behoefte aan zorgwoningen.

Kwalitatieve behoefte

Het initiatief bestaat uit de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk, die als centrum-dorps kan worden betiteld. Zoals het er nu naar uitziet geldt de volgende verdeling naar type en prijssegment (zie ook afbeelding 2.6):

Het initiatief voor de ontwikkeling van De Hoef met maximaal 39 woningen voorziet in de kwantitatieve woningbehoefte in de gemeente Maasdriel en de kern Ammerzoden Binnen de gemeente ligt de focus voor ontwikkeling op de kernen Hedel/Ammerzoden aan de westzijde van de A2 en Kerkdriel/Velddriel aan de oostzijde van de A2. Deze kernen hebben het hoogste voorzieningenniveau.

De locatie De Hoef heeft een gemengde bestemming van ‘Agrarisch’ en 'Wonen'. Er ligt een ‘wro zone – bebouwd gebied’ en' over het plangebied, waarin is aangegeven dat uitbreiding van bebouwing is toegestaan conform de provinciale structuurvisie Streekplan Gelderland 2005. Omdat de locatie niet buiten bestaand stedelijk gebied ligt, is niet gekeken naar alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Met de ligging van de locatie omsloten door stedelijke functies is de locatie De Hoef geschikt om aan de behoefte voor woningbouw te voldoen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is zowel kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aangetoond. Tevens betreft het plangebied een inbreidingslocatie, waardoor wordt aangesloten bij het gedachtegoed van de ladder, te weten duurzaam ruimtegebruik.

3.2 Provinciaal Beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Ammerzoden en buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO) of Natura 2000-gebieden. De omgevingsverordening stelt voor de locatie van de nieuwe woningen geen nadere regels. Het plan past daarmee binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regionale woonagenda

De programmering van de woningbouw vraagt om (sub)regionale afstemming. De provincie Gelderland stelt dit ook als voorwaarde om nieuwe bouwplannen uit te kunnen voeren. In 2015 is een regionale woonagenda opgesteld. Hierin zijn verschillende thema's uitgewerkt tot actiepunten, zijnde een 'agenda' voor de komende jaren. Thema's zijn onder andere een regionaal afgestemd woningbouwprogramma, goede huisvesting voor arbeidsmigranten en statushouders, verbetering van de bestaande woningvoorraad en zorg gerelateerde woningen. Het regionale woningbehoeftenonderzoek Rivierenland is een van de onderzoeken die als onderlegger dienen voor de regionale woonagenda.

3.3.2 Regionale woningbouwprogrammering 2020-2030

Najaar 2020 is de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 vastgesteld. De regionale woningbouwopgave is een van de thema's uit de Regionale Woonagenda Rivierenland.

In de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 is aangegeven dat in de regio Rivierenland een toevoeging van minimaal 7900 en maximaal 12550 woningen nodig zijn in de periode 2020-2030. Voor de gemeente Maasdriel is de woningbouwopgave in deze periode minmaal 700 en maximaal 1250 woningen.

3.3.3 Doorwerking plangebied

Uit het regionaal woonbeleid blijkt dat er voor de gemeente Maasdriel tot 2030 behoefte bestaat aan 1.250 nieuw te bouwen woningen. Hiervoor dienen gemiddeld 125 woningen per jaar te worden gerealiseerd. Uit de monitor gegevens blijkt dat er gemiddeld minder dan dit aantal wordt gerealiseerd.

Het beschreven regionale beleid vormt het kader voor het woningbouwprogramma van gemeente Maasdriel. bovendien is in de regionale woonagenda afgesproken om de realisatie van de woningbouwopgave te versnellen, vanwege het actuele woningtekort. De uitwerking hiervan en de toets of er behoefte is aan de geplande 39 woningen, wordt in de volgende paragraaf weergegeven; het gemeentelijke beleid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel

3.4.2 Welstandsnota

Vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen, is het welstandsbeleid opgesteld. De gemeente Maasdriel heeft het ontwikkelde welstandsbeleid beschreven in de 'Welstandsnota Maasdriel', die in 2004 is vastgesteld. Er zijn zowel algemene als gebiedsgerichte welstandscriteria geformuleerd. De gebiedsgerichte welstandscriteria geven aan hoe een bouwwerk 'zich moet gedragen' om in zijn omgeving te passen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt. De criteria zijn dan ook gebaseerd op de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie wordt aangetroffen. De gebiedsgerichte criteria wordt gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur. Elke nieuwe bouwaanvraag wordt getoetst aan de volgende beoordelingsaspecten

  • Plaatsing/situering gebouw: verkavelingstype, positie onderling, afstand onderling, plaatsing op kavel, bouwrichting, herhaling/ritmiek;
  • Massa en vorm gebouw: hoofdmassa, profiel ruimte, samenstelling massa, kapvorm- en richting, relatieve omvang, vorm behandeling;
  • Gevelkarakteristiek: gerichtheid en oriëntatie, geleding, indeling en plasticiteit;
  • Detaillering, kleur en materiaal: gaafheid/oorspronkelijkheid, materiaal gebruik, kleurtoon en toepassing, decoraties en ornamenten.

Maasdriel is opgesplitst in elf deelgebieden, met elk hun eigen karakteristieke kenmerken en dus hun eigen gebiedsgerichte criteria. Ammerzoden behoort tot het gebied 'Maasdorpskernen'. Voor Maasdorpskernen is Welstandsniveau 1 vastgesteld, dit betekent dat het een zeer waardevol welstandsgebied is. Een zeer waardevol welstandsgebied heeft zeer hoge cultuurhistorische en architectonische en/of stedenbouwkundige kwaliteiten en het gebied wordt gezien als cruciale betekenis voor het landschap. De specifieke welstandscriteria voor Maasdorpskernen zijn:

Algemeen

  • Behouden van de cultuurhistorische waarde van de historische dorpskernen;
  • Interpreteren van het individuele karakter en de herkenbaarheid van bebouwing binnen het samenhangende dorpsbeeld;
  • Interpreteren van de aanwezige relatie (openheid, contrast, doorzichten en dergelijke) tussen dorpskernen en het omliggende landschap;
  • Naast de onderstaande welstandscriteria gelden voor de in deze gebieden voorkomende T-boerderijen ook de desbetreffende objectgerichte criteria.

