Nijmegen Oost - 3 (Opusgebouw)
Bestemmingsplan - gemeente Nijmegen
Vastgesteld op 25-11-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Nijmegen Oost - 3 (Opusgebouw) met identificatienummer NL.IMRO.0268.BP13003-VG02 van de gemeente Nijmegen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat op de grond staat, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een aparte ruimte vormt die al dan niet vanuit het hoofdgebouw bereikbaar is.
1.4 aan huis verbonden beroepsactiviteiten
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.5 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten
het verlenen van diensten, het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen), het voeren van de administratie van bedrijfsactiviteiten die (behoudens genoemde administratieve werkzaamheden) niet ter plaatse worden uitgeoefend, het verstrekken van logies en ontbijt (bed and breakfast) waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend.
1.6 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8 achtergevellijn
de achterste grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan;
1.9 archeologisch deskundige
de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
1.10 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door de gemeente Nijmegen of namens de gemeente Nijmegen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bed and breakfast
een overnachtingsmogelijkheid gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed- en breakfast heeft maximaal 4 kamers en 8 slaapplaatsen.
1.13 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel plaatsvindt uitsluitend als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.14 bedrijvigheid
het uitoefenen van een bedrijf, met aanverwante activiteiten als laden en lossen en parkeren.
1.15 beschermd stadsbeeld
stadsbeelden die overeenkomstig de bepalingen van de gemeentelijke monumentenverordening zijn aangewezen als beschermde stadsbeelden en waarvan een kaart met daarop aangegeven de begrenzing van het te beschermen gebied is opgenomen in het gemeentelijk monumentenregister Nijmegen.
1.16 beschermd stadsgezicht
stadgezicht dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet is aangewezen, met ingang van de datum van publicatie van die aanwijzing in de Nederlandse Staatscourant.
1.17 bestaand
- a. bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
- b. bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 BEVI-bedrijf
bedrijf vallend onder de werkingssfeer van artikel 2 lid 1 a tot en met f van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen.
1.21 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.22 bijgebouw
een vrijstaand, in functioneel en bouwkundig opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt gebouw op hetzelfde bouwperceel dat op de grond staat en alleen bedoeld en ingericht ten behoeve van (huishoudelijke) berging, hobby- en/of stallingruimte.
1.23 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.24 bouwhistorisch onderzoek
in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis en bouwhistorische kwaliteit van een monument in de vorm van een bouwhistorische inventarisatie, -verkenning, -opname of -ontleding, uitgevoerd overeenkomstig de “Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek”.
1.25 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.26 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.27 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.28 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.29 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.30 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.31 cultuurhistorische waarden
waarden die zijn gekoppeld aan de beschavingsgeschiedenis, ondergebracht als historisch (steden)bouwkundig erfgoed, historisch landschappelijk erfgoed of archeologisch erfgoed.
1.32 cultuur en ontspanning
voorzieningen gericht op cultuur en ontspanning, zoals een atelier, bioscoop, bowlingbaan, creativiteitscentrum, dansschool, museum, muziekschool, muziektheater, sauna, speelautomatenhal, theater en wellness. Prostitutie, raamprostitutie/raamexploitatie of seksinrichting is uitgesloten. Een casino is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'casino'.
1.33 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van het bieden van gelegenheid om gekochte etenswaren ter plaatse te nuttigen. Onder detailhandel wordt niet verstaan detailhandel in volumineuze goederen.
1.34 dienstverlenend bedrijf
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak al dan niet met een baliefunctie, zoals: uitzendbureaus, reisbureaus, wasserettes, kapsalons, bijkantoren van banken en van sociaal-culturele instellingen, postagentschappen, telefoon-, internet-, telegraaf- en telexdiensten, snelfoto-ontwikkel- en copyshops, videotheken, autorijscholen en dergelijke.
1.35 erf
de gronden met een woonbestemming gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak.
1.36 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige).
1.37 evenement
evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (APV).
1.38 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 gebouwd terras
aan- of uitbouw in de openbare ruimte ten behoeve van een aangrenzend horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt.
1.40 geluidsgevoelige functies
geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten:
geluidsgevoelige gebouwen
- a. woningen;
- b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
- 1. onderwijsgebouwen;
- 2. ziekenhuizen;
- 3. verpleeghuizen;
- 4. verzorgingstehuizen;
- 5. psychiatrische inrichtingen;
- 6. kinderdagverblijven.
geluidsgevoelige terreinen
- I. een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet (woonwagen);
- II. ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.
1.41 gevelbreedte
de breedte van de gevel waar tegenaan wordt gebouwd.
1.42 historisch stedenbouwkundig erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van de gebouwde omgeving.
1.43 hoekovergang
een aan- of uitbouw die buiten de gevelbreedten van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd en die een verbinding vormt tussen een aan- of uitbouw aan de voorgevel en een aan- en of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw.
1.44 hoofdbebouwing
hoofdgebouw(en) inclusief aan- en of uitbouwen binnen het bouwvlak.
1.45 hoofdgebouw(en)
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.46 horecabedrijf
een bedrijf of instelling waar als hoofddoel bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, niet zijnde detailhandel en/of ondersteunende horeca of bed and breakfast.
1.47 hotel/pension
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.48 kantoor
een ruimte welke door de aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid, al dan niet met een ondergeschikte baliefunctie.
1.49 maatschappelijke voorzieningen
het openbaar bestuur, medische, sociale, educatieve en levensbeschouwelijke diensten, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen diensten, zoals: huisarts, apotheek, school, sportzaal, kinderdagverblijf, wijkcentrum, kerkgebouw, verzorgingstehuis, onzelfstandige woonvormen, uitvaartcentrum en bibliotheek.
1.50 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.51 ondergronds bouwwerk
- a. een (gedeelte van een) gebouw dat gelegen is onder het niveau van de begane grondvloer van dat gebouw, waarbij de hoogte van die begane grondvloer nergens hoger ligt dan 0,25 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. een zelfstandig voor mensen toegankelijk bouwwerk waarvan de bovenkant nergens hoger is dan het maaiveld van het bouwperceel ter plaatse van dat bouwwerk.
1.52 ondergeschikte kantoren
kantoren waarbij het kantoor een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.53 ondergrond
voor de ondergrond van het plan is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN), als vervat in het bestand GBK 2012-02-27
1.54 ondersteunende horeca
horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.55 ondersteunende voorzieningen
voorzieningen die behoren bij een een hotel of pension, maar ondergeschikt zijn aan de logiesfunctie van het hotel of pension , zoals onder meer een restaurant, café, flex office voorzieningen of health & welness voorzieningen.
1.56 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.57 overkapping
een op de grond staand, plat afgedekt bouwwerk, bestaande uit ten minste een dak, niet zijnde een gebouw.
1.58 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.59 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.60 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door dezelfde persoon.
1.61 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
1.62 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.
1.63 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde dan wel onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
1.64 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, road barriers, afvalinzamelsystemen, openbare toiletvoorzieningen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, fietsenstallingen, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, sport- en speelvoorzieningen, abri's en dergelijke.
1.65 straatprostitutie
het op straat door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot seksuele handelingen te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
1.66 terreinen van zeer hoge archeologische waarde
terreinen waarvan bekend is dat er waardevolle archeologische resten aanwezig zijn.
1.67 uitbouw
een op de grond staand en aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting betreft van een in het gebouw gelegen ruimte.
1.68 voorgevellijn
de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde ervan.
1.69 wadi
voorziening voor de infiltratie van regenwater. Een wadi is een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren.
1.70 werk
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.71 wonen
de huisvesting van één of meerdere personen in een gebouw, niet zijnde een woonwagen of woonschip.
1.72 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een of meer personen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens
de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.
2.2 de afstanden tussen lijnen
afstanden tussen lijnen worden gemeten van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn.
