Kerkdriel wijziging 2023, Kerkstraat 28
Bestemmingsplan - Gemeente Maasdriel
Vastgesteld op 21-05-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Kerkdriel wijziging 2023, Kerkstraat 28" met identificatienummer NL.IMRO.0263.BP1274-VG01 van de gemeente Maasdriel;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden beroep
het uitoefenen van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten in de woning met de daarbij behorende bijgebouwen, bijvoorbeeld op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch of ontwerptechnisch gebied, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.6 aan huis verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.7 aan- of uitbouw
een ruimte die aan het hoofdgebouw is gebouwd, die functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw, maar die ruimtelijk een ondergeschikte aanvulling vormt op het hoofdgebouw;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bed & breakfast
een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als ondergeschikte toeristisch-recreatieve activiteit. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan parkeren 2018'
het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan parkeren 2018' met identificatienummer NL.IMRO.0263.BP1153-VG01 van de gemeente Maasdriel;
1.12 bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren 2022'
het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan parkeren 2022' met identificatienummer NL.IMRO.0263.BP1217-VG01 van de gemeente Maasdriel;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijgebouw
Een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond behorende bij één woning, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 bouwwijze
De wijze van bouwen van een woning, te weten vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd of gestapeld, waarbij:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' wordt het hoofdgebouw van een woning niet begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' wordt het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw begrensd;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' wordt hoofdgebouw van een woning naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen begrensd, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de aldus gevormde rij beëindigen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' wordt in één gebouw, bestaande uit meer lagen, meer woningen gebouwd.
1.23 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.25 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.28 horeca
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.
de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:
- a. categorie 1: vormen van horeca-activiteiten waar in hoofdzaak maaltijden, (alcoholische) dranken en/of logies worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren of zowel overdag als in de avonduren plaatsvindt, zoals een café, restaurant, hotel en pension;
- b. categorie 2: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waarvan de exploitatie zowel overdag als in de vroege avonduren plaatsvindt, zoals een lunchroom, broodjeszaak, ijssalon, cafetaria, snackbar, automatiek, afhaalrestaurant;
- c. categorie 3: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, een aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals bardancings, discotheken, nachtclubs en coffeeshops.
1.29 huishouden
een persoon of groep personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling;
1.30 kamerverhuur
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij keuken, toilet, badkamer en douche als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt;
1.31 kelder
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 meter boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen;
1.32 kinderdagverblijf
opvang van kinderen in een crèche of daarmee vergelijkbaar verblijf, gedurende één of meerdere dagdelen per week, het hele jaar door;
1.33 maatschappelijk
Voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, gezondheidszorg en openbare dienstverlening;
1.34 nutsvoorziening
een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation;
1.35 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.36 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één gesloten wand;
1.37 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.38 portiek
overdekte ruimte voor de ingang van een gebouw of leidend naar de ingang van een gebouw;
1.39 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch / pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.40 standplaats
Een openbare (voor het publiek toegankelijke) en in de openlucht gelegen plaats voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, waarbij gebruik wordt gemaakt van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen, een stal of een tafel.
1.41 wonen
het huisvesten van een huishouden in een woning/wooneenheid;
1.42 woning
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende bergingen, stallingsruimten alsmede ondergeschikte kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd;
1.43 wooneenheid
een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat uitsluitend mag worden gebruikt voor de huisvesting van één huishouden;
1.44 zorg- of begeleidingsafhankelijke bewoning
twee of meerdere personen, die geen huishouden vormen, maar in een situatie of traject afhankelijk van zorg- en begeleiding, zoals bedoeld in de Woonzorgvisie, voor een bepaalde periode of regulier gezamenlijk in een woning of woonvorm wonen, waarbij iedereen minimaal beschikt over een eigen onzelfstandige wooneenheid (kamer) en er sprake is van een aantal gemeenschappelijke voorzieningen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 het bebouwingspercentage
Het percentage van een bouwperceel dat met bebouwing mag worden bebouwd.
2.6 de diepte van een woning
De buitenwerks gemeten afstand tussen de voorgevel en de achtergevel van de woning.
2.7 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 het peil
- a. Voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van de woning;
- b. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat aansluit op het plangebied.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. wegen, voet- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, parkeervoorzieningen, watergangen waterretentievoorzieningen en voorzieningen voor waterzuivering en -infiltratie.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.5 Nadere eisen
Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is:
- a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
- b. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
- c. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
- d. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen;
- e. om nadere eisen te stellen ten aanzien van de hoogte van het maaiveld en peilhoogte indien dit voor een goede inrichting en afwatering van de gronden en aangrenzende percelen noodzakelijk is.
Artikel 4 Waarde- Archeologie 6
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde- Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met deze bestemming wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
- b. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingen te verschuiven.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Verboden gebruik gronden en opstallen
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. een seksinrichting;
- b. zelfstandige bewoning, waar het betreft vrijstaande bijgebouwen;
- c. het huisvesten van tijdelijke werknemers, uitgezonderd bestaande (op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan) vormen van huisvesting van tijdelijke werknemers, welke mogen worden voortgezet, met dien verstande dat na beëindiging van het gebruik voor huisvesting van tijdelijke werknemers, waaronder begrepen wordt dat gedurende 2 jaar deze functie daadwerkelijk niet meer is uitgeoefend, de bestemming onomkeerbaar uitgaat van alleen de overige in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- d. het uitoefenen van een bed & breakfast;
- e. het houden van evenementen;
- f. het uitoefenen van een kinderdagverblijf;
- g. als opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- h. het gebruik van bedrijfswoningen, woningen en/of wooneenheden anders dan voor de huisvesting van één huishouden, waaronder in ieder geval wordt begrepen kamerverhuur en het gebruik voor zorg- en begeleidingsafhankelijke bewoning.
6.2 Gebruik gronden voor standplaats
Een openbare (voor het publiek toegankelijke) en in de openlucht gelegen plaats voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, waarbij gebruik wordt gemaakt van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen, een stal of een tafel.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Algemene afwijking tot 10%
Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend, omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
7.2 Algemene afwijking openbare nutsvoorziening, openbaar vervoer of weg- en railverkeer
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het oprichten van een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, het openbaar vervoer of het weg- en railverkeer, mits de bebouwde oppervlakte niet meer dan 25m2 en de hoogte niet meer dan 5 m bedraagt.
7.3 Afwijking mantelzorgvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 6.1 onder b. vervatte verbod ten behoeve van de realisering van een mantelzorgvoorziening in een vrijstaand bijgebouw in de vorm van een tijdelijke woonunit, zoals een portacabin of container, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
- b. de mantelzorgvoorziening is bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
- c. de waarden en belangen van derden mogen niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- d. er mag geen zelfstandige woning ontstaan, na beëindiging van de mantelzorgsituatie dient de tijdelijke woonunit weer verwijderd te worden. Bij de mantelzorgvoorziening mogen geen afzonderlijke bijgebouwen worden opgericht. De bepaling over het maximaal oppervlak aan bijgebouwen, waaronder de mantelzorg voorziening, bij de woning blijft van kracht.
7.4 Afwijking bed & breakfast
Het bevoegd gezag is door middel van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het in artikel 6.1 onder d, vervatte verbod ten behoeve van het uitoefenen van een bed & breakfast, mits,
- a. de woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd blijft, c.q. de woning als zodanig blijft functioneren;
- b. de bed & breakfast binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden wordt gerealiseerd, op een voldoende groot perceel, waarbij op het perceel voldoende buitenruimte aanwezig blijft;
- c. in voldoende parkeergelegenheid en bergingsmogelijkheden op het eigen perceel wordt voorzien;
- d. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan;
- e. ten hoogste 8 slaapplaatsen per bed & breakfast worden gerealiseerd.