Plaatsing (bestemmingsplan is maatgevend)

  • Interpreteren van de aanwezige variatie in positie en oriëntatie van de bebouwing op de kavel;
  • Behouden van de oorspronkelijke positie en oriëntatie bij renovatie en (vervangende) nieuwbouw.

Massa en vorm

  • Interpreteren van de karakteristiek van een eenvoudige hoofdmassa afgedekt met een kap;
  • Interpreteren van de aanwezige samenhang of variatie in kapvorm- en richting
  • Streven naar afstemming van bouwmassa's op de belendingen wat betreft maat en schaal.

Gevelkarakteristiek

  • Interpreteren van de oorspronkelijke bouwstijl bij renovatie of verbouwing;
  • Behouden van de oorspronkelijke gevelkenmerken, gevelgeleding en gevelopbouw bij renovatie of verbouwen;
  • Een zorgvuldige behandeling van achter- en zijgevels zichtbaar vanaf de openbare weg is wenselijk.

Detaillering, kleur en materiaal

  • Detaillering uitvoeren in harmonie met gebouw en omgeving;
  • Behouden van authentieke gevelversieringen, detaillering, vensterindeling en kozijnprofielen;
  • Interpreteren van de oorspronkelijke materialiseren bij renovatie of verbouwing;
  • Uitsluiten van sterk met de omgeving contrasterende kleuren en materialen.

In de Welstandsnota Maasdriel wordt de huidige bebouwing in Ammerzoden als volg beschreven:

Ammerzoden ligt aan de Maas en wordt aan drie zijden in gekaderd door de oude riviermeander. In deze meander ligt ook het kasteel Ammersoyen, gebouwd in de 14e eeuw . Het historische deel van de dorpskern ligt aan de oostzijde rondom de Voorstraat . De bebouwing bestaat uit voornamelijk individuele panden langs de hoofdwegen. In de kern komen in het noorden nog een aantal open tussengebieden voor. Detailhandel komt verspreid over de kern voor.

De voornamelijk individuele bebouwing is zeer divers. Langs de hoofdstraten van de kern vormt deze bebouwing gesloten gevelwanden, verder van de kern af worden de tussenruimtes groter. De woningen bestaan uit één of twee lagen met voornamelijk een zadeldak in de langsrichting . Er komen tevens woningen voor met een mansardekap.

De bebouwing is opgetrokken in bakstenen metselwerk in aardetinten, daarnaast komen wit gepleisterde gevels voor. Een aantal panden heeft rijkelijk versierd gevels met trapgevels, lijst en rond de gevelopeningen en afwijkende metselverbanden. De woonbebouwing bestaat naast de individuele bebouwing uit een aantal straten met twee-onder-één-kap woningen. Deze woningen bestaan uit één of twee bouwlagen met een roodoranje zadeldak in de langsrichting.

3.3.2.1 Doorwerking planvoornemen

Het planvoornemen maakt extra bebouwing mogelijk. Hierom is een stedenbouwkundig plan gemaakt waarin ook aandacht wordt besteed aan beeldkwaliteitsplan (zie Bijlage 1 Beeldkwaliteits- en stedenbouwkundig plan) dat besproken is met de welstandcommissie en commissie ruimtelijke kwaliteit. Vervolgens dient het plan in de volgende fase weer terug te keren in de commissie ruimtelijke kwaliteit als aanvraag omgevingsvergunning.

3.4.3 Woningbouwprogramma 2021-2030

In april 2016 is het Woningbouwprogramma 2015-2025 vastgesteld en in februari 2022 is een aangepast woningbouwprogramma 2021-2030 vastgesteld. Om de woningbouwproductie in deze periode met een grote woningdruk op stoom te houden is op 10 december 2020 het Woningbouwprogramma 2021-2030 vastgesteld door de gemeenteraad van Maasdriel. De woningbouwopgave waaraan met het woningbouwprogramma 2021-2030 invulling wordt gegeven, komt voort uit de Regionale Woonagenda Rivierenland 2021-2030.

Voor de gemeente Maasdriel is in de regionale woonagenda bepaald dat er een opgave is om tussen de 700 en 1.250 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad, om daarmee te kunnen voorzien in de geprognotiseerde vraag voor de komende tien jaar. Met het woningbouwprogramma 2021-2030 kan voor een substantieel deel voldaan worden aan de geprognotiseerde woningbehoefte voor de komende tien jaar.

Een deel hiervan is 'hard', dat wil zeggen dat ze op grond van een vastgesteld bestemmingsplan in voorbereiding zijn om op korte termijn van start te gaan of reeds al in uitvoering. De woningbouwplannen met de status ‘Z’ (zacht) zijn plannen in verschillende fases van voorbereiding.

Binnenkomende initiatieven worden toetst naar wenselijkheid en aan een screening onderworpen. Hierbij wordt gekeken naar de behoefte in de verschillende kernen, naar de ruimtelijke kwaliteit van het plan en naar de toegevoegde waarde van een plan.

Planspecifiek

In dit plan worden 39 nieuwe woningen gerealiseerd. Er worden woningen in diverse prijsklasse gerealiseerd, voor starters, doorstromers en senioren. Dit plan levert een bijdrage aan het invullen van de woningbehoefte voor de komende 10 jaar.