2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwing, boven en onder peil, ten dienste van één bepaalde binnen een bestemming toegestane activiteit/functie.
2.4 de diepte van een bouwwerk, niet zijnde een hoofdgebouw
de afstand gemeten vanaf het verste punt van het bouwwerk loodrecht op de gevel waartegen het bouwwerk wordt aangebouwd.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
2.6 de bouwhoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.7 de bouwhoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.8 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.9 gevellijn
de plaats vanaf waar de bouw- en goothoogte van het aangrenzende maatvoeringsvlak wordt gemeten.
2.10 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
Voor de meest voorkomende dakvormen bij woningen is in onderstaande schetsjes aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald. Daarbij geldt dat voorzover het gaat om een bestaand zadeldak deze niet mag worden uitgebouwd tot een afgetopte dakvorm.
2.11 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.12 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.13 het bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle in een nader aan te geven gebied aanwezige, al dan niet ondergrondse, bouwwerken, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons.
2.14 het bebouwingspercentage
het percentage dat de oppervlakte van (een gedeelte van) het bouwvlak aangeeft dat binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal mag worden bebouwd. Dit percentage geldt voor elk afzonderlijk bouwperceel.
2.15 het peil
de plaats vanwaar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten als bedoeld “bouw- en goothoogte” en als volgt bepaald:
- a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
- d. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
- e. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.16 het (bruto) verkoopvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke ruimten, etalages en ruimten achter toonbanken.
2.17 het vloeroppervlak
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten ondergronds, op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Horeca
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor:
- a. een hotel of pension met ondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat maximaal 105 hotel- of pensionkamers gerealiseerd mogen worden;
- b. bijbehorende voorzieningen, zoals: verhardingen, terrassen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en groenvoorzieningen;
- b. gebouwen en overkappingen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw(en);
- c. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, keldertoegangen, koekoeken, hellingbanen, luifels en balkons, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- d. verhardingen en bestaande parkeervoorzieningen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw(en);
- e. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Voor zover deze gronden zijn gelegen binnen de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 is parkeren niet toegestaan, met dien verstande dat bestaand gebruik is toegestaan en bevoegd gezag voor nieuwe parkeervoorzieningen op grond van artikel 7.3 Afwijken van de bouwregels een omgevingsvergunning kan verlenen.
Artikel 5 Leiding - Riool
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en/of bescherming van een rioolwatertransportleiding.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden (zeer hoge archeologische waarde).
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de bestemming Waarde - Archeologie 3 als bedoeld in lid 6.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
- b. gronden alsnog te bestemmen als Waarde - Archeologie 3 indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie 2
7.1 bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Cultuurhistorie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarden van de gronden, in het bijzonder het beschermd stadsbeeld/stadsgezicht 19e-eeuwse Stadsuitleg.
7.2 bouwregels
Op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, in afwijking van het bepaalde in de bijbehorende bouwregels, niet worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Beeldende kunst
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst is binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 15 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
9.2 (Bouw)werken ten algemenen nutte
Het oprichten van bouwwerken ten algemenen nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van koude- en warmteopslag, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, is binnen alle bestemmingen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. de inhoud van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
- b. de oppervlakte van elke overkapping niet meer mag bedragen dan 20 m²;
- c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag bedragen;
- d. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- e. voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, de bouwregels van de geldende bestemming van toepassing zijn;
- f. de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
9.3 Ondergronds bouwen
Bouwen onder peil ten behoeve van de bestemming is toegestaan, met dien verstande dat:
- a. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van op de begane grond toegestane functies;
- b. bouwen onder peil binnen de bestemming Tuin is toegestaan, mits grenzend aan het hoofdgebouw met een maximum diepte van 1,5 meter dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
- c. bouwen onder peil ten behoeve van bouwwerken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 9.2 is toegestaan;
- d. de regels van de dubbelbestemming en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Evenementen
Evenementen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van dit plan, voor zover het een in beperkte mate afwijking van de maatvoering betreft, noodzakelijk om het bouwwerk zodanig te laten aansluiten op een bestaande, legale situatie dat dit vanuit architectonisch en/of bouwkundig opzicht een verbetering is.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Parkeerregels
12.2 Voorrangsregeling bestemmingen
Bij toepassing van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 geldt, indien op deze gronden een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.
Indien twee of meer dubbelbestemmingen samenvallen, dient de volgende prioriteitenvolgorde te worden aangehouden:
a. in de eerste plaats de planregels van artikel 6 Waarde - Archeologie 3;
b. in de tweede plaats de planregels van artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie 2;
c. in de derde plaats de planregels van artikel 5 Leiding - Riool.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Nijmegen Oost - 3 (Opusgebouw)'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het Opusgebouw is een monumentaal pand gelegen aan het Julianaplein en in eigendom van de gemeente. In de huidige situatie is het pand niet in gebruik. Jarenlang was deze voormalige meisjesschool in gebruik als kantoor. Voorliggend plan maakt het mogelijk dat het pand de functie van hotel of pension met ondersteunende voorzieningen zoals een restaurant, café en lunchroom krijgt. Een horecafunctie in de vorm van een hotel of pension is overigens al mogelijk binnen het augustus 2013 in werking getreden bestemmingsplan voor Nijmegen Oost (dit plan is evenwel nog niet onherroepelijk).
Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft het Opusgebouw inclusief bijbehorend kadastraal perceel. Het gaat om een U-vormig gebouw dat onderdeel uitmaakt van een gesloten bouwblok. Het gebouw heeft een voorterrein en een onbebouwd binnenterrein.
1.2 Cultuurhistorie / Geschiedenis
De locatie
Tot de sloop van de vestigingswerken (1874) behoorde het gebied van het huidige Julianaplein en de Wedren tot de gordel van vestingwerken die rondom de stad was gelegen.
Na sloop van de vestingwerken werd een aanvang gemaakt met de nieuwe stadsuitleg, die bestond uit een ring van singels en straten rondom het oude stadscentrum. Ten zuiden van de nieuwe Oranjesingel bleef een terrein, waartoe het huidige Julianaplein en Wedren behoren, onbebouwd. Tussen 1882 en 1886 was het terrein in gebruik genomen als paarden-wedrenbaan en daarna als militair exercitieterrein.
In 1905 werden op het terrein straten aangelegd, zoals het verlengde van de Van Schevichavenstraat, de huidige Prins Bernhardstraat, die eindigde in het Julianaplein. Aan het Julianaplein is in 1921 het Opusgebouw gebouwd als school voor Middelbaar Onderwijs voor meisjes. Het Julianaplein werd kort daarna ingericht als plantsoen, zodat een natuurlijke overgang naar het Julianapark ontstond, dat in 1925 werd aangelegd.
In de jaren vijftig van de twintigste eeuw werd de Prins Bernhardstraat (vanaf 1937 zo genoemd) doorgetrokken richting de Stenenkruisstraat, zodat het Julianaplein in tweeën werd gedeeld. Het westelijke gedeelte van het plein staat nu bekend als Wedren.
Opusgebouw en Julianaplein in situatie 1876 Opusgebouw en Julianplein in situatie 1888
Opusgebouw en Julianplein in 1897
Opusgebouw en Julianaplein in situatie 1908
Opusgebouw en Julianaplein in de situatie 1938
Het gebouw
De voormalige meisjesschool is ontworpen door stadsarchitect J.J. Weve. Weve ontwierp een statig schoolgebouw evenwijdig aan het Julianaplein, met haaks daarop twee vleugels. Deze vleugels springen als hoektorens naar voren. Centraal punt in de school is de entreepartij en hal met trappenhuis. Vanuit de hal leiden lange gangen naar de klaslokalen, die aan de binnenhof zijde van het U-vormige pand waren gelegen. In de zijvleugels waren de bijzondere leslokalen ondergebracht. De bibliotheek en het museum bevonden zich ondermeer in de linker vleugel.
In de rechter vleugel was bijvoorbeeld de gymzaal gelegen. Voor verdere informatie zijn bij de gemeente de originele bouwtekeningen beschikbaar.
Het huidige gebouw heeft, vanwege de opbouw van souterrain, drie hoge verdiepingen en een zolderverdieping, gecombineerd met middenrisaliet en hoektorens, een zekere grandeur. Deze grandeur komt verder tot uiting in het siermetselwerk van horizontale lagen op de bel-etage van de hoektorens en de entreepartij, waarmee het idee van rustica wordt gesuggereerd. Rustica werd in de Renaissance veelal toegepast om stadspoorten en adellijke huizen een krachtige, robuuste uitstraling te geven. In latere bouwstijlen wordt deze robuustheid veelal nagebootst door rustica imitatie in stucwerk of baksteen. De sterk horizontaal gelede gevels hebben verticale accenten gekregen door de staande vensters, lisenen en siermetselwerk en door de hoger opgetrokken hoektorens en middenrisaliet. Hierdoor is een evenwichtig architectonisch ontwerp ontstaan. De gevels en ramen met roedenverdeling zijn nog grotendeels in oorspronkelijke staat. De conciërgewoning in de linkervleugel onderscheidt zich van het schoolgebouw omdat het één bouwlaag lager is. De poortdoorgang, van waar uit de woning te bereiken is, zorgt eveneens voor een visuele scheiding tussen school en woning.
In het interieur zorgen de lange gangen, waaraan de lokalen zijn gelegen, voor een schoolsfeer. De gangen hebben nog de oorspronkelijke betegelde lambriseringen en de oorspronkelijke vloeren en deuren. Het trappenhuis is eveneens nog geheel uit de bouwtijd, net zoals de centrale hal en het entreeportaal. Een aantal oorspronkelijke bijzondere lokalen, zoals de gymzaal, zijn nog in het huidige interieur te herkennen. De kapconstructie van houten spanten is nog geheel intact.
Ondanks dat het gebouw nooit is aangewezen als beschermd monument heeft het Opusgebouw wel cultuurhistorische waarde. Namelijk vanwege de grandeur van de architectuur, de nog grotendeels gave gevels en het nog deels aanwezige schoolinterieur, zoals de gangen waaraan de voormalige klaslokalen zijn gesitueerd, de hal en het trappenhuis. Daarnaast heeft het gebouw waarde als één van de laatst bewaard gebleven gebouwen in Nijmegen van stadsarchitect Weve. Verder heeft het gebouw cultuurhistorische waarde vanwege de stedenbouwkundige ligging aan het Julianaplein, in het beschermde stadsbeeld 19e-eeuwse schil.
Het gebied waarin het Opusgebouw zich bevindt is op 11 december 2013 tevens aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. Wij refereren aan het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Minister van Infrastructuur en Milieu van 11 december 2013 tot aanwijzing van beschermd stadsgezicht op basis van de Monumentenwet (beschermd stadsgezicht 19de-eeuwse Stadsuitleg).
1.3 Bestaande Situatie
De locatie
Het gebied is onderdeel van de negentiende-eeuwse bebouwingsgordel van Nijmegen en valt binnen het gemeentelijk beschermde stadsbeeld “negentiende-eeuwse stadsuitleg”. Het gebied is onlangs door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voorgedragen voor bescherming als rijksbeschermd stadsgezicht. De procedure hiervoor is inmiddels in gang gezet.
De Wedren en het Julianaplein kennen een lange geschiedenis als evenemententerrein. Momenteel is de Vierdaagse het meest opvallende evenement. De Wedren wordt structureel gebruikt als parkeervoorziening voor werkers en bezoekers van het stadscentrum (200 p.p.). Het Julianaplein is een parkeerplaats eveneens voor bezoekers van de binnenstad (90 p.p.) Tijdens de jaarlijkse kermis in de binnenstad verhuist de groentemarkt van het Kelfkensbos naar het Julianaplein. De inrichting is zeer sober en door het overheersende karakter van parkeerfunctie nodigt de plek niet uit tot ander gebruik.
Het Opusgebouw is een sterke oostelijke wand aan het Julianaplein. Het groen van het Julianapark werkt ruimtelijk als een aangename, zuidelijke wand van de Wedren en het Julianaplein. De noordelijke wand van de Bijleveldsingel is zeer aantrekkelijk door de variatie in bebouwing, maar ook door de samenhang in materiaal en maatvoering.
De grote platanen op het Julianaplein zijn beeldbepalend en waardevol in de huidige stedenbouwkundige situatie. Het nadeel is dat ze het zicht wegnemen op het Opusgebouw.
Het gebouw
Het Opusgebouw is nu nog in eigendom van de gemeente en tot voor kort in gebruik als kantoor voor verschillende maatschappelijke organisaties.
1.4 Gewenste Situatie
Het Opusgebouw en omgeving is een kansrijk ontwikkelgebied. De negentiende eeuwse schil behoort, uit stedenbouwkundig en architectonische oogpunt, tot een van de meest gewaardeerde plekken van Nijmegen. De locatie ligt goed ontsloten op een strategische locatie tussen binnenstad en Universiteit. De kwaliteiten van deze plek komen met huidige inrichting en gebruik van het Opusgebouw en de voorliggende openbare ruimte onvoldoende tot hun recht. Een interessante nieuwe stedelijke functie voor het Opusgebouw,zoals een luxe hotel met ondersteunende voorzieningen waaronder onder meer een restaurant en café, kan een bijdrage leveren aan de levendigheid en attractiviteit van de stad en tevens betekenis hebben voor de Vierdaagse.
Het leesbaar houden van de cultuurhistorische gelaagdheid van de stad is een belangrijk uitgangspunt van het gemeentelijk beleid. Het behoud en de herbestemming van het Opusgebouw moet een bijdrage leveren aan dit uitgangspunt.
De planontwikkeling van het Opusgebouw biedt kansen om de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving te verbeteren, waarbij het gebouw met respect voor de cultuurhistorische waarde moet worden aangepast aan de tijd en de nieuwe functie.
Het gebouw heeft vanwege de opgetilde begane grond, de gesloten gevel met beperkte raamopeningen en de hal aan de straatzijde een introvert karakter naar het Julianaplein. Een uitbreiding aan de voorzijde in de vorm van een serre biedt kansen om de relatie tussen gebouw en openbare ruimte te verbeteren. De functie van restaurant en café zorgen voor levendigheid aan het Julianaplein. Hiermee levert de functie van het gebouw een meerwaarde voor de aangrenzende openbare ruimte. Dit bestemmingsplan maakt een uitbreiding aan de voorzijde mogelijk van maximaal 10 meter diepte en een hoogte van maximaal 6 meter.
Suggestie van serre uitbreiding aan de voorzijde (voorlopig ontwerp juli 2013)
Bij de planontwikkeling van het Opusgebouw kan gebruik worden gemaakt van de bestaande interne structuur van gangen en kamers. Behoud van het interieur geeft het gebouw meerwaarde. De grandeur van het oorspronkelijke schoolinterieur, zoals de representatieve hal met trappenhuis, geeft het gebouw een eigen sfeer en identiteit. Met de hoge ruimten van de voormalige leslokalen kan creatief worden omgegaan voor het verkrijgen van extra vloeroppervlakte. Voor een financieel levensvatbaar hotel is er binnen het bestaande gebouw onvoldoende vloeroppervlakte. Een uitbreiding van de bestaande vloeroppervlakte is daarom noodzakelijk. Deze uitbreiding wordt door dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt aan de achterzijde (op het binnenhof). Vanuit de centrale hal met trappenhuis wordt een derde nieuwe gang met kamers gerealiseerd. Uitgangspunt bij uitbreiding aan de achterzijde is dat er geen schaduwhinder en geen fundamentele afname van zonlichttoetreding optreedt bij de bewoners aan de andere zijde van het binnenterrein (de achterburen). In de bestaande situatie is vanwege de hoge gesloten bebouwing van het Opusgebouw sprake van beperkte zonlichttoetreding en veel schaduw bij de achterburen. Het nu uitgewerkte uitbreidingsplan is zodanig vormgegeven dat er minimale extra schaduwhinder optreedt in één van de woningen aan de achterzijde. De schaduwdiagrammen maken dit zichtbaar. De privacy in de tuinen en woningen blijft gegarandeerd.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 en 3 van deze toelichting komt alle beschikbare informatie over het plangebied aan bod. In het tweede hoofdstuk wordt het relevante ruimtelijke beleid en in het derde hoofdstuk het sectoraal beleid besproken.
In hoofdstuk 4 komt de plansystematiek en in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het plan aan bod.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleid
2.1 Inleiding
Om het plan te verankeren in het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente Nijmegen wordt in dit hoofdstuk het relevante ruimtelijke beleid besproken.
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (voorheen Nota Ruimte) De Nota Ruimte is een gezamenlijk product van de ministeries van VROM, LNV, VenW en EZ. De nota Ruimte legt het nationaal ruimtelijk beleid vast tot 2020, met een doorkijk tot 2030. Hoofddoel is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat. Het Rijk richt zich daarbij primair op de gebieden die deel uitmaken van de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur, zoals de nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden, hoofdverbindingsassen en de ecologische hoofdstructuur. Inmiddels heeft het de Rijksoverheid de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld, waarin het ruimtelijk beleid wordt vastgelegd. De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports, greenports en brainport met bijbehorende achterlandverbindingen. Voorheen benoemde nationale belangen, zoals verstedelijking en de bescherming van nationale landschappen worden losgelaten. Dat geldt ook voor onderdelen van het natuurbeleid, zoals de rijksbufferzones en groen in en om de stad.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening In Barro zijn rijksregels opgenomen ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland. Deze zijn van belang voor de inhoud van bestemmingsplannen. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro (Besluit Ruimtelijke Ordening) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet. Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen volgen de nahangprocedure en kunnen vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie;
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Daarnaast zijn er recent onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Besluit ruimtelijke ordening
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden.
Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. Daartoe is in artikel 3.1.6 van het Bro een artikellid ingevoegd (artikel 3.1.6, tweede lid, nieuw), op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
In dit bestemmingsplan moet dus voldaan worden aan deze duurzaamheidsladder. Hieronder gaan wij hier op in:
sub a. (Actuele) regionale behoefte
In 2008 is een onderzoek uitgevoerd naar de hotelsector in Nijmegen. Uit dit onderzoek bleek dat er ruimte is op de Nijmeegse hotelmarkt. In Nijmegen ontbreekt zowel aanbod aan de onderkant van de markt (1-2 sterren) als aan de bovenkant van de markt (4 sterren). De realisatie van het Opushotel voorziet in de behoefte aan een groter aanbod in het hogere segment.
sub b. Benutting van beschikbare gronden
Het Opusgebouw is een bestaand historisch gebouw met cultuurhistorische waarde midden in het bestaande stedelijk gebied van Nijmegen. Bij de actualisatie van het bestemmingsplan Nijmegen Oost is voor het perceel van het Opusgebouw reeds de mogelijkheid tot het ontwikkelen van een hotel/pension opgenomen. Dit bestemmingsplan maakt de toevoeging van een serre aan de voorzijde- en uitbreiding van het gebouw aan de achterzijde mogelijk ten behoeve van deze hotelfunctie. De voorziene uitbreidingen zijn onlosmakelijk verbonden aan het reeds bestaande hoofdgebouw en kunnen worden gezien als een intensivering van het ruimtegebruik van het perceel binnen bestaand stedelijk gebied.
sub c. Motivering locatie buiten bestaand stedelijk gebied.
De locatie voor het Opusgebouw valt binnen het bestaande stedelijk gebied. Stap 3 van de duurzaamheidsladder hoeft daarmee niet doorlopen te worden.
2.3 Provinciaal Beleid
Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening provincie Gelderland Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland staat in de Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening, voorheen het Streekplan Gelderland 2005. Het streekplan is in september 2005 van kracht geworden. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. De inhoud van het streekplan blijft voor de provincie de basis voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend. In de stedelijke netwerken, waaronder de Stadsregio Arnhem – Nijmegen moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Binnen het groen-blauwe raamwerk (onder andere nationaal landschap Gelderse Poort) geeft de provincie alle ruimte aan natuur. Verstedelijking is hier niet toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. In het multifunctionele gebied staat het de gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid te bepalen, rekening houdend met de waardevolle landschappen in deze gebieden.
De provincie Gelderland heeft inmiddels een opvolger gemaakt van de algemene structuurvisie, namelijk de Ontwerp omgevingsvisie Gelderland die medio 2013 ter visie heeft gelegen.
Ontwerp Omgevingsvisie Gelderland De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen: het Waterplan, Gelders Milieuplan, Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, de Structuurvisie en de Reconstructieplannen.
Aandacht voor steden Er komt een sterker accent te liggen op stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Dit zijn de gebieden, waar nu al de meeste mensen wonen en werken en die ook in de toekomst met name veel jongeren zullen trekken. Voor de versterking van (boven)regionale voorzieningen ligt de focus op drie stedelijke netwerken: dit zijn sterk verstedelijkte zones die de vorm aannemen van een netwerk van grotere en kleinere compacte steden, elk met een eigen karakter en profiel binnen het netwerk. Stedelijke netwerken zijn van groot belang voor Gelderland als geheel: als motor voor de economie en vanwege de voorzieningen voor de gehele regio. In Gelderland zijn drie stedelijke netwerken:
a.Apeldoorn-Zutphen-Deventer
b.Arnhem-Nijmegen
c.Ede-Wageningen
De provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn. De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers. De provincie zet zich in voor de aanpak van leegstaand vastgoed en overcapaciteit, zonder de verantwoordelijkheid daarvoor weg te nemen bij vast goedeigenaren en gemeenten. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik helpt bij het motiveren van locatiekeuzes.
Goede afwegingen bij keuzes voor nieuwbouw in landelijk en stedelijk gebied zijn belangrijk. Het uitgangspunt is dat grote ontwikkelingen in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden.
Wonen en bedrijventerreinen De provincie heeft op regionale schaal afspraken met partners over wonen en bedrijventerreinen gemaakt. Deze afspraken blijven staan en worden met partijen verder doorontwikkeld. De provincie beziet daarnaast of regionale afstemming over detailhandel aan de orde kan zijn. Voor kantoren heeft de provincie een aantal plekken aangewezen waar grootschalige regionale kantoorontwikkeling mogelijk is. In Nijmegen is dat rondom het centraal station.
Energietransitie Om de ambities voor energietransitie te realiseren, maakt de provincie afspraken met regio's, gemeenten, het netwerkbedrijf en andere partners. Aan de hand van een routekaart is eind 2013 een overzicht gemaakt van het potentieel aan ambities en locaties die de provincie en partijen in elke regio hebben voor hernieuwbare energie: windenergie, zonne-energie, gebruik van warmte en energie uit biomassa. Deze afspraken moeten invulling geven aan de provinciale doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020.
Gelders natuurnetwerk Met deze Omgevingsvisie wordt de herijkte Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ruimtelijk vastgelegd. Hiermee wordt invulling gegeven aan de afspraak die provincie en Rijk bij de decentralisatie van het natuurbeleid hebben gemaakt om de EHS planologisch te herijken. Voor de EHS komen twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats: het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone.
Mobiliteit Het versterken van openbaar vervoer (trein en bus) wil de provincie vooral koppelen aan de bereikbaarheid van en in de drie stedelijke netwerk en: Apeldoorn-Zutphen-Deventer, Arnhem-Nijmegen en Ede-Wageningen.
Lopende trajecten De provincie zet lopende trajecten, zoals de realisatie van de A15 en de uitvoering van de sleutelprojecten gewoon door.
Stadsregio Arnhem-Nijmegen De zes regio's in de provincie Gelderland krijgen aandacht in de Omgevingsvisie. Voor de stadsregio zijn dit de speerpunten:
Innovatie en economische structuurversterking
- innovatie en economische structuurversterking;
- Topsector Health Valley en Creatieve Industrie;
Clusters: Energie- en Milieutechnologie, logistiek, agro, toerisme
- een goed bereikbare regio;
- verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor;
- voorkomen, benutten, bouwen;
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking
- OV-knooppunten en versterking stedelijke structuur;
- het belang van de bestaande woningvoorraad;
- het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk;
- voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren;
Gebiedskwaliteiten benutten
- kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden.
Ontwerp Omgevingsverordening De doelstellingen uit de omgevingsvisie worden juridisch vertaald in de ontwerp omgevingsverordening. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening. In de omgevingsverordening wordt de woningbouwcontour die momenteel van kracht is in de Stadsregio verlaten en wordt de Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking ingevoerd.
Beide documenten hebben ter visie gelegen van 21 mei tot en met 2 juli 2013
Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Daarmee stelt de provincie eisen aan de ruimtelijke besluiten van gemeenten. De provincie richt zich daarbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, wonen, detailhandel, natuur en water. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen: Streekplan Gelderland 2005). De RVG is d.d. 15 december 2010 door Provinciale Staten vastgesteld en op 21 januari 2011 in werking getreden. Deze wordt binnenkort vervangen door de Omgevingsverordening. Om deze reden zullen we er niet uitgebreid op in gaan. In de verordening wordt nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio.
De beoogde ontwikkeling ligt binnen de woningbouwcontour en is verder ook niet strijdig met de andere bepalingen in de verordening.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Nijmegen 2013 In maart 2013 heeft het College van B&W de Ontwerp structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong. Duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie en kent een brede invulling. In de structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de speerpunten Typisch Nijmegen, Economische structuurversterking en Karakteristieke wijken.
Cultuurhistorische waarden
Het gedachtegoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg, dat cultuurhistorie een belangrijke drager is voor ruimtelijke ontwikkelingen en als inspiratiebron gebruikt kan worden, komt voort uit het landelijke Belvedere-beleid, verwoord in de Nota Belvedere uit 1999. Het Belvedere gedachtegoed is de basis geweest voor de gemeentelijke Kadernota Beeldkwaliteit (2003). Deze nota beschrijft wat de ingrediënten zijn voor de typisch Nijmeegse beeldkwaliteit en hoe de gemeente deze wil stimuleren. De bijzondere historische gelaagdheid van de Nijmeegse identiteit is daarbij van uitzonderlijk belang. Door de cultuurhistorie ontwikkelingsgericht in te zetten als ontwerpinstrument kunnen specifieke kwaliteiten en waarden van een plek worden aangegrepen om een nieuw plan te verankeren binnen het 'verhaal van de stad'.
De gemeentelijke monumentenverordening is de basis voor de gemeentelijke monumentenzorg. Hierin staat aan welke criteria een object moet voldoen om voor bescherming in aanmerking te komen. De monumentenverordening is tevens de basis voor gemeentelijk beschermde stadsbeelden.
Met betrekking tot cultuurhistorie zijn behoud van ondergronds en bovengronds erfgoed, het karakter van de omgeving en de versterking van de historische identiteit van de stad belangrijke aandachtspunten.
Bestemmingsplan Nijmegen Oost 2013 In het actualisatiebestemmingplan “Nijmegen Oost 2013” heeft het gebouw de bestemming "Gemengd - 1" en is de nokhoogte met 18 m, de goothoogte met 15 m en het bebouwingspercentage van 60% zonder wijzigingen overgenomen uit het plan uit 1999. Uit een recentelijk uitgevoerde gevlogen hoogtemeting over de hele stad (zgn. Point Cloud) is gebleken dat het Opusgebouw hoger is dan in het eerdere bestemmingsplan voor Nijmegen Oost werd aangenomen. In een nieuw bestemmingsplan moet dit gecorrigeerd worden. Binnen de bestemming "Gemengd - 1" zijn de volgende functies toegestaan: cultuur en ontspanning, kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Daarnaast is ook wonen uitsluitend binnen de hoofdbebouwing toegestaan. Een horecafunctie in de vorm van een hotel of pension is mogelijk binnen dit bestemmingsplan. Een bestemmingsplanwijziging is noodzakelijk om de uitbreiding aan de voorzijde en op het binnenterrein mogelijk te maken. Er is gekozen voor gedifferentieerde bebouwingshoogte op het binnenterrein om schaduwhinder bij de achterburen te voorkomen.
2.5 Conclusie
Met uitzondering van het geldende bestemmingsplan staan de diverse beleidsnota's van de verschillende overheden de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Deze toelichting is bedoeld om realisatie van het plan door middel van een bestemmingsplanprocedure te regelen.
Hoofdstuk 3 Sectoraal Beleid
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het op het plan betrekking hebbend sectoraal beleid behandeld.
3.2 Economische Zaken
Hotel
In 2008 is een onderzoek uitgevoerd naar de hotelsector in Nijmegen. Uit dit onderzoek bleek dat er ruimte is op de Nijmeegse hotelmarkt:
- De huidige rendementsverwachting in Nijmegen is positief, met name in het congres- en toeristisch segment. Nijmegen heeft nu nog een relatief klein aanbod aan grootschalige hotels.
- In Nijmegen ontbreekt aanbod aan de bovenkant (4-sterren) en aan de onderkant van de markt (1-2 sterren).
- Er zijn mogelijkheden voor nieuwe hotels in specifieke marktsegmenten, gericht op bepaalde doelgroepen.
De hotelsector levert voor een stad als Nijmegen diverse voordelen. Zo draagt een goed hotelaanbod bij aan het verbeteren van het toeristisch klimaat in Nijmegen en zorgt voor het aantrekken van nog meer toeristen. Een aantrekkelijk hotelaanbod verbetert de levendigheid in de stad en zorgt voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven. De hotelsector levert veel werkgelegenheid op. Daarbij gaat het zowel om directe (laag- en middelgeschoolde) banen, als om indirecte werkgelegenheid.
Toerisme is wel nog steeds een groeisector voor Nijmegen. Na het hotel-onderzoek uit 2008 is er nog een recenter onderzoek geweest, waarin is gekeken naar verblijfssector in de Stadsregio. Het betreft de laatste toeristisch-recreatieve monitor van de regio Arnhem-Nijmegen is uitgebracht door het RBT-Kan en dateert van mei 2012. Hieruit blijkt dat de hoofdlijnen uit het hotel-onderzoek van Nijmegen uit 2008 nog steeds overeind staan. Algemene conclusie van de monitor: de toeristische sector heeft goed gepresteerd.
De monitor bevat ook een aanbeveling. De aanbeveling is om gezien de resultaten van de afgelopen periode in combinatie met de potenties en aantrekkelijkheid van de regio in te zetten op een groei van het verblijfstoerisme. .
Na oplevering van het hotel-onderzoek in 2008 heeft Nijmegen er slechts beperkte hotel-capaciteit bij gekregen. Het gaat daarbij met name om de komst van een klein stadshotel in het hogere segment (14 bedden) en Bed&Breakfast. Met de realisatie van een Van der Valk-hotel in Nijmegen- Noord en het stadshotel Opus wordt in een leemte op de Nijmeegse hotelmarkt, die er nog steeds is, voorzien.
Voor nieuwe hotels geldt de beleidslijn dat, gezien de ruimte op de Nijmeegse hotelmarkt, nieuwe hotelinitiatieven op dit moment positief zullen worden benaderd en zullen worden beoordeeld op hun eigen merites. Het plan voor vestiging van een hotel in het Opusgebouw past binnen de huidig vastgestelde beleidslijn. De locatie is zeer geschikt, gezien de directe nabijheid van het stadscentrum.
Horeca
In Nijmegen is de meeste horeca gevestigd in het stadscentrum. Nieuwe horeca in het stadscentrum is alleen toegestaan in de bestaande horeca-accentgebieden. Het Opusgebouw ligt tegen het stadscentrum aan. Horeca in het Opusgebouw is toegestaan, in aanvulling op de hotelfunctie. Het gaat daarbij om lichte horeca: restaurant, café, lunchroom, terrasfunctie etc..
Wellness en Leisure
De vrijetijdseconomie wordt steeds belangrijker. We besteden steeds meer tijd aan beleven, ontspannen en persoonlijke verzorging. Ondersteunende voorzieningen op het gebied van welness sluiten aan bij functies als een hotel.
3.3 Verkeer
3.3.1 Bereikbaarheid
Gemotoriseerd verkeer:
Het plangebied is zowel vanuit de Bijleveldsingel vanaf de Prins Hendriksstraat als via de Prins Bernhardstraat bereikbaar voor gemotoriseerd verkeer.
Langzaam verkeer:
Het plangebied is goed bereikbaar met de fiets en te voet. Er liggen belangrijke fietsroutes langs het plangebied. Het fietsparkeren moet worden opgelost op eigen terrein, zowel voor de bezoekers als voor de vaste behoefte (medewerkers).
Openbaar vervoer:
Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van de Prins Bernhardstraat. Deze bevinden zich ter hoogte van het Julianaplein.
3.3.2 Parkeren
3.4 Milieu
3.4.1 Bedrijvigheid
Algemeen
De bestemmingsplanwijziging betreft een wijziging van de bestemming van het Opusgebouw in Nijmegen Oost naar horeca ten behoeve van een hotel/ pension. Deze planinvulling is gezien de invulling in de naaste omgeving als passend aan te merken vanuit algemene milieuoptiek.
Wel dient opgemerkt te worden dat alle activiteiten in het pand onderling en naar de aanpandige naastgelegen panden, waar onder andere ook gewoond wordt, dient te voldoen aan Categorie A als opgenomen tabel 4 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging van de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering, Editie 2009.
Categorie A houdt in “Activiteiten die zodanig weinig belastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend”.
Bedrijvigheid
In de naaste omgeving van het plan bevinden zich geen bedrijven/inrichtingen waarvan de hindercirkel zich tot over het plangebied uitstrekt. Als aan het bovenstaande onder "Algemeen" wordt voldaan zal vanuit het Opusgebouw ook geen onaanvaardbare hinder naar de omgeving toe ontstaan, dan wel bedrijvigheid in de naaste omgeving kunnen worden gefrustreerd.
Conclusie
Het plan kan als acceptabel worden aangemerkt.
3.4.2 Bodem
Het bestaande bestemmingsplan wordt gewijzigd/herzien. Het bevoegd gezag moet bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren over relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2 Awb). Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, waaronder de bodem. Ook moet inzicht bestaan over de uitvoerbaarheid van het plan (artikel 3.1.6 Bro). Bodemverontreiniging kan hierop van invloed zijn. Daarom beoordelen wij de bodemkwaliteit in relatie tot het bestemmingsplan.
In ons bodeminformatiesysteem is op dit moment het volgende bekend:
- de bodem van de locatie is in 1997 door Arcadis onderzocht; (briefrapportage EnviroPlan , 4-9-2009);
- uit het bodemonderzoek blijkt dat er geen ernstige verontreinigingen aanwezig zijn; wel is er veel puin in de ondergrond aangetroffen;
- de ondergrondse voorraadtanks voor HBO zijn gesaneerd; conform de KIWA richtlijnen;
- in 2009 is een kleine verontreiniging met minerale olie als gevolg van een calamiteit op de parkeerplaats voor het gebouw gesaneerd (sanering calamiteit minerale olielekkage, kenmerk P-2009 5540/B02 RdN);
- er zijn verder geen historische (bedrijfs-)activiteiten bekend die mogelijk hebben geleid tot bodemverontreiniging;
- de locatie is niet verdacht.
Wanneer de bestaande bebouwing met meer dan 50 m2 vloeroppervlak wordt uitgebreid, dan moet er een (aanvullend) bodemonderzoek conform NEN5740 en NEN5707 in het kader van de Omgevingsaanvraag worden uitgevoerd.
Op voorhand worden er geen belemmeringen vanuit Bodem verwacht.
3.4.3 Geluid
Door Abovo Acoustics is in opdracht van de gemeente Nijmegen een akoestisch onderzoek opgesteld (zie bijlage).
3.4.4 Luchtkwaliteit
Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Ad a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit
Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt.
Gezien de beperkte grootte van het plangebied en de mogelijke ontwikkelingen op deze locatie zal het plan NIBM zijn en hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.
Ad b. het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.
In de recente landelijke "GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid" adviseert de GGD ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):
- geen afstandscriterium;
- niet bouwen direct langs een drukke weg (dus niet in 1e lijnsbebouwing);
- GGD heeft het advies “niet in 1e lijnsbebouwing” aangevuld met dat dit minimaal moet gelden binnen 50 meter van de rand van de drukke gemeentelijke weg.
Gemeente Nijmegen conformeert zich aan deze GGD-richtlijn.
De Prins Bernhardstraat behoort tot de stedelijke hoofdwegenstructuur en heeft een verkeersintensiteit van 16.000 (jaar 2010) resp. 20.000 (jaar 2020) motorvoertuigen per etmaal. Het Opusgebouw bevindt zich echter op meer dan 50 meter van de Prins Bernhardstraat. De aangrenzende Bijleveldsingel (15 meter vanaf de gevel) heeft 10.000 resp. 11.000 motorvoertuigen per etmaal. De bovengenoemde bestemmingen (scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen) worden in het voorliggend plan niet mogelijk gemaakt.
3.4.5 Externe veiligheid
Algemeen
Met betrekking tot externe veiligheid kunnen twee typen risico's worden onderscheiden:
a) externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven en
b) externe veiligheid door vervoer gevaarlijke stoffen over transportassen.
De risico's worden nader verdeeld naar plaatsgebonden risico's en groepsrisico's:
- Onder het plaatsgebonden risico (PR) verstaat men de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevaren- bron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden als toetsingswaarden aangegeven.
- Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron, het invloedsgebied. Het groepsrisico wordt getoetst aan de hand van oriënterende waarden.
Ad a) Inrichtingen
De externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven wordt geregeld in het BEVI (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Dit besluit kent een verdeling naar plaatsgebonden risico's en groepsgebonden risico's, zoals hierboven aangegeven.
Een inrichting waarop het besluit van toepassing zou zijn is binnen en in de naaste omgeving van het plangebied niet aanwezig.
Ad b) vervoer van gevaarlijke stoffen
Voor de externe veiligheid door vervoer van gevaarlijke stoffen over transportwegen wordt voor wegen, vaarwegen en buisleidingen het rapport van Arcadis "Bouwstenen voor een inhaalslag" (16 januari 2003) als indicatie aangemerkt. Voor vervoer over het spoor wordt het rapport Externe veiligheid spooromgeving Nijmegen en Wijchen (3 april 2009)als indicatie gebruikt. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen zijn/worden Algemene Maatregelen van Bestuur opgesteld. Het “Besluit externe veiligheid buisleidingen” is op 1 januari 2011 van kracht geworden, het “Besluit transport externe veiligheid” zal naar verwachting op 1 juli 2012 van kracht worden.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen modaliteiten aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is. Ook is geen hogedruk aardgasleiding in of nabij het plangebied aanwezig.
Conclusie
Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen aanwezig voor de beoogde ontwikkeling.
3.4.6 Fysieke veiligheid
Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:
Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving. Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.
Situering van gebouwen In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar. Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.
Bluswatervoorziening De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. De capaciteit van een dergelijke voorziening dient voor dit pand minimaal 60 m3 water per uur te bedragen. Afstand van de bluswatervoorziening tot de brandweertoegang van het gebouw dient maximaal 40 meter te bedragen. Op basis van het huidige plan zien wij geen beperkingen.
Bereikbaarheid Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang/brandweertoegang van het gebouw vanaf de weg van belang. De afstand van de straat/ontsluitingsweg tot deze brandweertoegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn. Indien er een droge blusleiding in het pand geplaatst wordt dan moet binnen een afstand van 35 meter van elke voedingsaansluiting een brandkraan aanwezig zijn. Het blusvoertuig moet elke voedingsaansluiting tot maximaal 15 meter kunnen benaderen.
Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen beperkingen; bij verdere uitwerking dient met de bereikbaarheid rekening gehouden te worden.
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.
De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in de Nijmeegse Bouwverordening (met van kracht worden van het Bouwbesluit 2012 wordt e.e.a. in het Bouwbesluit geborgd) en de nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.
3.4.7 Klimaat
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd.
Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.
Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag. Zeker in de relatief stenige omgeving rond dit project kan het microklimaat extremer zijn en tot hinder leiden.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
De verwachting is dat in de toekomst de luchtverontreiniging op deze locatie onder de geldende wettelijke normen zal liggen. Desondanks blijft dit een locatie met bronnen voor luchtverontreiniging, zoals door verkeer opwervelend stof. Hierin kan in het ontwerp rekening gehouden worden door te zorgen voor het afvangen van luchtverontreiniging (gevelbegroeiing, daktuinen etc.).
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen.
Voor utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden.
Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor Koude-Warmte opslag. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.
3.5 Water
De watertoets
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet.
Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
- 1. Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
- 2. Nationaal Bestuursakkoord Water (2 juli 2003)
- 3. Landelijke Handreiking Watertoets 2 (RIZA, december 2006)
- 4. Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 15 december 2008)
Algemeen
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Altrade. Voor dit gebied zijn het “Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016” relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Grondwater
Het plangebied bevindt zich in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Echter gaat het hier om de gemeentelijke grondwaterwinning. Deze wordt binnen enkele jaren opgeheven waardoor de zone van bescherming ieder jaar verkleint. Het Julianaplein valt daarmee buiten het beschermingsgebied.
Gebied waarbinnen de afkoppelnota geldt.
Riolering/ hemelwater
De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Waldeck Pyrmontsingel. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water geldt als gemeentelijk beleid, om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.
Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt en geen ontheffing wordt verleend, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.
3.6 Natuur & Landschap
Groenhoofdstructuur
Rijksbeschermd stadsgezicht
Het Julianaplein (vallend buiten het plangebied van dit plan, grenzend aan het Opusgebouw) ligt in een deel van de stad dat is aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. De bomen (zowel de particuliere als de gemeentelijke bomen) vallen ook onder deze bescherming.
Groenplan De Groene Draad (2007)
De locatie maakt onderdeel uit van de 19e eeuwse stadsuitleg en omliggende wijken zoals Altrade. De oppervlakte openbaar groen in deze wijken maakt slechts enkele procenten uit van de totale oppervlakte van de wijk.
Het Julianaplein kent nog de lommerrijke uitstraling van een plein met statige bomen in combinatie met een statig gebouw. De bomen op het plein zijn platanen uit 1965.
Het weinige groen in deze wijken moet gekoesterd worden. Mogelijke herstructureringen in de wijk moeten aangegrepen worden om groen een betere plek te geven in deze wijk en het bestaande groen te versterken.
Handboek Stadsbomen (2009)
Eén van de uitgangspunten van het Handboek Stadsbomen is de Hoofdbomenstructuur in standhouden. Daarnaast streven we met het Handboek Stadsbomen naar het bieden van een kwalitatief goed bomenbestand. De hoofdbomenstructuur ligt rondom het gehele perceel. De bomen op het plein zelf zijn geen onderdeel van de hoofdbomenstructuur.
Alle bomen die in het plan behouden blijven dienen tijdens de werkzaamheden adequaat beschermd te worden. Dit betekent ondermeer dat onder bomen geen materialen worden opgeslagen of containers worden geplaatst.
Het is belangrijk om nieuwbouw (zowel bovengronds als ondergronds) op voldoende afstand van de bomen te plaatsen vanwege de duurzame toekomst van de bomen. Als maat wordt minimaal 5 meter uit de boomkroon in volgroeide situatie aangehouden.
Verharding onder een boom zorgt voor verdichting van de bodem waardoor water en zuurstof minder goed kunnen doordringen in de bodem. Tevens belemmert verdichting de wortelgroei. Verharding nabij bomen moet dan ook doorlaatbaar zijn en een minimale afstand van 3 meter van de stam houden.
Waardevolle bomen/ groen
Voor alle te handhaven bomen op het Julianaplein geldt dat de volledige boven- en ondergrondse groeiplaats gedurende de bouwactiviteiten beschermd moet worden. Dat betekent binnen deze zone: geen graafwerkzaamheden en bodembewerking, geen transport en opslag materialen, geen ophoging van maaiveld, geen omvorming van open maaiveld naar verharding en geen (tijdelijke) verlaging of verhoging van grondwaterniveau.
3.7 Archeologie En Cultuurhistorie
3.7.1 Cultuurhistorische waarden
Rijksbeleid Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren. De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten en rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten worden op basis van deze wet aangewezen.
Gemeentelijk beleid Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld. Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding. De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het betreffende bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 4 van de cultuurhistorische beleidskaart. Gebiedstype 4 betreffende de rijksbeschermde stadsgezichten en de gemeentelijk beschermde stadsbeelden. Het betreffende bestemmingsplangebied is zowel in het gemeentelijk beschermd stadsbeeld negentiende-eeuwse stadsuitleg gelegen, als in het gebied dat in procedure is voor rijksbeschermd stadsgezicht.
Een ander onderdeel van de Nota Cultureel Erfgoed is het belang van herbestemming van karakteristieke gebouwen voor behoud van de identiteit en eigenheid van de stad. Hierbij gaat het niet alleen om herbestemming van beschermde gebouwen, maar ook om niet-beschermde gebouwen. Een verstandig gebruik van erfgoed is een kernaspect van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Herbestemming van karakteristieke bebouwing houdt de geschiedenis van een gebied zichtbaar en beleefbaar.
De gemeentelijke monumentenverordening is de basis voor de gemeentelijke monumentenzorg. Hierin staat aan welke criteria een object moet voldoen om voor bescherming in aanmerking te komen. De monumentenverordening is tevens de basis voor gemeentelijk beschermde stadsbeelden.
Bescherming Het Opusgebouw is gelegen in het gemeentelijk beschermd stadsbeeld “Negentiende-eeuwse stadsuitleg”. Hetzelfde gebied is in procedure om rijksbeschermd stadsgezicht te worden. Op 22 juli 2010 heeft de raad advies uitgebracht over dit beschermingsvoornemen. Hierin staat het volgende met betrekking tot binnenterreinen:
“[…] dat er in 'De 19de-eeuwse stadsuitleg' omsloten binnenterreinen bestaan waar bouwactiviteiten zonder invloed op de beschermde kwaliteiten kunnen plaatsvinden. Wij zijn uiteraard niet bevoegd om de omvang van de vergunningplicht te beperken, maar wij zijn voornemens om in die gevallen waarbij de beschermde status de vergunningplicht bepaalt (dus bouwactiviteiten die in niet-beschermde gebieden vergunningsvrij zijn), de aanvragen ruimhartiger te benaderen dan bouwplannen waarvoor ook in niet-beschermde gebieden een vergunningplicht bestaat. Voorwaarde hierbij is dan wel dat het resultaat van het beoogde bouwplan niet zichtbaar mag zijn vanaf openbaar terrein en dat het geen invloed mag hebben op het beschermde karakter. Dit laatstgenoemde aspect zal ter beoordeling aan onze Commissie Beeldkwaliteit worden voorgelegd. Wij menen dat een dergelijk pragmatische werkwijze in het belang is van de aanvrager en dat het beschermde stadsgezicht er niet door geschaad wordt”.
