Bestemmingsplan Nautenaseweg 2, Nijkerk
Bestemmingsplan - gemeente Nijkerk
Vastgesteld op 15-10-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplanNautenaseweg 2, Nijkerk met identificatienummer NL.IMRO.0267.BP0166-0002 van de gemeenteNijkerk;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;
1.6 bebouwingspercentage
een in de regels dan wel op de plankaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.7 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.8 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.9 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.10 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.11 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.12 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.13 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.14 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegelaten;
1.15 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.16 dak
iedere bovenbeeïndiging van een gebouw;
1.17 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;
1.18 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.19 evenement
een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;
1.20 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.21 hoofdgebouw
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.22 horeca(bedrijf)
een bedrijf, in hoofdzaak gericht op:
- a. het verstrekken van ter plaatse te nuttigen spijzen en/of dranken;
- b. het verstrekken van nachtverblijf;
- c. het verhuren en ter plaatse beschikbaar stellen van zaalruimten.
Tot een horecabedrijf worden ook afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten gerekend;
1.23 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.24 niet-woonactiviteiten aan huis
alle beroeps- en bedrijfsactiviteiten in een woning of een bijbehorend bouwwerk, die passen in categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel daarmee gelijk te stellen zijn, gelet op de aard van die activiteiten en de invloed ervan op de omgeving;
1.25 onderbouw
een bouwlaag, afgedekt door een vloer, die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil;
1.26 perceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.27 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; - c. indien in of op het water wordt gebouwd:
het Normaal Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;
1.28 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;
1.29 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.30 speelvoorziening
voorziening gericht op het bieden van vrij en openbaar toegankelijke sport- en spelmogelijkheden voor met name kinderen en/of jeugd;
1.31 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.32 waterhuishoudkundige voorziening
voorzieningen ter regulering en ondersteuning van de waterhuishouding, daaronder mede begrepen al dan niet ondergrondse bergbezinkbassins;
1.33 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.34 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
- a. De afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens:
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel. - b. De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. - c. De breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren. - d. De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. - e. De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. - f. De inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. - g. De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en andere uitstekende delen van ondergeschikte aard buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. geluidwerende voorzieningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' tevens voor de bescherming en instandhouding van de bestaande waardevolle bomen;
met daarbij behorende:
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
- f. speelvoorzieningen;
- g. paden en verhardingen;
- h. water;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4 Nadere eisen
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. geluidwerende voorzieningen;
met daarbij behorende:
- d. gebouwen voor zover het betreft garageboxen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, al dan niet gelijkvloerse kruisingen met spoorwegen en water;
- g. water;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
4.3 Nadere eisen
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' tevens voor wonen in gestapelde woningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' tevens voor de bescherming en instandhouding van de bestaande waardevolle bomen;
met daarbij behorende:
- d. gebouwen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
- g. tuinen;
- h. erven.
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Nadere eisen
5.5 Afwijken van de bouwregels
5.6 Specifieke gebruiksregels
5.7 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van:
- a. behoudenswaardige archeologische waarden in historische kernen;
- b. behoudenswaardige archeologische waarden in historische boerderijterpen (pollen).
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2.1 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels en de volgende bepalingen:
- a. op basis van archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige namens de gemeente moet zijn aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de grond waarop het bouwplan betrekking heeft aantoonbaar geroerd is beneden het archeologische niveau door de bestaande c.q. voormalige niet historische bebouwing of andere handelingen, een en ander ter beoordeling van een archeologisch deskundige namens de gemeente;
- b. op basis van archeologisch onderzoek en/of advies van een archeologisch deskundige namens de gemeente moet zijn aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen inclusief bijbehorende rapportage;
- 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige inclusief bijbehorende rapportage.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening dit plan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en een daarbij behorende aanduiding geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van onderzoek is aangetoond dat de in 6.1 genoemde waarden geheel of gedeeltelijk niet meer aanwezig zijn, dan wel het niet meer noodzakelijk wordt geacht deze waarden te beschermen;
- b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en een daarbij behorende aanduiding toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
8.2 Parkeernormen
De inrichting van de gronden dient zodanig plaats te vinden dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in Bijlage 3 Parkeernormen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Wijzigingsbevoegdheid
10.2 Afwegingskader
10.3 Procedure
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- a. het voornemen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de ondera genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht Bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 14 Overgangsrecht Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanNautenaseweg 2, Nijkerk.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Inrichtingen (Horeca)
Bijlage 3 Parkeernormen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Nautenaseweg 2 in Nijkerk waren de Scoutingverenigingen Roncalli en Kiliaen van Renselaer 1 gevestigd. Beide vereningingen zijn inmiddels verhuisd naar een andere locatie. De gemeente is voornemens op deze locatie woningen te realiseren.
De realisatie van de woningen is niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan. Om deze ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het perceel aan de Nautenaseweg 2 ligt ten zuidwesten van het centrum van Nijkerk. Het wordt begrensd door de Holkerweg, de Nautenaseweg, de Beekhoven en een watergang. Op onderstaande afbeelding is de begrenzing van het plangebied aangegeven.
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het perceel Nautenaseweg 2 ligt in het bestemmingsplan 'Nijkerk 2', zoals vastgesteld op 24 februari 2013. Voor het perceel geldt de bestemming 'Maatschappelijk'.
Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Het oostelijke gedeelte is aangeduid als 'specifieke vorm van waarde - 5' en het westelijke gedeelte als 'specifieke vorm van waarde - 4'.
In de onderstaande uitsnede van de verbeelding is dit weergegeven.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 gaat nader in op het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleidskader van het rijk, provincie en gemeente. Hoofdstuk 4 beschrijft de milieutechnische en andere randvoorwaarden die aan de orde zijn bij dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de planregels. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Op het perceel bevond zich een gebouw van de scouting. Het gebouw is recentelijk gesloopt. Verder is geen bebouwing aanwezig. Wel zijn er een aantal waardevolle bomen en ander groen aanwezig. Rondom het perceel liggen vrijstaande woningen.
2.2 Toekomstige Situatie
Uitgangspunten stedenbouwkundig plan
De voormalige scoutinglocatie wordt gekenmerkt door een groene uitstraling. Op het terrein zelf en met name langs de Nautenaseweg komt veel groen voor. Voor een deel vrij ruige beplanting, voor een deel enkele waardevolle bomen. Ook staat er een rijtje knotwilgen die nog een relict zijn van de oorspronkelijke strokenverkaveling.