7.5 Afwijking evenementen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 6.1 onder e. vervatte verbod ten behoeve van het toestaan van evenementen, onder de volgende voorwaarden:
- a. het evenement duurt maximaal 7 dagen, inclusief opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen;
- b. er mogen niet meer dan 5 evenementen per jaar plaatsvinden;
- c. er vindt geen horeca ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement;
- d. er vindt geen detailhandel ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
- e. er treden geen onomkeerbare gevolgen voor het landschap op;
- f. de belangen van de betreffende bestemmingen worden niet onevenredig aangetast;
- g. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- h. belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
- i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische of natuurwaarden;
- j. de belangen van in de nabijheid gelegen functies verzetten zich niet tegen het gebruik van de betreffende bestemmingen voor het evenement.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
8.1 Overschrijden bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, het plan te wijzigen bij het in geringe mate overschrijden van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de kaart, ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee beoogd wordt een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken, mits daardoor geen belangen van derden onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Waarborging voldoende waterberging
Ten behoeve van het voorzien in voldoende waterberging gelden de volgende regels:
- a. een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt slechts verleend nadat afdoende is verzekerd dat wordt voorzien in voldoende waterberging;
- b. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden waarop de onder a. bedoelde omgevingsvergunning betrekking heeft, is slechts toegestaan wanneer voldoende waterberging in stand wordt gehouden;
- c. onder voldoende waterberging als genoemd onder a. en b. wordt verstaan dat wordt voldaan aan het hemelwaterbeleid genoemd in het vigerende WRP. Het vigerende WRP is in te zien via de volgende webpagina: https://www.maasdriel.nl/bestuur-en-organisatie/bekendmakingen-regelgeving-en-beleid/regelgeving-en-bekendmakingen
9.2 Parkeren
- a. Ongeacht hetgeen bepaald in dit bestemmingsplan blijven de regels van het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplanparkeren 2018' onverkort van toepassing.
- b. Ongeacht hetgeen bepaald in dit bestemmingsplan blijven de regels van het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren2022' onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan, 'Kerkdriel wijziging 2023, Kerkstraat 28'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is eigenaar van de locatie aan de Kerkstraat 28 gelegen aan de noordzijde van Kerkdriel, een dorp gelegen in de Gelderse gemeente Maasdriel. De initiatiefnemer is voornemens het plangebied te ontwikkelen voor woningbouw. In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.
Binnen het geldende bestemmingsplan is deze ontwikkeling niet mogelijk, waardoor een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is. In het vigerende bestemmingsplan is in artikel 22.7.3 een wijzigingsbevoegheid opgenomen voor het toevoegen van een bouwvlak voor de bouw van extra woningen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch planologisch kader voor de gewenste ontwikkeling.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in Kerkdriel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt in het centrum van Kerkdriel. Het plangebied is onderdeel van het perceel waarop een woning met huisnummer 28 is gesitueerd. Tevens is een bijgebouw aanwezig die wordt ontsloten op de Julianastraat. In onderstaande afbeelding wordt de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Afbeelding 1.2: Ligging en globale begrenzing van het plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Kerkdriel en Hoenzadriel (2013)". Dit bestemmingsplan is deels onherroepelijk in werking (vastgesteld op 30 januari 2014). Op basis van dit bestemmingsplan geldt binnen het plangebied:
- de enkelbestemming 'Wonen';
- de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6';
- de bouwaanduiding 'bijgebouwen' ;
- de bouwaanduiding " vrijstaand" (bij Kerkstraat 28)
- de maatvoering "maximum goothoogte 6m" (bij de woning).
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingplan
'Wonen'
Binnen de bestemming wonen is maximaal één woning per bestaand bouwvlak toegestaan. Dat is in de huidige situatie ook het geval.
'Waarde - Archeologie 6'
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' beslaat het gehele plangebied. Op basis van het vigerende bestemmingsplan dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Echter, er geldt dat bouwplannen waarbij niet dieper dan 0,3 meter wordt gegraven en met een oppervlak kleiner dan respectievelijk 5.000 m2 uitgezonderd zijn van deze onderzoeksplicht.
Bouwaanduiding 'bijgebouwen'
Binnen de bouwaanduiding 'bijgebouwen' zijn geen hoofdgebouwen toegestaan. Het bouwen van een hoofdgebouw is voorbehouden aan het bouwvlak. Op basis van deze aanduiding is het bouwen van een woning (hoofdgebouw) niet toegelaten.
Bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan parkeren 2018'
Voor het plangebied zijn ook de regels uit het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan parkeren 2018' van toepassing. Dit paraplubestemmingsplan is op 6 juni 2018 voor alle kernen in de gemeente Maasdriel van toepassing.
Bestemmingsplan 'Parapluherziening verkamering woningen 2020'
Voor het plangebied zijn ook de regels uit het bestemmingsplan 'Parapluherziening verkamering woningen 2020 ' van toepassing. Dit paraplubestemmingsplan is op 8 oktober 2020 voor alle kernen in de gemeente Maasdriel van toepassing. Met dit beleid (en de rechtsopvolgers) wil de gemeente Maasdriel een helder kader bieden waarbinnen de huisvesting van arbeidsmigranten mag plaatsvinden.
Bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren 2022'
Ter plaatse van het plangebied zijn de regels uit het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan parkeren 2022' sinds 11 mei 2023 onherroepelijk geworden. Dit plan is een aanvulling op het 'Paraplubestemmingsplan parkeren 2018'.
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Kerkdriel wijziging 2023, Kerkstraat 28" bestaat uit de volgende stukken:
- toelichting;
- verbeelding;
- regels.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld met een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken en enkele bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk Milieu- enomgevingsaspecten wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische plan opzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, inspraak en de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur Omgeving Plangebied
Het plangebied is gelegen in het centrum van de Kerkdriel. Het gebied wordt aan de oost en zuidzijde omsloten door de wegen Julianastraat en de Kerkstraat. De noord, west en zuidzijde van het plangebied bestaan voornamelijk uit woningbouw, met een enkele maatschappelijke- of detailhandelsbestemming tussen de woningen in. Rondom het plangebied staan voornamelijk vrijstaande of twee-onder-een-kapwoningen. Aan de oostzijde van het plangebied staat de Sint-Martinuskerk. Voor de kerk is een grote parkeerplaats aanwezig, welke ook voorziet in het parkeren voor het aan de overzijde van de Kerkstraat gelegen Gemeentehuis.
2.2 Huidige Situatie Plangebied
Het plangebied is deels bebouwd. Ter plaatse van de Kerkstraat (nummer 28) staat een woning met bijgebouw. Aan de westzijde van de opstallen ligt een grote tuin behorende bij de woning. De woning ligt in een hoek van de Julianastraat en de Kerkstraat, welke verbonden zijn met een rotonde. Het bijgebouw bij de woning aan de Kerkstraat 28 wordt ontsloten op de Julianastraat. Bij het bijgebouw is een groot deel verhard.