3.4.4 Duurzaamheidsprogramma 2017-2020

Toetsingskader

In het coalitieakkoord staan de ambities van Maasdriel op het gebied van duurzaamheid op hoofdlijnen aangegeven. De ambities zijn nader uitgewerkt in het 'Duurzaamheidsprogramma 2017-2020, dat in juli 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het programma beschrijft de plannen en wensen van het gemeentebestuur.

In het programma zijn activiteiten en projecten geformuleerd, waarbij is aangegeven welke capaciteit en financiële middelen nodig zijn om deze uit te voeren in de komende jaren. De notitie geeft een concrete aanpak voor de belangrijkste duurzaamheidsthema's op het gebied van klimaat en energie in gemeente Maasdriel, namelijk;

het bevorderen van de opwekking van hernieuwbare energie;

  • het verduurzamen van de woningvoorraad;
  • duurzaam ondernemen;
  • anderen stimuleren;
  • het verduurzamen van de gemeentelijke organisatie.

Beoordeling

In dit duurzaamheidsprogramma zijn verschillende maatregelen opgenomen voor de periode 2017-2020. Deze korte termijn maatregelen dragen bij aan de ambities in het bestuursakkoord en maken de weg vrij voor meer maatregelen en meer regionale / intergemeentelijke samenwerking en dragen daarmee uiteindelijk bij aan de lange termijn visie: een duurzamere gemeente, die voldoet aan de wettelijke regelgeving op het terrein van duurzaamheid, waarin het prettig wonen, werken en recreëren is, nú en in de toekomst. De gemeente doet wat ze zelf kan en heeft daarbij een voorbeeldfunctie. Maasdriel is voor duurzaamheid. Met de ontwikkeling in onderhavig plangebied wordt een verdere stap gezet naar deze wens. Hieronder de voornaamste duurzame uitgangspunten:

  • de wijk is zodanig opgezet dat de woningen een goede ligging hebben voor het gebruik maken van zonne-energie. Dit is een goed uitgangspunt om de woningen zo veel mogelijk energieneutraal te realiseren;
  • de inrichting van het openbaar gebied gebeurt zoveel mogelijk met gerecyclede duurzame materialen. De groene inrichting van het gebied is zo natuurlijk mogelijk, duurzaam en onderhoudsarm uitgewerkt waarbij de landschappelijke kenmerken in het terrein zo veel mogelijk houden blijven;
  • een andere belangrijke keuze is dat de wijk gasloos wordt en de toekomstige bewoners hierdoor reeds aangewezen zijn op het goed isoleren van de woning en het opwekken van duurzame energie uit zonnepanelen of zonneboiler;
  • het hemelwater van de percelen en woningen zal in het gebied zelf opgevangen worden en zoveel mogelijk in het gebied infiltreren. Daarbij is sprake van een overschot aan waterbergende voorzieningen;
  • het hemelwater van de percelen wordt oppervlakkig aangeboden. Het hemelwater wordt binnen het plangebied vervolgens ook overwegend oppervlakkig afgevoerd richting de waterbergingsvoorzieningen;
  • voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energie neutrale gebouwen (BENG). BENG vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD (Energy Performance of Buildings Directive).

Conclusie

Het aspect duurzaamheid is in onderhavig bestemmingsplan gewaarborgd.

3.4.5 Conclusie

Uit het gemeentelijk beleid blijkt dat het planvoornemen past binnen de gemeentelijke structuurvisie en het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel. Het planvoornemen voldoet daarmee aan het ruimtelijke beleid van de gemeente Maasdriel.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Algemeen

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

4.1.2 VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een . In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

De richtafstand geldt vanaf de grens van het perceel waarop de bestemming ‘Bedrijf’ (of andere milieubelastende functies) rust tot de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.

4.1.3 Beoordeling

4.1.4 Onderhavig plan als milieuhinder gevoelige functie

Een woning betreft een milieuhinder gevoelige functie voor alle milieuaspecten. Door het toevoegen van de woningen worden omliggende bedrijven niet in de bedrijfsvoering belemmerd omdat de richtafstanden niet worden overschreden. Omdat deze richtafstanden niet worden overschreden kan ook worden geconcludeerd dat ter sprake van het plangebied sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

4.1.5 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.2 Wet Geurhinder En Veehouderij

4.2.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.

Op basis van de Wgv is de gemeente bevoegd af te wijken van de reguliere normen van de Wgv en voor het eigen grondgebied afwijkende geurnormen vast te stellen. De gemeente Maasdriel heeft hier gebruik van gemaakt door een eigen geurverordening vast te stellen.

4.2.2 Beoordeling

De woningen in het plangebied betreffen geurgevoelige objecten als bedoeld in de Wgv. Er dient derhalve beoordeeld te worden of in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven niet belemmerd worden als gevolg van de nieuwe woningen. Andersom dient ook beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.

Binnen een straal van 1 km van het plangebied zijn diverse agrarische bedrijven aanwezig. Omdat rondom het plangebied reeds andere geurgevoelige objecten zijn gelegen die belemmerend werken op omliggende agrarische bedrijven vormen de nieuwe woningen geen belemmering voor deze bedrijven.

Andersom is ook gebleken dat ter plaatse van de nieuwe woningen een goed 'woon- en leefklimaat' gerealiseerd kan worden. Hiervoor zijn de geurkaarten van de achtergrondbelasting uit de geurverordening van gemeente Maasdriel bestudeerd (zie afbeelding 4.1). De geurkaarten zijn opgesteld voor de huidige en maximale situatie. Uit de geurkaarten is gebleken dat het plangebied niet belast wordt met de geuruitstoot van omliggende agrarische bedrijven.