Het stedenbouwkundige plan is tot stand gekomen in een participatieproces met omwonenden. Op basis van een aantal uitgangspunten die zijn opgesteld is vervolgens het plan uitgewerkt.
De uitgangspunten zijn onder andere:
- nieuwe bebouwing langs de Holkerweg, qua massa en structuur aansluitend op de bestaande bebouwing aan de Holkerweg;
- nieuwe bebouwing aan de Beekhoven, qua massa en structuur aansluitend op de bestaande bebouwing aan de Beekhoven;
- nieuwe bebouwing in het plangebied in de vorm van een hofje rond een groen pleintje;
- auto ontsluiting via de Beekhoven (voor de onderbouwing hiervan: zie volgende kopje);
- ontsluiting voor fietsers en voetgangers via de Nautenaseweg en de Beekhoven;
- parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein oplossen;
- in stand houden van enkele waardevolle bomen, voor zover dat mogelijk is;
- in stand houden van een deel van de groenstrook met bomen langs de Nautenaseweg;
- erfscheidingen in de vorm van groene hagen;
- onderhoudspad langs het water.
Afweging ontsluiting
Voor de wijze van ontsluiting van de planlocatie is een verkeerskundig advies opgesteld. Deze is als bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen.
Daarin is vanuit verkeerskundig oogpunt bekeken welke ontsluiting het meest wenselijk is. Daaruit komt naar voren dat een ontsluiting via de Beekhoven en een ontsluiting via de Nautenaseweg in beginsel beide goed mogelijk zijn. De verwachte verkeersintensiteiten ten gevolge van de realisatie van het nieuwe woongebiedje is zodanig laag, dat hiervan weinig problemen zijn te verwachten.
Daarbij is wel van belang dat de Nautenaseweg nu niet zonder meer geschikt is als ontsluitingsweg en bovendien dat deze weg nu een belangrijke rol heeft als fietsverbinding naar Corlaer. Als de Nautenaseweg als ontsluitingsweg gebruikt zou worden moet dit fietspad deels omgevormd worden om geschikt te zijn voor auto's, wat tot een minder wenselijke situatie kan leiden.
Bij de Beekhoven is geconstateerd dat de aansluiting hierop in een bocht aandacht behoeft. Mede op basis daarvan wordt gedacht aan inrichting met een plateau in de weg/kruising. In combinatie met het 30 km/u regime ter plekke levert dit een aanvaardbare verkeerskundige situatie op.
Tegen deze achtergrond bestaat verkeerskundig de voorkeur voor ontsluiting via de Beekhoven.
Daarnaast is het vanuit stedenbouwkundige overwegingen ook wenselijk om de ontsluiting via de Beekhoven te laten lopen:
- De voorziene bebouwing in het plangebied sluit (in vorm en opzet) aan bij de woningen aan de zijde van de Beekhoven. Een ontsluiting aan die zijde is vanuit stedenbouwkundig oogpunt daarmee ook het meest logisch;
- Het kleinschalige, smalle profiel van de Nautenaseweg vormt een belangrijke ruimtelijke kwaliteit die de gemeente wenst te behouden. Door ontsluiting van het plangebied aan deze zijde wordt dit teniet gedaan.
Stedenbouwkundig plan
Het stedenbouwkundige plan is gebaseerd op de genoemde uitgangspunten. In totaal komen er acht vrijstaande woningen en een gebouw met vier appartementen.
Langs de Holkerweg komen twee nieuwe woningen, die op de Holkerweg georiënteerd zijn. Ze zijn relatief kleinschalig, en bestaan uit een of twee lagen met een kap. Langs de Holkerweg blijft de bestaande groenstrook deels aanwezig.
Aan de Beekhoven komt een nieuwe woning, van een of twee lagen met een kap. Qua massa en uitstraling wordt aangesloten op de bestaande woningen aan de Beekhoven. Langs de Beekhoven blijft de bestaande groenstrook deels aanwezig, en worden bomen toegevoegd.
De Beekhoven biedt tevens de toegang tot het nieuwe hofje op het scoutingterrein. Rondom een centraal groen pleintje komen een aantal vrijstaande woningen van een of twee lagen met een kap, alsmede enkele appartementen in een vrijstaand gebouw. Deze appartementen krijgen een vergelijkbare uitstraling en bouwmassa als de overige bebouwing in het hofje. Enkele twee-onder-een-kap woningen zijn ook mogelijk in het gebied.
De appartementen krijgen parkeerplaatsen op eigen terrein, die onderdeel vormen van de groene invulling van de buitenruimte. Parkeren bij de overige woningen wordt deels op eigen terrein opgelost. Iedere woning moet voorzien in minimaal één parkeerplaats op privéterrein. De woningen aan de Holkerweg en de woning aan de Beekhoven krijgen twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Voor het overige kan er geparkeerd worden in de openbare ruimte op het binnenterrein.
Voor fietsers en voetgangers is er ook een ontsluiting naar de Nautenaseweg.
Beeldkwaliteitsplan
Voor de gewenste vorm en uitstraling van de woningen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dat is opgenomen in bijlage1.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie vervangt de Nota ruimte, Nota mobiliteit (gedeeltelijk), de structuurvisie Randstad en nog een aantal kleine plannen. In de SVIR zijn, uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk, de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, waarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De 3 hoofddoelen van de structuurvisie zijn:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
Deze hoofddoelen zijn uitgewerkt in 13 nationale belangen. Het Rijk gaat daarbij in de visie uit van het 'decentraal, tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
- een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Met de visie heeft het Rijk voorts gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op dertien nader omschreven nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden de vrijheid inhoud te geven aan hun eigen beleid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
De dertien nationale belangen zijn:
- 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
- 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
- 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Om invulling te geven aan het laatste belang heeft het Rijk de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
- eerst kijken of er vraag is naar de voorgenomen nieuwe ontwikkeling;
- vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
- mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan moet altijd worden gezorgd voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
In paragraaf 3.1.3 is nader op het Rijksbelang 'ladder voor duurzame verstedelijking' in gegaan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, is op 1 oktober 2012 volledig in werking getreden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De volgende onderwerpen uit het Barro moeten worden vertaald in bestemmingsplannen: (1) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, (2) Kustfundament, (3) Grote Rivieren, Waddenzee en Waddengebied, (4) Defensie, (5) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, (6) Rijksvaarwegen, (7) Hoofdwegen en spoorwegen, (8) Elektriciteitsvoorzieningen, (9) EHS, (10) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de (11) uitbreidingsruimte van het IJsselmeer.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende bestemmingsplan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Op 1 juli 2017 is 'de Ladder' gewijzigd in werking getreden. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Voorliggend plan betreft de realisering van 12 nieuwe woningen en dient om deze reden aangemerkt te worden als 'stedelijke ontwikkeling'. In paragraaf 4.9 wordt uitvoerig op de toets aan de ladder in gegaan.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland
Algemeen
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Inmiddels zijn beide documenten op onderdelen enkele keren geactualiseerd.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
- 1. een duurzame economische structuur;
- 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Bij stedelijke gebieden ligt in de omgevingsvisie en –verordening de focus op de kwaliteit en verbetering van het bestaande. De provincie richt zich op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding wat betreft verstedelijking steeds minder aan de orde zal zijn.