2.3 Toekomstige Situatie Plangebied
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de tuin behorende bij de woning Kerkstraat 28 gebied getransformeerd van een grotendeels onbebouwd gebied naar bebouwd gebied. Er wordt een aantal opstallen gesloopt. In onderstaande figuur is de toekomstige situatie weergegeven. De beoogde woning past uitstekend in het straatbeeld en in de stedenbouwkundige structuur van de omgeving.
Afbeelding 2.1 Situatietekening
Parkeren en ontsluiting
De nieuwe woning wordt ontsloten via de Kerkstraat. Het parkeren ten behoeve van de nieuwe woning wordt opgelost op eigen terrein. Het perceel is daar groot genoeg voor (600m2). In totaal kent het plan in de nieuwe situatie één extra woning. Hierbij wordt uitgegaan van een parkeernorm van 2,3 per woning, wat betekent dat er 2,3 parkeerplaatsen nodig zijn. In het plan is ruimte voor drie extra parkeerplaatsen, waarmee het plan voldoende parkeervoorzieningen heeft. Bij de nieuw te realiseren woning en bij de bestaande woning is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.
3.1 Rijksbeleid En Regelgeving
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
- Duurzaam economisch groeipotentieel.
- Sterke en gezonde steden en regio's.
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen en bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen en bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
3.1.3 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan/bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een plan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In de toekomstige situatie is er 1 woning aanwezig in het plangebied. Het gaat om een enkele toevoeging van een woning. Het plan bevat minder dan 12 woningen en wordt daarom niet gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is. Dat wordt bevestigd door jurisprudentie en de Handreiking Ladder duurzame verstedelijking.
Conclusie
Het gaat in voorliggend plan om één woning in bestaand stedelijk gebied. Gesteld wordt dat het niet noodzakelijk is om voorliggend plan te toetsen aan de ladder, gezien het plan niet aan de minimale toetsingseisen van 12 woningen van de ladder voldoet.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
Op 19 december 2018 is door de provincie Gelderland de Omgevingsvisie gaaf Gelderland vastgesteld. Deze Omgevingsvisie is op 1 maart 2019 inwerking getreden.
In de Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ beschrijft de provincie het beeld op de toekomst. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Gelderland bevindt zich op een cruciaal punt in de tijd. De wereld verandert ingrijpend met nieuwe vraagstukken zoals het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering.
Bij de taakinvulling legt de provincie de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wordt gedaan door het nastreven van zeven met elkaar samenhangende ambities:
- 1. energietransitie;
- 2. klimaatadaptie;
- 3. circulaire economie;
- 4. biodiversiteit;
- 5. bereikbaarheid;
- 6. vestigingsklimaat;
- 7. woon- en leefomgeving.
Doorwerking bestemmingsplan
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan het voorliggend initiatief wordt getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen, die voor het voorliggende bestemmingsplan van belang zijn.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Op 3 maart 2021 is door de provincie Gelderland de geactualiseerde Omgevingsverordening vastgesteld. Met de Omgevingsverordening stelt de provincie juridisch bindende regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, landbouw/veehouderij, natuur en landschap, grond- en drinkwater, milieu, verkeer en energie.
Ten aanzien van het aspect wonen is het volgende voorschrift (artikel 2.2) opgenomen:
- 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
- 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
- a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
- b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
- c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
- d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.
In de Omgevingsvisie en verordening gelden voor het plangebied geen relevante aanduidingen. Ter plaatse gelden wel regels voor glastuinbouw. Echter aangezien het hier gaat om een woningbouwplan ter plaatse van een woonbestemming zijn deze regels voor glastuinbouw verder niet relevant.
Voor het overige zijn in de omgevingsverordening ter plaatse van het plangebied geen specifieke aanduidingen opgenomen die van invloed zijn op voorliggend plan.
Doorwerking bestemmingsplan
Met het plan is er sprake van het toevoegen van één woning. De regels uit de verordening voor nieuwe woningen zijn derhalve niet van toepassing. Het toevoegen van dergelijk incidentele bouwplannen is passend binnen de regionale woonagenda (zie navolgende paragraaf).
3.2.3 Conclusie
Voorliggende ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda van de provincie Gelderland. Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland verwoorde en het in de Omgevingsverordening Gelderland verankerde beleid.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale woonagenda
Het plangebied is gelegen in de gemeente Maasdriel, welke onderdeel uitmaakt van de regio Rivierenland. In de regio Rivierenland is de afgelopen jaren actief samengewerkt op het beleidsveld wonen. Deze Regionale Woonagenda Rivierenland 2020–2030 is de opvolger van de ‘Woonagenda regio Rivierenland: Samen werken aan wonen’ uit 2015 en vormt een belangrijk kader voor de samenwerking in de regio Rivierenland op het beleidsveld wonen. Het doel van de regionale woonagenda is om de woningbouwopgave in de regio af te stemmen. Regionale afstemming moet zorgen voor voldoende woningen, voor de juiste doelgroepen én op de goede plek. De gemeenten doen dit omdat er veel onderlinge relaties zijn tussen lokale woningmarkten in de regio. In de Woonagenda wordt ook nadrukkelijk rekening gehouden met de verschillen tussen en de eigenheid van alle individuele gemeenten en hun kernen.
Visie en ambitie Maasdriel
Centraal in de woonvisie van Maasdriel staat de ambitie voor het behoud en versterken van een aantrekkelijk woonklimaat in de Bommelerwaard. De gemeente Maasdriel zet zich in voor passend aanbod in elke kern naar de behoefte van de bewoners. Daarbij is specifieke aandacht voor voldoende aanbod in het betaalbare huur- en koopsegment. De gemeente wil daarom met de nieuwbouw van woningen in de eerste plaats aansluiten op de lokale behoefte van diverse doelgroepen en met name senioren (50plus).
De bestaande woningvoorraad in Maasdriel is overwegend in particulier bezit. Met een verschuiving in de gezinssamenstellingen (meer kleinere huishoudens) en de warmtetransitie (afkoppeling van aardgas) in het vooruitzicht, is het een fikse uitdaging om de bestaande particuliere woningvoorraad de komende jaren hierop aan te passen. Onder meer vanuit de woonzorgvisie en vanuit regionaal beleid met betrekking tot maatschappelijke opvang en beschermd wonen richt de gemeente zich nadrukkelijk op het initiëren, faciliteren en stimuleren van passende woonvormen voor verschillende bijzondere doelgroepen.
3.3.2 Doorwerking plangebied
Het regionale woonbeleid vormt een kader om sturing te geven aan de bouw van nieuwe woningen. In de toekomstige situatie is er één vrijstaande woning aanwezig in het plangebied. Gezien de stedenbouwkundige structuur van de omgeving is dit passend. De woning zorgt indirect in de behoefte van goedkopere woningen, doordat doorstroming van goedkopere woningen naar een vrijstaande woning kan plaatsvinden. Het plan past daarmee binnen de regionale woonagenda en woningbouw programmering.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Bommelerwaard
Op 13 oktober 2022 heeft is de omgevingsvisie 'Bommelerwaard' vastgesteld, deze visie gaat over de woon- en leefomgeving van Maasdriel en Zaltbommel en de mensen die daarin samenleven, werken, ondernemen en verblijven. De omgevingsvisie is opgesteld na gesprekken met inwoners, organisaties, andere overheden, samenwerkingspartners, betrokken partijen en andere belangstellenden. Nieuwe plannen en ideeën, maar ook nieuw gemeentelijk beleid, moeten aansluiten op de omgevingsvisie. De visie is vastgesteld voor de toekomst waarbij men vooruit kijkt naar 2040.
