Buitengebied herziening 2021, Maarten van Rossumstraat 2a
Bestemmingsplan - Gemeente Maasdriel
Vastgesteld op 24-02-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied herziening 2021, Maarten van Rossumstraat 2a van de gemeente Maasdriel;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0263.BP1231-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aardkundige waarden:
waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bedrijfsmatige exploitatie:
het door middel van een bedrijf, stichting, of rechtspersoon voeren van een zodanige(e) bedrijf/exploitatie, waarbij voor recreatieverblijven geldt dat daar recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden;
1.8 begane grondvloer:
de op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloer van een doorlopend gedeelte van een gebouw, voor zover die vloer gelegen is op niet meer dan 1 meter boven en niet minder dan 1 meter beneden de bestaande gemiddelde hoogte van de grond op het punt waar deze grond direct grenst aan de voorgevel van het gebouw;
1.9 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.10 bestaand:
- ten aanzien van bebouwing:
bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een verleende omgevingsvergunning; - ten aanzien van gebruik:
het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of bouwwerk, geen gebouw zijnde dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Daarbij geldt dat een overkapping geen bijbehorend bouwwerk betreft;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder en de ruimte(n) in de kap;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending, alsmede webshops, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;
1.22 dienstverlening:
dienstverlening met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksaantrekkende functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, hypotheekverstrekker, postkantoor, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, alsmede door naar aard en uitstraling overeenkomstige activiteiten;
1.23 evenement:
elk voor het publiek toegankelijke verdichting van vermaak die in tijd is begrensd en herhaaldelijk terugkeert;
1.24 extensieve dagrecreatie:
recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen, onder extensieve dagrecreatie vallen geen gemotoriseerde sporten;
1.25 extensieve recreatiepunten:
voorzieningen of bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van extensieve dagrecreatie, zoals het gebruik van bedrijfsruimten voor natuureducatie, visvijver, fietsen- en kanoverhuur, boerengolf en het proeven van streekproducten op de boerderij;
1.26 extensieve verblijfsrecreatie:
die vormen van recreatie gericht op verblijf buiten de eigen woning, waarbij ten minste één overnachting plaats vindt in een recreatief nachtverblijf en waarbij in het algemeen het beleven van rust voorop staat en het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is. Voorbeelden zijn kampeerboerderijen, pensions en bed & breakfast;
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 hoofdgebouw:
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.29 hoofdverblijf:
het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal verblijven;
1.30 horecabedrijf:
de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:
- 1. categorie 1:
vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt: café, bars, dancings, discotheken en nachtclubs; - 2. categorie 2:
vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak logies en/of maaltijden worden aangeboden en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt: restaurants, hotels, pensions; - 3. categorie 3:
vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar mogelijk kleinere etenswaren worden verstrekt, zoals broodjeszaken, cafetaria's, ijssalons, eethuisjes, lunchrooms, automatiek, internetcafés;
1.31 houtopstand:
begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voor zover niet vallend onder de Wet natuurbescherming en behoudens laagstamfruitbomen met de bijbehorende windsingels en erfbeplantingen;
1.32 kantine:
een gebouw of ruimte in een gebouw ten dienst van de op het perceel gelegen bestemming voor het nuttigen van maaltijden en overige comsumpties door de gebruikers van de bestemming;
1.33 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.34 maatschappelijke voorzieningen:
een voorziening van sociale, religieuze of culturele aard dan wel een voorziening ten dienste van onderwijs, sport en gymnastieklokaal alsmede een overheidsdienst met een openbaar karakter;
1.35 ondersteunende horeca:
het exploiteren van een gelegenheid voor het consumeren van betaalde (kleine) eetwaren en/of dranken in een inrichting die geen hoofdbestemming horeca heeft, waarbij:
- a. de horeca-activiteit uitsluitend in samenhang met en ondersteunend aan de hoofdactiviteit plaatsvindt;
- b. de openingstijden van de horeca-activiteiten gelijk zijn aan de openingstijden zoals genoemd in de Algemene Plaatselijke Verordening voor horecabedrijven als (ondersteunende) ondergeschikte nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf;
- c. de toegang tot de horeca-activiteit dezelfde toegang betreft als die van de hoofdactiviteit;
- d. er in het pand (vrij toegankelijke) sanitaire ruimte aanwezig is;
- e. er voor de horeca-activiteit geen reclame mag worden gemaakt, bijvoorbeeld door middel van uithangborden, menukaarten voor het raam, 'sandwichborden' op straat, in de media;
- f. de ondersteunende horeca-activiteiten tijdens openingsuren enkel toegankelijk zijn voor derden die gebruik maken van de hoofdactiviteit;
- g. verhuur aan derden tijdens en buiten openingstijden voor al dan niet besloten feesten en partijen niet is toegestaan;
1.36 overkapping:
een voor mensen toegankelijke, overdekte en met maximaal 1 wand - die al dan niet deel uitmaken van de constructie - omsloten ruimte;
1.37 peil:
- voor gebouwen grenzend aan een weg, de kruin van de weg ter plaatse van het gebouw;
- voor dijkwoningen: de bestaande gemiddelde hoogte van het maaiveld op het punt waar deze grenst aan de gevel die is gericht naar de weg;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil ter plaatse;
1.38 relatie:
ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen twee of meer afzonderlijk begrensde bouwvlakken of bestemmingsvlakken, inclusief de daaraan toegekende aanduidingen waarmee die bouwvlakken of bestemmingsvlakken één vlak vormen. De bebouwing verbonden door middel van de aanduiding 'relatie' wordt aangemerkt als behorend tot één functie;
1.39 risicovolle inrichting:
een inrichting waarvoor op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden tot kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.40 sportvoorzieningen:
het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbanen, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d;
