Rossum herziening 2021, Oude Kruisstraat ong.
Bestemmingsplan - Gemeente Maasdriel
Vastgesteld op 14-10-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Rossum herziening 2021, Oude Kruisstraat ong." met identificatienummer NL.IMRO.0263.BP1236-VG01 van de gemeente Maasdriel;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan huis verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.4 aan huis verbonden beroep
het uitoefenen van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten in de woning met de daarbij behorende bijgebouwen, bijvoorbeeld op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch of ontwerptechnisch gebied, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererf
achterkant van een bij het hoofdgebouw behorende deel van het erf vanaf 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bed & breakfast
een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als ondergeschikte toeristisch-recreatieve activiteit. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.10 begane grond
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
1.11 bestaand
- bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van dit plan;
- bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie of geringere afmetingen visueel onderscheid, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en op de grond staand bouwwerk met een dak en minimaal 2 wanden;
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder en de ruimte(n) in de kap;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 bouwwijze
De wijze van bouwen van een woning, te weten vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd of gestapeld, waarbij:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' wordt het hoofdgebouw van een woning niet begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' wordt het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw begrensd;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' wordt hoofdgebouw van een woning naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen begrensd, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de aldus gevormde rij beëindigen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' wordt in één gebouw, bestaande uit meer lagen, meer woningen gebouwd.
1.23 coffeeshop
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse en het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide kleine etenswaren.
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.25 evenement
een activiteit, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden;
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.28 horeca
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.
de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:
- a. categorie 1: vormen van horeca-activiteiten waar in hoofdzaak maaltijden, (alcoholische) dranken en/of logies worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren of zowel overdag als in de avonduren plaatsvindt, zoals een café, restaurant, hotel en pension;
- b. categorie 2: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waarvan de exploitatie zowel overdag als in de vroege avonduren plaatsvindt, zoals een lunchroom, broodjeszaak, ijssalon, cafetaria, snackbar, automatiek, afhaalrestaurant;
- c. categorie 3: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, een aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals bardancings, discotheken, nachtclubs en coffeeshops.
1.29 kelder
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 meter boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen;
1.30 kinderdagverblijf
opvang van kinderen in een crèche of daarmee vergelijkbaar verblijf, gedurende één of meerdere dagdelen per week, het hele jaar door;
1.31 maatschappelijk
Voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, gezondheidszorg en openbare dienstverlening;
1.32 (openbare) nutsvoorziening
Een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.
1.33 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.34 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één gesloten wand;
1.35 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.36 portiek
overdekte ruimte voor de ingang van een gebouw of leidend naar de ingang van een gebouw;
1.37 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch / pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.38 serre
Een overwegend uit glas bestaande overdekte gesloten uitbouw, die tenminste aan twee zijden transparant van karakter is;
1.39 standplaats
een openbare (voor het publiek toegankelijke) en in de openlucht gelegen plaats voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, waarbij gebruik wordt gemaakt van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen, een stal of een tafel;
1.40 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de meest gezichtsbepalende gevel;
1.41 woning
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.42 wonen
het gebruik van een woning conform de begripsomschrijving van ‘woning’, met als doel daar permanent te verblijven;
1.43 zakelijke dienstverlening
dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksaantrekkende functie, zoals een wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, hypotheekverstrekker, postkantoor, telefoon-/ telegraaf-/ telexdienst, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, niet zijnde de goot of het boeibord van een dakkapel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 het bebouwingspercentage
Het percentage van een bouwperceel dat met bebouwing mag worden bebouwd.
2.7 de diepte van een woning
De buitenwerks gemeten afstand tussen de voorgevel en de achtergevel van de woning.
2.8 peil
Ten hoogste 15 cm boven de kruin van de weg.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: wonen met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, parkeervoorzieningen, watergangen, waterretentievoorzieningen en voorzieningen voor waterzuivering en -infiltratie.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Nadere eisen
Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is:
- a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
- b. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
- c. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
- d. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde -Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
6.2 Verboden gebruik gronden en opstallen
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. voor een seksinrichting;
- b. voor zelfstandige bewoning, waar het betreft vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
- c. voor het huisvesten van tijdelijke werknemers;
- d. het uitoefenen van een bed & breakfast;
- e. voor het houden van evenementen;
- f. voor het uitoefenen van een kinderdagverblijf;
- g. het gebruik van gronden als opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
6.3 Gebruik gronden voor standplaatsen
De gronden binnen het plan mogen worden gebruikt als standplaats ten behoeve van het plaatsen van kramen en stallen.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 wetgevingszone - Bebouwd gebied
Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - bebouwd gebied' is uitbreiding van de bebouwing toegestaan conform de provinciale structuurvisie Streekplan Gelderland 2005.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemene afwijking tot 10%
Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend, omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
8.2 Algemene afwijking openbare nutsvoorziening, openbaar vervoer of weg- en railverkeer
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het oprichten van een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, het openbaar vervoer of het weg- en railverkeer, mits de bebouwde oppervlakte niet meer dan 25 m² en de hoogte niet meer dan 5 m bedraagt.