De omgevingsvisie Bommelerwaard richt zich op 13 kernopgaven die vallen onder de volgende thema's:
- Klimaat, duurzaamheid en landschap.
- Landbouw, economie, toerisme en cultuurhistorie.
- Wonen, welzijn en voorzieningen.
- Milieu, gezondheid en leefbaarheid.
Afbeelding 3.1: Kernopgaven Maasdriel omgevingsvisie 2040
Op basis van bovenstaande kernopgaven en de visiekaart zijn voor de kern Hedel met name relevant:
- 1. Kansen voor versterken natuur, water en recreatie en toerisme
- 2. Versterken/ontwikkelen boven-lokale voorzieningen
- 3. Woningopgave per cluster/kern (Kerkdriel; 560 woningen gezamenlijk met Velddriel, Hoezadriel en Alem)
Doorwerking in het onderhavige plan
Dit bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van een inbreidingslocatie mogelijk, hiermee wordt de realisatie van één woning mogelijk gemaakt. Voor de kern Kerkdriel wordt een woningbouwopgave van 560 woningen vastgesteld, gezamenlijk met de kernen Velddriel, Hoezadriel en Alem. Het plan draagt daarmee bij aan het realiseren van woningen in de kern. Het toevoegen van woningen in kernen draagt bij aan de leefbaarheid van de kernen en het mogelijk in stand houden van het voorzieningenaanbod.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan draagt bij aan de in de omgevingsvisie vastgestelde ambities voor de kern Kerkdriel en daarmee de gemeente Maasdriel. Geconcludeerd wordt dat de omgevingsvisie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
3.4.2 Woonvisie Bommelerwaard 2021 - 2025
In juli 2021 is de Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025 vastgesteld. Deze nieuwe visie is de opvolger van de visie die van 2016 tot 2020 van toepassing was, destijds was de visie vooral gerelateerd aan autonome groei. In de afgelopen jaren is de woningmarkt in rap tempo verandert, dit betekent dat ook de koers van de nieuwe Woonvisie anders is. De visie richt zich op 5 thema's die in onderstaande figuur zijn samengevat.
Afbeelding 3.2 De vijf centrale thema's in de Woonvisie 2021-2025
In de visie wordt beschreven dat de in de gemeente Maasdriel de komende 5 jaar circa 700 nieuwe woningen gebouwd moeten word en. Om de versnelling te realiseren willen de gemeente, naast de plannen die in het woningbouwprogramma zijn opgenomen, ook andere locaties onderzoeken. Deze locaties kunnen bijdragen aan versnelling van de woningbouw.
Daarbij stelt de gemeente in haar visie dat woningzoekenden voldoende keuze moeten hebben. Dit betekent een woningbouwopgave in alle kernen van de Bommelerwaard. Daarbij is het wenselijk om wijken en buurten te creëren met verschillende soorten woningen. Zowel wat betreft betaalbaarheid (prijsklasse, huur/koop) als de bewoning (ouderen, gezinnen, starters). Op basis van het woningbehoefte onderzoek in 2018 gaat de gemeente voor de komende jaren uit van het volgende woningbouwprogramma:
Afbeelding 3.3: Woningbouwprogramma gemeente Maasdriel
Doorwerking bestemmingsplan
Met onderhavige plan wordt voorzien in het realiseren één vrijstaande woning. De te realiseren woning behoort tot de woningcategorie ‘Duur’. Daarmee wordt indirect voorzien in de behoefte aan goedkopere woningen, omdat doorstroming van een goedkope woning naar een duurdere woning kan plaatsvinden.
3.4.3 Conclusie
Uit het gemeentelijk beleid blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie Bommelerwaard en de woonvisie Bommelerwaard. Het plan levert een bijdrage aan de huidige woningbouwopgave.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
4.2 Bodem
4.2.1 Algemeen
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
4.2.2 Onderzoek
Om de bodemkwaliteit ter plekke van het plangebied in beeld te brengen is door Lycens B.V. een historisch en verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen Bijlage 1 bijbehorend bij de toelichting van het bestemmingsplan. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen zijn hieronder weergegeven.
De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning en de geplande herontwikkeling van de locatie. Waarbij het bestemmingsplan wordt gewijzigd naar woningbouw.
Uit de analyseresultaten van de grond blijkt dat de in de bovengrond en de ondergrond licht verhoogde gehalten zijn aangetoond met zware metalen. De overige onderzochte parameter zijn niet in verhoogde mate aangetoond. In de toplaag zijn bestrijdingsmiddelen niet verhoogd gemeten.
Uit de analyseresultaten van het grondwater blijkt dat barium in licht verhoogde mate is aangetoond. Aangezien met betrekking tot de aangetoonde verhoogde concentratie geen antropogene bron bekend is, is barium vermoedelijk van nature in een verhoogde concentratie in het grondwater aanwezig.
De gestelde hypothese "Onverdacht" dient te worden verworpen doordat lichte verontreinigingen met zware metalen zijn aangetoond in de grond en het grondwater. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie.
Ook was de locatie vroeger in gebruik als boomgaard en champignonkwekerij. Aanvullend onderzoek heeft aangetoond dat het voormalige gebruik van boomgaard en champignonkwekerij niet heeft geleid tot een verontreiniging met OCB's.
4.2.3 Conclusie
Met het uitgevoerde onderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie gelegen aan de Kerkstraat in Kerkdriel voldoende mate vastgesteld. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw.
4.3 Water
4.3.1 Algemeen
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de Waterwet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Sinds juli 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit op de Ruimtelijke Ordening.
Waterschap Rivierenland
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 Versterken. Verbinden. Vergroenen. bepaalt het waterbeleid van waterschap Rivierenland. Het beschrijft het waterbeheer in het hele rivierengebied en omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Het waterschap beschikt daarnaast over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen onderzocht moet worden hoe wordt omgegaan met het schone hemelwater dat valt op bebouwing en verhardingen. Het uitgangspunt is om ontwikkelingen hydrologisch neutraal uit te voeren. Het initiatief mag niet leiden tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en in de directe omgeving. Daarnaast is het streven om het schone hemelwater en het verontreinigde afvalwater zo veel mogelijk te scheiden.
Gemeente Maasdriel
De gemeenteraad van Maasdriel heeft op 19 mei 2022 het Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026 vastgesteld. Gemeenten hebben vanuit de Wet milieubeheer een zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater. De wijze waarop een gemeente hier invulling aan geeft, wordt beschreven in het wettelijk verplichte gemeentelijk rioleringsplan. Daarnaast hebben gemeenten vanuit de Waterwet een zorgplicht voor regen- en grondwater. In de Bommelerwaard is het GRP sinds 2012 opgegaan in het Water- en Rioleringsplan.
Het hemelwaterbeleid van gemeente Maasdriel is opgenomen in bijlage C van het Water- en Rioleringsplan. Het beschrijft de eisen en uitgangspunten waar het initiatief aan moet voldoen.
4.3.2 Onderzoek
Hemelwater
De minimale capaciteit van de hemelwaterberging is gerelateerd aan de totale omvang van het verharde oppervlak op het perceel. Dat is de optelsom van alle bebouwing (het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken) plus alle terreinverharding, zoals terrassen. Als de totale omvang van het verhard oppervlak op het perceel meer is dan 50 m2, moet de capaciteit van de hemelwaterberging 43,6 mm per m2 verhard oppervlak zijn. Deze eis is in lijn met het beleid van het waterschap.