1.41 vloeroppervlak:
totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen;
1.42 voorgevel:
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad en/of groenvoorziening toegekeerde gevel of gevels van een hoofdmassa;
1.43 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;
1.44 voorzieningen van openbaar nut:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals tranformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie en waterhuishoudkundige voorzieningen;
1.45 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.;
1.46 wonen:
het huisvesten van een huishouding in een woning/wooneenheid;
1.47 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat uitsluitend mag worden gebruikt voor voor de huisvesting van één huishouden;
1.48 wooneenheid:
een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat uitsluitend mag worden gebruikt voor voor de huisvesting van één huishouden;
1.49 woongebouw:
een gebouw waarin meerdere wooneenheden zijn gevestigd;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwde oppervlakte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren boven de begane grondvloer;
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 goothoogte van een gebouw:
van de bovenkant van de goot, het boeiboord of de druiplijn van een gebouw tot aan het peil. Een en ander met dien verstande dat bij gebouwen met verschillende goten, bij het bepalen van de goothoogte van gebouwen maximaal een derde van de gezamenlijke goot- en/of boeiboordlengte buiten beschouwing wordt gelaten;
2.5 inhoud van een gebouw:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 het bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage van de gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Sport
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvoorzieningen, met dien verstande dat de functies welke zijn opgenomen in de navolgende tabel op het desbetreffende adres zijn toegestaan:
Adres Aanduiding Functie Toegestane bebouwde oppervlakte (m2) Maarten van Rossumstraat 2a te Rossum sportveld sportvoorziening, en maatschappelijke voorzieningen als nevenfunctie bij voetbalvereniging - 795 ten behoeve van voetbalvereniging
- 200 ten behoeve van tennis -en petanquevereniging - b. ontsluiting van percelen;
met bijbehorende:
- c. toegangswegen, -paden en overig verblijfsgebied;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen, waaronder landschappelijke inpassing;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen.
Eén en ander onder de navolgende voorwaarden en regels.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Eén en ander onder de navolgende voorwaarden en regels.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 6
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Eén en ander onder de navolgende voorwaarden en regels.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk te doen laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemene bouwregels
(Bedrijfs)woningen dienen te worden gebouwd in de voorgevelrooilijn.
7.2 Bouwen langs water
- a. Onverminderd het overige in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mag of mogen op en in gronden die grenzen aan de gronden als bedoeld in de bestemming 'Water' geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m.
Met betrekking tot de toegestane bebouwing dient minimaal de volgende afstand te worden aangehouden:- 1. hoofdwatergangen 10 m uit de as van de waterloop, mits minimaal 4 m uit de insteek.
- b. Het bevoegd gezag kan, na schriftelijk advies te hebben ingewonnen van het waterschap, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van bebouwing welke is toegestaan overeenkomstig de ter plaatse geldende bestemming tot maximaal de helft minder dan de voorgeschreven afstand.
- c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, verwijsborden en seinpalen ten behoeve van het waterschap met een maximale bouwhoogte van 10 m.
7.3 Overschrijden bouwgrenzen
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing met betrekking tot:
- a. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen, liftopbouwen en schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, galerijen en luifels, erkers mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 1,5 m overschrijden;
- b. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
- c. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen.
7.4 Ondergronds bouwen
Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
- a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen zijn niet toegestaan;
- b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil;
- c. onder buitendijks gelegen gebouwen mag niet onder peil worden gebouwd, met dien verstande dat het funderen van een gebouw onder peil wel is toegestaan;
- d. onder plaatsgebonden kampeermiddelen (inclusief de daarbij behorende bergingen) mag niet onder peil worden gebouwd;
- e. de toegang tot de ondergrondse gebouwen van buitenaf is toegestaan, mits deze toegang niet zichtbaar is vanaf de openbare weg.
7.5 Bestaande afstanden en maten
- a. Indien afstanden tot, bouwhoogten, goothoogten, dakhellingen, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden voor die betreffende situatie als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In die gevallen dat afstanden tot, bouwhoogten, goothoogten, dakhellingen, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
- c. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in sub a en b uitsluitend van toepassing indien het bouwen geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)
Als een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:
- a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren of voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
- d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie;
8.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)
Als een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:
- a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
- 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de functie die is toegelaten op het perceel;
- 2. agrarische producten, afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
- b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
- c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, tenzij de functie is toegestaan op basis van de regels uit Hoofdstuk 2 van dit plan.
8.3 Parkeren
In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemming gelden de volgende regels;
- a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels en bijlagen van het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' wordt gerealiseerd.
- b. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels parkeren en/of bijlagen wijzigen, gelden de gewijzigde regels/bijlagen.