3.2.2 Omgevingsvisie
In de omgevingsvisie staan de begrippen 'dynamisch', 'mooi' en 'divers' centraal. De provincie stelt in de visie het belang centraal van een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en de wijze waarop afspraken gemaakt worden over onderwerpen als wonen en werken. Het begrip ´mooi´ staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
In de Omgevingsvisie is de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik geïntroduceerd. Deze ladder is al eerder in paragraaf 3.1.3 besproken. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat deze Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Binnen bestaand stedelijk gebied heeft hergebruik, transformatie en revitalisering van de bestaande voorraad aan gebouwen prioriteit boven het benutten van nog open plekken in stedelijk gebied. De locatiekeuze van nieuwe stedelijke ontwikkelingen dient volgens de ladder aan de hand van drie stappen te worden gemotiveerd (zie paragraaf 3.1.3).
In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op de toets van het plan aan deze ladder. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte, bepaald in het Kwalitatief Woonprogramma, past binnen de behoefte zoals die in dit programma is geformuleerd.
3.2.3 Omgevingsverordening
In de Omgevingsverordening regelt de provincie de woonprogrammering. De provincie merkt deze programmering aan als een aangelegenheid van provinciaal belang. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. Deze verordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden en door latere actualisaties gedeeltelijk gewijzigd.
Voor wat betreft het aspect 'wonen' is in de verordening vastgelegd dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het geldende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
De gemeente Nijkerk maakt deel uit van de regio FoodValley. Deze regio is te karakteriseren als toonaangevend op het gebied van innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood. De regio beschikt over een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans deze specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving.
Voor wat betreft het speerpunt ´Wonen en woningmarkt´ heeft de regio de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te zijn om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Deze ambitie kan niet los worden gezien van de ambitie om op mondiaal niveau een voorname rol te spelen op het terrein van ´Food´. Dit kan onder andere tot gevolg hebben dat kenniswerkers van elders zich in deze regio wensen te vestigen.
De regio heeft een sterke en gezonde woningmarkt. De Regio FoodValley blijft in de komende vijftien jaren nog met een sterke demografische groei te maken houden. Voorts blijft er sprake van een verdergaande huishoudensverdunning.
Van belang is dat regionaal woningmarkt onderzoek heeft uitgewezen dat de regio FoodValley niet één samenhangende woningmarkt is. Nijkerk heeft niet alleen te maken met de regio FoodValley, maar heeft tevens te maken met een overloopfunctie uit Amersfoort.
De regio signaleert verder dat alle gemeenten te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing en wil hiermee rekening houden binnen het beperkte woningbouwprogramma (onder andere door het bouwen van levensloopbestendige woningen). Dit is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de regio komt tot een gezamenlijk woonbeleid waarin ook het bestaande woningaanbod wordt betrokken. Het zal immers in de toekomst meer gaan om aanpassing en kwaliteitsverbetering van het bestaande woningaanbod dan om uitbreiding via nieuwbouw.
Ook de vraag naar tijdelijke en beperkte woonruimte (spoedzoekers, gebroken gezinnen, arbeidsmigranten), waarvoor nu vaak recreatiewoningen oneigenlijk gebruikt worden moet hierbij worden betrokken. Evenals de mogelijkheden om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren door burgerparticipatie.
Provincie Gelderland heeft in het kader van voornoemd Kwalitatief Woonprogramma afspraken met de regio FoodValley gemaakt over het woningbouwprogramma. In 2017 zijn deze afspraken in overleg met de zes gemeenten in de Regio FoodValley geactualiseerd. Nadere afspraken zijn gemaakt over de verdeling van het woningbouwprogramma met de provincie Gelderland in het kader van het Kwalitatief WoonProgramma 2010 – 2019 (KWP3). In 2014 heeft de provincie Gelderland nieuwe bevolkingsprognoses opgesteld (Gelderse prognose 2014). Deze prognose is uitgangspunt bij het nieuwe voorstel voor de kwantitatieve verdeling van de zes gemeenten in de FoodValley. De regionale afspraken zijn gebaseerd op de Gelderse prognose 2014. Het aantal woningen voor de Gelderse gemeenten bedraagt 11.600 voor de periode 2015-2025 en circa 14.500 voor de gehele regio FoodValley.
Op basis van de bevolkingsprognose is eind 2015 de volgende binnenregionale verdeling voor de Gelderse gemeenten vastgesteld (2015-2025):
Gemeente | Aantal woningen |
Nijkerk | 2.000 |
Barneveld | 3.500 |
Ede | 4.000 |
Scherpenzeel | 500 |
Wageningen | 1.600 |
Totaal | 11.600 |
Op basis van monitoring wordt periodiek bepaald of de aantallen nog reëel zijn. De 2.000 woningen voor Nijkerk vallen binnen het totale woningbouwprogramma van de gemeente. Het project aan de Nautenaseweg is onderdeel van dit gemeentelijk woningbouwprogramma en valt onder de regionale woningbouwafspraken.
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) en het beleid van de provincie en de regio.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Nijkerk/Hoevelaken 2030
Op 30 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Nijkerk de Structuurvisie Nijkerk/Hoevelaken 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie geeft de gemeente haar ambities voor de toekomst weer. Deze visie gaat uit van de bestaande kracht van de kernen Nijkerk, Nijkerkerveen en Hoevelaken onder de noemer 'Ontwikkelen, koesteren, verwelkomen'.
Integrale toekomstvisiekaart, bron: gemeente Nijkerk 2017
Op de integrale toekomstvisiekaart is de Nautenaseweg aangegeven als onderdeel van de 'Kern'.
De belangrijkste pijler van de structuurvisie is de keuze voor drie herkenbare en door het landschap met elkaar verbonden woonplaatsen met elk hun eigen cultuur en samenleving.