Het totaal verharde oppervlakte in de nieuwe situatie is 360m2. Dit betekent dat de capaciteit van de hemelwaterberging 360*43,6=15,696 liter moet bedragen, oftewel 15,70 m3. Dit wordt op een van de volgende manieren ingevuld.
Verhard Oppervlakte | ||
Totale verharding | 360 | m2 |
Eis benodigde berging | 43,6 | mm |
Totaal benodigde berging | 15,696 | liter |
Voorbeeld toe te passen voorziening | ||
Dyka-DBoRain type S3 Pack 2 (afm. krat 2.400 x 600 x 400mm) | 582 | Liter/ krat |
Benodigd aantal kratten | 27 | Stuks |
Alternatief | ||
Wavin Qbic (afm. krat 1.200 x 600 x 600mm) | 410 | Liter/ krat |
Benodigd aantal kratten | 39 | Stuk |
De omvang van de compenserende waterberging moet minimaal 15,70 m3 bedragen en voldoen aan de volgende eisen:
- De bodem van de voorziening dient minimaal 30 cm boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand te liggen;
- De voorziening moet reinigbaar en inspecteerbaar zijn;
- De afvoer uit de voorziening moet plaatsvinden via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater of hemelwater- of gemengde riolering. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
- Er moet altijd een overloopconstructie zijn;
- De afvoeren naar de kratten worden voorzien van bladvangers en een zandvang.
De berekening van de toename van de verharde oppervlakte en mogelijkheden voor de compenserende berging zijn weergegeven in Bijlage 3 Berekening bebouwd en verhard oppervlak.
Aan de hand van de dichtstbijzijnde, recente peilbuismeting kan worden geconcludeerd dat aan de 30 cm diepte voor infiltratiekratten kan worden voldaan. De GHG is 1,81 m ten opzichte van +NAP. De maaiveldhoogte is 4,81 m t.o.v. NAP. Het verschil tussen de GHG en de maaiveldhoogte is groter dan 30 cm wat betekent dat de GHG geen belemmering vormt voor de werking van de infiltratiekratten.
De k-waarde is
Wateroverlast
De aanleg van de compenserende waterberging zorgt er voor dat wateroverlast ten gevolge van piekbuien verminderd wordt. Er is geen sprake van afwenteling op omliggende percelen. Het hemelwater wordt geborgen in de voorziening en vervolgens in 48 tot 96 uur vertraagd afgevoerd zodat de waterberging weer beschikbaar is.
Afvalwater
Het huishoudelijk afvalwater zal worden afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel. De aansluiting op het gemeentelijk rioolstelsel zal in overleg met gemeente Maasdriel plaatsvinden, conform de gebruikelijke eisen. Naar verwachting is een geknepen afvoer noodzakelijk om op tijd ledigen van de voorziening te borgen. De put met geknepen afvoer moet op de erfgrens worden geplaatst en worden voorzien van roosterdeksel t.b.v. toegankelijkheid en overloopmogelijkheid. Er is alleen gemengde riolering aanwezig rondom het perceel, dus na de geknepen afvoer, net voorbij de erfgrens, moeten de afvoeren weer gecombineerd worden en een terugslagklep moet worden aangebracht op de HWA-afvoer. Hiermee kan de gemeente in de toekomst de afvoeren eenvoudig scheiden.
Watertoets
Op 22 december 2022 is het waterschap Rivierenland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het toets resultaat is opgenomen in Bijlage 2 Watertoets behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit de toets blijkt dat de korte watertoetsprocedure gevolgd dient te worden. Hierna wordt ingegaan op de relevante onderdelen uit de watertoets.
Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. In deze fase van de planvorming (bestemmingsplan) kan volgens het waterschap worden volstaan met dit automatisch gegeneerd wateradvies. Dit advies gaat met name over klimaatadaptatie en het eventueel compenseren van verharding.
Klimaatadaptatie
Water en ruimtelijke ordening zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zeker in ons veranderende klimaat. Extreme buien worden steeds vaker afgewisseld met perioden van droogte. Waterschap Rivierenland blijft ernaar streven om voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar te hebben. Het waterschap heeft samen met de gemeenten de taak om te zorgen voor een klimaatbestendige inrichting van onze leefomgeving. Bijdragen kunnen geleverd worden door plannen zo klimaatbestendig mogelijk in te richten, bijvoorbeeld met het aanleggen van groene daken of natuurvriendelijke oevers. De kwaliteit van de leefomgeving of de biodiversiteit kan zo worden vergroot. Een verdere uitwerking van het aspect klimaatadaptatie staat in hoofdstuk 4.6.
Grondwater
Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor het waterpeil in sloten en vaarten. Dit peil heeft indirect effect op het grondwaterpeil. Gemeenten moeten overlast door te veel of te weinig grondwater beperken. Particulieren zijn verantwoordelijk voor het grondwater op hun perceel.
Drooglegging
Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Het waterschap adviseert voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1,00 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,30 meter. Zo voorkomt men overlast door grondwater.
Infiltreren
Het is wenselijk dat een plan grondwaterneutraal is. Dit kan door hemelwater te infiltreren. Zo kan water worden vastgehouden voor drogere perioden. Dit kan alleen in gebieden waar de grondwaterstanden en de bodemopbouw dat toelaten. Het zijn de hogere gronden met een goede doorlatendheid.
Watercompensatie
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, kan aanleg van extra waterberging noodzakelijk zijn. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd.
4.3.3 Conclusie
Het verhard oppervlak in het plangebied neemt door de voorgenomen ontwikkeling toe. Het gemeentelijk beleid vereist dat de toename van de verharde oppervlakte van 360 m2 volledig wordt gecompenseerd. Om aan deze voorwaarde te voldoen, wordt binnen het plangebied 15,70 m3 compenserende waterberging aangelegd, die voldoet aan de eisen uit het Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026. De compenserende voorzieningen worden nader uitgewerkt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de nieuwe woning.
Vanwege de kleinschaligheid van de bouw van één woning, zijn compenserende maatregelen op basis van het beleid van Waterschap Rivierenland niet noodzakelijk. Het waterschap heeft aan de hand van de digitale watertoets een positief advies gegeven. Gemeente Maasdriel heeft het concept wijzigingsplan aan waterschap Rivierenland voorgelegd. Hierin komen geen bijzondere aandachtspunten naar voren.
4.4 Erfgoed
4.4.1 Archeologie
Algemeen
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Onderzoek
In het vigerende bestemmingsplan is de Archeologische waarde - 6 opgenomen. In gebieden met de aanduiding ‘Waarde – Archeologie 6’ ligt de noodzaak voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek bij bouwplannen met een oppervlakte groter dan 5.000 m2, waarbij de bodem dieper geroerd wordt dan 30 cm. Deze drempelwaarde wordt met de bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan niet overschreden. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is dan ook niet vereist. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' is in het voorliggende wijzigingsplan overgenomen, zodat de mogelijk aanwezige archeologische waarden planologisch beschermd blijven.
Afbeelding 4.1: uitsnede archeologische kaart
4.4.2 Cultuurhistorie
Algemeen
In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
- 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
- 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
- 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
- 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
- 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.
Onderzoek
De provinciale waardenkaart en de gemeentelijke monumentenlijst zijn geraadpleegd, op basis van deze bronnen wordt gesteld dat er geen monumenten aanwezig zijn in het plangebied.