- c. Als in de onder a en b genoemde beleidsregels en bijlagen geen eisen zijn opgenomen met betrekking tot de omvang en toegankelijkheid van parkeerplaatsen gelden de volgende regels:
- 1. de afmetingen van parkeerplaatsen moeten zijn afgestemd op gangbare personenauto's en bedragen ten minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m;
- 2. de afmeting van een gereserveerde parkeerplaats voor een gehandicapte – voor zover die parkeerplaats niet in de lengterichting aan een trottoir grenst – bedraagt ten minste 3,50 m bij 5,00 m;
- 3. er dient voldoende manoeuvreerruimte beschikbaar te zijn voor het kunnen functioneren van de parkeerplaatsen;
- d. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel waarbij een behoefte bestaat voor ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat op het betreffende bouwperceel in voldoende mate ruimte voor het laden of lossen van goederen is of zal worden aangebracht.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 vrijwaringszone - molenbiotoop
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemene afwijkingsregels
- a. Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere regels van dit plan een omgevingsvergunning om af te wijken kan worden verleend, met een omgevingsvergunning afwijken voor:
- 1. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer zal bedragen dan 75 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer zal bedragen dan 4 m;
- 2. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bouwgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
- 3. het overschrijden van in deze regels genoemde maten en percentages, zoals goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte van gebouwen, bebouwingspercentages en afstanden tot een bouwperceelgrens, met niet meer dan 10%, met uitzondering van de Oostenbroekweg 19;
- 4. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van hoogspanningsmasten, met niet meer dan 20%;
- 5. overschrijdingen van de maximale oppervlakte of de bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, toegangen, lifthuizen en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m;
- b. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a kan niet worden verleend voor
- 1. gasdrukregel- en gasdrukmeetkastjes met een grotere inhoud dan 8 m3 en voor verkooppunten voor motorbrandstoffen.
10.2 Toestaan van evenementen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan ten behoeve van het toestaan van evenementen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a. de omvang van het evenement mag niet meer dan 6 ha bedragen;
- b. de duur van het evenement mag niet meer dan 1 week bedragen;
- c. er mogen geen onomkeerbare gevolgen voor het landschap optreden;
- d. de belangen van de betreffende bestemming(en) worden niet onevenredige aangetast;
- e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische of natuurwaarden en evenmin verzetten de belangen van de in de nabijheid gelegen functies zich tegen dit gebruik.
10.3 Mini-windturbines
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan ten behoeve van het toestaan van mini-windturbines, met dien verstande dat:
- a. het hoogste punt van een wiek van een mini-winturbine welke is geplaatst op het maaiveld niet meer mag bedragen dan 20 m;
- b. het hoogste punt van een wiek van een mini-windturbine welke is geplaatst op een gebouw niet meer mag bedragen dan 5 m;
- c. de belangen van de betreffende bestemming(en) worden niet onevenredige aangetast;
- d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- e. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische of natuurwaarden en evenmin verzetten de belangen van de in de nabijheid gelegen functies zich tegen dit gebruik.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet eerder genomen dan het moment nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen het voorgenomen besluit bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Verwijzing wet- en regelgeving
Voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de inwerkingtreding van dit plan.
12.2 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen
- a. Waar een enkelbestemming uit dit plan samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in lid 13.1 onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde in lid 13.1 onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde in lid 13.2 onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2021, Maarten van Rossumstraat 2a'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
De aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan is de wens om op het terrein van voetbalvereniging HRC'14, gelegen tussen Rossum en Hurwenen aan de Maarten van Rossumstraat 2a, een nieuwe sportaccomodatie te realiseren. HRC'14 is in 2014 ontstaan uit een fusie van de voetbalvereningingen van Rossum en Hurwenen.
Het bouwen van de accomodatie is in strijd met het bestemmingsplan omdat de totale bebouwde oppervlakte de maximum toelaatbare oppervlakte overschrijdt.
Op 14 februari 2019 heeft de gemeenteraad besloten het college te verzoeken in overleg met HRC’14 alternatieve scenario’s te onderzoeken waarbij het clubgebouw wordt geoptimaliseerd en functies worden toegevoegd om de exploitatie te versterken.
Op 11 juni 2020 is er vervolgens vastgesteld dat een herstructurering van de velden van HRC’14 mogelijk is wanneer in het nieuwe clubhuis van HRC’14 de dorpshuisfunctie ter grootte van 200m2 voor de kern Hurwenen wordt gerealiseerd. In het raadsbesluit wordt verwezen naar de amendementen van 5 november 2015 en 3 november 2016
In september 2020 heeft de Omgevingsdienst Rivierenland namens de gemeente met een 'eindbrief vooroverleg' in principe medewerking toegezegd aan een bestemmingsplanherziening voor de realisatie van de sportaccomodatie met dorpshuisfunctie.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de verplaatsing en vergroting van het clubgebouw en de bouw van een fietsenhok mogelijk, almsede het nevengebruik van de nieuwe accomodatie voor maatschappelijke voorzieningen (dorpshuis). De verband houdende reconstructie van de velden en de parkeerplaats, realisatiewerkzaamheden en het (ver)plaatsen (bouwen) van ondergeschikte bouwwerken zoals lichtmasten zijn niet strijdig met het geldende bestemmingsplan. Hiervoor is derhalve geen wijziging in het plan opgenomen.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied betreft sportpark Den Hoek. De planwijziging ziet uitsluitend op de bestaande voetbalvereniging en bijbehorende parkeerterrein aan de Maarten van Rossumstraat 2a te Rossum, kadastraal bekend gemeente Maasdriel onder sectie D, perceelnummer 780, 781 en 1361. De percelen zijn gezamenlijk 31.610 groot.
Het sportveldencomplex Den Hoek bevat behalve de voetbalvereniging ook de tennisvereniging TV Huros en de petangue vereniging aan de Maarten van Rossumstraat 2b. De drie verenigingen maken gezamenlijk gebruik van het parkeerterrein.