Omdat de berekening van de achtergrondbelasting een moment opname is van de destijds aanwezige agrarische bedrijven dient tevens de huidige situatie te worden beschouwd. In de tussentijd hebben zich geen veranderingen voorgedaan, waardoor voor het 'woon- en leefklimaat' in het plangebied tot een andere conclusie kan worden gekomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-VG01_0012.png"

Afbeelding 4.1: geurkaart achtergrondbelasting maximale situatie waarbij het plangebied met de rode ster is aangegeven

4.2.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid (Wet Geluidhinder)

4.3.1 Wet geluidhinder

Wanneer in een plan nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder (Wgh) de verplichting de geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van omliggende wegen in beeld te brengen. Deze geluidsbelasting mag de voorkeursgrenswaarde niet overschrijden.

In artikel 76 Wgh is aangegeven dat bij woningen binnen een geluidzone van een weg moet worden aangetoond of wordt voldaan aan de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB. In artikel 100a Wgh is aangegeven dat voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde kan worden vastgesteld met een maximale verhoging van 5 dB.

In de Wgh zijn regelingen opgenomen ten behoeve van geluid in de omgeving afkomstig van de drie geluidsbronnen wegen (met uitzondering van rijkswegen), spoorwegen (met uitzondering van hoofdspoorwegen) en industrielawaai. Deze geluidsbronnen hebben een geluidzone. Bij plannen waarbij binnen deze geluidszones een geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, of een uitbreiding plaatsvindt van een geluidsgevoelig object dient de geluidbelasting op dit object te worden getoetst. Voor voorliggend plan is alleen de geluidsbron wegverkeerslawaai relevant.

Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen rond diverse wegen (met uitzondering van Rijkswegen) geluidszones. Deze geluidszones liggen in ieder geval boven en onder de wegen en in de volgende stroken langs de wegen:

Aantal rijstroken Weg binnen stedelijk gebied Weg buiten stedelijk gebied of auto (snel)weg
1 of 2 200 meter 250 meter
3 of 4 350 meter 400 meter
5 of meer 350 meter 600 meter

De afstand wordt gemeten aan weerszijde van de weg vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste strook. Wegen in een woonerf of waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur hebben geen geluidzone.

4.3.2 Beoordeling

4.3.3 Conclusie

De Wgh vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Wel dient een verzoek voor een hogere grenswaarde te worden aangevraagd en tegelijkertijd met het bestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit (de grond is als agrarische grond in gebruik geweest) past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Bovendien dient op basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt gerealiseerd.

4.4.2 Beoordeling

Bodemonderzoek Lycens

Om te bepalen of de bodemkwaliteit past bij de nieuwe woningen is door Lycens op 2 oktober 2020 een bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna volgt de conclusie van het bodemonderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3 bij deze toelichting.

De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie.

De vooraf gestelde hypothese dat de locatie voor de overige chemische parameters als "onverdacht" beschouwd kan worden is niet juist gebleken gezien de aangetoonde (sterk) verhoogde gehalten aan enkele zware metalen en PAK in grond en de licht verhoogde concentratie aan barium in het grondwater.

Uit eerder onderzoek door Arcadis blijkt in het zuidelijk deel, op de zuidoostelijke grens van de onderzoekslocatie een ernstig geval van bodemverontreiniging aanwezig te zijn, welke tot dit onderzoek nog niet was afgeperkt in noordelijke richting. In onderhavig onderzoek is deze verontreiniging in noordelijke richting afgeperkt. De sterke verontreiniging met metalen, welke is aangetroffen in de boringen 107, 06, 108, 109 en 110 (uit onderzoek van Arcadis) wordt aan de zuidzijde begrensd door de perceelsgrens (met perceel nummer 2859), aan de westzijde door de boringen 114, 105 en 111, aan de oostzijde door boring 116 (boring 118 bevat nog een matig verhoogd zinkgehalte) en aan de noordzijde door boringen 201, 202 en 203. In verticale richting is de verontreiniging ter plaatse van boring 110 afgeperkt op 1,0 m-mv, ter plaatse van boring 107 op 1,6 m-mv (gemiddeld 1,3 meter). Niet bekend is of de bovengrond van boring 06 ook (sterk) verontreinigd is. Het volume sterk met metalen verontreinigde grond wordt geschat op circa 170 m³.

Geadviseerd wordt om deze verontreiniging te saneringen alvorens over te gaan tot herontwikkeling van de locatie.

Ter plaatse van boring 19 uit het verkennend onderzoek is een sterke PAK-verontreiniging aangetoond. Uit de resultaten van het nader onderzoek blijkt dat er geen ernstig geval van bodemverontreiniging bestaat voor de PAK-verontreiniging. De hoeveelheid sterk met PAK verontreinigde grond wordt geschat op circa 5 m³. Bij de herontwikkeling van de locatie dient rekening te worden gehouden met deze verontreinigde spot. Geadviseerd wordt om deze, tezamen met de sanering van de metalen ook te verwijderen.

Voor de sanering van de verontreiniging met metalen is de provincie Gelderland Bevoegd Gezag. Voor de sanering van de PAK-verontreiniging is dat de gemeente. Geadviseerd wordt om, in overleg met gemeente en provincie, voor de gehele sanering de provincie het bevoegd gezag te laten zijn.

De gestelde hypothese dat de toplaag van de locatie als "verdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen is niet juist gebleken. In de toplaag zijn geen verhoogde gehalten aan bestrijdingsmiddelen aangetoond.

De gestelde hypothese dat de locatie ten aanzien van de parameter asbest in bodem als ‘verdacht’ kan worden aangemerkt is, op basis van de criteria als genoemd in de NEN5707, juist gebleken voor het zuidoostelijke deel van de onderzoekslocatie. In het mengmonster van de fijne fraktie MMFFBG03 van de bovengrond op het zuidoostelijke deel van de onderzoekslocatie is asbest aangetoond. De interventiewaarde wordt echter geenszins benaderd. In de overige mengmonsters van de fijne fraktie is geen asbest aangetoond.