Conclusie
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische gewaardeerde aspecten of monumenten aanwezig. De bebouwing in het plangebied is niet aangewezen als (rijks)monument en het betreffen geen (bijzondere) karakteristieke gebouwen. Daarnaast zijn ook in de (directe omgeving) geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden deze ook niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorliggende plan.
4.5 Ecologie
4.5.1 Algemeen
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
- 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
- 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
- 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
4.5.2 Onderzoek
In het kader van de Wet natuurbescherming is door Lycens B.V. op 1 december 2022 een Quickscan flora en fauna uitgevoerd, dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 Quickscan flora en fauna behorend bij deze toelichting. De belangrijkste bevindingen zijn hieronder weergegeven.
Gebiedsbescherming
Het onderzoeksgebied ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone, Nationaal landschap, natte landnatuur, Weidevogelgebied en Ganzenrustgebied. De bescherming van het Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone en Nationaal landschap kent geen externe werking. Daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten lokaal en is de afstand met het onderzoeksgebied dusdanig groot dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de natte landnatuur, Weidevogelgebied en Ganzenrustgebied hebben. Er hoeft dan ook niet getoetst te worden aan provinciaal beleid. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot consequenties ten aanzien van provinciaal beleid. Een negatief effect van voorgenomen activiteiten op Natura 2000-gebied, als gevolg van voorgenomen activiteiten, kan op basis van de uitgevoerde stikstofberekening uitgesloten worden. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het onderzoeksgebied als foerageergebied en mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.
Van de in het onderzoeksgebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Mogelijk komen algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën voor binnen het onderzoeksgebied. Deze soorten staan op de provinciale vrijstellingslijst voor ruimtelijke ingrepen. Er hoeft dan ook geen ontheffing voor de uitvoering van voorgenomen activiteiten te worden aangevraagd. Aanbevolen wordt om buiten de kwetsbare periode (augustus-oktober) van de soorten aan het werk te gaan en één richting op te werken zodat de dieren de mogelijkheid hebben om te vluchten.
In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Houtopstanden
Voor de te rooien bomen is de bomenverordening van de desbetreffende gemeente van kracht. Er dient te worden nagegaan of een (omgevings-)vergunning aangevraagd moet worden voor het rooien van de desbetreffende bomen. Indien er een vergunning nodig is, dient, afhankelijk van de gemeente, een Bomen Effect Analyse en een Boomwaardebepaling te worden uitgevoerd. Eveneens geldt er een herplantplicht voor de bomen die gerooid worden. In hoeverre deze plicht geldt, is ook afhankelijk van de desbetreffende gemeente.
Stikstof
Op basis van het onderzoek stikstofdepositie kan worden geconcludeerd dat er als gevolg van het beoogde plan geen sprake is van significant negatieve effecten op omliggende Natura2000-gebieden. Nu significant negatieve effecten op voorhand kunnen worden uitgesloten kan het beoogde plan, voor wat het onderdeel stikstofdepositie betreft worden vastgesteld. Dit onderzoek is als
4.5.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden, dat het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Voldoende aannemelijk is, dat voor onderhavige bestemmingsplanwijziging aan de Wet natuurbescherming kan worden voldaan. Bij de werkzaamheden zal te allen tijde de zorgplicht in acht worden genomen.
4.6 Klimaatadaptatie
4.6.1 Algemeen
Een hoofdstuk over klimaatadaptatie is verplicht op basis van de vigerende Omgevingsverordening van de Provincie (februari 2022). Het artikel in de Provinciale Verordening luidt:
Artikel 2.65b Klimaatadaptie
Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
- waterveiligheid;
- wateroverlast;
- droogte; en
- hitte.
De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt.
4.6.2 Onderzoek
Wateroverlast
Uit de Klimaateffectatlas is op te maken dat de stedelijke infiltratiekansen goed tot zeer goed zijn. De kaart laat ook zien dat er alleen een risico bestaat op plasvorming na een korte bui van 140 mm/2 uur. De kans hierop is 1x per 1000 jaar. Dit risico is naar waarschijnlijkheid gebaseerd op het aflopende grondoppervlak waar de groene zone grenst aan de wegverharding. Hemelwater en hevige buien worden opgevangen in het onverhard oppervlak. Tot slot blijft de begaanbaarheid van de Kerkstraat voor verkeer en hulpdiensten goed bij de verwachte plasvorming na een lange bui. Dat geldt ook bij verwachte plasvorming na een korte bui, behalve bij de eerdergenoemde korte bui van 140mm/2 uur, met een kans van 1x per 1000 jaar. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door wateroverlast als gevolg van klimaatverandering.
Hittestress
Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel hittestress is op te maken dat de temperatuur in het plangebied normaal zal zijn (niet extra koeler of extra warmer) op warme dagen. Dit is gebaseerd op de huidige inrichting van het plangebied als openbaar groen. De nabijheid van groen draagt bij aan het verminderen en voorkomen van een toename van hitte ondanks het toevoegen van de beoogde bebouwing en verharding. De aanwezigheid van groen zorgt namelijk voor verdampingskoeling. Daarnaast is er sprake van nieuwbouwwoning die goed geïsoleerd is conform de huidige normen. Daarmee is de woning ook minder gevoelig voor de opwarming van de aarde; dit is relevant voor warmte in de nachtelijke periodes. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen en beperken van mogelijke risico's door hittestress als gevolg van klimaatverandering.
Droogte
De beschikbare bodemberging bij GHG is matig hoog. Als het grondwater laag staat dan kan het hemelwater prima infiltreren. Er wordt geen tekort aan oppervlaktewater verwacht, zelfs niet in het ergst voorspelde scenario m.b.t. klimaatverandering. De bijbehorende kaartbeelden laten wat betreft grondwaterstanden en droogtegevoeligheid in 2050 een beperkte verandering zien ten opzichte van de huidige situatie. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied zelf zoals dat in feite in de huidige (onbebouwde) situatie ook zo is. Het plangebied ligt niet in een gebied waar een grotere kans op natuurbranden is bij langdurige droogte. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door droogte als gevolg van klimaatverandering.
Overstroming
De bijbehorende kaartbeelden laten zien dat het plangebied bij het bezwijken van een dijk van de Maas niet in de overstromingszone ligt. Er bestaat daarentegen een kleine overstromingskans (1x per 300 tot 3000 jaar) in 2050 op meer dan 5 m water. Daarnaast is er een zeer kleine overstromingskans op meer dan 200 cm (1x per 3.000 tot 30.000 jaar). Gezien de geringe overstromingskans wordt daarnaast het mogelijke plaatsgebonden risico als gevolg van overstroming door het bezwijken van een dijk van de Maas geaccepteerd. Daarnaast wordt verwacht dat de Waterschappen c.q. verantwoordelijke medeoverheden zich inzetten om zorg te dragen voor een goede waterveiligheid in het stroomgebied van de Maas.
4.6.3 Conclusie
Het aspect klimaatadaptatie vormt geen belemmering voor de voortgang van onderhavig bestemmingsplan.
4.7 Rail- En Wegverkeerslawaai En Industrielawaai
4.7.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
- de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
- het aantal rijstroken.
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
- wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
- wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
- wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
- wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
- wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
- wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.
Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
4.7.2 Onderzoek
In de omgeving van het plangebied zijn geen industrie terreinen of spoorwegen aanwezig, daarmee vormen deze geen belemmering voor de ontwikkeling. Door akoestisch bureau Tideman is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de invloed van het wegverkeer, dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 Akoestisch onderzoek wegverkeer. De resultaten zijn hieronder weergegeven.