Vanwege de samenhang, ook vanwege de planregeling, ziet voorliggend plan op het gehele sportpark.
Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Rossum. Aan de Doorningstraat bevindt zich de in cluster liggende lintbebouwing bestaande uit burgerwoningen.
1.3 Vigerend(e) Bestemmingsplan(nen)
Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2016', welke is vastgesteld door de raad van de gemeente Maasdriel op 26 juni 2019.
Voor het plangebied is de bestemming 'Sport'' met de functieaanduiding 'sportveld' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' van toepassing. Voor het noordelijk gedeelte is ook een 'vrijwaringszone - molenbiotoop van toepassing.
In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het vigerend bestemmingsplan opgenomen.
1.4 Inhoud Van De Toelichting
Een planomschrijving is opgenomen in Hoofdstuk 2. Hierna volgt in Hoofdstuk 3 de beschrijving van het beleidskader dat op het plan van toepassing is. De milieugegevens en resultaten van onderzoeken worden in Hoofdstuk 4 beschreven. In Hoofdstuk 5 is de financiële haalbaarheid omschreven, gevolgd door een omschrijving van de bestemmingen in Hoofdstuk 6. Deze toelichting wordt in Hoofdstuk 7 afgesloten met een weergave van de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Voorliggende bestemmingsplan is noodakellijk vanwege de vergroting en verplaatsing van het clubgebouw. Onderdeel van het totale plan is echter ook de reconstructie van de velden. HRC'14 heeft volgens KNVB berekeningen 2,5 veld nodig en die konden alleen geplaatst worden als voor deze opzet gekozen werd (ie onderstaande figuur). Hieruit is de positie van het nieuwe clubgebouw gevolgd. De bestaande parkeerplaats (voor de gezamenlijke verenigingen) wordt met parkeerplaatsen uitgebreid, maar blijf op ongeveer dezelfde plaats.
2.1 (Landschappelijke) Inpassing En Hinder Omwonenden
Voorliggend bestemmingsplan maakt uitsluitend de verplaatsing en vergroting van het clubgebouw en de bouw van een fietsenhok mogelijk, alsmede maatschappelijke voorzieningen als nevenfunctie. Het bestemmingsplan is verder ongewijzigd.
De gewijzigde situering van het clubgebouw en de maatschappellijke nevenfunctie brengt geen onevenredige overlast voor omwonenden mee; de afstand van het clubgebouw in de nieuwe situatie is nagenoeg even groot als in de bestaande situatie. Bovendien is de afstand groot genoeg om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen (zie paragraaf 4.1.5).
De reconstructie van de velden en de parkeerplaats, alsmede het (ver)plaatsen van ondergeschikte bouwwerken zoals lichtmasten is niet strijdig met het bestemmingsplan. Deze activiteiten zullen derhalve geen wezenlijke invloed op de omgeving hebben.
Voor een aantal realisatiewerkzaamheden zijn evenwel omgevingsvergunningen noodzakelijk.
Voor het plaatsen van sportveldverlichting bij de kunstgrasvelden is een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig. Deze vergunning aanvraag dient onderbouwd te zijn met een lichthinderberekening, waardoor onderzocht is of de installaties geen hinder veroorzaken bij omwonenden.
De bestaande groenvoorziening rondom het sportterrein is recentelijk verwijderd. Dit kwam deels doordat een deel van de essen was aangetast door Essentaksterfte. De rest van het groen is verwijderd vanwege de herontwikkeling van het terrein. Het sportterrein zal voorzien worden van een nieuwe beplantingsstrook.
Bij de reconstructie van de velden van HRC'14 is gekozen voor verplaatsing van de velden en een nieuwe groen inrichting op de accommodatie.
Met de nieuwe groeninrichting op de accommodatie wil de gemeente zoveel als mogelijk aansluiting verkrijgen met het omliggende landschap.
Dit betreft fruitboomgaarden met elzenhagen, particuliere tuinen met grote bomen, laanstructuren en open landschap.
Het is een bestaand mozaïek van open en gesloten gedeelten met beplanting.
De inrichting zoals deze voorheen was op het sportcomplex van voetbalvereniging Rossum zal als voorbeeld dienen voor de nieuwe inrichting.
Bomen
Het aantal bomen wat is geveld wordt nieuw gecompenseerd op het terrein. Hierbij is gekozen voor inheemse bomen die een positieve bijdrage leveren aan de biodiversiteit en duurzaamheid.
Voor de juiste keuze van de boom is vooral gekeken naar de planlocatie en de functie die de boom daarbij moet vervullen van essentieel belang.
Een evenredige verdeling van bomen zal om de velden worden gerealiseerd om een groene uitstraling te waarborgen.
Bosplantsoen
Aan de zuid- oost zijde van de accommodatie wordt een landschappelijke groene zone gerealiseerd met inheems bosplantsoen met daartussen solitaire bomen.
Zichtlijnen vanaf de openbare weg op de accommodatie blijven wenselijk.
Het beplantingsplan is opgenomen in Bijlage 1.
2.2 Water
2.2.1 Wettelijk kader
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Beleid waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
2.2.2 Watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader hebben waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd.
Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd op 4 oktober 2021 via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets wordt de normale watertoetsprocedure gevolgd. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland.