Voor het aspect wonen stelt de structuurvisie dat moet worden ingezet op een realistisch bouwprogramma met onderscheidende kwaliteit. In dit kader moet worden ingespeeld op de kwalitatieve wensen van de eigen inwoners en vestigers. Inbreiding gaat daarnaast voor uitbreiding waarbij transformatie kansen biedt voor wonen in combinatie met andere functies als voorzieningen, detailhandel en cultuurhistorie. Daarbij wordt gestreefd naar het afronden van de kernen met onderscheidende woonmilieus.
Op het gebied van verkeer en vervoer wordt het behoud van de bereikbaarheid van de drie kernen nagestreefd. Zowel voor het doorgaande als het bestemmingsverkeer moeten meer logische routes gemaakt worden.
Nijkerk wil daarbij een duurzame gemeente zijn. Centraal in dit concept staat het bieden van een antwoord op de klimaatproblematiek. Het concept richt zich op het gebruik van energie en daarmee op de uitstoot van broeikasgassen zoals CO2. Daarnaast richt het concept zich op het klimaatbestendig maken van de hele gemeente. Beoogd wordt energiebesparingen te stimuleren en het aandeel duurzame energie tot 2020 tot 20% te vergroten. Voor de nieuw te realiseren woningen dient voldaan te worden aan de BENG-eisen en zullen de woningen aardgasloos gebouwd worden.
3.3.2 Woonvisie 2015+, Samen wonen in Nijkerk
In de Woonvisie beschrijft de gemeente Nijkerk haar lange termijn ambitie op het gebied van woningbouw. De Woonvisie is op 24 september 2015 door de gemeenteraad vastgesteld. Kern van de visie is het tegemoetkomen aan de woonwensen van de huidige en toekomstige inwoners.
De ambities die hierbij horen, zijn:
- Voldoende woningen voor onze huidige en toekomstige inwoners;
- De gemeente Nijkerk heeft de komende jaren een sterke nieuwbouwambitie: in de periode tot en met 2030 wil zij nog 3.000 woningen realiseren. Door voldoende woningen toe te voegen, wil zij zorg dragen voor de woningbehoefte van haar eigen inwoners. De woningmarkt beperkt zich echter niet tot de grenzen van de gemeente Nijkerk, maar zij wil ook voor een deel in de regionale woningbehoefte voorzien.
- Voldoende kwaliteit van de woningvoorraad en de woonomgeving;
- Het tegemoetkomen aan de woonwensen betekent dat er aandacht moet zijn voor de kwaliteit van de woningvoorraad en woonomgeving. Kwaliteit van de woningvoorraad gaat over energieverbruik, duurzame materialen, vormgeving en gebruikskwaliteit. Kwaliteit van de woonomgeving gaat over veilig, schoon en toegankelijk.
- Voldoende keuzemogelijkheden voor onze huidige en toekomstige inwoners;
- Keuzevrijheid gaat over het zorgen van voldoende kwalitatief aanbod en dat vraag en aanbod op elkaar zijn afgestemd, zodat inwoners in de positie zijn om zelf te kunnen bepalen hoe en waar ze willen wonen. Het aanbod moet om die reden transparant zijn en vraag en aanbod op het niveau van de drie kernen moeten met elkaar in evenwicht zijn.
De lange termijn ambitie wordt ingevuld op basis van een strategie die bestaat uit een drietal uitgangspunten welke focus in de woonopgaven aangebracht moeten worden en welke rol of positie de gemeente wil innemen bij de uitwerking van de woonopgaven. De woonopgaven zijn: focus op kwetsbare mensen (1), het stimuleren van doorstroming (2) en het samenwerken en anticiperen op ontwikkelingen (3).
Uit de ambities volgen woonopgaves waar de focus de komende jaren op gelegd wordt. De woningbouwopgaves zijn:
- Voldoende huurwoningen beschikbaar voor inwoners met een laag inkomen;
- Meer woningen voor de middeninkomens;
- Voldoende mogelijkheden om (langer) zelfstandig te wonen;
- Aandacht voor de kwaliteit van bestaande woningen en de woonomgeving.
Deze opgaven vormen samen de sleutels tot de lange termijn ambitie. De realisatie van de woonopgaven wordt vastgelegd in (samenwerkings)afspraken. De woningcorporaties wordt gevraagd om op basis van de Woonvisie een ‘bod’ uit te brengen, waarna in overleg met de woningcorporaties en de huurdersbelangenorganisaties prestatieafspraken over de realisering van de woonopgaven moeten worden gemaakt. De Woonvisie wordt ook geborgd in de ontwikkelingsovereenkomsten met projectontwikkelaars, inkoopafspraken in het kader van het Sociaal Domein en regionale afspraken over onder andere de woningbouwprogrammering en de woonruimteverdeling.
Vertaling visie naar het plangebied
In het voorliggende plan wordt gekozen voor een aantal grondgeboden woningen. Ook is er ruimte voor een appartementencomplex voor ca. vier appartementen. Deze wordt ontwikkeld voor doelgroepen in het hogere segment. Te denken valt aan appartementen voor ouderen. Dit onderschrijft de woonvisie 2015+.
Daarnaast is er in het voorjaar van 2018 is een evaluatie gehouden voor fase 1 van Doornsteeg. Uit deze evaluatie blijkt dat de appartementen in dit project opmerkelijk vaak verkocht zijn aan ouders van kinderen die een eengezinswoning kochten. Hieruit blijkt dat er een groep ouderen is die wonen in de nabijheid van familie waardevoller acht dan wonen in de nabijheid van voorzieningen. Ouderen kunnen nu voor de kleinkinderen zorgen en als ze zelf meer hulp nodig hebben woont de familie om de hoek.
Gezien het kleine aantal woningen, de omgevingsanalyse en de specifieke aandacht voor seniorenwoningen zullen geen sociale huurwoningen worden ontwikkeld in dit gebied. Dit is mogelijk in het kader van de langlopende prestatieafspraken tussen WSN, huurdersorganisatie en de gemeente. Dit betekent wel dat in de gemeente in de toekomst drie extra sociale huurwoningen moeten worden gebouwd. De locatie is direct verbonden aan de woningbouwlocatie Doornsteeg waar de scouting ook haar nieuwe plek heeft gevonden. De drie extra woningen worden daarom opgenomen in het woningbouwprogramma fase 3 van Doornsteeg. In deze fase heeft de gemeente eigen grondposities en dus de mogelijkheid zelf woningbouw te (laten) realiseren.
3.3.3 Welstandsnota 2014
Met ingang van 1 januari 2014 is de nieuwe welstandsnota in werking getreden. In de welstandsnota is vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Nijkerk is geregeld. De nota geeft tevens uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel.