8.3 Afwijking mantelzorgvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 6.2 onder b. vervatte verbod ten behoeve van de realisering van een mantelzorgvoorziening in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk in de vorm van een tijdelijke woonunit, zoals een portacabin of container, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
- b. de mantelzorgvoorziening is bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
- c. de waarden en belangen van derden mogen niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- d. er mag geen zelfstandige woning ontstaan, na beëindiging van de mantelzorgsituatie dient de tijdelijke woonunit weer verwijderd te worden. Bij de mantelzorgvoorziening mogen geen afzonderlijke bijbehorende bouwwerken worden opgericht. De bepaling over het maximaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, waaronder de mantelzorg voorziening, bij de woning blijft van kracht.
8.4 Afwijking bed & breakfast
Het bevoegd gezag is door middel van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het in artikel 6.2 onder d, vervatte verbod ten behoeve van het uitoefenen van een bed & breakfast, mits,
- a. de woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd blijft, waarbij de oppervlakte die wordt gebruikt voor bed & breakfast maximaal 40% van het vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning of het (aangebouwde) bijbehorende bouwwerk bedraagt, met een maximum van 50 m²;
- b. de bed & breakfast binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden wordt gerealiseerd;
- c. ten behoeve van de bed & breakfast in voldoende parkeergelegenheid en bergingsmogelijkheden op het eigen perceel wordt voorzien;
- d. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan.
8.5 Afwijking evenementen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 6.2 onder e, vervatte verbod ten behoeve van het toestaan van evenementen, onder de volgende voorwaarden:
- a. het evenement duurt maximaal 7 dagen, inclusief opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen;
- b. er vindt geen horeca ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement;
- c. er vindt geen detailhandel ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
- d. er treden geen onomkeerbare gevolgen voor het landschap op;
- e. de belangen van de betreffende bestemmingen worden niet onevenredig aangetast;
- f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- g. belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
- h. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische of natuurwaarden;
- i. de belangen van in de nabijheid gelegen functies verzetten zich niet tegen het gebruik van de betreffende bestemmingen voor het evenement.
8.6 Afwijking kinderdagverblijf
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 6.2 onder f, vervatte verbod ten behoeve van het uitoefenen van een kinderdagverblijf bij een (bedrijfs)woning, mits:
- a. de hoofdfunctie gehandhaafd blijft, waarbij de oppervlakte die wordt gebruikt voor het kinderdagverblijf maximaal 40% van het vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning en het aangebouwde bijbehorende bouwwerk bedraagt, met een maximum van 50 m²;
- b. het kinderdagverblijf binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden wordt gerealiseerd;
- c. de verkeersintensiteit en inrichting van de weg, waaraan het kinderdagverblijf is gelegen, van dien aard zijn, dat het gebruik voor het brengen en halen van de kinderen de verkeersveiligheid niet in de weg staat;
- d. ten behoeve van het kinderdagverblijf in voldoende parkeergelegenheid en bergingsmogelijkheden op het eigen perceel wordt voorzien;
- e. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan;
- f. uit de noodzakelijke milieu- en/of andere onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het gebruik als kinderdagverblijf.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, het plan te wijzigen bij het in geringe mate overschrijden van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de kaart, ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee beoogd wordt een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken, mits daardoor geen belangen van derden onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Andere wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerpplan.
10.2 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan, 'Rossum herziening 2021, Oude Kruisstraat ong.'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is voornemens om aan Oude Kruisstraat ongenummerd (naast nummer 2) twee nieuwe woningen te realiseren. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit gras c.q. is het een braakliggend perceel, ingeklemd tussen bestaande woningen in het bestaande bebouwde gebied. In het vigerende bestemmingsplan "Rossum en Hurwenen" heeft het plangebied de bestemming 'Wonen'. Ter plaatse van het plangebied bevat het bestemmingsplan echter geen bouwvlak, waardoor de bouw van twee woningen niet is toegestaan. Om het plan toch mogelijk te maken is het noodzakelijk het bestemmingsplan te herzien. Onderhavig plan voorziet hierin.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van het dorp Rossum en staat kadastraal bekend als gemeente Rossum, sectie F, nummer 509. Het oppervlak bedraagt 765 m². In afbeelding 1.1 wordt de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Afbeelding 1.1: Ligging en globale begrenzing plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan "Rossum en Hurwenen". Dit bestemmingsplan is op 27 januari 2011, vastgesteld door de gemeenteraad van Maasdriel. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Wonen'. Binnen het plangebied is geen bouwvlak aanwezig, waardoor de bouw van twee woningen niet is toegestaan. Naast de bestemming 'Wonen' zijn in het plangebied de bouwaanduiding 'bijgebouwen' en gebiedsaanduiding 'wro-zone - bebouwd gebied' van toepassing. Afbeelding 1.2 geeft de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weer. Met rode lijn is het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingplan (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Paraplubestemmingsplan Parkeren 2018
Voor het plangebied zijn ook de regels uit het bestemmingsplan 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' van toepassing. Hiervoor is op 6 juni 2018 voor het gehele grondgebied van de gemeente Maasdriel een partiële herziening met de naam 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' vastgesteld.