Het waterschap heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van de vrijstelling van 1500m2 voor landelijk gebied zodat compensatie voor het bouwplan niet benodigd is.
2.2.3 Onderzoek
2.3 Ontsluiting En Parkeren
Dit bestemmingsplan maakt een groter clubgebouw met nevenfuncties mogelijk ten opzichte van de bestaande situatie met enkel een clubgebouw. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
2.3.1 Verkeer
Sportcomplex Den Hoek beschikt over een goede aansluiting. Vanuit de beide dorpen is het bereikbaar aan de westzijde van het plangebied via de Maarten van Rossumstraat. gezien de geplande nieuwbouw en daarmee toevoeging van dorpshuisfunctie zal de verkeersdruk op de Maarten van Rossumstraat beperkt toenemen. Extra maatregelen met betrekking tot de toegankelijkheid zijn niet nodig.
Vanuit beide dorpen wordt de Maarten van Rossumstraat als onveilig bestempeld. Er is geen vrijliggend fiets- en voetpad.
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is het kengetal voor ligging rest bebouwde kom gehanteerd. Dit kengetal bedraagt
48,1-79,4 mvt/etmaal/100m2 bvo voor een buurt- en dorpscentrum (CROW, publicatie 381). Het aantal voertuigbewegingen ten gevolge van de toename met 200m2 voor de dorpshuisfunctie betreft worstcase (vanwege de ligging in het buitengebied)159 mvt/etmaal.
De Maarten van Rossumstraat. is een erftoegangsweg, waar thans al een snelheidsregime geldt van 60km/u. Op basis van de beschikbare gegevens van het verkeersmodel wordt geschat dat de etmaalintensiteiten voor 2030 niet hoger zullen liggen dan 750 mvt/etmaal.
De capaciteit [CROW publicatie 164d, Handboek Wegontwerp-Erftoegangswegen, tabel 7-4, maximale intensiteiten ter voorkoming van bermschade] volgt globaal de kromme:
y=150x2 – 775x + 1275
waarvan x = wegbreedte
De wegbreedte (inclusief fietspad) bedraagt 6,75 meter. De capaciteit bedraagt daarmee 2878 mvt/ etm.
Daarmee kunnen de extra verkeersbewegingen goed verwerkt worden.
2.3.2 Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte hanteert de gemeente parkeernormen. Het aantal parkeerplaatsen dat op basis daarvan nodig is voor het project, moet op eigen terrein worden gerealiseerd. Voor het plan kan op basis van de gemeentelijke parkeerkencijfers de parkeerbehoefte worden bepaald aan de hand van de functie 'sportterrein (buiten)'.
Normen
Er worden binnen het plangebied drie (neven)functies ondergebracht waarvoor in de parkeerbehoefte moet zijn voorzien:
- voetbalvereniging HRC'14 (norm: sportvelden buiten)
- dorpshuis (opgaaf gemeente Maasdriel)
- tennis- en petanguevereniging (norm: sportvelden buiten)
Behoefteberekening per functie:
Voetbalvereniging HRC'14:
- norm: 27 parkeerplaatsen per hectare (netto) sportvelden
- gebied: Het terrein van de voetbalvereniging heeft netto (zonder oefenveld, kleedruimte, toiletten en kantine) een oppervlakte van 1,28 hectare (twee velden van 100 bij 64m).
- benodigd: 35 parkeerplaatsen
Dorpshuis:
- norm: 8 parkeerplaatsen per 100 m2
- oppervlakte: 200 m2
- benodigd: 16 parkeerplaatsen
Tennis- en petanquevereniging:
- norm: 27 parkeerplaatsen per hectare (netto) sportvelden
- gebied: De tennisvereniging en petanquevereniging hebben een netto oppervlakte van 3.438m2.
- benodigd: 9,3 parkeerplaatsen, afgerond 10.
Dubbelgebruik
De tabel dubbelgebruik in de parkeernota geeft alleen voor sportvelden een percentage. Het percentage voor de dorpshuisfunctie is op basis van daadwerkelijk gebruik. De dorpshuisfunctie wordt met name door de week ’s avonds gebruikt. ’s Ochtend en ’s middags zijn er onregelmatig kleinere activiteiten.
Dan komen we tot de volgende gelijktijdigheid:
ochtend werkdag:
- Dorpshuis: 10% = 2 plekken
- HRC'14: 30% = 11 plekken
- tennis en petanque: 30% = 3 plekken
- Totaal: 16 plekken
middag werkdag:
- Dorpshuis: 50% = 8 plekken
- HRC'14: 50% = 18 plekken
- tennis en petanque: 50% = 5 plekken
- Totaal: 31 plekken
avond werkdag, zaterdag overdag, zondag overdag:
De dorpshuisfunctie wordt in de avonden door de week en in de weekenden het meest intensief gebruikt voor diverse activiteiten. De verschillende teams van HRC'14 en tennisvereniging trainen in de avond, verdeeld over de doordeweekse avonden en op zaterdag. De tennisvereniging heeft zowel op doordeweekse avonden als in het weekend wedstrijden. Op zaterdag en zondag speelt de voetbalvereniging wedstrijden.
- Dorpshuis: 100% = 16 plekken
- HRC'14: 100% = 35 plekken
- tennis en petanque: 100% = 10 plekken
- Totaal: 61 plekken
Conclusie:
In het plan zullen minimaal 60 parkeerplaatsen opgenomen moeten worden om aan de hoogste vraag op avond werkdagen, zaterdag en zondag te voldoen. Deze zijn ruimschoots aanwezig en daarmee voldoet het plan.