Op de locatie is vermoedelijk nog een afgevulde ondergrondse tank aanwezig. Uit de geleverde gegevens valt de ligging van deze tank niet te herleiden. Derhalve is hier tijdens onderhavig onderzoek geen rekening mee gehouden.

Onderzoek 2005

In 2005 is middels onderzoek (Goorbergh Geotechniek, 31 mei 2005) verhoogde gehalten aan arseen aangetoond. Arseen komt in het gebied veelvuldig voor in de achtergrondconcentraties. Het betreft geen ernstige bodemverontreiniging waardoor zorgplicht van de Wet bodembescherming niet van toepassing is. Bovendien bevindt de spot zich in de ondergrond. In de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. Omdat ter plaatse van deze verontreiniging niet in de bodem wordt gegraven is sanering niet noodzakelijk.

4.4.3 Conclusie

Wat betreft het aspect bodem is er sanering noodzakelijk om de gewenste plannen mogelijk te maken. In het kader van dit bestemmingsplan is de kwaliteit van de bodem voldoende in beeld gebracht.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

4.5.2 Beoordeling

In navolgende wordt-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit is uitgegaan van 8 vervoersbewegingen per etmaal per woning.

Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit in 'niet betekende mate' zal verslechteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-VG01_0013.jpg"

4.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6 Externe Veiligheid

4.6.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

4.6.2 Beoordeling

Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-VG01_0014.png"

Afbeelding 4.2: plangebied (aangeduid met een ster) in de Risicokaart (www.risicokaart.nl)

Volgens de Risicokaart ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting en ook niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op 600 meter van het plangebied bevindt zich een opslaglocatie van explosieve stoffen en op 50 meter van een buitendijks overstromingsgebied.

De opslag van gevaarlijke stoffen is van het bedrijf Alabastine Holland wat een handelsbedrijf betreft in klusmaterialen. Gezien de grote afstand tussen het plangebied en dit bedrijf behoeft deze risicobron geen nadere aandacht. Doordat het planvoornemen niet in (de directe nabijheid van) het overstromingsgebied is gelegen behoeft ook deze risicobron geen verdere aandacht.

Bij elk van deze externe factoren ligt het plangebied ver buiten de betreffende veiligheidscontour of het invloed gebied.

4.6.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.7 Kabels En Leidingen

In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen kabels of leidingen die planologisch relevant zijn. Er zijn uit dit oogpunt derhalve geen belemmeringen voor de realisering van de woningen.

4.8 Ecologie

4.8.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

4.8.2 Beoordeling

4.8.3 Conclusie

Uit de rekenresultaten van Aerius-calculator is gebleken dat als gevolg van onderhavig project zowel in de gebruiksfase als in de realisatiefase geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000- gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j, en dus geen belemmering is voor de realisatie van dit plan.

Op basis van de quickscan Natuurwaardenonderzoek kan geconcludeerd worden dat negatieve effecten op beschermde soorten uitgesloten zijn.

4.9 Erfgoed

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

4.9.1 Archeologie

De onderzoekslocatie ligt op een kronkelwaard van de Maas. De meanderbocht is voor 1354 door de mens is afgesneden. De afzettingen van de Maas hebben volgens de provinciale verwachtingskaart een hoge trefkans op archeologische resten vanaf de Vroege Middeleeuwen. Er zijn in de omgeving van de onderzoekslocatie ook enkele waarnemingen bekend die deze verwachting bevestigen. Bovendien ligt de onderzoekslocatie aan de rand van de oude dorpskern van Ammerzoden. Gezien deze archeologische verwachting is in het kader van het bestemmingsplan 'Ammerzoden herziening 2016, Molendijk' een archeologisch onderzoek uitgevoerd, waarbij het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is meegenomen. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

Conclusie archeologisch onderzoek

Hoewel in het plangebied waarschijnlijk kronkelwaardruggen en oeverwalafzettingen voorkomen, lijken de bewoningsmogelijkheden slecht te zijn geweest. Dit beeld wordt ondersteund door het ontbreken van vondstmateriaal uit de Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd en door historisch kaartmateriaal, waarop het plangebied vrijwel onbebouwd is gebleven. Vermoedelijk zijn eventuele oudere resten, indien aanwezig, vooral onder de huidige bebouwing te vinden. Het plangebied was waarschijnlijk aldoor te nat voor bewoning. Aanbevolen wordt dan ook het plangebied vrij te geven van archeologisch vervolgonderzoek.

4.9.2 Cultuurhistorie

De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden met cultuurhistorie. Sinds 1 januari 2012 is een cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Het gaat daarbij om het in kaart brengen van archeologische, historisch stedenbouwkundige en historisch-geografische waarden en het beschrijven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten, in het op te stellen bestemmingsplan wordt omgegaan.

Ammerzoden is ontstaan op een oeverwal langs de Maas. Aan de rivier werd een donjon gebouwd, die later uitgroeide tot Kasteel Ammersoyen. De strategische ligging aan de grens tussen Brabant en Gelderland zorgde ervoor, dat Ammerzoden lang een zelfstandige positie als hoge heerlijkheid wist te bewaren. Aan drie zijden door de oude riviermeander ingekaderd ligt het compacte dorpsgebied. De oude kern van Ammerzoden ontwikkelde zich aan de oostzijde, rond de Voorstraat.

Tot aan de tweede wereldoorlog veranderde er weinig aan de ruimtelijke structuur van Ammerzoden. Het dorp groeide weliswaar, maar de omvang van de lintbebouwing bleef min of meer constant. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog ligt Ammerzoden in de frontlinie, gevormd door de Maas. Er wordt een zware strijd in het gebied gestreden waarbij weinig gebouwen in het dorp gespaard blijven.