De geluidbelasting wordt bepaald door het wegverkeer over de Kerkstraat en bedraagt maximaal 59 dB. Uit de toetsing blijkt dat voor het wegverkeerslawaai wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde genoemd in de Wet Geluidhinder van 48 dB. De reden dat wordt voldaan is omdat de Kerkstraat direct voor deze woning een 30 km/u regime kent en daarmee niet zoneplichtig is. Het weggedeelte dat verder is gelegen en een rijsnelheid kent van 50 km/u moet wel worden getoetst aan de voorkeursgrenswaarde. Dit weggedeelte leidt tot een geluidbelasting lager dan de voorkeurswaarde vanwege de grotere afstand.
Bij deze woning hoeft geen hogere waarde te worden vastgesteld omdat deze woningen niet worden belast door een zoneplichtige weg. De cumulatieve geluidbelasting is wel hoger dan 53 dB en bedraagt maximaal 59 dB.
Om te voldoen aan een goed woon- en leefklimaat zal ook de geluidwering van deze woningen minimaal Ga;k=26 dB moeten bedragen.
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning Bouwen moet een akoestisch onderzoek worden gevoegd waaruit blijkt met welke bouwkundige voorzieningen kan worden voldaan aan de eis ten aanzien van de geluidwering van de gevel.
4.7.3 Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai geeft geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Aanvullend onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet nodig.
4.8 Luchtkwaliteit
4.8.1 Algemeen
De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
- mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.
NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:
- < 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
4.8.2 Onderzoek
In de toekomstige situatie is er in totaal 1 woningen aanwezig in het plangebied, waarvan 2 bestaand. . Het wordt gezien als "niet in betekenende mate". Daarbij wordt tevens de NIBM-grens van 1.500 woningen voor woningbouw niet overschreden. Deze kleinschalige ontwikkeling valt onder de categorie NIBM. Dat betekent dat een luchtkwaliteitsonderzoek niet noodzakelijk is. Voorts is er ter hoogte van het plan geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een geldende luchtkwaliteitseis.
4.8.3 Conclusie
Het voorliggende plan past binnen de gestelde luchtkwaliteitseisen zoals beschreven in de 'Wet luchtkwaliteit' en vormt daarmee geen belemmering.
4.9 Geur
4.9.1 Algemeen
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader s als volgt:
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand voor veehouderijen ten opzichte van geurgevoelige objecten.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object (zoals een woning) in vier situaties, deze zijn weergegeven in de volgende tabel.
binnen bebouwde kom | buiten bebouwde kom | ||
concentratiegebieden | 3,0 (in ou/m3) | 14,0 (in ou/m3 | |
niet concentratiegebieden | 2,0 (in ou/m3) | 8,0 (in ou/m3) |
Geurnormen Wet geurhinder en veehouderij
Voor veehouderijen met diercategorieën waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld geldt op grond van artikel 4 van de wet een minimumafstand ten opzichte van een geurgevoelig object. Binnen de bebouwde kom is deze minimumafstand 100 meter en daarbuiten 50 meter. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar gelden ook deze minimumafstanden.
Verder moet op grond van artikel 5 van de Wgv een minimale afstand tussen de gevel van een geurgevoelig object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden. Deze afstand bedraagt ten minste 50 m voor objecten binnen de bebouwde kom en ten minste 25 m voor objecten buiten de bebouwde kom.
4.9.2 Onderzoek
In een straal van ten minste 50 meter rondom het plangebied liggen geen agrarische bedrijven met een geur contour die over het plangebied ligt. Waardoor wordt voldaan aan de minimale afstandseis zoals beschreven in artikel 5 van de Wgv. Doordoor kan ‘omgekeerd’ ook gemotiveerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij woningen in het plangebied, er zijn immers geen agrarische bedrijven binnen 50 meter van het plangebied. Daarbij worden er geen bedrijven geschaad in hun bedrijfsvoering.
Hierdoor is sprake van een goed woon-en leefklimaat voor wat betreft geur afkomstig van veehouderijen.
4.9.3 Conclusie
Het aspect 'geurhinder' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.10 Bedrijven En Milieuzonering
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
4.10.1 Onderzoek
Functies
Onderstaande figuur 4.5 toont een uitsnede van het in de omgeving van het plangebied vigerende bestemmingsplannen. Een gebied kan aangemerkt worden als een gemengd gebied als “direct naast woningen andere functies voorkomen zoals kleine bedrijven en sportvelden” (ABRvS 1 december 2010, 201008212/1/R1 en 201008213/2/R1, LJN BO6591), als de woning(en) gelegen zijn aan de rand van een woonwijk, omgeven door (spoor)wegen en nabij een instelling voor voortgezet onderwijs (ABRvS 4 augustus 2010, 200908729/1/R2, LJN BN3151), of als ter plaatse naast woningen ook kleine bedrijven voorkomen (ABRvS 21 juni 2010, 201003018/1/R1 en 201003018/2/R1, LJN BM9627). Ook de menging van woningen, een bedrijfsverzamelgebouw, een belastingkantoor, een vestiging van het CWI en een bedrijf leidt tot een gemengd gebied (ABRvS 24 november 2004, 200404442/1, LJN AR6301). Gesteld kan worden dat het in onderhavig plan gaat om 'gemengd gebied' gezien de aanwezigheid van meerdere verschillende soorten maatschappelijke functies en bedrijvigheid rondom woonbestemmingen. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van burgerwoningen en maatschappelijke voorzieningen. Het dichtstbijzijnde andere bestemming is aan de oostzijde gelegen maatschappelijke bestemming van de Sint-Martinuskerk. De richtafstand voor kerken is in de VNG-brochure gesteld op 30 meter, vergelijkbaar met een categorie 2 bedrijf. Aangezien het in onderhavig plan gaat om een gemengd gebied, mar de afstandsstap worden verkleind van 30 naar 10 meter.
Het plangebied ligt op meer dan 10 meter afstand van het bouwvlak van de kerk. Dit is weergegeven op onderstaande afbeelding 4.2. Dit betekent dat de beoogde woning ter plaatse van het plangebied geen bedrijven in hun bedrijfsvoering schaden en andersom de toekomstige woningen geen overlast ondervinden van de aanwezige bedrijvigheid. Er is dus sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Afbeelding 4.2: milieuzoneringscontour
4.10.2 Conclusie
Op basis van vorenstaande wordt gesteld dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden omliggende bedrijven niet beperkt in hun bedrijfsvoering.
4.11 Externe Veiligheid
4.11.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
4.11.2 Onderzoek
Om uitspraken te kunnen doen over de externe veiligheid is de Risicokaart geraadpleegd. Het plangebied is aangeduid met de blauwe cirkel op onderstaande afbeelding. In een straal van 500 meter rondom het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. De dichtstbijzijnde bron (buisleiding) ligt op ruim 1,5 kilometer ten oosten. Deze afstand is dermate groot dat het geen gevolgen heeft voor de voorgenomen ontwikkeling.
Afbeelding 4.3: uitsnede risicokaart
Het plan voorziet zelf niet in de oprichting van een Bevi-inrichting of een andere stationaire risicobron. Hierdoor vormt het plangebied geen belemmering voor nabijgelegen woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten.
Het plan heeft wel betrekking op het mogelijk maken van nieuwe kwetsbare objecten, maar uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:
- het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Bevi;
- de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
- het invloedsgebied van een relevante buisleiding voor het transpor van gevaarlijke stoffen;
- het invloedsgebied van een relevante transportweg of een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water.