Voorliggend plan biedt de mogelijkheid om binnen het plangebied 100 parkeerplaatsen te realiseren voor de verenigingen. Anderzijds is ook een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen op grond waarvan in de vereiste parkeerbehoefte wordt voorzien.
Hoofdstuk 3 Beleid
In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR biedt een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het Rijk schetst in de SVIR zijn ambities voor 2040 om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. Deze ambities zijn in de SVIR als volgt vertaald in (rijks)doelen, -belangen en -opgaven voor de middellange termijn tot 2028:
- Het vergroten van de concurrentiekracht door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk verplaatst in de SVIR bevoegdheden op het gebied van ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid naar de provincie en de gemeenten, bijvoorbeeld voor wat betreft verstedelijking, landschap en natuur. In de SVIR is vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. De gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering passend binnen provinciale kaders. Ook zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningprogramma's. In de SVIR geeft het Rijk aan dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie op regionaal niveau evenals de behoeften van bewoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Daardoor zijn zij beter in staat om regionale beleidsafwegingen te maken.
Conclusie
Het initiatief heeft geen betrekking op één van de rijksbelangen die zijn opgenomen in de SVIR. Het initiatief past dan ook binnen de beleidskader van de SVIR.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), geactualiseerd in juni 2017. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Onder een stedelijke ontwikkeling valt 'andere stedelijke voorzieningen'. In de uitleg bij de ladder wordt onder een 'andere stedelijke voorziening' accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure verstaan. Hier valt dit plan onder. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een van de andere in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro genoemde stedelijke voorzieningen in de vorm van een nieuw gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m2, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Het bestaande clubgebouw heeft een oppervlakte van 405m2 en het nieuwe een oppervlakte van 795m2. Daarnaast wordt een fietsenstalling gebouwd van 108m2. Een verplaatsing het clubgebouw met uitbreiding ter grootte van 380 m2 is derhalve niet voldoende substantieel om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling.
Ondanks dat de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is.
De behoefte is door de vereniging berekend op basis van de KNVB rekentool.
Het aantal wedstrijdvelden plus trainingsvelden is berekend op 2+1,5 = 3,5. Omdat 1 veld met kunstgras wordt uitgevoerd, dat meer belast kan worden, is 2,5 veld voldoende voor de huidige situatie. Het aantal kleedkamers is berekend op 4, gebaseerd op een locker systeem. Een locker systeem wordt niet praktisch gevonden en daarom worden minimaal 6 kleedkamers nodig geacht voor heren-, dames- en G-teams.
Door realisatie van een dorsphuisfunctie kan het huidige dorpshuis in Hurwenen vervallen. Zodoende is er geen sprake van toevoeging van een functie maar enkel verplaatsing.
De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient ook met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd. De vereniging voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden uit om te voorzien in de concrete behoefte. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan.
3.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie en -verordening, vastgesteld in 2014, worden tweemaal per jaar geactualiseerd.
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 is de huidige Omgevingsvisie Gelderland door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie 'Gelderland anders' zijn doelen benoemd met betrekking tot de versterking van de economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. In december 2018 is een actualisatie gepubliceerd. In januari 2019 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (inclusief de actualisaties) gepubliceerd.
Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn vertaald in concrete regels.
In de Omgevingsvisie wordt niet langer strikt vastgelegd wat wel en wat niet mag, maar is ruimte voor initiatieven in een veranderende omgeving. De hoofdthema's zijn:
- Dynamisch: economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie, bereikbaarheid;
- Mooi: natuur, landschap, cultuurhistorie, ruimtelijke kwaliteit;
- Divers: regionale diversiteit, andere werkwijze.
De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. In de Omgevingsvisie wordt een sterker accent gelegd op de stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Zowel in de stedelijke gebieden als op het vitaal platteland ligt de focus voornamelijk op de kwaliteit van het bestaande. De regionale afspraken over wonen en werken blijven het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Bij nieuwbouw in het landelijk en stedelijk gebied is daarbij per geval een goede afweging van belang.
De provincie wil en durft hierin te variëren: grote ontwikkelingen dienen in principe in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden, maar kleinschaligere ontwikkelingen zijn ook in het landelijk gebied mogelijk, mits de ontwikkeling iets toevoegt ('een plus is'). De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is een belangrijk hulpmiddel om tot een goede locatiekeuze te komen. Deze ladder is gebaseerd op de rijksladder voor duurzame verstedelijking en is een richtinggevend instrument om te komen tot goed gemotiveerde ruimtelijke keuzes. In de Omgevingsverordening, vastgesteld op 24 september 2014, is vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt aangegeven dat er sprake is van een actuele behoefte waarin wordt voorzien. Vervolgens geldt de volgende voorkeursvolgorde:
- 1. opvang van de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio door hergebruik van bestaande gebouwen, herstructurering of transformatie;
- 2. opvang van de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio door nieuwbouw op beschikbare gronden;
- 3. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio door hergebruik van bestaande gebouwen, herstructurering of transformatie;
- 4. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio op een locatie aansluitend aan het stedelijk gebied, die passend is of wordt ontsloten;
- 5. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio op een locatie die niet aansluit aan het stedelijk gebied, maar die passend is of wordt ontsloten.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Een omgevingsverordening is een juridische vastlegging van de provinciale omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening Gelderland van 16 oktober 2014, vastgesteld naar aanleiding van de omgevingsvisie, en geactualiseerd in december 2017, staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. In januari 2018 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening (inclusief de actualisaties) gepubliceerd. In december 2018 is een actualisatie gepubliceerd.