In het 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' is bepaald dat een omgevingsvergunning voor bouwen of veranderen van functie slechts wordt verleend als vast staat dat voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de beleidsregels van het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' wordt gerealiseerd. De toets aan het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' is verder uitgewerkt in paragraaf 4.10 van deze toelichting.
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
Onderhavig bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
- toelichting (inclusief bijlagen);
- verbeelding;
- regels.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken en enkele bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, inspraak en de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Rossum
Rossum is opgebouwd rond een tweetal historische gebieden. Het eerste gebied betreft de oost-westgerichte lintbebouwingsstructuur aan de Maasdijk en in minder mate de parallel daaraan lopende Slotselaan. Het tweede historische gebied betreft de bebouwing aan de Burchtstraat.
Het gebied tussen de historische bebouwing aan de Maasdijk en de Burchtstraat is na de tweede Wereldoorlog stapsgewijs ingevuld met woonwijken, het bedrijventerrein en de aanwezige voorzieningen. In afbeelding 2.1 is de ruimtelijke opbouw van Rossum weergegeven, waar het plangebied geel is omcirkelt.
Afbeelding 2.1: Ruimtelijke opbouw Rossum
2.2 Huidige Situatie Plangebied
Het plangebied ligt in één van de woonwijken die rond 1965 is gebouwd. Daarbij werd grotendeels een gridstructuur aangehouden, met de straten parallel aan en loodrecht op de Burgemeester van Randwijckstraat. Er zijn overwegend rijwoningen en twee-onder-een kap woningen die volgens een duidelijk en herkenbaar patroon zijn neergezet.
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een weilandje tussen de bestaande woningen. Het plangebied vormt een onderbreking van het stedenbouwkundige patroon. Het weiland is niet openbaar toegankelijk en heeft geen functie voor de omgeving.
Afbeelding 2.2: foto huidige situatie plangebied (bron: maps.google.nl)
2.3 Toekomstige Situatie Plangebied
In de beoogde situatie worden in het plangebied twee grondgebonden vrijstaande woningen gerealiseerd. De situering, bouwmaten en verschijningvorm worden afgestemd op de bestaande woningen en de vigerende bouwvoorschriften van het bestemmingsplan. Onderstaand zijn situatietekeningen van beide varianten opgenomen.
Het exacte bouwplan is nog niet bekend. Dit bestemmingsplan gaat de kaders bieden voor de realisatie van de beoogde woningen. Hierbij zijn de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten gehanteerd:
- de woningen staan 4 meter tot de zijdelingse perceelsgrens en in het verlengde van de (voor)gevelrooilijn van de aangrenzende woningen';
- net als de bestaande woningen bestaan de nieuwe woningen uit (maximaal) twee bouwlagen met kap;
- de maatvoering van het nieuwe bouwvlak is gebaseerd op de omliggende bouwvlakken;
- per woning worden drie parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd.
Figuur 2.3: situatietekening
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Deze AMvB is het juridisch beleidskader van het Rijk en geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.
Het Barro bewerkstelligt dat nationale ruimtelijke belangen die doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), of met het vrijwaren van functies. Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
3.1.4 Doorwerking bestemmingsplan
Met het planvoornemen is sprake van een lokale ontwikkeling van beperkte omvang, waarmee geen nationale belangen zijn gemoeid zoals verwoord in de SVIR.
Ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking is het van belang om te bekijken of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro. Met voorliggend plan is sprake van het toevoegen van twee woningen. Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling tot maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro en dat om die reden ook niet getoetst hoeft te worden aan dit artikel. Aangezien er bij dit plan sprake is van een toevoeging van minder dan 11 woningen, is hier geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet hoeft te worden doorlopen.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
In de Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ beschrijft de provincie het beeld op de toekomst. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Gelderland bevindt zich op een cruciaal punt in de tijd. De wereld verandert ingrijpend met nieuwe vraagstukken zoals het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering.