Het doel van het welstandstoezicht is om een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten en opdrachtgevers en ontwerpers in een vroeg stadium informeren over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen.
In de welstandsnota is onderscheid gemaakt tussen verschillende welstandsregimes:
- 1. welstandsvrij: voor deze gebieden geldt geen beoordeling (meer) door de commissie Ruimtelijke kwaliteit;
- 2. beperkt welstandsregime: het gebouw of het object wordt beoordeeld in relatie tot haar omgeving (de stedenbouwkundige benadering);
- 3. regulier welstandsregime: het gebouw of het object wordt beoordeeld in relatie tot haar omgeving, maar ook als zelfstandig object (de architectonische benadering);
- 4. bijzonder welstandsregime: het gebouw of het object wordt beoordeeld in relatie tot haar omgeving, als zelfstandig object en voor wat betreft de details van het gebouw (de esthetische benadering);
- 5. beeldkwaliteitplan: voor ontwikkelingen waarbij de ruimtelijke en/of functionele structuur verandert, wordt een stedenbouwkundig plan gemaakt, waarin de nieuwe structuur wordt vastgelegd. Daarnaast is een beeldkwaliteitplan nodig, liefst in combinatie met supervisie. In zo'n beeldkwaliteitplan wordt vooruitgelopen op de nieuwe structuur en aangegeven hoe de bebouwing een plaats moet krijgen in het nieuwe, stedenbouwkundig plan.
Voor voorliggend plan is een stedenbouwkundig plan opgesteld, waarbij ook een beeldwaliteitsplan is opgesteld. Zie paragraaf 2.2.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande is te concluderen dat het bestemmingsplan Nautenaseweg aansluit bij de beleidsambities uit het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Bodem
Artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht de gemeente te onderzoeken en te beoordelen of de bodemgesteldheid ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van de uitvoerbaarheid. Zo dient onder andere getoetst te worden of de bodemgesteldheid uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Voor het plangebied zijn een verkennend bodemonderzoek en een verkennend onderzoek asbest in puin uitgevoerd. De onderzoeken zijn bijgevoegd als Bijlage 2. Uit deze onderzoeken is gekomen dat er geen verontreinigende of asbesthoudende materialen in de bodem aanwezig zijn.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
4.2 Ecologie
4.2.1 Inleiding
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden in de invloedsfeer van het plangebied en de effecten hierop. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Voor het plangebied is op 23 januari 2020 een ecologische inventarisatie uitgevoerd, waarmee de vorige inventarisatie van 2016 wordt geactualiseerd. Zie Bijlage 3. Daarnaast is in 2019 nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd.
4.2.2 Gebiedsbescherming
In de ecologische inventarisatie is onderzocht in hoeverre de ontwikkeling van invloed is op de beschermde gebieden in de omgeving van het plangebied. Het betreft een tweetal type gebieden, namelijk:
- 1. Natura 2000-gebieden;
- 2. Natuurnetwerk Nederland
Natura 2000-gebieden
Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en / of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden, dient een Passende beoordeling opgesteld te worden.
Om deze reden is voor het plangebied een specifiek onderzoek nar het effect van de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling uitgevoerd, middels een Aerius berekening (zie Bijlage 5). Uit de Aerius berekening is een stikstofdepositie van 0,00 gekomen. Dit betekent dat geen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden ontstaan.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het 'nee, tenzij'- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Conclusies beschermde gebieden
In het plangebied is geen NNN-gebied of Natura 2000-gebied aanwezig. Er komen ook geen beschermde gebieden (NNN of Natura 2000-gebieden) voor in de invloedsfeer van het plangebied. Er is zowel van indirecte als directe aantasting van de NNN en de Natura 2000-gebieden dan ook geen sprake. (Significant) negatieve effecten zijn uitgesloten. Er is daarom geen noodzaak voor vervolgstappen of een uitgebreidere toetsing.
4.2.3 Beschermde soorten
In de Wet natuurbescherming (Wnb) is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
- 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
- 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
- 3. 'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora').
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.
Tijdens een bijeenkomst van het Netwerk Groene Bureaus d.d. 16 december 2016 is aangegeven dat drie provincies (Utrecht, Overijssel en Gelderland) de geldende “Aangepaste lijst met jaarrond beschermde nesten” (LNV, 2009) aanhouden en blijven hanteren in de Wet natuurbescherming. De verwachting is dat ook overige provincies deze beschermingsstatus aanhouden. Bij voorliggende toetsing is uitgegaan dat de lijst gehanteerd blijft en dat de nesten een jaarrond beschermde status houden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1 t/m 4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).
Soorten van de Vogelrichtlijn
Voor Vogelrichtlijnsoorten is het verboden om in het wild levende vogels te doden of te vangen, opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen, te beschadigen, te rapen of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen. Dit laatste verbod geldt niet, indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding.
Soorten van de Habitatrichtlijn
Voor soorten van artikel 3.5 (Habitatrichtlijn, Bern en Bonn) is het eveneens verboden om in het wild levende dieren en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk eieren van dieren te vernielen of te rapen. Voortplantings- of rustplaatsen mogen niet beschadigd of vernield worden. Daarnaast geldt er een verbod op om planten behorend bij artikel 3.5 te plukken, verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In tegenstelling tot de Vogelrichtlijnsoorten in artikel 3.1, mogen dieren behorend bij artikel 3.5 niet opzettelijk verstoord worden, ook niet als er geen wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding. Daarbij dient opgemerkt te worden dat een aantal vogelsoorten ook vallen onder artikel 3.5 en daarom niet verstoord mogen worden.
Andere soorten
Naast de Europees aangewezen beschermde flora en fauna, is er in Nederland ook een Nationale soortenlijst gemaakt die niet gedekt wordt door de Vogel- en Habitatrichtlijn, Verdrag van Bern of Verdrag van Bonn. Deze soorten zijn opgenomen in bijlage A en B van de Wnb, zie ook Bijlage tabel C en D van voorliggend document. Voor soorten in bijlage A geldt een verbod op opzettelijk doden of vangen van dieren, opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantings- of rustplaatsen van dieren. Voor soorten in bijlage B geldt een verbod op opzettelijk plukken, verzamen, afsnijden, vernielen en ontwortelen van planten. In tegenstelling tot artikel 3.1 en 3.5, is verstoring van deze soorten toegestaan.