De regels in een omgevingsverordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied of delen daarvan. In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels over onderwerpen die van provinciaal belang zijn:
- verstedelijking
- wonen
- detailhandel
- recreatiewoningen en -parken
- glastuinbouw
- waterwingebied
- grondwaterbeschermingsgebied
- oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening
- ecologische hoofdstructuur
- waardevol open gebied
- nationaal landschap.
Al deze kwaliteiten wil de provincie behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken, zonder de leefbaarheid van het gebied aan te tasten. Alleen door een goed samenspel tussen grondgebruikers en overheden kan een duurzaam landgebruik en een aantrekkelijk landschap worden gerealiseerd. Voor het plangebied zijn geen specifieke waarden aangewezen.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie en Plan-MER Maasdriel
De Structuurvisie Plus, die is vastgesteld op 8 april 2004, geeft de gemeentelijke kaders voor het beheer en de ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied in de periode 2004-2014. Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de Structuurvisie Plus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+.
Deze structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visie en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde "ruimtelijke casco"), met bijbehorende uitvoeringsprogramma. In de Structuurvisie zijn wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden per dorpskern alleen algemene handvatten gegeven. Voor wat betreft de mogelijkheden nieuwe woningen te realiseren zijn de analyse en visie per dorpskern uit de Structuurvisie Plus uit 2004 en de zoekgebieden voor toekomstige woningbouw (de zogenoemde "rode contour") als uitgangspunt gehanteerd.
De planlocatie is aangeduid als 'oeverwallen'. Een groene buffer is aangeduid ter plaatse van de gronden ten noorden van de bebouwingsstrook aan de H.C. de Jonghweg en ten zuiden van de bebouwingsstrook aan de Molenstraat. In het verlengde van de aangegeven groene buffer ligt de Doorningstraat.
Over deze groene buffer is in de structuurvisie het volgende vermeld: Om ervoor te zorgen dat verschillende verstedelijkte of te verstedelijken gebieden aan elkaar groeien is op vier plekken een ‘groene buffer’ opgenomen. Het betreft een buffer tussen Ammerzoden en Hedel, een buffer tussen het gebied dat is aangeduid als ‘afweegbaar gebied voor glastuinbouw’ en Velddriel, een buffer tussen Rossum en Hurwenen en een buffer tussen Hurwenen en de gemeentegrens met de gemeente Zaltbommel. Het beleid is gericht op het behoud en de versterking van een groene geleding tussen de stedelijke gebieden ten behoeve van landschappelijke en ecologische functies. De ontwikkeling van ‘rode’ functies is niet per definitie uitgesloten, maar een groene inpassing is noodzakelijk.
Hierbij is ontwikkeling van 'rode' functie niet per definitie uitgesloten, maar terughoudendheid en een groene inpassing is noodzakelijk. Binnen deze zone ligt in de bestaande situatie reeds de 'rode' sportfunctie bestaande uit het clubgebouw van de voetbalvereniging en de tennisvereniging, inclusief voorzieningen voor de verenigingen. Een gewijzigde vorm en ligging van het clubgebouw, doet niets af aan uitstraling van het sportcomplex binnen de buffer of als buffer tussen Hurwenen en Rossum.
De bestaande groenvoorziening rondom het sportterrein is recentelijk (deels) verwijderd vanwege een ziekte. Het sportterrein zal voorzien worden van een nieuwe beplantingsstrook (zie ook paragraaf 2.1)
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Milieu
4.1.1 Geurhinder
4.1.2 Geluid
4.1.3 Bodem
4.1.4 Externe veiligheid
4.1.5 Bedrijven en milieuzonering
4.1.6 Luchtkwaliteit
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2.1 Archeologie
4.2.2 Cultuurhistorie
4.3 Flora En Fauna
4.3.1 Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.
De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Hierover wordt ten aanzien van het plangebied ´Buitengebied herziening 2021, Maarten van Rossumstraat 2a' het volgende gemeld.
4.3.2 Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en natuurwaarden. In het kader van de Flora en faunawet dient een oriënterend onderzoek uitgevoerd te worden naar de mogelijke negatieve effecten voor beschermde flora en fauna.
Tevens dient onderzocht te worden of de beoogde ontwikkeling een negatief effect heeft op omliggende Natura2000 gebieden. Voor de dichtstbij gelegen Natura2000 gebieden is bepaald of effecten optreden.
4.3.3 Conclusie
De realisatie van het plan leidt niet tot de aantasting van omliggende Natura2000-gebieden en de instandhoudingsdoelen.
De beoogde bestemmingsplanherziening en uitvoering hiervan leidt niet tot de aantasting van het leefgebied van beschermde soorten.
4.4 Explosieven
Door een Explosievenkansenkaart op te laten stellen, hebben de gemeente Zaltbommel en de gemeente Maasdriel in één keer in beeld waar er kans is op CE en waar niet, zodat deze historische vooronderzoeken niet meer in alle gevallen nodig zijn.Uit de explosievenkansenkaart blijkt dat het plangebied OCE verdacht is.