Bij de taakinvulling legt de provincie de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wordt gedaan door het nastreven van zeven met elkaar samenhangende ambities:
- 1. energietransitie;
- 2. klimaatadaptie;
- 3. circulaire economie;
- 4. biodiversiteit;
- 5. bereikbaarheid;
- 6. vestigingsklimaat;
- 7. woon- en leefomgeving.
Doorwerking bestemmingsplan
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan het voorliggend initiatief wordt getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen, die voor het voorliggende bestemmingsplan van belang zijn.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Op 19 december 2018 is door de provincie Gelderland de geactualiseerde Omgevingsverordening vastgesteld. Met de Omgevingsverordening stelt de provincie juridisch bindende regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, landbouw/veehouderij, natuur en landschap, grond- en drinkwater, milieu, verkeer en energie.
Ten aanzien van het aspect wonen is het volgende voorschrift (artikel 2.2) opgenomen:
- 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
- 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
- a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
- b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
- c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
- d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.
Doorwerking bestemmingsplan
In paragraaf 3.3 is de toets aan de Regionale Woonagenda opgenomen. Uit deze toets volgt dat met het planvoornemen past binnen de regionale Woonagenda van de regio Rivierenland.
Voor het overige zijn in de omgevingsverordening ter plaatse van het plangebied geen specifieke aanduidingen opgenomen die van invloed zijn op voorliggend plan.
3.2.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland verwoorde en het in de Omgevingsverordening Gelderland verankerde beleid.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale woonagenda
De programmering van de woningbouw vraagt om (sub)regionale afstemming. De provincie Gelderland stelt dit ook als voorwaarde om nieuwe bouwplannen uit te kunnen voeren. In 2015 is een regionale woonagenda opgesteld. Hierin zijn verschillende thema's uitgewerkt tot actiepunten, zijnde een 'agenda' voor de komende jaren. Thema's zijn onder andere een regionaal afgestemd woningbouwprogramma, goede huisvesting voor arbeidsmigranten en statushouders, verbetering van de bestaande woningvoorraad en zorg gerelateerde woningen. Het regionale woningbehoeftenonderzoek Rivierenland is een van de onderzoeken die als onderlegger dienen voor de regionale woonagenda.
3.3.2 Regionale woningbouwprogrammering 2015-2025
Op 2 september 2016 is de regionale woningbouwprogrammering Rivierenland verschenen. De regionale woningbouwprogrammering is één van de thema's uit de Woonagenda regio Rivierenland.
De gemeenten van de regio Rivierenland hebben zich ingespannen om gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma 2015 – 2025 op te stellen. Hierbij zijn alle projecten geïnventariseerd en getoetst aan de kwalitatieve afspraken uit de woonagenda's. Het doel van de programmering is om voldoende woningaanbod voor de komende jaren te creëren.
In de woningbouwprogrammering is aangegeven dat in de regio Rivierenland een toevoeging van 10.500 woningen nodig is voor de periode 2015-2024. Voor de gemeente Maasdriel is een toevoeging van 1.100 woningen aangegeven in diezelfde periode.
3.3.3 Doorwerking plangebied
Het regionale woonbeleid vormt het kader voor het woningbouwprogramma van gemeente Maasdriel. De uitwerking hiervan en de toets of de twee grondgebonden woningbouw past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma zal plaatsvinden in paragraaf 3.4.3.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel
De Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel betreft, zowel inhoudelijk als juridisch-planologisch een actualisatie van de gemeentelijke StructuurvisiePlus 2004-2015. De Structuurvisie voldoet aan de eisen die aan gemeentelijke structuurvisies gesteld worden in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en vertaalt de nieuwste beleidsmatige visies en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde 'ruimtelijk casco'), met bijbehorend uitvoeringsprogramma (het 'projectenplan'). Op basis van het zogenoemde 'projectenplan' heeft het plangebied geen specifieke aanduiding. Op basis van het 'ruimtelijk casco' wordt het plangebied gerekend tot de bestaande kern Rossum.
Afbeelding 3.1: uitsnede kaartbeeld ruimtelijk casco
Afbeelding 3.2: uitsnede kaartbeeld projectenplan
Het plangebied maakt onderdeel uit van de bestaande kern Rossum en ligt daarmee binnen de bebouwingscontouren van deze kern. De te realiseren woningen dienen in maat en schaal te passen bij de bestaande karakteristieken in de wijk. Voorliggend plan voldoet aan de Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel.
3.4.2 WBO Bommelerwaard 2018
Op 11 december 2018 is het Woningbehoefteonderzoek Bommelerwaard 2018 verschenen (hierna WBO 2018) . De resultaten van het WBO 2018 leveren actueel inzicht in de te verwachten woningbehoefte in de periode van 2018- 2028.