Met betrekking tot de 'andere soorten' zijn per provincie beleidsregels opgesteld waarin voor een deel van deze soorten vrijstelling is verleend. De grond waarop deze vrijstelling geldt verschilt per provincie en hoeft dus niet in alle situaties van toepassing te zijn. Vrijstelling op basis van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling is een geldige reden in alle provincies.
Indien bij het voornemen gestelde verboden in artikel 3.1, 3,5 of 3.10 worden overtreden, dient gewerkt te worden conform een gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het mogelijk om een ontheffing aan te vragen bij de provincie waarin het voornemen plaats vindt. De grond waarop een ontheffing mogelijk is, verschilt per categorie.
Conclusies beschermde soorten
Uit de Ecologische inventarisatie, opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting blijkt dat er mogelijk een nestplaats van sperwer, havik, buizerd, of ransuil aanwezig is. Hiervoor is nader onderzoek gedaan. Daarnaast zijn er mogelijk negatieve effecten ten aanzien van verblijfplaatsen van hermelijn en wezel. Hiervoor is nader onderzoek gedaan, opgenomen in Bijlage 4. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen verblijfplaatsen van hermelijn en wezel aanwezig zijn. Negatieve effecten zijn uitgesloten.
Ten aanzien van nestplaatsen van eekhoorn treedt een negatief effect op. Ook hiervoor wordt een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd, waarbij rekening wordt gehouden met meerdere nesten. Ook hier zijn goede mitigerende maatregelen mogelijk, mede omdat veel bomen in het gebied behouden blijven en ook direct buiten het plangebied veel bomen aanwezig zijn als leefgebied voor de eekhoorn. Het verkrijgen van deze ontheffing is dus ook aannemelijk.
Ten aanzien van overige soorten treden geen negatieve effecten op. Wel wordt aanbevolen om in met name de randen van het plangebied alleen verlichting aan te brengen die de vleermuizen zo min mogelijk verstoort. Ook moet bij de planning van de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels.
4.3 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) schrijft voor dat de gemeente de gevolgen van plannen akoestisch moet onderzoeken, als de geluidsgevoelige bestemmingen binnen een geluidszone liggen. De Wgh omschrijft zones langs wegen, spoorwegen en (gezoneerde) industrieterreinen. Er zijn twee typen wegen waar geen geluidszone omheen ligt, namelijk de wegen met 30 km/uur regime en wegen binnen een woonerf.
De te realiseren woningen zijn gelegen aan wegen waar een snelheidslimiet van 30 km/uur geldt. Hoewel dus vanuit de Wgh geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is, is het ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening alsnog wenselijk om akoestisch onderzoek uit te voeren. Hiermee wordt aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Dit onderzoek is uitgevoerd en als Bijlage 6 bijgevoegd bij deze toelichting. Hieruit is gekomen dat twee van de te realiseren woningen niet voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai vanwege de Holkerweg. Voor deze woningen wordt aanbevolen om aanvullende geluidwerende maatregelen aan de gevels te nemen.
Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
4.4 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
Situatie plangebied
Op het perceel worden 12 woningen gerealiseerd. Het voorgestelde plan kan worden gezien als een nibm project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.
4.5 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.
Situatie plangebied
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de digitale Risicokaart voor het plangebied weer.
Uitsnede risicokaart met plangebied rood omlijnd, bron: www.risicokaart.nl
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van buisleidingen. Op een afstand van 365 meter ligt een aardgastransportleiding.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van (spoor)wegen. De dichtsbijzijnde weg en spoorweg, de A28 en de spoorlijn Amersfoort-Zwolle, liggen op circa 1 km afstand.
Vervoer naar, be- en verwerking en opslag van gevaarlijke stoffen in Bevi bedrijven, LPG tankstations en propaantanks
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen Bevi bedrijven, LPG tankstations en propaantanks aanwezig. Op circa 250 meter afstand liggen twee LPG tankstations.
Conclusie
Op de risicokaart zijn geen belemmeringen in het kader van de externe veiligheid in het plangebied of directe omgeving gelegen. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor het bestemmingsplan. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
4.6 Water
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. In Bijlage 7 is de watertoets opgenomen.
Beoordeling
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Wel moet vanwege de toename aan verhard oppervlak worden nagedacht over waterberging.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Er heeft naast de watertoets afstemming plaatsgevonden met het Waterschap. Daarbij is door het Waterschap aangegeven dat er verder geen maatregelen nodig zijn in het plan (los van afkoppelen hemelwater). Wel moet rekening worden gehouden met ruimte voor schouw van de watergang aan de oostzijde van het plangebied. Hier is in de opzet van het plan rekening mee gehouden.
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van het voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Voor het plangebied is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 8. Uit dit onderzoek is gekomen dat er mogelijk archeologische resten aanwezig zijn in het plangebied. Om deze reden is nader onderzoek noodzakelijk.
Dit nadere onderzoek heeft plaatsgevonden door middel van een Archeologisch verkennendbooronderzoek. Het rapport is opgenomen in Bijlage 9 bij deze toelichting.
Op grond van de resultaten van dit inventariserende veldonderzoek wordt geadviseerd om vervolgonderzoek te doen in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Hiervoor worden nu de voorbereidingen getroffen.
4.8 Verkeer En Parkeren
Met nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de impact op verkeersstromen en parkeervoorzieningen. Hiervoor is een onderzoek naar de ontsluitingsmogelijkheden uitgevoerd. Hierbij is gekeken naar een ontsluiting op de Beekhoven en een ontsluiting op de Nautenaseweg. Het onderzoek is als bijlage10 bij deze toelichting opgenomen.
Uit dit onderzoek komt naar voren dat in verkeerskundig opzicht beide ontsluitingsmogelijkheden in principe goed mogelijk zijn te maken. De verwachte verkeersintensiteiten ten gevolgde van de realisatie van het nieuwe woongebiedje is zodanig laag, dat hiervan weinig problemen zijn te verwachten.
In paragraaf2.2 is nader onderbouwd waarom er uiteindelijk is gekozen voor een ontsluiting via de Beekhoven.
De appartementen krijgen parkeerplaatsen op eigen terrein, die onderdeel vormen van de groene invulling van de buitenruimte. Parkeren bij de overige woningen wordt deels op eigen terrein opgelost. Iedere woning moet voorzien in minimaal één parkeerplaats op privéterrein. De woningen aan de Holkerweg en de woning aan de Beekhoven krijgen twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Voor het overige kan er geparkeerd worden in de openbare ruimte op het binnenterrein.
Hiermee wordt voorzien in voldoende parkeermogelijkheden, overeenkomstig de gemeentelijke Nota Parkeernormen 2014.
4.9 Laddertoets
4.9.1 Inleiding
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Sinds deze datum geldt er een nieuwe 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (Ladder). De Ladder is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Zoals al eerder beschreven in hoofdstuk 3 schrijft artikel 3.1.6 lid 2 Bro het volgende voor: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
4.9.2 De Laddertoets
Om de laddertoets te doorlopen dient een aantal vragen van de Ladder te worden beantwoord. In deze paragraaf komen de verschillende stappen uit de Ladder aan bod.
Is er sprake van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Het voornemen is om op het perceel 12 woningen te realiseren. De gronden hebben op dit moment een maatschappelijke bestemming. Het aantal woningen maakt dat dit initiatief volgens de definitie van de Ladder moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
De gemeente Nijkerk ligt in de provincie Gelderland en maakt onderdeel uit van de Regio FoodValley. De gemeente Nijkerk is echter niet alleen een onderdeel van de provincie Gelderland en van de FoodValley, maar ook onderdeel van de Woningmarktregio Amersfoort. Dat komt niet alleen tot uiting door het gezamenlijke gevoerde Woonruimteverdeelsysteem voor sociale huurwoningen en afspraken die met elkaar worden gemaakt, maar blijkt ook uit de cijfers van de verhuisbewegingen vanuit Amersfoort en omgeving (zie verderop).
Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Om deze vraag te beantwoorden is ingegaan op de ontwikkelingen in de provincie Gelderland, de FoodValley en de regio Amersfoort en de invloed die deze gebieden hebben op de woningmarktontwikkeling van de gemeente Nijkerk.
Provincie Gelderland
De meest recente bevolkings- en woningmarktprognose van de provincie Gelderland betreft de Primos2016. De prognose is gebaseerd op de laatste bevolkingsprognose van het CBS uit 2015 en de verwachte woningbouwproductie in Gelderland voor de komende jaren. De verwachte woningbouwproductie is gebaseerd op de regionale afspraken. De prognose geeft aan de hand van de huidige demografische inzichten en het bouwprogramma aan in welke richting de bevolking van Gelderland zich de komende jaren waarschijnlijk gaat ontwikkelen.
De belangrijkste conclusie m.b.t. de provincie Gelderland zijn:
- de bevolking in Gelderland groeit in de periode 2015 tot 2040 met ruim 79.000 mensen, tot ongeveer 2.106.000 inwoners. Een groot deel van de groei wordt in de periode tot 2020 gerealiseerd (ca. 44.000);
- voor de woningmarkt is vooral de toename van particuliere huishoudens van belang. Het aantal particuliere huishoudens neemt al jaren sneller toe dan de bevolking. Tot 2040 komen er in Gelderland nog ongeveer 83.500 huishoudens bij. Het totaal aantal huishoudens bedraagt dan 972.000;
- In de periode 2000-2015 is het percentage inwoners van 65 jaar en ouder in Gelderland toegenomen van 14% naar 18%. Binnen tien jaar zal naar verwachting bijna een kwart van de inwoners 65 jaar en ouder zijn; dit aandeel neemt verder toe naar 28% in 2040. Het is vooral de groep van 75 jaar en ouder die (in absolute aantallen) meer dan verdubbelt in de periode 2015 tot 2040;
- In de periode 2015 tot 2025 wordt een toename van het aantal alleenstaanden verwacht van ruim 52.000 (+17%).
Regio FoodValley
De belangrijkste conclusies met betrekking tot de FoodValley zijn:
- zowel nu als in de toekomst kan binnen de provincie Gelderland Regio FoodValley als de grootste groeiregio worden aangemerkt;
- in de afgelopen jaren is het aantal huishoudens het sterkst gegroeid in de FoodValley (20% in de jaren 2000-2015) en ook op de korte termijn groeit deze regio het hardst in aantal huishoudens. Vooral het aantal alleenstaanden groeit sterk;
- de toename van alleenstaanden en de afname van gezinnen is in vrijwel alle Gelderse regio's zichtbaar. De FoodValley wijkt hierin af; dit is de enige regio waar de groei van gezinnen ook op de langere termijn nog aanzienlijk is. Dit is mede een belangrijke reden dat de FoodValley als grootste groeiregio is aangemerkt.
Regio Amersfoort
De Regio Amersfoort heeft in het voorjaar 2017 een Regionale Ruimtelijke Visie (RRV) opgesteld. De gemeente Nijkerk maakt ook onderdeel uit van deze regio. Een belangrijke constatering in deze visie is de uitkomst dat tot 2030 de woningbehoefte in het regionale hart van Nederland 12.000 woningen groter is dan de gemeente Amersfoort kan opvangen. In de regionale visie is Nijkerk als één van de drie gemeenten genoemd die een deel van de overloop opvangt.
Uit onderstaande tabel, waarin de verhuisbewegingen naar Nijkerk vanuit omringende gemeenten, maar ook vanuit de randstad zijn weergegeven, blijkt dat de overloop ook nu al aanwezig is. Ook is duidelijk dat de groei in verhuisbewegingen tussen 2013 en 2016 richting Nijkerk versnelt, met name vanuit de provincie Utrecht en de gemeenten Amersfoort, Baarn en Bunschoten.
Deze toenemende overloop zorgt voor meer druk op de regionale woningmarkt. Adviesbureau STEC Groep (STEC) verwacht, op basis van recent onderzoek, hierbij indicatief dat de Regio FoodValley de komende tien jaar een maximale extra instroom van ruim 800 huishoudens kan verwachten. Deze extra instroom zou gelden als het tekort aan woningbouwplannen in de provincie Utrecht (vooral in Amersfoort) aanhoudt en de aantrekkende woningmarkt doorzet. Vooral Nijkerk, Ede en Barneveld hebben hierbij een overloopfunctie.
De regio FoodValley heeft STEC opdracht gegeven te onderzoeken wat de kwantitatieve woningbehoefte is in de FoodValley in de periode 2017-2027. Op basis van de Gelderse Prognose 2016, de Primos 2016 en de berekende overloop vanuit andere regio's kwam STEC uit op een indicatieve woningvraag voor Nijkerk van tussen de 1.475 en 1.805 woningen, ofwel gemiddeld zo'n 200 woningen per jaar. Dit komt nog steeds overeen met de aantallen die eerder in de Woonvisie 2015+ zijn berekend, ook in deze berekening werd uitgegaan van een benodigde woningbouwproductie van gemiddeld 200 woningen per jaar voor de komende 10 jaar. De verwachte woningbouwopgave per gemeente is door de regio FoodValley samen met het uitvoeringsplan regionale Woonagenda 2.0 aangeboden aan het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. In de brief van 16 maart 2018 bevestigt de provincie dan ook dat de kwantitatieve opgave tot en met 2027 13.300 woningen (voor het Gelderse deel) bedraagt en is ingestemd met de voorgestelde binnen-regionale verdeling.