Het projectgebied is door de jaren heen onbebouwd gebleven en hebben de gronden tot recent hun oorspronkelijk gebruik als weiland behouden.

Cultuurhistorische waarden in het plangebied

Op basis van de themakaarten ‘Gelderse cultuurhistorie’ en ‘historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie’ zijn de cultuurhistorische waarden in het plangebied geanalyseerd. Op beide kaarten zijn in en rondom het plangebied geen cultuurhistorische objecten, lijnelementen, historische landschappen en historische stedenbouw aangegeven. Vanuit het provinciale beleid zijn er geen cultuurhistorische waarden die met het bestemmingsplan beschermd moeten worden.

Er is geen specifiek gemeentelijk beleid ten aanzien van cultuurhistorie geformuleerd. Er worden voor wat betreft onderhavig bestemmingsplan geen specifieke eisen gesteld.

Beschermde monumenten

In en rondom het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Er is geen bebouwing die in dit bestemmingsplan beschermd moet worden.

4.9.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.10 Water

4.10.1 Beleidskader

4.10.2 Watertoets

Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.10.3 Beoordeling

4.10.4 Conclusie

De wadi kan voldoende hemelwater bergen en daarom vormt het aspect water geen belemmering voor het planvoornemen.

4.11 Verkeer En Parkeren

4.11.1 Parkeren

Uitgangspunt is dat de benodigde parkeerplaatsen daar waar mogelijk plaatsvindt op eigen terrein. Ten behoeve van het onderhavige plan is op basis van de te realiseren woningtypen het aantal benodigde parkeerplaatsen conform de gemeentelijke parkeerbeleid berekend. In tabel 4.3 is deze berekening weergegeven.

22 twee-onder-één-kap- en vrijstaande woningen hebben één lange of brede oprit met garage.

In het openbaar gebied worden verspreid over het plangebied in meerdere parkeerkoffers en langs de ontsluitingsweg (zowel langsparkeren als haaksparkeren) in totaal 50 parkeerplaatsen gerealiseerd.

De bestaande tweekapper wordt gesloopt. Deze woningen hebben reeds 2 parkeerplaatsen langs de straat. Deze 2 parkeerplaatsen kunnen dus voor dit plan worden meegenomen in de parkeertelling.

Tabel 4.3: benodigd aantal parkeerplaatsen op basis van de parkeernorm

Woningbouwprogramma Parkeermogelijkheid eigen terrein aantal woningen OR
P-norm P-OR aantal pp
soci.huurwoningen (de kernen) geen 7 2,0 2 14
soc. koop (startersappartementen) geen 6 2,0 2 12
middeldure koop / huurwoningen (aan park) geen 4 2,3 2,3 9,2
levensloopbestendige seniorenwoningen (patio) brede oprit min. 4,5 m (1,7 pp ET) 6 2,3 0,6 3,6
twee-onder-een-kapwoningen lange oprit min. 10m (1,3pp ET) 10 2,3 1 10
ruime twee-onder-een-kapwoningen brede oprit min. 4,5 m (1,7 pp ET) 4 2,3 0,6 2,4
vrijstaande woningen brede oprit min. 4,5 (1,7pp ET) 2 2.3 0,6 1,2
Totaal 52,4
Minus 2 bestaand -2
Totaal benodigd in plan 50,4
Totaal in plan 50

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1221-VG01_0020.png"

Afbeelding 4.7: aan te leggen parkeerplaatsen in het openbaar gebied

In totaal worden er 50 parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd, waardoor voldaan wordt aan de voorgeschreven parkeernorm. Om te verzekeren dat wordt voldaan aan de voorgeschreven parkeernorm, is in de regels van dit bestemmingsplan het benodigde aantal parkeerplaatsen als een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

4.11.2 Verkeer

Voor 39 woningen volgt, een totale etmaalintensiteit van 312 motorvoertuigen. Bij een spitsuur-gemiddelde van 10%, leidt dit tot een extra verkeersbeweging van 1 auto per 2 minuten.

Ondanks dat er sprake is van een toename van het gemotoriseerde verkeer leidt dit niet tot verkeersproblemen. In de regel kan een wijkontsluitingsweg (30 km/u) circa 3.000 motorvoertuigen per etmaal verwerken. Op geen van de wegen zullen meer dan 3.000 motorvoertuigen per etmaal plaatsvinden, behalve op de Ammerstraat waar het gaan om een etmaalintensiteit van 3.163 mvtb/etmaal. De Ammerstraat betreft echter een 50 km/u weg die in principe meer dan 3.000 motorvoertuigen per etmaal kan verwerken.

Gezien de verkeersgegevens over de verkeersintensiteiten en de met het planvoornemen berekende toename van verkeersbewegingen kan worden geconstateerd dat het wegennetwerk de relatief beperkte toename aan verkeersbewegingen eenvoudig kan opvangen. Het verkeersafwikkelende vermogen wordt niet (onevenredig) aangetast.

4.12 Duurzaamheid

Op alle niveaus (Rijk, provincie, regio en gemeente) wordt gestreefd naar het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de maatschappij. De gemeente Maasdriel speelt in op duurzaamheid doormiddel van het Duurzaamheidsprogramma 2017-2020 dat in juli 2017 is vastgesteld. Binnen het programma wordt invulling gegeven aan de implementatie van duurzaamheid in het gemeentelijk beleid.

Duurzaamheidsprogramma

In het programma zijn activiteiten en projecten geformuleerd, waarbij is aangegeven welke capaciteit en financiële middelen nodig zijn om deze uit te voeren in de komende jaren. De notitie geeft een concrete aanpak voor de belangrijkste duurzaamheidsthema’s op het gebied van klimaat en energie in gemeente Maasdriel, namelijk:

  • het bevorderen van de opwekking van hernieuwbare energie;
  • het verduurzamen van de woningvoorraad;
  • duurzaam ondernemen;
  • anderen stimuleren;
  • het verduurzamen van de gemeentelijke organisatie.