Het aspect externe veiligheid is hierdoor voor het plangebied niet relevant.
4.11.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
4.12 Verkeer En Parkeren
4.12.1 Algemeen
Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, wordt in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie. Voor parkeren wordt getoetst aan de voor het plangebied geldende parkeernormen.
4.12.2 Onderzoek
Beoordeeld dient te worden of de verkeerswegenstructuur berekend is op de toename die met het planvoornemen zal ontstaan.
Om de verkeersgeneratie als gevolg van het onderhavige plan te berekenen is gebruik gemaakt van kencijfers van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren'. Onderstaand zijn de berekeningen weergegeven. Hierbij zijn als uitgangspunten genomen niet stedelijke gemeente, de zone rest bebouwde kom en het gemiddelde van de kencijfers uit het CROW.
Voor de het plan worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Functie: koop, vrijstaand;
- Verstedelijkingsgraad: Niet stedelijk – gemeente Maasdriel(Bron: CBS Statline);
- Stedelijke zone: Rest bebouwde kom;
- Kengetal voor de verkeersgeneratie: Het gemiddelde van de minimale en maximale bandbreedte.
Tabel: verkeersgeneratie
rest bebouwde kom niet stedelijke gemeente | |||
verkeersgeneratie per eenheid | aantal eenheden | totaal | |
Koop, vrijstaand | 8,2 | 1 | 8,2 |
Met de realisatie van het planvoornemen zal bij de bouw van een vrijstaande woning de verkeersgeneratie met 8,2 (afgerond naar boven) motorvoertuigen per etmaal toenemen. Gezien de inrichting van de Kerkstraat gaat dit verkeer op deze weg vrijwel direct op in het heersende verkeersbeeld. Conform de NSL-Monitoringstool is geen sprake van congestie.
Parkeren
Met de komst van één nieuwe woning, neemt het aantal auto's minimaal toe. Parkeren van auto's als gevolg van de realisatie van de woningen moet plaatsvinden binnen de begrenzing van voorliggend plan. Het aantal parkeerplaatsen is afhankelijk van het type woning. Het parkeerbeleid van de gemeente Maasdriel is opgenomen in de 'Nota Parkeernormen 2020 gmeente Maasdriel', hierin zijn ook de parkeernormen opgenomen.
Ten aanzien van parkeren zijn in deze nota de gemeentelijke parkeernormen vastgesteld voor ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaande parkeernormen dienen te worden gehanteerd bij voorliggend plan. In deze norm is het bezoekersaandeel meegenomen. Per woning wordt een bezoekersaandeel van 0,3 gehanteerd.
Tabel 1: parkeernormen voor wonen
Type woning | Parkeernorm per woning incl. 0,3 bezoeker |
Woningen | 2,3 |
Het parkeren ten behoeve van de nieuwe woningen wordt vormgegeven in het hofje en aan de noordwestelijke randen van het plangebied. In totaal kent het plan in de nieuwe situatie één woning. Hierbij wordt uitgegaan van een parkeernorm van 2,3 per woning, wat betekent dat er 3 parkeerplaatsen nodig zijn. In het plan is ruimte voor parkeren op eigen terrein, waarmee het plan voldoende parkeervoorzieningen heeft. Bij de nieuw te realiseren woning en de bestaande woning is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren.
Afbeelding 4.4: beoogde situatie met daarin drie parkeerplaatsen
4.12.3 Conclusie
Gelet op het vorenstaande levert de gewenste ontwikkeling geen belemmeringen op voor het aspect 'verkeer en parkeren'.
4.13 Kabels En Leidingen
4.13.1 Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
4.13.2 Onderzoek
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen .
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
4.13.3 Conclusie
In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
4.14 Mer-toets
4.14.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bij-lage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of bestemmingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
4.14.2 Onderzoek
4.14.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen op het perceel.
Bij de opstelling van het onderhavige bestemmingsplan is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) gehanteerd. Zo zijn de bestemmingen qua benaming en volgorde afgestemd op de SVBP 2012. Het bestemmingsplan is afgestemd op de Wro en het Bro. Daarnaast zijn de op grond van de Bro verplicht gestelde regels voor het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel conform de daarvoor gestelde standaarden in de regels opgenomen.
Ook de Wro biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende planvormen, van zeer gedetailleerd tot uit te werken. Het onderhavige bestemmingsplan is niet zeer gedetailleerd, maar wel gebaseerd op het stedenbouwkundig plan.
Het bestemmingsplan biedt nog enige flexibiliteit. Voor het plangebied is de planopzet primair gericht op ontwikkeling. Één en ander komt tot uitdrukking in de regels en blijkt ook uit de verbeelding. Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen binnen het onderhavige bestemmingsplan.
5.2 Plansystematiek
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Afwijken van de bouwregels;
- Nadere eisen;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels.
5.3 Wijze Van Bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Wonen
De tot Wonen bestemde gronden zijn bedoeld voor het wonen. Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven, waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gerealiseerd. In de regels zijn nadere bebouwingsregels voor hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gegeven. Binnen deze bestemming vallen ook de achtertuinen bij woningen. Onder voorwaarden zijn aan huis gebonden beroepen als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie rechtstreeks toegestaan en is er een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor een aan huis gebonden bedrijf.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Maasdriel verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente heeft een anterieure overeenkomst afgesloten met initiatiefnemer. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald. Voorafgaand aan de planologische procedure wordt ook de planschade-overeenkomst getekend. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
6.2 Financiële Haalbaarheid
Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten en er is geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. Ook voor de gemeente zijn er geen kosten aan dit plan verbonden. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 7 Vooroverleg, Inspraak & Procedure
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
7.1 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De in dit kader relevante instanties worden in kennis gesteld van dit bestemmingsplan. De opmerkingen van deze instanties worden in dit hoofdstuk verwerkt.
7.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. In het kader van onderhavig plan wordt de wettelijke procedure gevolgd. Een ieder heeft de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen.
In het kader van de gemeentelijk gewenste participatie is er contact geweest met enkele omwonenden van de planlocatie met als doel om vooraf de direct betrokken te informeren over de beoogde ontwikkeling en te spreken met meerdere partijen.
De uitkomsten van de participatiemogelijkheid zijn opgeschreven in een participatieverslag dat is bijgevoegd als Bijlage 8Participatieverslag.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan "Kerkdriel herziening 2023, Kerkstraat 28" heeft vanaf 15 december 2023 tot en met 25 januari 2024 voor eenieder 6 weken lang ter inzage gelegen in het gemeentehuis van de gemeente Maasdriel. Daarnaast kon het ontwerp bestemmingsplan met bijbehorende documenten ook digitaal worden geraadpleegd via de website 'www.ruimtelijkeplannen.nl'.
7.4 Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken.
7.5 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen niet-belanghebbenden beroep indienen als ze wel een zienswijze hebben ingediend indien ze voldoen aan het relativiteitsvereiste. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen
Bijlage 1 Staat van Inrichtingen
Bijlage 2 Situatietekening Bestaand En Nieuw
Bijlage 2 Situatietekening bestaand en nieuw
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Berekening Bebouwd En Verhard Oppervlak
Bijlage 3 Berekening bebouwd en verhard oppervlak
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quickscan flora en fauna
Bijlage 5 Stikstofdepositie-onderzoek
Bijlage 5 Stikstofdepositie-onderzoek
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek wegverkeer
Bijlage 7 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling