KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Bestaande Situatie
1.3 Toekomstige Situatie
1.4 Stedenbouw
Hoofdstuk 2 Sectoraal Beleid
2.1 Wonen
2.2 Verkeer
2.3 Milieu
2.4 Water
2.5 Natuur & Landschap
2.6 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid
3.1 Economische Uitvoerbaarheid
3.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 4 Vooroverleg
4.1 Ministerie Verkeer En Infrastructuur
4.2 Provincie Gelderland
4.3 Waterschap

Nijmegen Oost - 2 (Frans Halsstraat-Paulus Potterstraat)

Bestemmingsplan - gemeente Nijmegen

Vastgesteld op 17-12-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Nijmegen Oost - 2 (Frans Halsstraat-Paulus Potterstraat) met identificatienummer NL.IMRO.0268.BP13002-VG01 van de gemeente Nijmegen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat op de grond staat, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een aparte ruimte vormt die al dan niet vanuit het hoofdgebouw bereikbaar is.

1.4 aan huis verbonden beroepsactiviteiten

een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.5 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten

het verlenen van diensten, het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen), het voeren van de administratie van bedrijfsactiviteiten die (behoudens genoemde administratieve werkzaamheden) niet ter plaatse worden uitgeoefend, het verstrekken van logies en ontbijt (bed and breakfast) waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend.

1.6 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 achtergevellijn

de achterste grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan;

1.9 archeologisch deskundige

de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door de gemeente Nijmegen of namens de gemeente Nijmegen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.11 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of houden van dieren.

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 bed and breakfast

een overnachtingsmogelijkheid gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed- en breakfast heeft maximaal 4 kamers en 8 slaapplaatsen.

1.14 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel plaatsvindt uitsluitend als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.15 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.

1.16 bedrijvigheid

het uitoefenen van een bedrijf, met aanverwante activiteiten als laden en lossen en parkeren.

1.17 beschermd stadsbeeld

stadsbeelden die overeenkomstig de bepalingen van de gemeentelijke monumentenverordening zijn aangewezen als beschermde stadsbeelden en waarvan een kaart met daarop aangegeven de begrenzing van het te beschermen gebied is opgenomen in het gemeentelijk monumentenregister Nijmegen.

1.18 beschermd stadsgezicht

stadgezicht dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet is aangewezen, met ingang van de datum van publicatie van die aanwijzing in de Nederlandse Staatscourant.

1.19 bestaand

  1. a. bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
  2. b. bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.20 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 BEVI-bedrijf

bedrijf vallend onder de werkingssfeer van artikel 2 lid 1 a tot en met f van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen.

1.23 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.24 bijgebouw

een vrijstaand, in functioneel en bouwkundig opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt gebouw op hetzelfde bouwperceel dat op de grond staat en alleen bedoeld en ingericht ten behoeve van (huishoudelijke) berging, hobby- en/of stallingruimte.

1.25 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.26 bouwhistorisch onderzoek

in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis en bouwhistorische kwaliteit van een monument in de vorm van een bouwhistorische inventarisatie, -verkenning, -opname of -ontleding, uitgevoerd overeenkomstig de “Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek”.

1.27 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.28 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.29 bouwmarkt

een geheel of gedeeltelijk overdekt detailhandelsbedrijf met een overdekt verkoopvloeroppervlak van minimaal 1.000 m2, waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment van bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden.

1.30 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.31 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

1.32 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.33 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.34 casino

een speelcasino zoals bedoeld in artikel 27 lid g van de Wet op de kansspelen, te weten de voor het publiek opengestelde of bedrijfsmatig gedreven inrichting, waar door middel van gemeenschappelijk beoefende kansspelen aan de deelnemers de gelegenheid wordt gegeven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling, waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen.

1.35 cultuurhistorische waarden

waarden die zijn gekoppeld aan de beschavingsgeschiedenis, ondergebracht als historisch (steden)bouwkundig erfgoed, historisch landschappelijk erfgoed of archeologisch erfgoed.

1.36 cultuur en ontspanning

voorzieningen gericht op cultuur en ontspanning, zoals een atelier, bioscoop, bowlingbaan, creativiteitscentrum, dansschool, museum, muziekschool, muziektheater, sauna, speelautomatenhal, theater en wellness. Prositutie, raamprostitutie/raamexploitatie of seksinrichting is uitgesloten. Een casino is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'casino'.

1.37 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van het bieden van gelegenheid om gekochte etenswaren ter plaatse te nuttigen. Onder detailhandel wordt niet verstaan detailhandel in volumineuze goederen.

1.38 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals: verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens, meubels en woninginrichting en sanitair.

1.39 dienstverlenend bedrijf

een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak al dan niet met een baliefunctie, zoals: uitzendbureaus, reisbureaus, wasserettes, kapsalons, bijkantoren van banken en van sociaal-culturele instellingen, postagentschappen, telefoon-, internet-, telegraaf- en telexdiensten, snelfoto-ontwikkel- en copyshops, videotheken, autorijscholen en dergelijke.

1.40 erf

de gronden met een woonbestemming gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak.

1.41 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige).

1.42 evenement

evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (APV).

1.43 garagebedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd.

1.44 garagebox

overdekte berg- en bewaarplaats, stalling voor auto's en (motor)fietsen.

1.45 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.46 gebouwd terras

aan- of uitbouw in de openbare ruimte ten behoeve van een aangrenzend horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt.

1.47 geluidsgevoelige functies

geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten:

geluidsgevoelige gebouwen

  1. a. woningen;
  2. b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
  1. 1. onderwijsgebouwen;
  2. 2. ziekenhuizen;
  3. 3. verpleeghuizen;
  4. 4. verzorgingstehuizen;
  5. 5. psychiatrische inrichtingen;
  6. 6. kinderdagverblijven.


geluidsgevoelige terreinen

  • I. een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet (woonwagen);
  • II. ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.

1.48 gevelbreedte

de breedte van de gevel waar tegenaan wordt gebouwd.

1.49 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.50 historisch stedenbouwkundig erfgoed

fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van de gebouwde omgeving.

1.51 historisch landschappelijk erfgoed

fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van landschap en geografie.

1.52 hoekovergang

een aan- of uitbouw die buiten de gevelbreedten van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd en die een verbinding vormt tussen een aan- of uitbouw aan de voorgevel en een aan- en of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw.

1.53 hoofdbebouwing

hoofdgebouw(en) inclusief aan- en of uitbouwen binnen het bouwvlak.

1.54 hoofdgebouw(en)

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.55 hoogwaardig openbaar vervoer

een vorm van openbaar vervoer die gepositioneerd kan worden tussen de traditionele bus en trein, waarbij de nadruk ligt op het snel en betrouwbaar en comfortabel vervoeren van passagiers over vrijliggende HOV-infrastructuur.

1.56 horecabedrijf

een bedrijf of instelling waar als hoofddoel bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, niet zijnde detailhandel en/of ondersteunende horeca of bed and breakfast.

1.57 hotel/pension

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.

1.58 kantoor

een ruimte welke door de aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid, al dan niet met een ondergeschikte baliefunctie.

1.59 landschappelijke waarden

waarden gebaseerd op aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke aspecten, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.60 kiosk

een gebouw, al dan niet met een (gebouwd) terras, van beperkte omvang, veelal geplaatst in de openbare ruimte, gericht op het ter plaatse aan passanten te koop aanbieden van producten zoals souvenirs, kranten, tijdschriften, bloemen en planten, vis, groenten, versnaperingen, niet-alcoholische en licht alcoholische dranken, rookwaren, e.d.

1.61 maatschappelijke voorzieningen

het openbaar bestuur, medische, sociale, educatieve en levensbeschouwelijke diensten, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen diensten, zoals: huisarts, apotheek, school, sportzaal, kinderdagverblijf, wijkcentrum, kerkgebouw, verzorgingstehuis, onzelfstandige woonvormen, uitvaartcentrum en bibliotheek.

1.62 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen voorkomende in dat gebied.

1.63 omgevingsvergunning

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.64 ondergronds bouwwerk

  1. a. een (gedeelte van een) gebouw dat gelegen is onder het niveau van de begane grondvloer van dat gebouw, waarbij de hoogte van die begane grondvloer nergens hoger ligt dan 0,25 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. een zelfstandig voor mensen toegankelijk bouwwerk waarvan de bovenkant nergens hoger is dan het maaiveld van het bouwperceel ter plaatse van dat bouwwerk.

1.65 ondergeschikte detailhandel

detailhandel waarbij de detailhandelsactiviteit een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.

1.66 ondergeschikte kantoren

kantoren waarbij het kantoor een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.

1.67 ondergrond

voor de ondergrond van het plan is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN), als vervat in het bestand GBK 2014-03-27.dgn.

1.68 ondersteunende horeca

horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.

1.69 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.70 overkapping

een op de grond staand, plat afgedekt bouwwerk, bestaande uit ten minste een dak, niet zijnde een gebouw.

1.71 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.72 parkeerdak

plat dak dat als parkeerplaats gebruikt kan worden.

1.73 parkeergarage

onder- of bovengrondse voorziening waar automobilisten (meestal) overdekt hun auto's kunnen parkeren.

1.74 perceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.75 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door dezelfde persoon.

1.76 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waar de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.77 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.78 raamprostitutie

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

1.79 recreatieve voorzieningen

op verblijfs- en dagrecreatie gerichte voorzieningen, niet zijnde een sportvoorziening, zoals: kampeerterrein, kampeerboerderij, recreatiewoning en een volkstuin.

1.80 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde dan wel onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.

1.81 speelautomatenhal

een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de kansspelen.

1.82 sportvoorzieningen

gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op sport, niet zijnde een recreatieve voorziening, zoals: fitnesscentrum, ijsbaan, manege, speelterrein, sporthal, sportveld, stadion, tennisbaan en zwembad.

1.83 straatmeubilair

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, road barriers, afvalinzamelsystemen, openbare toiletvoorzieningen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, fietsenstallingen, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, sport- en speelvoorzieningen, abri's en dergelijke.

1.84 straatprostitutie

het op straat door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot seksuele handelingen te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

1.85 stacaravan

een caravan, die, ook als deze niet omgevingvergunningplichtig is, toch als bouwwerk valt aan te merken.

1.86 standplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.87 supermarkt

een (grootschalig) detailhandelsbedrijf, veelal onderdeel van een supermarktketen, met een grote verscheidenheid aan levensmiddelen.

1.88 terras

een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een bedrijf of instelling waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt.

1.89 terreinen met een archeologisch belang

terreinen met een hoge verwachtingswaarde op het aantreffen van archeologische resten in de bodem of waarvan bekend is dat er in beperkte mate waardevolle archeologische resten in de bodem aanwezig zijn.

1.90 terreinen van zeer hoge archeologische waarde

terreinen waarvan bekend is dat er waardevolle archeologische resten aanwezig zijn.

1.91 uitbouw

een op de grond staand en aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting betreft van een in het gebouw gelegen ruimte.

1.92 verblijfsgebied

binnen de bestemming Verkeer gelegen gronden vooral bedoeld voor voetgangers en niet voor doorgaand verkeer.

1.93 voorgevellijn

de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde ervan.

1.94 wadi

voorziening voor de infiltratie van regenwater. Een wadi is een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren.

1.95 werk

een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.96 winkelcentrum

een cluster van winkels, al dan niet in combinatie met andere functies, die in ruimtelijk-economisch opzicht als eenheid beschouwd moet worden.

1.97 wonen

de huisvesting van één of meerdere personen in een gebouw, niet zijnde een woonwagen of woonschip.

1.98 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een of meer personen.

1.99 woonschip

onder woonschip verstaan we een (voormalig) schip met een (metalen) scheepsromp, dat is ingericht of verbouwd voor permanente bewoning waarbij de oorspronkelijke verschijningsvorm grotendeels behouden is gebleven. Met schip wordt in deze bedoeld: elk van oorsprong watergaand vaartuig, met eigen voortstuwing, dat gebruikt wordt (of werd) om goederen, passagiers of beide te vervoeren.

1.100 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.101 zaalverhuur

een inrichting ten behoeve van het al dan niet bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, waarbij het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren en/of het verstrekken van drank voor consumptie ter plaatse mogelijk is.

1.102 zeer kwetsbaar object

een object dat bestemd is voor groepen beperkt zelfredzame personen. Van beperkte zelfredzaamheid is sprake wanneer personen in geval van een calamiteit niet in staat zijn zichzelf zonder hulp van buitenaf in veiligheid te brengen, zoals kinderen, ouderen, gehandicapten en gedetineerden. Voorbeelden van zeer kwetsbare objecten zijn grote zorgcomplexen, ziekenhuizen, detentiecentra, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, basisscholen en begeleid wonen met 24-uurszorg.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens

de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.

2.2 de afstanden tussen lijnen

afstanden tussen lijnen worden gemeten van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn.

2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte

de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwing, boven en onder peil, ten dienste van één bepaalde binnen een bestemming toegestane activiteit/functie.

2.4 de diepte van een bouwwerk, niet zijnde een hoofdgebouw

de afstand gemeten vanaf het verste punt van het bouwwerk loodrecht op de gevel waartegen het bouwwerk wordt aangebouwd.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.

2.6 de bouwhoogte van een dakopbouw

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.7 de bouwhoogte van een kap

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.8 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.9 gevellijn

de plaats vanaf waar de bouw- en goothoogte van het aangrenzende maatvoeringsvlak wordt gemeten.

2.10 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.

Voor de meest voorkomende dakvormen bij woningen is in onderstaande schetsjes aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald. Daarbij geldt dat voorzover het gaat om een bestaand zadeldak deze niet mag worden uitgebouwd tot een afgetopte dakvorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP13002-VG01_0001.jpg"

2.11 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.12 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.13 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.14 het bebouwde oppervlakte

de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle in een nader aan te geven gebied aanwezige, al dan niet ondergrondse, bouwwerken, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons.

2.15 het bebouwingspercentage

het percentage dat de oppervlakte van (een gedeelte van) het bouwvlak aangeeft dat binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal mag worden bebouwd. Dit percentage geldt voor elk afzonderlijk bouwperceel.

2.16 het peil

de plaats vanwaar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten als bedoeld “bouw- en goothoogte” en als volgt bepaald:

  1. a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
  3. c. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
  4. d. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
  5. e. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

2.17 het (bruto) verkoopvloeroppervlak

de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke ruimten, etalages en ruimten achter toonbanken.

2.18 het vloeroppervlak

de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten ondergronds, op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en groenvoorzieningen;
  2. b. gebouwen en overkappingen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw(en);
  3. c. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, keldertoegangen, koekoeken, luifels en balkons, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
  4. d. verhardingen en parkeervoorzieningen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw(en);
  5. e. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Het totale oppervlak van ongebouwde parkeervoorzieningen mag:

  1. a. indien de aangrenzende gronden binnen het bouwperceel bestemd zijn tot Wonen, niet meer dan 50% van de tot “Tuin” bestemde gronden bedragen;
  2. b. in overige gevallen mag de tot "Tuin" bestemde gronden geheel gebruikt worden ten behoeve van parkeren.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten zoals bedoeld in artikel 8.1;
  3. c. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
  4. d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 om uitvoering te kunnen geven aan de Wet maatschappelijke ondersteuning, met dien verstande dat:

  1. a. het totaal bebouwd oppervlakte ten hoogste 60% van de oppervlakte van het erf mag bedragen, met een maximum van 75 m²;
  2. b. deze afwijkingsmogelijkheid enkel geldt ten aanzien van bouw en/of uitbreiding van aan- en uitbouwen.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. bewoning van bijgebouwen;
  2. b. uitoefening van (aan huis verbonden) beroeps- of bedrijfsactiviteiten in bijgebouwen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden (zeer hoge archeologische waarde).

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming Waarde - Archeologie 3 als bedoeld in lid 5.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
  2. b. gronden alsnog te bestemmen als Waarde - Archeologie 3 indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Beeldende kunst

Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst is binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 15 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.

7.2 (Bouw)werken ten algemenen nutte

Het oprichten van bouwwerken ten algemenen nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van koude- en warmteopslag, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, is binnen alle bestemmingen toegestaan, met dien verstande dat:

  1. a. de inhoud van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
  2. b. de oppervlakte van elke overkapping niet meer mag bedragen dan 20 m²;
  3. c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag bedragen;
  4. d. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
  5. e. voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, de bouwregels van de geldende bestemming van toepassing zijn;
  6. f. de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.

7.3 Jongerenontmoetingsplaatsen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen ten behoeve van jongerenontmoetingsplaatsen binnen de bestemmingen Groen, Verkeer of Maatschappelijk onder de voorwaarden dat:

  1. a. het gaat om een visueel goed zichtbare locatie;
  2. b. de locatie voldoende (verkeers)veilig is;
  3. c. de locatie bij voorkeur gelegen is nabij een speelvoorziening;
  4. d. de afstand tot omliggende woonbebouwing dusdanig is dat er geen hinder voor omwonenden is te verwachten;
  5. e. de oppervlakte van gebouwen en/of overkappingen ten behoeve van een jongerenontmoetingsplaats per locatie niet meer dan 20 m2 bedraagt. De goothoogte mag maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 5 meter bedragen.

7.4 Ondergronds bouwen

Bouwen onder peil ten behoeve van de bestemming is toegestaan, met dien verstande dat:

  1. a. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van op de begane grond toegestane functies;
  2. b. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen;
  3. c. bouwen onder peil binnen de bestemming Wonen is tevens buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan, voor zover bovengronds aan- en uitbouwen zijn toegestaan dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
  4. d. bouwen onder peil binnen de bestemming Tuin is toegestaan, mits grenzend aan het hoofdgebouw met een maximum diepte van 1,5 meter dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
  5. e. bouwen onder peil ten behoeve van bouwwerken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 7.2 is toegestaan;
  6. f. de regels van de dubbelbestemming en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten

8.2 Evenementen

Evenementen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van dit plan, voor zover het een in beperkte mate afwijking van de maatvoering betreft, noodzakelijk om het bouwwerk zodanig te laten aansluiten op een bestaande, legale situatie dat dit vanuit architectonisch en/of bouwkundig opzicht een verbetering is.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  2. b. de ruimte tussen bouwwerken.

10.2 Parkeerregels bij gebruikswijzigingen

10.3 Voorrangsregeling bestemmingen

Bij toepassing van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 geldt, indien op deze gronden een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

11.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Nijmegen Oost - 2 (Frans Halsstraat-Paulus Potterstraat)'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de hoek van de Frans Halsstraat en de Paulus Potterstraat bevindt zich op dit moment kleinschalige bedrijvigheid. In het recente verleden hebben twee samenwerkende projectontwikkelaars een bestemmingsplanherziening aangevraagd voor het realiseren van een zestal wooneenheden. Gemeente Nijmegen heeft destijds positief gereageerd op dit voorstel. Het voornaamste argument hiervoor was de gewenste transitie van een ongewenste bedrijfsfunctie naar een beter passende woonfunctie in combinatie met een ruimtelijke kwaliteitsimpuls door het vervangen van de oude bebouwing.

Helaas bleken de projectontwikkelaars onbetrouwbare partners in dit proces. De gemeente werd bewust misleid door de projectontwikkelaars. Direct resultaat hiervan was dat het plan niet meer economisch uitvoerbaar bleek en werd vernietigd door de Raad van State. Bovendien was een hoop onrust veroorzaakt in de buurt.

Ondertussen is de grond verkocht aan een nieuwe ontwikkelaar. Deze ontwikkelaar heeft contact gezocht met gemeente Nijmegen over de ontwikkelmogelijkheden van de locatie. De gemeente is nog steeds van mening dat het wegbestemmen van de bedrijfsbestemming wenselijk is voor deze locatie. Door gewijzigde inzichten en door de vervelende voorgeschiedenis heeft de ontwikkelaar wel de volgende randvoorwaarden meegekregen:

  • Een gereduceerd programma ten opzichte van het voorgaande plan op deze locatie;
  • Bijzondere aandacht voor een goed communicatietraject met de buurt.

Het onderhavige bestemmingsplan is opgesteld met deze twee randvoorwaarden in gedachte en maakt de bouw van 2 stadswoningen en 2 grondgebonden woningen mogelijk. Het plangebied bevat enkel de gronden die in bezit waren van de voormalige projectontwikkelaars.De gronden die horen bij het perceel Paulus Potterstraat 7 zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan.

1.2 Bestaande Situatie

De bouwlocatie hoek Paulus Potterstraat/ Frans Halsstraat bevindt zich in Nijmegen Oost temidden van de woonbuurt Hengstdal. De Frans Halsstraat en de Paulus Potterstraat hebben een verschillend karakter. De bebouwing in beide straten is gerealiseerd in de jaren '30.

De Franshalsstraat is een rechte noord-zuid gerichte straat die gekruist wordt door de Tooropstraat. De noord- en zuidzijde hebben een andere uitstraling. Het plangebied is gesitueerd in het zuidelijke deel. Ten noorden van de Tooropstraat heeft de Frans Halsstraat een woonerfachtige inrichting, ten zuiden een informeel straatprofiel. Dit straatprofiel heeft aan twee zijde neen trottoir. Tussen de rijloper en het trottoir bevinden zich parkeerplaatsen. Langsparkeren aan de oostzijde en diagonaal parkeren aan de westzijde van de straat. Op enkele plaatsen kent de weg versmallingen. Kenmerkend voor de Frans Halsstraat is de doorgaande boomstructuur in de vorm van een bomenlaan.


De bebouwing in de straat staat in een strakke rooilijn en is als één ontwerpopgave vormgegeven. De woningen zijn voorzien van relatief korte voortuintjes. De overgang van openbaar naar privé wordt geaccentueerd door lage tuinmuurtjes die onderdeel uitmaken van de oorspronkelijke ontwerpopgave.

De Paulus Potterstraat is oostwest gericht en beschikt aan de oostzijde over een afbuiging in zuidelijke richting die uitkomt op de Dommer van Poldersveldtweg. De straat kent een woonerfachtige inrichting waar de rijloper tussen groenbakken en parkeerhavens doorslingert. De rijloper ligt op eenzelfde niveau als het trottoir. De woningen liggen nagenoeg in een vloeiende rooilijn. De architectuur kent veel diversiteit. De voortuintje zijn eveneens ondiep en worden begrensd door verschillende soorten lage erfafscheiding. Er is sprake van diverse tuinmuurtjes en hekwerken.


In de bestaande situatie is de hoek zelf onbebouwd en is er grenzend aan de belendende percelen sprake kleinschalige bebouwing. Deze kleinschalige bebouwing bestaat uit één laag en heeft de verschijningsvorm van een reeks bijgebouwen. Op en rondom het perceel wordt op een ongeordende wijze geparkeerd.

1.3 Toekomstige Situatie

Aan de ontwikkeling van het plangebied ligt een bouwplan ten grondslag welke mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingslan. Het programma voor dit bouwplan bestaat uit 2 stadswoningen en 2 grondgebonden eengezinswoningen. Het volume bestaat uit 3 lagen met een plat dak met op de hoek een hoekaccent. Delen van de gevels worden voorzien van dakvlakken zodat het volume gedeeltelijk lijkt te voorzien in een kap.


Uitgangspunt in dit bouwplan is dat er geparkeerd dient te worden op eigen terrein. Een voorwaarde is dat de parkeeroplossing niet ten kosten gaat van contact met de straat. In het ontwerp is gekozen voor een inpandige parkeeroplossing aan de voorzijde van de woningen zodat er geen auto's voor de woningen komen te staan. Dit is op een zodanige wijze ontworpen dat er ook nog woonfuncties op de straat georiënteerd zijn. De inritten worden zodanig gepositioneerd dat de bestaande bomenlaan aan de Frans Halsstraat gehandhaafd kan worden.


De overgang van privé / openbaar aan de voorzijde van de woningen bestaat uit lage tuinmuurtjes. Deze sluiten goed aan op de erfafscheidingen in de omgeving.

1.4 Stedenbouw

Met het opstellen van dit postzegelplan wordt de kans aangegrepen om in een goede hoekoplossing voor de Paulus Potter en Frans Halsstraat te kunnen voorzien. Deze geeft een positieve impuls aan de omgeving en voorziet in een eigentijds bouwvolume op de hoek.

Hoofdstuk 2 Sectoraal Beleid

2.1 Wonen


Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2009-2020, Wonen Leeft! In deze nota wordt het woonbeleid uiteengezet tot 2020. In de woonvisie worden de volgende strategische keuzes gemaakt voor Nijmegen:


Ongedeelde stad: voorkomen van een tweedeling tussen de bestaande stad en de Waalsprong en binnen wijken en stadsdelen. Het doel blijft om woonmilieus te realiseren waarin mensen graag wonen, met een positief gewaardeerd woonklimaat. Leefbaar, schoon, heel en veilig en met variatie in het aanbod zodat mensen niet noodgedwongen hun wijk uitmoeten als ze aan een nieuwe stap in hun wooncarrière toe zijn. Het behoud van deze doorstromers en stijgers komt de leefbaarheid en sociale structuur ten goede. We richten ons op binnenwijkse wooncarrières en meer treden op de woonladder. Daarvoor is het ook nodig dat het aanbod, de spreiding en de kwaliteit van voorzieningen in orde is. Een ongedeelde stad vraagt om meer dan alleen een gedifferentieerde woningvoorraad.


Bewoners binden: is het tweede centrale uitgangspunt. We willen zorgen dat mensen een positieve keuze kunnen maken. Dat kan alleen als we rekening houden met de individuele wensen en financiële mogelijkheden. Dat kan met een adequaat nieuwbouwbeleid waarbij we ook als kwaliteitsimpuls de kansen benutten om nieuwe bewoners aan te trekken. Dat betekent sterke wijken waar mensen een wooncarrière kunnen maken, die levensloopbestendig zijn en waarin voldoende variatie is in huur en koop, woningtype en prijsklassen. Door een hoge kwaliteit van woningen en woonomgeving en de nodige keuzevrijheid te bieden kunnen bewoners aan Nijmegen gebonden worden. Hierbij spelen ook voorzieningen, economische structuur en cultureel klimaat een rol.


Nijmegen Oost


Nijmegen Oost bestaat uit de wijken: Altrade, Hengstdal en Hunnerberg. Nijmegen Oost is een geliefd stadsdeel met een aantrekkelijke en gewaardeerde mix aan woonmilieus met redelijk veel functiemenging en is visueel aantrekkelijk. Het ligt gunstig tussen het stadscentrum en de groene oostrand van de stad. Altrade en Hengstdal kennen een wat meer stedelijk karakter, de andere wijken zijn rustiger woongebieden.


De scores in de Stads- en Wijkmonitor zijn voor Nijmegen Oost op vrijwel alle punten gunstig. Het stadsdeel kent weinig tot geen problemen. Wel is overlast van parkeren en de verkeersdrukte een punt dat vaak wordt genoemd. Vooral de delen van de wijk net buiten het vergunningsysteem ervaren parkeeroverlast. Ook de gunstige sociale economische positie van veel bewoners leidt tot een hoger autobezit. In combinatie met smalle wegprofielen in de vooroorlogse delen is dat mede oorzaak van de ervaren overlast.

Voor dit stadsdeel is geen intensief en gericht woonbeleid nodig. De courantheid van dit stadsdeel zorgt ervoor dat de markt veelal op eigen kracht investeert in de kwaliteit van de particuliere voorraad.


De Nijmeegse Woningmarkverkenningen 2013-2020

Recent (28 februari 2014) zijn er een nieuwe woningmarktverkenningen “De Nijmeegse Woningmarkt 2013-2020) vastgesteld. Deze woningmarktverkenning geeft de richting aan voor diverse locaties.

Locatie hoek Frans Halsstraat-Paulus Potterstraat

De te ontwikkelen locatie hoek Paulus Potterstraat-Frans Halsstraat ligt in de wijk Henstdal en valt onder het stedelijk compacte woonmilieu. Op basis van de nieuwe woningmarktverkenningen is in dit woonmilieu en in deze wijk geen behoefte aan nieuwe toevoegingen. De ontwikkeling van deze locatie is echter al enkele jaren geleden aangevangen lang voor het vaststellen van deze woningmarktverkenning. De ingezette ontwikkeling heeft met een nieuwe projectontwikkelaar een doorstart gemaakt. Voor deze locatie is altijd aangegeven te willen komen tot een transitie van bedrijfsfunctie naar wonen.

Bovendien betreft het een kleinschalig plan (toevoeging van 2 laagbouwwoningen en 2 appartementen) waarbij een ongewenste bestemming (garagebedrijf) wordt verwijderd uit de woonwijk, hetgeen een positieve meerwaarde voor het woonklimaat in deze buurt.

Gezien de bijzondere geschiedenis, het kleinschalige karakter en de meerwaarde van de transitie van bedrijvigheid naar woningbouw wordt de voorgestane ontwikkeling als acceptabel beoordeeld.

2.2 Verkeer

Bereikbaarheid


Verkeersontsluiting
Het plangebied is voor gemotoriseerd- en langzaamverkeer bereikbaar via de Frans Halsstraat en Paulus Potterstraat.


Openbaar vervoer
Voor het openbaar vervoer gebruik is het plangebied aangewezen op de haltevoorzieningen op de Berg en Dalseweg, Daalseweg en Koolemans Beynenstraat.


Parkeren


Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de toepassing van artikel 2.5.30 uit de Nijmeegse bouwverordening. Het artikel is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie (2012) en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "Schil/overloopgebied". De parkeernormen zijn inclusief de parkeerruimte voor bezoekers.


De parkeernorm voor woningen in het Schil/overloopgebied gelden de onderstaande parkeernormen. Voor de overige functies wordt verwezen naar de beleidsregels voor de toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening en de hierin opgenomen nota parkeernormen.

Woningen Schil/
overloopgebied
Eenheid Aandeel bezoekers
woningen groot > 135m2 GBO 1,60 per woning 0,3 pp
woningen midden 90 - 135 m2 GBO 1,50 per woning 0,3 pp
woningen klein 50 - 90 m2 GBO 1,30 per woning 0,3 pp
woningen zeer klein < 50 m2 GBO 0,85 per woning 0,3 pp
Studentenhuisvesting campuscontract 0,20 per kamer 0,05 pp
Studentenhuisvesting overig / kamerverhuur 0,40 per kamer 0,05 pp



De parkeerbehoefte wordt ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan de dan geldende normen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de parkeerdruk die gegenereert wordt door de huidige functies. De parkeerbehoefte kan op eigen terrein opgelost worden. In een eerder stadium van de bestemmingsplanprocedure was er sprake van de aanleg van extra parkeerplaatsen om tegemoet te komen aan de hevige parkeerdruk in de wijk. Deze parkeerplaatsen zouden echter de bestaande bomenstructuur aan de Frans Halsstraat ernstig aantasten. Deze extra parkeerplaatsen waren namelijk alleen mogelijk door de kap van enkele van deze bomen. Uiteindelijk is er voor gekozen om de bomenstructuur in stand te laten. Er kan alsnog worden voldaan aan de CROW norm met parkeren op eigen terrein.


Verkeersveiligheid


Aan de hand van de wegencategoriseringkaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidregime er geldt. Op de GOW-A, GOW-B en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h.


Het plangebied maakt onderdeel uit van een bestaande 30km/h-zone. Het plan zal geen hinder ondervinden van verkeersveiligheidsaspecten.

2.3 Milieu

Het bestemmingsplan maakt de bouw mogelijk van een viertal appartementen op een locatie waar tot dusver een bestemming garagebedrijf (G) lag. Gezien het voormalig gebruik van deze locatie kan opgemerkt worden dat de nieuwe invulling vanuit algemene milieuoptiek als beter passend in de naaste omgeving kan worden aangemerkt en een verbetering zal zijn ten opzichte van de voormalige situatie.

2.3.1 Bedrijvigheid


In de naaste omgeving van het plan bevinden zich geen bedrijven/inrichtingen die het bouwplan kunnen beïnvloeden.

2.3.2 Bodem

Bodemkwaliteit

De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het rapport "Verkennend bodemonderzoek locatie Paulus Potterstraat 1-3-5-7 en Tooropstraat 76 Nijmegen, kadaster gemeente Nijmegen sectie H, nrs, 1951, 1952 ged.. En 1953 Boot Organiserend ingenieursbureau, 13 oktober 2007 en 19 november 2007, kenmerk ME07252.


Uit het bodemonderzoek blijkt:

  • Ter plaatse van de voormalige smeerkuil is een sterke minerale olieverontreiniging aanwezig die niet is afgeperkt;
  • De verontreiniging strekt zich uit tot onder het kantoorgebouw en heeft een diepte van ten minste 5 meter onder maaiveld;
  • De overige grond (onverdachte terreindelen) binnen het perceel is licht verontreinigd met zware metalen en PAK (polyclische Aromatische Koolwaterstoffen);
  • Het grondwater is niet onderzocht omdat het dieper dan 5 meter onder maaiveld ligt;
  • Er is geen asbest aangetoond


Conclusie

Op basis van het onderzoek blijkt sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging, deze is nog niet afgeperkt (minimaal 40 m3 is sterk verontreinigd met minerale olie). De bodem moet worden gesaneerd voordat de bestemming wordt gerealiseerd. Hiervoor moet de initiatiefnemer een BUS-melding doen. Mogelijk is na sloop van de bestaande gebouwen bodemonderzoek beter mogelijk en kan er dan ook een BUS melding worden gedaan.

Ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning moet een actualiserend bodemonderzoek conform de NEN 5740 plaatsvinden. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming zal rekening moeten worden gehouden met een budget voor bodemsanering en voorafgaand bodemonderzoek.


Bodem en Klimaat


De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in de ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop vastgelegd in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidagenda 2011-2015. Kernbegrippen hierbij zijn compensatie en adaptatie:

  • Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken, duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er naar om als stad energieneutraal te worden;
  • Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden, zoals extremere weers- omstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn: het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.


In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en open en groen oppervlak en de relatie tussen de bebouwde en groene structuren. Een goede inpassing van groen bij de terug te bouwen woningen helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op. Infiltratie van schoon regenwater kan dus het best via bodempassage (afvoer naar aanwezig groen). Ook kunnen verantwoord materiaalgebruik, beperking van de energievraag en een verstandige positionering van functies bijdragen aan de klimaatdoelstellingen. Voor de utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij het terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden.

2.3.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.

De woningen liggen binnen de onderzoekszone van de Van 't Santstraat. De overige wegen in de nabijheid van de woningen, zoals de Frans Halsstraat, Paulus Potterstraat en Tooropstraat, zijn wegen met een maximum toegestane snelheid van 30 km/uur en dus niet gezoneerd.

De woningen liggen op grote afstand, circa 185 meter, van de Van 't Santstraat en ook staat er veel tussenliggende afschermende bebouwing tussen de woningen en de weg. De Van 't Santstraat levert daardoor geen relevante geluidsbelasting op de gevel van de woningen.

De woningen liggen op circa 30 meter van de Tooropstraat en ook in dit geval is er sprake van tussenliggende afschermende bebouwing tussen de woningen en de weg. De Tooropstraat levert daardoor geen relevante geluidsbelasting op de gevel van de woningen.

De Frans Halsstraat en Paulus Potterstraat zijn wegen met een lage verkeersintensiteit omdat er zo goed als alleen bestemmingsverkeer overheen rijdt. Beide wegen leveren daardoor geen relevante geluidsbelasting op de gevel van de woningen.

Ter plaatse van de woningen wordt de voorkeurswaarde voor wegverkeerslawaai niet overschreden. De geplande ontwikkeling kan daarmee worden gerealiseerd zonder dat er met betrekking tot het aspect geluid verdere procedures nodig zijn. Er worden geen bijzondere eisen gesteld aan de geluidwering van de gevel van de woningen en ook niet aan de indeling. Uiteraard moeten de woningen wel voldoen aan de minimale eisen van het Bouwbesluit.

2.3.4 Luchtkwaliteit

Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende twee zaken:

  • het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit
  • het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.


Ad a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.


Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uit- gewerkt in Algemene Maatregelen van Bestuur (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriële regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).


Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt.


Het plan maakt de bouw van 4 woningen mogelijk en valt daarmee binnen bovengenoemde grens. Het plan is NIBM en hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.


Ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.


Op 16 januari 2009 is het Besluit "gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel: het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2 ), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgingstehuizen, verpleeg- huizen en bejaardentehuizen zijn gevoelige bestemmingen. Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden.


Het plan betreft geen van de bovengenoemde gevoelige bestemmingen. Het plan voldoet daarmee aan de regelgeving.

2.3.5 Externe veiligheid


Met betrekking tot externe veiligheid kunnen twee typen risico's worden onderscheiden:
a) externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven en
b) externe veiligheid door vervoer gevaarlijke stoffen over transportassen.

De risico's worden nader verdeeld naar plaatsgebonden risico's en groepsrisico's:

- Onder het plaatsgebonden risico (PR) verstaat men de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden als toetsingswaarden aangegeven.


- Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron, het invloedsgebied. Het groepsrisico wordt getoetst aan de hand van oriënterende waarden.

Ad a) Inrichtingen

De externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven wordt geregeld in het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Dit besluit kent een verdeling naar plaatsgebonden risico's en groepsgebonden risico's, zoals hierboven aangegeven.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een Bevi inrichting.

Ad b) vervoer van gevaarlijke stoffen
Voor de externe veiligheid door vervoer van gevaarlijke stoffen over transportwegen wordt voor wegen, vaarwegen en buisleidingen het rapport van Arcadis "Bouwstenen voor een inhaalslag" (16 januari 2003) als indicatie aangemerkt. Voor vervoer over het spoor wordt het rapport Externe veiligheid spooromgeving Nijmegen en Wijchen (3 april 2009)als indicatie gebruikt. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen zijn/worden Algemene Maatregelen van Bestuur opgesteld. Het “Besluit externe veiligheid buisleidingen” is op 1 januari 2011 van kracht geworden, het “Besluit transport externe veiligheid” zal naar verwachting nog in 2013 van kracht worden.

Het plangebied ligt echter niet binnen het invloedsgebied van transportroutes voor gevaarlijke stoffen en bovendien is er in de naaste omgeving geen hogedrukaardgastransportleiding aanwezig.

Conclusie
Externe veiligheid is geen obstakel voor de realisering van dit Bestemmingplan.

2.3.6 Fysieke veiligheid

Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:


Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid

Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving.


Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.


Situering van gebouwen

In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.


Op basis van het huidige plan zijn er op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.


Bluswatervoorziening


De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. De capaciteit van een dergelijke voorziening dient voor dit pand minimaal 30 m3 water per uur te bedragen. Afstand van de bluswatervoorziening tot de brandweertoegang van het gebouw/de gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen.


Op basis van het huidige plan zijn er geen beperkingen.


Bereikbaarheid


Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang/brandweertoegang van het gebouw/de gebouwen vanaf de weg van belang. De afstand van de straat/ontsluitingsweg tot deze brandweertoegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn.


Op basis van het huidige plan zijn er geen beperkingen.

Conclusie
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.


De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.

2.3.7 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd. Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.

Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.

Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.

In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.

Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op. Door in het plan de bestaande boomstructuur te respecteren is hiervoor een goede uitgangssituatie aanwezig die verder verbeterd kan worden met het tuinontwerp en de afhandeling van het regenwater.

Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. Voor utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere woonlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.

Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke EPC-onderzoek omgezet worden tot een energiescan. Daarmee kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.

Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag van het gesloten type. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.

2.4 Water

1. De watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet.

Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:

  • Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (2 juli 2003)
  • Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009)
  • Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 22 december 2009)

2. Algemeen

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van Nijmegen Oost. Voor dit gebied zijn het Waterplan Nijmegen (2001) en het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2010 tot en met 2016 relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

3. Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

4. Grondwater

Het plangebied bevindt zich in niet een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.

5. Riolering/ hemelwater

De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Paulus Potterstraat. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel.

2.5 Natuur & Landschap

2.5.1 Natuur

Natura 2000


Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming.


Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. In en om Nijmegen gaat het om de Natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.


Conclusie:

Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van Natura2000 dat geen effecten te verwachten zijn. Natura2000 is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.


Natuurbeschermingswet


De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. In deze wet is nu de natuurbescherming van specifieke gebieden geregeld. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen in een aanwijsbesluit en beschermd op grond van de wet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden 'Uiterwaarden Waal', 'Gelderse Poort'
  • Beschermde Natuurmonumenten (Rondom Nijmegen gaat het dan om 'Oude Waal' en 'Bronnenbos Refter')


In het aanwijsbesluit wordt de exacte ligging van het gebied aangegeven en welke habitats in het gebied moeten worden beschermd. De provincie legt per gebied vast welke waarden aanwezig zijn en waar de te beschermen habitats liggen. Voor alle werkzaamheden die schadelijk zijn voor de beschermde habitats moet een vergunning worden aangevraagd.


Conclusie:

Dit bestemmingsplan is niet van invloed op gebieden die onder de Natuurbeschermingswet vallen en derhalve is deze wet dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.


Ecologische Hoofdstructuur (EHS)


De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. De EHS is in het Streekplan Gelderland 2005-2015 door de provincie vertaald in de Gebiedsplannen Natuur en Landschap. Nijmegen valt binnen het gebiedsplan Rivierenland. De uiterwaarden van de Waal, de stuwwal, de Ooijpolder en de bosgebieden ten zuiden van Nijmegen zijn opgenomen in de EHS evenals een deel van de landbouwgronden die grenzen aan de wijk Weezenhof en het bosgebied van Vogelzang.


Conclusie:
Dit bestemmingsplan ligt op voldoende afstand van de EHS om geen effecten te verwachten.

2.5.2 Flora en Fauna

Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt alles wat te maken heeft met de bescherming van flora en fauna in Nederland die voorheen in verschillende wetten was opgenomen.


Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van alle in het wild voorkomende beschermde soorten.


Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.


In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.


Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van EZ.


In de rapportage "Quickscan natuurtoets Paulus Potterstraat, Nijmegen" van 21 december 2009 staat het volgende

  • In het onderzoeksgebied zijn geen beschernde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten;
  • In de bomen en bebouwing in het plangebied zijn geen geschikte vaste verblijfplaatsen voor vteermuizen aangetroffen. Er wordt geen schade aan vlieg- en/of jachtroutes verwacht Het onderzoeksgebled fungeert vemoedelljk als (beperkt) foerageergebied voor enkele vleermuissoorten;
  • Verspreid in het onderzoeksgebied zijn vaste verblijfplaatsen van een enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoort als Huisspitsmuis te verwachten;
  • In de dakvlakken van Paulus Potterstraat 7 worden nesten van Huismus verwacht, maar waren ten tijde van het veldbezoek niet vast te stellen. Er is een kleine kans op een broedgeval van Zwarte roodstaart. Andere vogelsoorten worden wegens ontbreken van geschikt broedbiotoop niet verwacht in het plangebied;
  • Omdat oppervlaktewater ontbreekt is de aanwezigheid van vissen en voortplanting van amfibieen niet aan de orde. Wegens het ontbreken van beplanting en strooisellaag wordt ook overwintering van amfibieen niet verwacht Er zijn geen reptielen of beschermde ongewervelden aangetroffen en/of te verwachten. Geschikte biotopen voor deze soortgroepen ontbreken.


Ontheffing en mitigerende maatregelen

  • Het aanvragen van een ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en faunawet is niet aan de orde;
  • Nesten van Huismus zijn jaarrond beschemd. Een korte omgevingscheck heett uitgewezen dat er vermoedelijk geen uitwijkmogelijkheden zijn voor de vogels. In de nieuwbouw dienen daarom adequate vervangende voorzieningen te worden opgenomen in de vorm van nestkasten, nestpannen of vogelvides;
  • Bij de beoogde plannen zouden mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren verloren gaan. Het overtreden van verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet is hier voor laag beschermde soorten echter niet aan de orde, omdat automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen 9,11 en 12 geldt;
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor begin maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.


Conclusie

Wanneer bovenstaande mitigerende maatregelen worden uitgevoerd is er geen strijdigheid met de Flora- en faunawet.

2.5.3 Groen

Groenplan De groene draad (2007)

Het groenbeleid is vastgelegd in 'De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen' en heeft als doelstelling:

  • inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang;
  • een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
  • vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen;
  • de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma.


De hoofdgroenstructuur en de hoofdbomenstructuur zijn de basis en de ruggengraat van het groen in Nijmegen. Deze structuren houden we dan ook in stand. In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.


Conclusie
Er verdwijnt geen groen bestemming. De bomen in de Frans Halsstraat behoren tot de hoofbomenstructuur.



Handboek stadsbomen (2009)


Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan "De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.


De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.


De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:

  • Optimale inzet van middelen.
  • Waarborgen van een vitaal bomenbestand.
  • Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.
  • Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.


Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.


In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in een bestemmingsplan.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt ervoor gekozen de hoofdbomenstructuur in stand te houden. De benodigde parkeerplaatsen kunnen dusdanig ingpland worden dat er geen bomen uit deze waardevolle structuur gerooid hoeven te worden.

2.6 Archeologie En Cultuurhistorie

2.6.1 Cultuurhistorische waarden

Rijksbeleid


Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.


De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen.


Gemeentelijk beleid


Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de (concept) Nota Cultureel Erfgoed, die in december 2012 voor inspraak door het college is vastgesteld.


Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.


De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.


Het betreffende bestemmingsplangebied Paulus Potterstraat hoek Frans Halsstraat valt binnen gebiedstype 2 van de cultuurhistorische beleidskaart.


Dit houdt in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen vanuit cultuurhistorie hoofdzakelijk rekening wordt gehouden met de samenhang tussen structuren en historische bebouwing.


Voor gemeentelijke monumenten in het gebied is de gemeentelijke monumentenverordening de basis. De betreffende percelen zijn geen beschermde monumenten.



Cultuurhistorische waarden Paulus Potterstraat 1-7


De Paulus Potterstraat is gelegen in de Schildersbuurt. De Schildersbuurt heeft kenmerken van een tuinwijk. De tuinwijken in Nijmegen zijn gebaseerd op traditionele blokverkavelingen. De rijen huizen vormen een bouwblok met een open kop. De woningen hebben zowel een voor- als een achtertuin.


De cultuurhistorische waarde van de Schildersbuurt ligt in de verkaveling van afzonderlijke percelen die gezamenlijk een bouwblok vormen. Aan de Frans Halsstraat zijn dit de blokken woningen uit de jaren twintig van de twintigste eeuw en in de Paulus Potterstraat de rij arbeiderswoningen. Alle woningen worden gekenmerkt door één of twee bouwlagen met een kap of dakschild aan de voorzijde.


Gevolgen bestemmingsplanwijziging voor cultuurhistorische waarden


Zoals in de omschrijving van gebiedstype 2 uit de Nota Cultureel Erfgoed aangegeven, is bij ruimtelijke ontwikkelingen de samenhang tussen structuren en historische bebouwing belangrijk. In dit geval dus de hierboven genoemde bouwblokverkaveling en de samenhang van het te herontwikkelen perceel en de overige historische bebouwing. De bestemmingsplanwijziging houdt rekening met de gevellijnen van de aanwezige bebouwing in de Paulus Potterstraat en houdt eveneens de smalle strook voortuinen aan. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt kan daarom ingestemd worden met de voorgestelde bestemmingsplanwijziging.

2.6.2 Archeologie

8.1 Inleiding


Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).


Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.


Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld, waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven.



8.2 Plangebied


Het plangebied Paulus Potterstraat /hoek Frans Halsstraat ligt in een gebied die op de archeologische beleidskaart is aangeduid als "gebied van zeer hoge archeologische waarde"(waarde 3). Op deze locatie zijn sporen van de Romeinse legerplaats uit de Romeinse tijd te verwachten. In 2009 is een archeologische bureauonderzoek uitgevoerd waarin wordt geconcludeerd dat de kans groot is dat in de ondergrond van het plangebied resten van een Romeinse legerplaats of kampdorp aanwezig zijn.


8.3 Voorwaarden


Het terrein krijgt de dubbelbestemming: waarde-archeologie 3 met bijbehorende voorschriften. Door het opnemen van deze dubbelbestemming kunnen aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en slopen archeologische voorwaarden verbonden worden. Doel van deze maatregel is om de archeologische waarden in de bodem te beschermen. Blijkt dat de bescherming van de archeologische waarden niet of onvoldoende mogelijk is, dan dient voorafgaand aan verdere planvorming een archeologisch (voor)onderzoek uitgevoerd te worden. Op basis van de resultaten van dit onderzoek neemt het bevoegd gezag (gemeente Nijmegen) het besluit of een vervolgonderzoek noodzakelijk is. De kosten van het archeologisch onderzoek (inclusief uitwerking en rapportage) zullen als gevolg van de implementatie van het Verdrag van Valletta ten laste komen van de verstoorder van het bodemarchief (verstoorder betaalt-principe).


8.4 Informatieplicht


Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988)bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

3.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het plan wordt geheel uitgevoerd in opdracht en op kosten van de initiatiefnemer en heeft derhalve geen financiële consequenties voor de gemeente Nijmegen. Er is een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente gesloten. Door de aanwezigheid van deze overeenkomst is er geen noodzaak een exploitatieplan te maken.


In bovenstaande overeenkomst is een regeling voor planschade opgenomen. Eventuele planschade claims zullen worden afgewenteld op de ontwikkelaar.

3.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voor dit bestemmingsplan is op 3 juli 2013 een vooraankondiging gepubliceerd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 25 september 2014 tot en met 5 november 2014 ter visie gelegen. Gedurende deze termijn van 6 weken zijn er geen zienswijzen ingekomen op het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Vooroverleg

4.1 Ministerie Verkeer En Infrastructuur

Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de mede-overheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.


Onderhavig project doorkruist geen van de door het Rijk aangemerkte nationale belangen. Zodoende is overleg ex. artikel 3.1.1. Bro met de het ministerie niet noodzakelijk.

4.2 Provincie Gelderland

Bij brief van 5 juni 2008 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en in welke mate de Provincie betrokken wil worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen van puur lokaal belang geen rol is weggelegd voor de provincie en geen vooroverleg hoeft plaats te vinden.


Het onderhavige plan is van puur lokaal belang en hoeft niet aangeboden te worden aan de Provincie voor het artikel 3.1.1 Bro vooroverleg.

4.3 Waterschap

Per brief van 15 februari 2012 (kenmerk 201206566) geeft het Waterschap Rivierenland aan
dat zij beoordeeld of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding.
De gemeente kan zelf bepalen of een plan waterhuishoudkundig relevant is of niet via de
landelijke website www.dewatertoets.nl.

Deze toetsing is gedaan en daaruit blijkt dat er geen waterbelangen zijn die door dit plan
worden geraakt. Deze conclusie is per mail bevestigd door het Waterschap.