Uit het WBO 2018 blijkt dat er in de gemeente Maasdriel een behoefte is aan een toevoeging van 1080 woningen (groeiscenario) in de periode 2018- 2028. Voor de kern Rossum komt de woningbehoefte op 80 woningen in dezelfde periode.
De resultaten uit het WBO 2018 worden gebruikt om een goede afweging te kunnen maken als het gaat om het aantal en het type woningen dat de komende jaren toegevoegd moet worden. Het levert daarmee input voor de woningprogrammering van gemeente Maasdriel.
3.4.3 Woningbouwprogramma gemeente Maasdriel 2015-2025
Het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel is vastgesteld in april 2016 en is afgestemd op de regionale afspraken.
In het vastgestelde raadsvoorstel is het volgende opgenomen:
"Het woningbouwprogramma omvat nu 1.063 woningen. Hiervan zijn bijna 100 woningen pas na 2025 gepland. Daarnaast is er nog een reservecapaciteit (zachte, onzekere plannen) van ongeveer 470 woningen." (..)
"Voor de bouw van 'niet projectmatige' woningen is een aantal van 110 woningen opgenomen (+/- 10 per jaar). Hiervan is al een groot gedeelte 'belegd' met aanvragen of vergunningen. Om deze aantallen enigszins te beperken en niet ten koste te laten gaan van projecten waarvoor samenwerkingsovereenkomsten zijn gesloten, komen alleen nog de 'eigen huis en tuin' (maximaal twee woningen) en de verzoeken voor vrijkomende agrarische bebouwing hiervoor in aanmerking."
Dit bestemmingsplan voorziet in een planologische wijziging ten opzichte van het geldend bestemmingsplan waarbij twee woningen mogelijk worden gemaakt. Deze twee woningen passen binnen de 470 woningen van de reservecapaciteit. Deze wijziging is in overeenstemming met het in deze paragraaf behandelde gemeentelijk woningbouwprogramma.
3.4.4 Conclusie
Uit het gemeentelijk beleid blijkt dat het planvoornemen past binnen de gemeentelijke structuurvisie en het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel. Het planvoornemen voldoet daarmee aan het ruimtelijke beleid van de gemeente Maasdriel.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
4.1 Milieuzonering
4.1.1 Algemeen
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
4.1.2 VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
De richtafstand geldt vanaf de grens van het perceel waarop bestemming ‘Bedrijf’ (of andere milieubelastende functies) rust tot de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.
4.1.3 Beoordeling
4.1.4 Conclusie
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
4.2 Wet Geurhinder En Veehouderij
4.2.1 Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.
4.2.2 Beoordeling
De woningen in het plangebied betreffen geurgevoelige objecten zoals bedoeld in de Wgv. Er dient derhalve beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- een leefklimaat als het gaat om eventuel geurhinder van veehouderijen. Andersom mogen de in de omgeving aanwezige agrarische veehouderijbedrijven niet belemmerd worden als gevolg van het toevoegen van de nieuwe woningen (omgekeerde werking).
In de wijde omgeving van het plangebied komen geen agrarische bedrijven voor. Rond het plangebied is immers sprake van stedelijk gebied waardoor het planvoornemen niet gehinderd wordt door geurhinder afkomstig van agrarische bedrijven en worden geen agrarisch bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd door de toe te voegen woningen.
4.2.3 Conclusie
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
4.3 Geluid (Wet Geluidhinder)
4.3.1 Wet geluidhinder
Wanneer in een plan nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder (Wgh) de verplichting de geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van omliggende wegen in beeld te brengen. Deze geluidsbelasting mag de voorkeursgrenswaarde niet overschrijden.
In artikel 76 Wgh is aangegeven dat bij woningen binnen een geluidzone van een weg moet worden aangetoond of wordt voldaan aan de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB. In artikel 100a Wgh is aangegeven dat voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde kan worden vastgesteld met een maximale verhoging van 5 dB.
In de Wgh zijn regelingen opgenomen ten behoeve van geluid in de omgeving afkomstig van de drie geluidsbronnen wegen (met uitzondering van rijkswegen), spoorwegen (met uitzondering van hoofdspoorwegen) en industrielawaai. Deze geluidsbronnen hebben een geluidzone. Bij plannen waarbij binnen deze geluidszones een geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, of een uitbreiding plaatsvindt van een geluidsgevoelig object dient de geluidbelasting op dit object te worden getoetst. Voor voorliggend plan is alleen de geluidsbron wegverkeerslawaai relevant.
Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen rond diverse wegen (met uitzondering van Rijkswegen) geluidszones. Deze geluidszones liggen in ieder geval boven en onder de wegen en in de volgende stroken langs de wegen:
Aantal rijstroken | Weg binnen stedelijk gebied | Weg buiten stedelijk gebied of auto (snel)weg |
1 of 2 | 200 meter | 250 meter |
3 of 4 | 350 meter | 400 meter |
5 of meer | 350 meter | 600 meter |
De afstand wordt gemeten aan weerszijde van de weg vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste strook.
Wegen in een woonerf of waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur hebben geen geluidzone.
4.3.2 Beoordeling
4.3.3 Conclusie
De Wgh vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.4 Bodem
4.4.1 Algemeen
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit (de grond is als agrarische grond in gebruik geweest) past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Bovendien dient op basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt gerealiseerd. Ten behoeve van het onderhavige plan is een bodemonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage toegevoegd.
Conclusie bodemonderzoek
De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er, ons inziens, milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de geplande bestemmingsplanwijziging, de geplande herinrichting van de locatie en de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning, activiteit bouwen.
De gestelde hypothese dat de locatie als "verdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van bestrijdingsmiddelen is op basis van de gemeten licht verhoogde gehalten aan DDD en DDE juist gebleken. De gestelde hypothese dat het sloottracé als "verdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is op basis van de gemeten licht verhoogde gehalten aan zware metalen juist gebleken. De gestelde hypothese dat het overige deel van de locatie ten aanzien van overige chemische parameters als "onverdacht" beschouwd kan worden is op basis van de licht verhoogde gehalten cq. concentraties aan enkele zware metalen in grond en grondwater niet juist gebleken. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Bovendien vormen de gemeten gehalten (grond) en concentraties (grondwater) geen belemmering voor de geplande bestemmingsplanwijziging, de geplande herinrichting van de locatie en de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning, activiteit bouwen.
4.4.2 Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Algemeen
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
4.5.2 Beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van twee nieuwe woningen. Een woningbouwproject van deze omvang valt onder de categorieën van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Er kan derhalve op voorhand met zekerheid worden geconcludeerd dat sprake is van een plan dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Daarnaast worden de te bouwen woningen niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit luchtkwaliteit.
4.5.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
4.6 Externe Veiligheid
4.6.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
4.6.2 Beoordeling
Met behulp van de risicokaart (risicokaart.nl) is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Afbeelding 4.2: plangebied (aangeduid met een ster) in de Risicokaart (www.risicokaart.nl)
Risicovolle bedrijven
Binnen de beoogde bestemming “Wonen” passen geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten. De vestiging van een Bevi-inrichting binnen het plangebied is daarmee uitgesloten.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.
Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 28 juli 2020 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Buisleidingen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.
4.6.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er in het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
4.7 Ecologie
4.7.1 Algemeen
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
4.7.2 Beoordeling
4.7.3 Conclusie
Vanwege de huidige staat en gebruik van het plangebied, leidt de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortenbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten.
Voor de gebiedsbescherming van de Natura 2000 geldt dat de dichtstbijzijnde Natura 2000 op circa 275 meter van het plangebied is gelegen. Op deze afstand zijn geen negatieve effecten te verwachten op de Natura 2000. Uit de uitgevoerde stikstoddepositieberekening gebleken dat met het planvoornemen geen uitstoot van stikstof hoger dan 0.00 mol/ha/j op het Natura 2000 terecht komt. Hiermee voldoet het planvoornemen aan de hiervoor gestelde normen.
4.8 Erfgoed
De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2022 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
4.8.1 Archeologie
Op 18 april 2013 heeft de gemeenteraad van Maasdriel de "Archeologische beleidskaart" vastgesteld. Het plangebied heeft in deze beleidskaart de 'Waarde-archeologie 3'. In deze gebieden dient een onderzoek uitgevoerd te worden indien er graafwerkzaamheden plaatsvinden met een groter oppervlak dan 500 m² en die over dit gehele oppervlak dieper in de bodem reiken dan 30 cm.
Conform het gemeentelijk beleid dient het oppervlak van het bouwplan te worden aangehouden (zoals ook opgenomen in het archeologische beleid). De omgevingdienst / regioarcheoloog wenst een onderzoek wanneer het oppervlak van het te herbestemmen plangebied meer bedraagt dan 500 m². Het oppervlak van het onderhavige plangebied bedraagt 765 m².Dat betekent dat als gevolg van onderhavig bouw- en bestemmingsplan het uitvoeren van een onderzoek archeologie noodzakelijk is.
Archeologisch onderzoek zal voor deze locatie uitgevoerd worden, dit zal gebeuren voordat het plan vastgesteld wordt.