Er is een detectie-onderzoek naar de aanwezigheid van mogelijke CE uitgevoerd alvorens er reguliere (grondroerende) werkzaamheden (boringen of andere onderzoeken) veilig uitgevoerd kunnen worden. Op de projectlocatie zijn tot de opsporingsdiepte de werkzaamheden begeleid door een deskundige uitgerust met een magnetometer VX1. Tijdens de begeleidingswerkzaamheden zijn geen (Ferro) metalen objecten waargenomen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van explosieven van de onder 1.1. genoemde (A) subsoort. De resultaten zijn weergegeven in de bijlagen bij het Proces-Verbaal (zie Bijlage 7).
Deze documenten betreft geen vrijgave van het gehele plangebied, maar slechts voor boor- of graaflocaties.
Het plangebied blijft verdacht terrein voor niet-gesprongen explosieven (met uitzondering van de boorpunten).
Alvorens de werkzaamheden te kunnen uitvoeren dient een Project risico analyse te worden uitgevoerd. Bij de vergunningverlening wordt dit beoordeeld.
Hoofdstuk 5 Financiele Haalbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
5.1.1 Beoordeling
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een 'aangewezen bouwplan'. Er is reden voor de gemeenteraad om een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie 'anderszins te verzekeren'.
Naar aanleiding van de uitkomsten van de haalbaarheidsfase heeft er op 15 oktober 2018 een bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen HRC’14 en de gemeente. Hier is geconcludeerd dat welke van de twee uitgewerkte varianten ook gerealiseerd wordt het voor HRC’14 niet mogelijk is voldoende financiële middelen te verkrijgen om het nieuwe clubgebouw te financieren. Op basis van het exploitatieplan vroeg HRC’14 of de gemeente het financieringstekort wil aanvullen door middel van een lening van € 400.000,- Dit betekende dat het project niet haalbaar was binnen de door de gemeenteraad gestelde kaders. De gemeente heeft in de college- en raadsrapportage van december 2018 aangegeven dat er wel mogelijkheden zijn als men een versoberd ontwerp zou maken en als gezocht zou worden naar meer multifunctionaliteit van het nieuwe clubhuis.
Het exploitatieplan van HRC’14 geeft aan dat de voetbalclub in staat is het clubgebouw te realiseren.
Op 11 juni 2020 is er vervolgens vastgesteld dat een herstructurering van de velden van HRC’14 financieel uitvoerbaar is wanneer in het nieuwe clubhuis van HRC’14 de dorpshuisfunctie ter grootte van 200m2 voor de kern Hurwenen wordt gerealiseerd.
HRC’14 is als club zelf verantwoordelijk voor de ontwikkelingen en realisatie van het clubhuis. Door de gemeente wordt een bijdrage verstrekt wordt voor een dorpshuisfunctie van 200 m2 in het nieuwe clubhuis van HRC’14 met een maximum van € 225.000,- In het totale dekkingsverhaal zit nog een aantal door HRC’14 genoemde risicoposten van ca € 140.000, waarvan er een aantal van subsidies afhankelijk is. Echter is en blijft dat de volledige verantwoordelijkheid van HRC’14.
5.1.2 Conclusie
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
Hoofdstuk 6 De Bestemmingen
6.1 Het Juridische Plan
Bij het opstellen van de planregels is enerzijds zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmen als bedoeld met het handboek. Actuele inzichten ten aanzien van het handboek zijn mede betrokken bij het opstellen van de planregels
Het geheel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3 en 4). Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 5 tot en met 10). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 11 en 12).
De planregels zijn opgedeeld in:
- 1. de bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt;
- 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
- 3. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden en
- 4. het afwijken van de gebruiksregels.
6.2 Bestemmingsregeling
In het plan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
- Sport;
- Waarde - Archeologie 5;
- Waarde – Archeologie 6.
Sport
In de bestemming Sport is de maatvoering wat betreft de oppervlakte vastgelegd op de nieuwe bebouwing. Voor het overige zijn hoogtemaatvoeringen in de tabel aangegeven.
Archeologie
Voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling heeft een dermate geringe diepteomvang, dat voor realisatie ervan geen nader onderzoek is vereist. Om de mogelijk aanwezige archeologische waarden ook te beschermen tegen eventuele toekomstige grootschaligere ingrepen zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen overeenkomstig de geldende planregeling.
.
Hoofdstuk 7 Procedures
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Inspraak
Alle bewoners van Doorningstraat en Maarten van Rossumstraat hebben een uitnodiging voor een info avond op 7 september 2020 ontvangen. Hier waren 7 huishoudens en 1 vereniging aanwezig.
Naar aanleiding van de informatieavond zijn er geen wijzigingen in het plan doorgevoerd.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Het plan is toegestuurd aan het waterschap.
Het plan is door de gemeente niet aangemeld bij de provincie Gelderland omdat er geen provinciale belangen in het geding zijn. Het wettelijk vooroverleg kan dan ook als afgerond worden beschouwd.
Zienswijzen
Het ontwerp-bestemmingsplan lag overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 21 oktober 2021 tot en met 1 december 2021 ter inzage. Tijdens deze termijn kon iedereen een zienswijze indienen. Er zijn twee zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn van een beantwoording voorzien in de Nota van zienswijzen (zie Bijlage 8).
De zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het plan. Deze wijzigingen zijn in de nota toegelicht.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Beplantingsplan
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch onderzoek
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quickscan flora en fauna
Bijlage 6 Aerius Berekening
Bijlage 7 Explosievenonderzoek
Bijlage 7 Explosievenonderzoek