Op 14 juli 2010 is door de gemeenteraad de motie “19e-eeuwse schil nu al beschermd” aangenomen. In deze motie roept de gemeenteraad het college op om vooruitlopend op het rijksbesluit tot aanwijzing van het rijksbeschermd stadsgezicht strikt te handelen conform het vigerende besluit van de raad d.d. 11 maart 1990 en vooruitlopend op de aanwijzing van het rijksbeschermd stadsgezicht de daarin gestelde stringentere ambities te hanteren bij nieuwe bouwaanvragen.
Naar aanleiding van deze aangenomen motie heeft het college de raad laten weten dat het college terughoudend zal omgaan met het verlenen van medewerking voor ontwikkelingen in het gebied van de 19de-eeuwse stadsuitleg die om aanpassing van het bestemmingsplan vragen. Verder zal het college richting de Commissie Beeldkwaliteit communiceren dat in de beschermde stadsdelen de ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en beeldkwaliteit hoog zijn en dat er geen concessies aan dat kwaliteitsniveau gedaan mogen worden.
Cultuurhistorie Opusgebouw Voor de geschiedenis van de locatie en het gebouw wordt op deze plaats verwezen naar paragraaf 1.2.
Cultuurhistorische waarden Opusgebouw Ondanks dat het gebouw nooit is aangewezen als beschermd monument heeft het Opusgebouw wel cultuurhistorische waarde. Namelijk vanwege de grandeur van de architectuur met middenrisaliet, hoektorens en rustica-imitatie, de nog grotendeels gave gevels en het nog deels aanwezige schoolinterieur, zoals de gangen waaraan de voormalige klaslokalen zijn gesitueerd, de hal en het trappenhuis. Daarnaast heeft het gebouw waarde als één van de laatst bewaard gebleven gebouwen in Nijmegen van stadsarchitect Weve. Verder heeft het gebouw cultuurhistorische waarde vanwege de stedenbouwkundige ligging aan het Julianaplein, in het beschermde stadsbeeld 19e-eeuwse schil. Gelet op het rijksbeleid, het gemeentelijk beleid en het advies en de moties van de raad inzake het aanstaande beschermde stadsgezicht zal er bij herontwikkeling van het Opusgebouw rekening moeten worden gehouden met de cultuurhistorische waarde van het gebouw zelf en het gebied waarin het gebouw is gelegen.
Gevolgen bestemmingsplanwijziging voor cultuurhistorische waarden Opusgebouw Herbestemming van beschermd en niet-beschermd cultureel erfgoed past binnen het beleid van de gemeente Nijmegen om cultuurhistorie ontwikkelingsgericht in te zetten. Door herbestemming kan erfgoed behouden blijven. De bestemming Horeca biedt kansen om een passende bestemming voor het Opusgebouw te vinden.
De geleding van de voorgevel, met vooruitspringende hoek- en middenpartijen en het basement van rustica, zijn onderdeel van de cultuurhistorische waarde van het gebouw. Het mogelijk maken in het bestemmingsplan van een uitbreiding aan de voorzijde hoeft deze cultuurhistorische waarde niet aan te tasten. De voorgestelde bestemmingsplanwijziging levert daarom vanuit cultuurhistorisch oogpunt geen bezwaren op. Wel is het uitdrukkelijk van belang dat bij de uitvoering sprake is van een ondergeschikte uitbreiding, die de relatie verbeterd tussen het gebouw en de openbare ruimte. Er zal daarom sprake moeten zijn van een transparante toevoeging, die onder de eerste verdieping, en de cordonlijst die de bel-etage van de eerste verdieping scheidt, blijft. Daarnaast is het van belang dat de uitbreiding de geleding van de gevel, de afwisseling tussen vooruitspringende en terug liggende delen, respecteert en eventueel versterkt .
De mogelijkheden die in het bestemmingsplan gecreëerd worden voor bebouwing van het achterterrein van het Opusgebouw zullen geen invloed hebben op de cultuurhistorische waarden van het gebouw en de omgeving, aangezien de nieuwe bouwdelen onder de goot van het bestaande gebouw moeten blijven en daarom ondergeschikt zullen zijn aan het Opusgebouw en de tevens niet zichtbaar zullen zijn vanaf de openbare weg.
3.7.2 Archeologie
Inleiding
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
De Nota nieuw beleid archeologie is op 30 januari 2013 door de raad vastgesteld. In deze nota zijn de archeologische waarden beschreven. Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld, waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven.
Plangebied
Het Opusgebouw ligt volgens de archeologische beleidskaart in een gebied van zeer hoge archeologische waarde(waarde 3). Het gemeentelijk beleid hierbij is behoud in situ. Dit betekent dat de archeologische bodemschatten ter plekke in de bodem behouden moeten blijven. Indien behoud in situ niet mogelijk blijkt, moeten alle werkzaamheden in de bodem beneden 30 cm voorafgegaan worden door archeologisch onderzoek. De kosten van het archeologisch onderzoek en de uitwerking van het onderzoek is voor rekening van de initiatiefnemer.
Voorwaarden
Het terrein krijgt de dubbelbestemming: waarde-archeologie 3 met bijbehorende voorschriften. Doel van deze maatregel is om de verwachte archeologische waarden in de bodem te beschermen. Door het opnemen van deze dubbelbestemming zullen bouw- en sloopvergunningen voor het betreffende gebied eerst beoordeeld moeten worden op hun archeologische waarde. Blijkt dat de bescherming van de verwachte waarden niet of onvoldoende mogelijk is, dan dient voorafgaand aan verdere planvorming een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd te worden. Op basis van de resultaten van dit onderzoek neemt het bevoegd gezag (gemeente Nijmegen) het besluit of archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. De kosten van het archeologisch onderzoek (inclusief uitwerking en rapportage) zullen als gevolg van de implementatie van het Verdrag van Valletta ten laste komen van de verstoorder van het bodemarchief (verstoorder betaalt-principe).
Informatieplicht
Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988) bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Hoofdstuk 4 Plansystematiek
Voor het plan is aangesloten bij het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen, waarin de standaardregels en een standaard kaartbeeld zijn geformuleerd. Verder is voor het plan aangesloten bij de bewoordingen en opbouw van planregels conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen (SVBP2012). Ten slotte voldoet het plan aan de bepalingen zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.
Voor onderhavige ontwikkeling is gekozen voor de bestemmingen: "Horeca" en "Tuin". Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen: "Leiding - Riool", "Waarde - Archeologie 3" en "Waarde - Cultuurhistorie - 2" op de verbeelding opgenomen.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
De betreffende locatie is in eigendom van de gemeente Nijmegen. Het terrein inclusief het gebouw is gegund aan een ontwikkelaar. Via de verkoopprijs is het kostenverhaal verzekerd en derhalve kan gesteld worden, dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is. Door de aanwezigheid van deze overeenkomst (waarin ook de eventuele kosten voor planschade zijn geregeld) is er geen noodzaak een exploitatieplan te maken.
Hoofdstuk 6 Vooroverleg
Er heeft geen vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plaatsgevonden. Er spelen geen rijks-, provinciale dan wel waterschapsbelangen.