Afbeelding 4.6: Ligging plangebied in archeologische beleidskaart (bron: maasdriel.raadinformatie.nl)
4.8.2 Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen cultuurhistorische gewaardeerde aspecten of monumenten aanwezig. Daarnaast zijn ook in de (directe omgeving) geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden ook niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
4.8.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Het aspect archeologie zal nader worden onderzocht om te bepalen of er belemmeringen zijn voor de uitvoering van het voorliggende plan. Dit onderzoek zal uitgevoerd worden voordat het plan vastgesteld wordt.
4.9 Water
4.9.1 Beleidskader
4.9.2 Watertoets
Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
4.9.3 Beoordeling
Met het planvoornemen zal het verhard oppervlak met circa 300 m² toenemen. Doordat deze oppervlakte kleiner is als 500 m², kan in stedelijk gebied gebruik gemaakt worden van een eenmalige vrijstelling. Voor de planontwikkeling is derhalve geen compensatie verplicht. Uit de waterparagraaf volgt dat het water dat van de daken en de verharding binnen het plangebied afstroomt, als schoon aan te merken is en gescheiden wordt gehouden. Het afgekoppelde hemelwater kan rechtstreeks via lijngoten of ander afvoermateriaal afstromen naar een aan te leggen hemelwaterstelsel. In of nabij het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig waarop aangesloten kan worden. Derhalve wordt het hemelwater gescheiden aangeboden naar het gemeentelijk stelsel. Geconstateerd wordt dat er geen belemmeringen zijn om de woningen aan te kunnen sluiten op het bestaande rioleringssysteem.
Het waterschap rivierenland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De samenvatting en resultaten van de online watertoets zijn als bijlage toegevoegd. Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. De genoemde aandachtspunten zijn opgenomen in de rapportage. In deze fase van de ontwikkeling wordt positief geadviseerd op het voornemen (dossiercode 20190910-9-21365).
4.9.4 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.10 Verkeer En Parkeren
4.10.1 Parkeren
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat. De gemeente Maasdriel heeft al lange tijd haar parkeerbeleid met bijbehorende parkeernormen in haar bouwverordening vastgelegd. Sinds de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 geldt echter dat stedenbouwkundige voorschriften uit de gemeentelijke bouwverordening in een bestemmingsplan geregeld moeten worden. Hiervoor is op 6 juni 2018 voor het gehele grondgebied van de gemeente Maasdriel een partiële herziening met de naam 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' vastgesteld. In de regels van dit bestemmingsplan is bepaald dat een omgevingsvergunning voor bouwen of veranderen van functie slechts wordt verleend als vast staat dat voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de beleidsregels van het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' wordt gerealiseerd.
Op 9 april 2009 is door de gemeenteraad van Maasdriel een mobiliteitsplan vastgesteld, waarin de gemeente de parkeernormen voor nieuwe functies heeft bepaald. De geformuleerde parkeernormen zijn gebaseerd op de CROW-publicatie 182 (3de gewijzigde druk, september 2008).
Voor de functie wonen is in het mobiliteitsplan een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning opgenomen. Uitgangspunt is dat de initiatiefnemer de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein realiseert. Daarnaast dient van de 2 parkeerplaatsen minimaal 0,3 parkeerplaats per woning in de openbare ruimte te worden gerealiseerd.
Voor de twee woningen worden zodoende 4 parkeerplaatsen (1,7 x 2= 3,4 afgerond naar boven) in het plangebied aangelegd. Op de kavels is voldoende ruimte om aan de parkeernorm te kunnen voldoen.
In de woonwijken van Rossum is het mogelijk in de straat te parkeren. Zodoende zijn er aan de Oude Kruisstraat en omliggende straten voldoende openbare parkeerplaatsen aanwezig om het toegenomen aandeel bezoekersparkeren op te vangen.
Om te verzekeren dat wordt voldaan aan de voorgeschreven parkeernorm, is in de regels van dit bestemmingsplan het benodigde aantal parkeerplaatsen als een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
4.10.2 Verkeer
De nieuwe woningen worden op de oude Kruisstraat ontsloten. Beoordeeld dient te worden of de verkeerswegenstructuur berekend is op de toename die met het planvoornemen zal ontstaan.
Om de verkeersgeneratie als gevolg van het onderhavige plan te berekenen is gebruik gemaakt van kencijfers van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren'. Onderstaand zijn de berekeningen weergegeven. Hierbij zijn als uitgangspunten genomen niet stedelijke gemeente, de zone rest bebouwde kom en het gemiddelde van de kencijfers uit het CROW.