Met de vastgestelde motie kiest de gemeente ook voor een concrete en praktische lijn op het gebied van duurzaamheid. Daarbij sluit het aan op de door andere partijen (lokaal/regionaal) gemaakte opties en keuzes en bewezen en realiseerbare plannen.

Visie Zonne- en Windenergie

Naast het Duurzaamheidsprogramma heeft de gemeente de Visie Zonne- en Windenergie vastgesteld op 10 juni 2021.

De aanleiding voor deze Visie is de transitie van fossiele brandstoffen naar duurzame energie (o.a. zon en wind) die komende jaren grote impact gaat hebben op het landschap.

De Visie is opgesteld vanuit een maatschappelijk en ruimtelijk perspectief. Beperkingen en randvoorwaarden vanuit wet- en regelgeving zijn wel degelijk van toepassing bij de ontwikkeling van zon en wind. Ook moeten de initiatiefnemers rekening houden met andere ruimtelijk relevante plannen en visies.

Maasdriel maakt deel uit van de Bommelerwaard, een bijzondere plek in het Rivierenland. Het Maasdrielse landschap is een typisch rivierenlandschap: met de hogere gronden langs de rivieren - bebouwd en intensief gebruikt - de lager gelegen, relatief open komgronden en afwisselende uiterwaarden van Maas en Waal. De snelweg A2 en het spoor doorsnijden het landschap in noord-zuid richting.

De waardevolle landschappelijke karakteristieken moeten behouden blijven, dan wel worden versterkt, bij ontwikkelingen op het gebied van duurzame energie (zon en wind). Zon op dak heeft daarom altijd de voorkeur. Om de klimaatdoelen te halen zal echter ook moeten worden gekeken naar mogelijkheden voor windenergie en (grootschalig) zon op land/water. Daarom heeft de gemeente Maasdriel een kansenkaart ontwikkeld. Op deze kaart is het gebied aangewezen dat de grootste kans heeft voor het ontwikkelen van windturbines en zonnepanelen. De basis voor deze kansenkaart is gelegd in de landschappelijke analyse, een digitale enquête onder inwoners van de gemeente en als vervolg daarop twee digitale werksessies over kansrijke locaties voor zon en wind en randvoorwaarden voor ontwikkeling.

Tot 2030 is de zone rondom de snelweg A2 en het spoor aangewezen als kansrijk zoekgebied voor wind en grootschalig zon op land. Buiten deze zone blijft ruimte voor initiatieven, maar tot 2030 enkel voor kleinschalige proefopstellingen, innovatieve projecten of lokaal geïnitieerde ontwikkelingen die breed gedragen en 100% coöperatief zijn. Niet ieder landschapstype is even kansrijk. De komgronden lenen zich wat beter voor dergelijke initiatieven dan de uiterwaarden en de oeverwallen, waar de landschappelijke-, recreatieve- en natuurwaarden veel hoger zijn. Per zone, dus per landschapstype, zijn spelregels opgesteld voor het plaatsen van windturbines en het inpassen van zonnevelden in het landschap. Deze spelregels borduren voort op de landschappelijke karakteristieken van de kom, uiterwaard of oeverwal. Daarnaast moeten de plannen bijdragen aan de omgeving. Immers investeren in duurzame energie betekent investeren in landschap én omgeving. Ook daarvoor worden een aantal randvoorwaarden meegegeven aan initiatiefnemers.

Regionale Energiestrategie Fruitdelta Rivierenland

De gemeente werkt daarnaast met 16 partijen aan de Regionale Energiestrategie (RES) Fruitdelta Rivierenland. Gezamenlijk proberen deze partijen breder te kijken dan alleen wind en zon om te kunnen voldoen aan de duurzaamheidsdoelstellingen die opgelegd zijn door het klimaatakkoord en het Gelders Energie Akkoord. De samenwerkingsagenda legt de basis voor de samenwerking en uitvoering van de RES op zowel korte als lange termijn. Aangezien het nog om een concept gaat kan het voorliggende plan hier niet aan getoetst worden. Naar verwachting zal de visie op 1 maart 2021 ter vaststelling worden aangeboden.

4.12.1 Beoordeling

Conform huidige wet- en regelgeving worden er gasloze woningen gerealiseerd. Daarnaast worden de woningen, aansluitend op het Duurzaamheidsprogramma 2017-2020, gerealiseerd met zonnepanelen. Verder zullen de woningen gerealiseerd worden conform de geldende eisen uit het bouwbesluit.

Door de aanleg van een groot grasveld met waterberging en voldoende bomen en parkeervlakken in halfverharding worden uitgevoerd wordt hittestress verminderd.

4.12.2 Conclusie

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.13 Besluit Milieueffectrapportage

4.13.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.

4.13.2 Beoordeling

Voor de voorbereiding van het mer-beoordelingsbesluit, is een aanmeldnotitie opgesteld, deze notitie is in Bijlage 9Aanmeldnotitie van deze toelichting gevoegd. Uit deze notitie blijkt dat voorliggend plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Deze aanmeldnotitie wordt voorgelegd aan het college dan wel de gemeenteraad. De het college / de gemeenteraad zal beslissen of er wel of geen mer-procedure doorlopen hoeft te worden.

4.13.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde vormvrije m.e.r.-beoordeling kan het bevoegd gezag besluiten dat voor onderhavige plan het uitvoeren van een Milieueffectrapport niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

5.2.2 Inleidende regels

  • Begrippen (Artikel 1):

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.

  • Wijze van meten (Artikel 2):

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
  • Specifieke gebruiksregels: in de specifieke gebruiksregels wordt specifiek voor die bestemming aangegeven welk gebruik in strijd is met de bestemming;
  • Afwijken van de gebruiksregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;

In paragraaf 5.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

5.2.4 Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 7):
    Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 8):
    In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 9):
    In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Overige regels (Artikel 10)

In deze regels zijn de voorrangsregels bepaald voor de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. Tevens is hier bepaald dat moet worden voldaan aan de parkeernormen.

5.2.5 Overgangs- slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

5.3 Wijze Van Bestemming

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Groen (Artikel 3)

Gebruik

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, paden en inritten, speelvoorzieningen, kunstwerken, nutsvoorzieningen, watergangen, waterretentie, waterzuivering en -infiltratie, behoud en herstel van cultuurhistorische en archeologische waarden, bestaande parkeervoorzieningen en inritten. Een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

Bouwen

Op en in de voor ‘Groen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Hiervoor geldt dat de bouwhoogte van bewegwijzering, licht- en andere masten niet meer dan 8 meter bedraagt. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 4 meter.

Verkeer (Artikel 4)

Gebruik

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, verblijfsvoorzieningen in de vorm van pleinen en dergelijke, nutsvoorzieningen, kunstwerken, water. Een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

Bouwen

Op en in de voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Hiervoor geldt dat de bouwhoogte van bewegwijzering, licht- en andere masten niet meer dan 8 meter bedraagt. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 4 meter.

Wonen (Artikel 5)

Gebruik

Gelet op de hoofdfunctie van de gronden in het plangebied is gekozen voor de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming wordt bij recht ruimte geboden aan een aan huis verbonden beroep. Verder zijn bijbehorende voorzieningen als tuinen, erven, parkeervoorzieningen, watergangen, waterretentie, waterzuivering en -infiltratie toegestaan.

Het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf is bij recht niet toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders kan wel medewerking verlenen voor het gebruik van ruimten binnen de woning en/ of aan- of uitbouwen en bijgebouwen voor een aan huis verbonden bedrijf. Hierbij dient dit gebruik onder meer ondergeschikt te blijven aan de woonfunctie.

Bouwregels

Ten aanzien van de bestemming 'Wonen' is in de bouwregels onderscheid gemaakt tussen regels voor toegestane bouwwerken, woningen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hierbij is voor het overgrote deel aangesloten bij de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan "Ammerzoden".

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Maasdriel verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente sluit een anterieure overeenkomst met initiatiefnemer af. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald. Voorafgaand aan de planologische procedure wordt ook de planschade-overeenkomst getekend. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.

6.2 Financiële Haalbaarheid

Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten en er is geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. Ook voor de gemeente zijn er geen kosten aan dit plan verbonden. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, Inspraak & Procedure

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De in dit kader relevante instanties zijn in kennis gesteld van dit bestemmingsplan. Vooralsnog heeft alleen het waterschap gereageerd. Naar aanleiding van de reactie van het waterschap is in samenspraak met het waterschap de waterparagraaf - en de inrichting van de waterberging, aangepast. De inspraakreactie is verwerkt in de 'Nota van inspraak' die als Bijlage 10 Nota vaninspraak is opgenomen.

7.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. In het kader van onderhavig bestemmingsplan heeft inspraak plaatsgevonden.

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 23 december 2021 tot en met 2 februari 2022 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn 4 officiële inspraakreacties ontvangen. De inspraakreacties zijn tijdig ingediend en derhalve ontvankelijk. Enkele (delen) van de inspraakreacties hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Deze aanpassingen zijn uitgebreid toegelicht in Bijlage 10 Nota van inspraak.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 24 maart tot en met 4 mei 2022 ter inzage gelegen. In deze periode zijn 5 zienswijze ingediend. 3 zienswijzen hebben geleid tot de volgende - ondergeschikte - wijzigingen:

  1. 1. artikel 3.3.1 van de regels is aangepast in die zin dat de voorwaardelijke verplichting ter voorkoming van het afstromen van hemelwater zowel vanuit als naar het plangebied juridisch is geborgd;
  2. 2. de toelichting van het bestemmingsplan wordt is aangepast in die zin dat de meest recente cijfers over woningbouwbehoefte in de plaats Ammerzoden is opgenomen;
  3. 3. de toelichting van het bestemmingsplan is aangepast door een nieuwe aerius-berekening toe te voegen conform de laatste aerius-rekensoftware.

Alle ingediende zienswijzen en de daarbij behorende beantwoordingen zijn weergegeven in de Nota van zienswijzen welke als bijlage aan het bestemmingsplan zijn toegevoegd.

De bovenstaande aanpassingen leiden niet tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.

7.4 Beroep

Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld en ligt nog eenmaal gedurende 6 weken voor beroep ter inzage.

Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen

Bijlage 1 Staat van inrichtingen

Bijlage 2 Beeldkwaliteits- En Stedenbouwkundig Plan

Bijlage 2 Beeldkwaliteits- en stedenbouwkundig plan

Bijlage 3 Parkeernormen

Bijlage 3 Parkeernormen

Bijlage 1 Beeldkwaliteits- En Stedenbouwkundig Plan

Bijlage 1 Beeldkwaliteits- en stedenbouwkundig plan

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek

Bijlage 5 Quickscan Flora & Fauna

Bijlage 5 Quickscan flora & fauna

Bijlage 6 Stikstofdepositie Onderzoek

Bijlage 6 Stikstofdepositie onderzoek

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 8 Advies Hemelwaterberging

Bijlage 8 Advies hemelwaterberging

Bijlage 9 Aanmeldnotitie

Bijlage 9 Aanmeldnotitie

Bijlage 10 Nota Van Inspraak

Bijlage 10 Nota van inspraak

Bijlage 11 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 11 Nota van zienswijzen

Bijlage 12 Stedenbouwkundige Inrichtingstekening

Bijlage 12 Stedenbouwkundige inrichtingstekening