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het oplossen van de woningvraag. Daarmee is behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de Laddertoets.
4.10 Bedrijven En Milieuzonering
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
Situatie plangebied
In de buurt van het plangebied bevinden zich geen bedrijven waarvoor milieuzonering geldt.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
4.11 Vormvrije M.e.r. Beoordeling
Het plangebied voorziet in de realisatie van 12 woningen op een gebied van circa 0,8 ha.
De wettelijke eisen ten aanzien van m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. In de Wet milieubeheer en in het Besluit m.e.r. is onderscheid gemaakt in activiteiten die m.e.r.-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C-activiteiten) en activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten).
De realisatie van woningen betreft een activiteit die genoemd staat in onderdeel D van het Besluit-m.e.r: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (categorie D12). Conform het Besluit-m.e.r. is de activiteit m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de activiteit betrekking heeft op de volgende gevallen:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De voorgenomen activiteit omvat geen activiteiten die groter zijn dan de drempelwaarden. Doornsteeg omvat de ontwikkeling en realisering van circa 1.200 woningen. Dit aantal blijft ver onder de drempelwaarde van 2.000 woningen of meer. Met een oppervlakte van 59 hectare blijft de omvang van het totale plangebied ook ruim onder de drempelwaarde van 100 hectare of meer. Daarmee valt de voorgenomen activiteit onder de genoemde drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Wel geldt de verplichting tot een vormvrije-m.e.r.-beoordeling: voor alle activiteiten die genoemd staan in onderdeel D moet een beoordeling plaatsvinden om na te gaan of er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen. Indien er daarnaast vanuit de Wet natuurbescherming een passende beoordeling opgesteld dient te worden (omdat significante effecten op Natura 2000 gebieden niet zijn uit te sluiten), geldt ook de verplichting tot het opstellen van een MER.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is gekoppeld aan de wettelijke vereisten uit bijlage II van de Europese richtlijn m.e.r, waarbij kort ingegaan dient te worden in:
- 1. de plaats van de activiteit;
- 2. de kenmerken van de activiteit;
- 3. de kenmerken van het potentiële effect.
De opgestelde vormvrije m.e.r.-beoordeling is als Bijlage 11 bij deze toelichtig opgenomen. Hieruit blijkt dat het gezien de aard van het project en de zorgvuldigheid waarmee dit ingepast en gerealiseerd wordt, het project geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt. De milieugevolgen zijn in de toelichting voldoende in beeld gebracht. Aan de hand van deze uitkomst is er geen aanleiding de uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen.
Hoofdstuk 5 Verklaring Van De Regels
5.1 Algemeen
De opzet van de bestemmingen is in hoofdlijnen dezelfde als in het bestemmingsplan Nijkerk 2, vastgesteld op 24 februari 2013.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is het plan opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
Inleidende regels
Het bestemmingsplan voorziet in een aantal inleidende regels. In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Bestemmingsregels
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden gebruikt en bebouwd mogen worden.
Algemene regels
Het gaat hier om algemene regels die betrekking hebben op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regel te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel.
Overgangs- en slotregels
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze laatste regel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
5.2 Specifieke Verklaring Van Dit Bestemmingsplan
Hieronder zijn de afzonderlijke bestemmingen van een toelichting voorzien.
Groen
De bestemming 'Groen' is gelegd op de bestaande groenvoorzieningen langs de Nautenaseweg. Daarnaast is de aanduiding 'waardevolle boom' opgenomen voor waardevolle bomen in het plangebied.
Wonen
De beoogde locaties voor woningen in het plangebied zijn bestemd tot 'Wonen'. De bouwvlakken en de planregels geven de kaders aan van de bouwmogelijkheden. In de planregels zijn specifieke goot- en bouwhoogten opgenomen. Daarnaast is de aanduiding 'gestapeld' opgenomen voor het appartementengebouw en 'waardevolle boom' voor waardevolle bomen.
Ten aanzien van het gebruik van bijgebouwen is van belang dat in bijgebouwen geen primaire woonfuncties zijn toegestaan, zoals wonen, slapen, keuken, badkamer. Hobbyruimtes zijn wél mogelijk in bijgebouwen. Genoemde beperkingen gelden dus niet voor aanbouwen en uitbouwen.
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming en de daarbij opgenomen aanduidingen zijn gebaseerd op het archeologiebeleid in de gemeente Nijkerk. Wat wel of niet is toegestaan wordt in de regels aangegeven.
Met aanduidingen worden diverse deelgebieden onderscheiden. Aangegeven is in welke gevallen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bepalend hierbij zijn de oppervlaktes en de dieptes van de bodemingreep.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op grondgebied in eigendom van de gemeente Nijkerk. De ontwikkeling van deze gronden zal door de gemeente zelf ter hand worden genomen. Hiertoe zal bij de vaststelling van het bestemmingsplan ook een grondexploitatie worden geopend. Deze grondexploitatie laat een positief saldo zien. De uitvoerbaarheid van bestemmingsplan is hiermee gewaarborgd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De voorbereiding van de ontwikkeling van de voorliggende locatie heeft in nauw overleg met omwonenden plaatsgevonden. In bijlage12 is daarvan een overzicht weergegeven.
Het concept-bestemmingsplan is kortgesloten met relevante instanties, zoals de provincie Gelderland en het Waterschap Veluwe en Vallei.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 18 juni 2020 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn toen vier zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen worden behandeld in Bijlage13. Geen van de zienswijzen heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Wel zijn er enkele ambtshalve aanpassingen gedaan, welke ook in Bijlage 13 beschreven worden.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Ecologische Inventarisatie
Bijlage 3 Ecologische inventarisatie
Bijlage 4 Nader Ecologisch Onderzoek Kleine Marterachtigen
Bijlage 4 Nader ecologisch onderzoek kleine marterachtigen
Bijlage 5 Stikstofberekening
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek
Bijlage 7 Watertoets
Bijlage 8 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 8 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 9 Archeologisch Verkennend Booronderzoek
Bijlage 9 Archeologisch verkennend booronderzoek
Bijlage 10 Verkeersnotitie
Bijlage 11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 12 Notitie Communicatie Met Omwonenden
Bijlage 12 Notitie communicatie met omwonenden