Voor de het plan worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Functie: koop, vrijstaand of koop, twee-onder-een-kap
- Verstedelijkingsgraad: Niet stedelijk – gemeente Maasdriel(Bron: CBS Statline)
- Stedelijke zone: Rest bebouwde kom
- Kengetal voor de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie: Het gemiddelde van de minimale en maximale bandbreedte
rest bebouwde kom niet stedelijke gemeente | |||
verkeersgeneratie per eenheid | aantal eenheden | Totaal | |
Koop, vrijstaand | 8,2 | 2 | 16,4 |
Met de realisatie van het planvoornemen zal bij de bouw van twee vrijstaande woningen de verkeersgeneratie met 16,4 motorvoertuigen per etmaal toenemen. Bij de bouw van twee twee-onder-een-kap woningen zal de verkeersgeneratie met 15,6 motorvoertuigen per etmaal toenemen
Ondanks dat er sprake is van een toename van het gemotoriseerde verkeer leidt dit niet tot verkeersproblemen. In de regel kan een wijkontsluitingsweg (30 km/u) circa 3000 motorvoertuigen per etmaal verwerken. Gezien de verkeersgegevens over de verkeersintensiteiten en de met het planvoornemen berekende toename van verkeersbewegingen kan worden geconstateerd dat het wegennetwerk de beperkte toename aan verkeersbewegingen eenvoudig kan opvangen. Het verkeersafwikkelende vermogen wordt niet (onevenredig) aangetast.
4.11 Besluit Milieueffectrapportage
4.11.1 Algemeen
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.11.2 Beoordeling
Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
4.11.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
5.2 Plansystematiek
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Afwijken van de bouwregels;
- Nadere eisen;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels.
5.3 Wijze Van Bestemming
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemming:
Wonen
De tot ‘Wonen’ bestemde gronden zijn bedoeld voor het wonen. Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven, waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gerealiseerd. Tevens is de bebouwingstypologie (vrijstaand of twee onder een kap) en de maximale goothoogte op de verbeelding aangegeven. In de regels zijn nadere bebouwingsregels voor hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gegeven. Binnen deze bestemming vallen ook de achtertuinen bij woningen. Ten behoeve van de erfbebouwing zijn eveneens regels opgenomen. Onder voorwaarden zijn aan huis gebonden beroepen en bedrijven als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie rechtstreeks toegestaan. In Hoofdstuk 3 zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor onder andere een bed&breakfast aan huis of mantelzorg in een vrijstaand bijgebouw.
Waarde - Archeologie 3
In het bestemmingsplan is op basis van voornoemd beleid (paragraaf 4.8.1) en onderscheid in waarden een dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie opgenomen. Daarin is vastgelegd bij welke grondroeringen (minimale oppervlakte en diepte), voorafgaand archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Deze voorwaarden kunnen maatregelen betreffen ten behoeve van behoud van archeologische waarden in de bodem, het doen van opgravingen of begeleiding van de werkzaamheden door een archeoloog.
Het is niet zo dat voor alle omgevingsvergunningsplichtige activiteiten een onderzoeksplicht geldt. Slechts als beide vrijstellingsgrenzen (diepte en oppervlakte) worden overschreden, moet een initiatiefnemer onderzoek uitvoeren. Veelal wordt dat bepaald door middel van een inventariserend veldonderzoek. Afhankelijk van de uitkomsten uit dit onderzoek wordt bepaald of nader archeologisch onderzoek nodig is. Onderzoek is niet noodzakelijk als een ingreep binnen de vrijstellingsgrenzen valt.
In de regels van de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen de dubbelbestemming Waarde – Archeologie te verwijderen, nadat is vast komen te staan dat de bescherming van (potentiële) archeologische waarden niet langer noodzakelijk is.
Voor het normale onderhoud en/of het gebruik evenals werken en werkzaamheden die al in uitvoering zijn, dan wel op grond van een verleende vergunning uitgevoerd mogen worden, hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Maasdriel verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente heeft een anterieure overeenkomst afgesloten met initiatiefnemer. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald. Voorafgaand aan de planologische procedure wordt ook de planschade-overeenkomst getekend. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
6.2 Financiële Haalbaarheid
Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten en er is geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. Ook voor de gemeente zijn er geen kosten aan dit plan verbonden. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 7 Vooroverleg, Inspraak & Procedure
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
7.1 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De in dit kader relevante instanties worden in kennis gesteld van dit bestemmingsplan. Deze instanties hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op voorliggend plan.
7.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. In het kader van onderhavig bestemmingsplan vindt wel inspraak plaats.
7.3 Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt tegen het plan, het plan wordt om die reden ongewijzigd vastgesteld.
7.4 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen
Bijlage 1 Staat van Inrichtingen
Bijlage 2 Gemeentelijke Parkeernormen
Bijlage 2 Gemeentelijke parkeernormen
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek