Nijmegen Woonpark Oosterhout 2013 - 2 (rotonde Griftdijk)
Bestemmingsplan - gemeente Nijmegen
Vastgesteld op 20-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Nijmegen Woonpark Oosterhout 2013 - 2 (rotonde Griftdijk) met identificatienummer NL.IMRO.0268.BP28002-VG01 van de gemeente Nijmegen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 archeologische waarden
Onder archeologische waarden kunnen worden verstaan:
- archeologische verwachtingswaarden;
- vastgestelde archeologische waarden of resten.
1.6 archeologische verwachtingswaarde
de kans op archeologische vondsten of informatie.
1.7 archeologisch deskundige
de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een certificaat conform de Erfgoedwet.
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 beperkt kwetsbaar object
Onder beperkt kwetsbaar object wordt verstaan:
- verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen/woonschepen/woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- kantoorgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt.
- hotels en restaurants, voorzover zijn niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- winkels, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt.
- sporthallen, zwembaden en kampeerterreinen;
- sport- en kampeerterreinen en terreinen voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet als kwetsbar object kunnen worden aangemerkt;
- bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- objecten die met bovenstaande gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
- objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of electriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen dat ongeval.
1.11 bestaand
- a. bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
- b. bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 cultuurhistorische waarden
waarden die zijn gekoppeld aan de beschavingsgeschiedenis, ondergebracht als historisch (steden)bouwkundig erfgoed, historisch landschappelijk erfgoed of archeologisch erfgoed.
1.22 daknok
hoogste punt van een schuin dak.
1.23 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.24 erf
de gronden met eenzelfde bestemming gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak.
1.25 escortbedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee.
1.26 evenement
evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (APV).
1.27 functiemengingsgebied
Bestaande gebieden met functiemenging of waar functiemenging wordt nagestreefd. Het gaat om gebieden waar bedrijven en/of andere milieubelastende functies in de nabijheid van woningen en/of andere milieugevoelige functies geaccepteerd worden. Het gaat veelal om kleinschalige functies, waarbij de activiteiten hoofdzakelijk inpandig en in de dagperiode plaatsvinden.
1.28 gebieden met een hoge archeologische verwachting
deze gebieden onderscheiden zich vanwege een hoge tot zeer hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten.
1.29 gebieden van zeer grote archeologische waarde
voor deze gebieden staat het vast dat zich archeologische resten in de bodem bevinden.
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.31 geluidsgevoelige functies
geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten:
geluidsgevoelige gebouwen
- a. woningen;
- b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
- 1. onderwijsgebouwen;
- 2. ziekenhuizen;
- 3. verpleeghuizen;
- 4. verzorgingstehuizen;
- 5. psychiatrische inrichtingen;
- 6. kinderdagverblijven.
geluidsgevoelige terreinen
- I. een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet (woonwagen);
- II. ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.
1.32 gevelbreedte
de breedte van de gevel waar tegenaan wordt gebouwd.
1.33 hoofdbebouwing
hoofdgebouw(en) inclusief aan- en/of uitbouwen.
1.34 hoofdgebouw
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meerdere gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is.
1.35 hoogwaardig openbaar vervoer
een vorm van openbaar vervoer die gepositioneerd kan worden tussen de traditionele bus en trein, waarbij de nadruk ligt op het snel en betrouwbaar en comfortabel vervoeren van passagiers over vrijliggende HOV-infrastructuur.
1.36 landschappelijke waarden
waarden gebaseerd op aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke aspecten, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.37 kwetsbaar object
- woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
- gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, te weten:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- 1. kantoorgebouwen waaronder begrepen bedrijfskantoren en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijke bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.38 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen voorkomende in dat gebied.
1.39 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.40 ondergronds bouwwerk
- a. een (gedeelte van een) gebouw dat gelegen is onder het niveau van de begane grondvloer van dat gebouw, waarbij de hoogte van die begane grondvloer nergens hoger ligt dan 0,25 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. een zelfstandig voor mensen toegankelijk bouwwerk waarvan de bovenkant nergens hoger is dan het maaiveld van het bouwperceel ter plaatse van dat bouwwerk.
1.41 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.42 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.43 parkeren
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.
1.44 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.45 prostituee
degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.46 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.47 prostitutiebedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie.
1.48 raamprostitutiebedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats.
1.49 recreatieve voorzieningen
op verblijfs- en dagrecreatie gerichte voorzieningen, niet zijnde een sportvoorziening, zoals: kampeerterrein, kampeerboerderij, recreatiewoning en een volkstuin.
1.50 seksbedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling. Onder een seksbedrijf wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een escortbedrijf of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
1.51 seksinrichting
voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf.
1.52 sportvoorzieningen
gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op sport, niet zijnde een recreatieve voorziening, zoals: fitnesscentrum, ijsbaan, manege, speelterrein, sporthal, sportveld, stadion, tennisbaan en zwembad.
1.53 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, road barriers, afvalinzamelsystemen, openbare toiletvoorzieningen, brandkranen, informatieborden, fietsenstallingen, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, abri's en dergelijke.
1.54 straatprostitutie
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
1.55 verblijfsgebied
binnen de bestemming Verkeer gelegen gronden vooral bedoeld voor voetgangers en niet voor doorgaand verkeer.
1.56 verkoopstandplaats
voor het publiek toegankelijke en in de openbare ruimte gelegen plaatsen (buiten de markt) waar met een mobiele verkoopinrichting (zoals verkoopwagen, kraam of tafel) bedrijfsmatig goederen te koop worden aangeboden, goederen worden verstrekt of diensten worden verleend.
1.57 voorgevel
de bestaande voorgevel.
1.58 voorgevellijn
de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde ervan.
1.59 wadi
voorziening voor de infiltratie van regenwater. Een wadi is een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren.
1.60 werk
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.61 zeer kwetsbaar object
een object dat bestemd is voor groepen beperkt zelfredzame personen. Van beperkte zelfredzaamheid is sprake wanneer personen in geval van een calamiteit niet in staat zijn zichzelf zonder hulp van buitenaf in veiligheid te brengen, zoals kinderen, ouderen, gehandicapten en gedetineerden. Voorbeelden van zeer kwetsbare objecten zijn grote zorgcomplexen, ziekenhuizen, detentiecentra, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, basisscholen en begeleid wonen met 24-uurs zorg.
1.62 zelfstandige woning
een woning met een eigen toegang waarbij de voor bewoning noodzakelijke voorzieningen (zoals een keuken, douche en toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners van het pand.
1.63 zijdelingse perceelsgrens
de zijkanten van een perceel.
1.64 zijgevel
de bestaande zijgevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden tussen lijnen
afstanden tussen lijnen worden gemeten van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn.
2.2 afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens
de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.
2.3 bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle, al dan niet met vergunning gebouwde, in een nader aan te geven gebied aanwezige, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons. Ondergrondse bouwwerken worden meegerekend.
2.4 bebouwingspercentage
het percentage dat de oppervlakte van (een gedeelte van) het bouwvlak aangeeft dat binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal mag worden bebouwd. Dit percentage geldt voor elk afzonderlijk bouwperceel. Bij kavelsplitsing geldt dit percentage zowel voor de gezamenlijke bouwpercelen als voor ieder afzonderlijk bouwperceel.
2.5 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
2.6 bouwhoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.7 bouwhoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.8 verkoopvloeroppervlak (vvo) of winkelverkoopvloeroppervlak (wvo)
de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke ruimten, etalages en ruimten achter toonbanken.
2.9 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.10 diepte van een bouwwerk, niet zijnde een hoofdgebouw
de afstand gemeten vanaf het verste punt van het bouwwerk loodrecht op de gevel waartegen het bouwwerk wordt aangebouwd.
2.11 gevellijn
de plaats vanaf waar de bouw- en goothoogte van het aangrenzende maatvoeringsvlak wordt gemeten.
2.12 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
Voor de meest voorkomende dakvormen is in onderstaande schetsen aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.
2.13 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.14 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.15 peil
de plaats van waar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten wordt als volgt bepaald:
- a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
- d. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
- e. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
Bij het bepalen van de hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld blijven plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, verkeerswegen (waaronder busbanen, fiets- en voetpaden), openbaar vervoer (waaronder hoogwaardig openbaar vervoer), kunstwerken (zoals bruggen en andere waterstaatkundige werken) en fietsenstallingen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - openbaar vervoerbaan' uitsluitend voor een weg ten behoeve van openbaar vervoer met bijbehorende voorzieningen
- c. bijbehorende voorzieningen zoals: groen-, sport- en speelvoorzieningen, terrassen en taluds;
- d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- e. erfafscheidingen en geluidwerende voorzieningen, zoals geluidswallen en geluidsschermen;
- f. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 6.2.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Waterstaat - Waterlopen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, kunstwerken, bruggen en andere waterstaatskundige werken.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
- b. het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.
Deze gebruiksvormen zijn niet strijdig, indien en voor zover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 4.5.1 is verleend.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Beeldende kunst
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst en gedenktekens zijn binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 10 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
6.2 (Bouw)werken ten algemenen nutte
Het oprichten van bouwwerken ten algemenen nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, kabels en leidingen, straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van koude- en warmteopslag, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, is binnen alle bestemmingen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. de inhoud van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
- b. de oppervlakte van elke overkapping niet meer mag bedragen dan 20 m²;
- c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag bedragen;
- d. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- e. voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, de bouwregels van de geldende bestemming van toepassing zijn;
- f. de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
6.3 Ondergronds bouwen
Bouwen onder peil ten behoeve van de bestemming is toegestaan, met dien verstande dat:
- a. bouwen onder peil ten behoeve van bouwwerken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 6.2 is toegestaan;
- b. bestaande ondergrondse gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
- c. de regels van de dubbelbestemming en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Evenementen
Evenementen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend of voldaan wordt aan de voorwaarden voor een vergunningvrij evenement op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
7.2 Seksbedrijf
7.3 Verkoopstandplaatsen
Verkoopstandplaatsen is binnen de bestemming Verkeer toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend of voldaan wordt aan de voorwaarden voor vergunningvrije standplaatsen op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 wetgevingzone - waarde archeologie 1
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van dit plan, voor zover het een in beperkte mate afwijking van de maatvoering betreft, noodzakelijk om het bouwwerk zodanig te laten aansluiten op een bestaande, legale situatie dat dit vanuit architectonisch en/of bouwkundig opzicht een verbetering is.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Nijmegen Woonpark Oosterhout 2013 - 2 (rotonde Griftdijk)'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Nijmegen is voornemens ter hoogte van de Terralaan/Griftdijk een rotonde aan leggen. Aanleiding hiervoor is dat de realisatie van de woonwijk Grote Boel met daarbij haar verkeerstromen ertoe zal leiden dat twee wijken (Woonpark Oosterhout en Groot Oosterhout) via de bestaande Griftdijk hun ontsluiting zullen hebben. Om ervoor zorg te dragen dat er een veilige en kwalitatieve verkeerssituatie ontstaat dient er een rotonde te worden gerealiseerd. De aanleg van een gedeelte van de rotonde kan op grond van de vigerende bestemmingsplannen niet worden gerealiseerd. Daarom dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen ter hoogte van de Terralaan - Griftdijk - Grote Boel.
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Afbeelding 1: ligging plangebied
Hieronder is aangegeven welk gedeelte van de rotonde al mogelijk is op basis van de vigerende bestemmingsplan.
Het gedeelte dat valt in het bestemmingsplan Woonpark Oosterhout 2002 en heeft de bestemming "Verkeersdoeleinden". Binnen deze bestemming zijn o.a. verkeerswegen, langzaamverkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen en bermen toegestaan.
Het gedeelte dat valt in het bestemmingsplan Groot Oosterhout heeft de bestemming "Woongebied" binnen deze bestemming zijn verkeers- en verblijfsvoorzieningen mogelijk.
Het gedeelte dat valt in het bestemmingsplan landschapszone heeft de bestemming "Verkeer". Binnen deze bestemming zijn wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, verkeerswegen (waaronder busbanen, fiets- en voetpaden) met bijbehorende voorzieningen mogelijk.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Nijmegen Woonpark Oosterhout 2013. Dit bestemmingsplan is door de raad op 26 juni 2013 vastgesteld; het plan is op 23 augustus 2013 onherroepelijk geworden.
De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerend bestemmingsplan, omdat een groot gedeelte van de rotonde binnen de bestemming Groen wordt gerealiseerd. Binnen de bestemming Groen zijn alleen in- en uitritten toegestaan. De rotonde voorziet in een wijkontsluiting.
Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.
1.4 Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Huidige Situatie
2.1.1 Ligging en begrenzing
Het plangebied ligt ten oosten van de wijk Groot Oosterhout en betreft de aansluiting van de Terralaan op de Griftdijk. De ligging van het plangebied is indicatief weergegeven op figuur 2.
Figuur 2: Globale ligging plangebied
Ten westen van het plangebied ligt de woonwijk Woonpark Oosterhout en ten oosten ligt de woonwijk Groot Oosterhout. De Griftdijk gaat in noorden richting A15 en Arnhem en in zuidelijke richting uiteindelijk naar het centrum van Nijmegen.
2.2 Beschrijving Toekomstige Situatie
Op het bestaande kruispunt is een enkelstrooks rotonde geprojecteerd. De nieuwe rotonde wordt aangelegd ter verbetering van de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling op de Griftdijk. . Langs de rotonde ligt een vrijliggend fietspad. Het ontwerp van de rotonde is afgebeeld in figuur 3.
figuur 3: Ontwerp rotonde
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Relevant Rijksbeleid
3.1.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Uit de 13 nationale belangen zijn voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) de volgende opgaven van nationaal belang naar voren gekomen:
- verbeteren van de internationale achterlandverbindingen;
- versterking van de primaire waterkeringen;
- deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
- EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
- hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.
Doorwerking plangebied
Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
Vanuit het Barro (artikelen 2.11.2 en 2.11.3) volgt dat de dijken langs de Waal primaire waterkeringen zijn en dat er een reserveringszone (ruimte voor de rivier) voor de lange termijn aangewezen is. Binnen deze reserveringszone zijn geen nieuwe grootschalige of kapitaalintensieve bestemmingen toegestaan. Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 1 km van de Waal en ligt buiten deze reserveringszone. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.
3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.
De in het plan voorziene ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Artikel 1.1.1 Bro definieert 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
De aanleg van een fietspad en de aanleg van een rotonde betreffen geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet van toepassing.
3.1.4 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.
3.2 Relevant Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen: het Waterplan, Gelders Milieuplan, Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, de Structuurvisie en de Reconstructieplannen.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
- Een duurzame economische structuur;
- Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. De versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De versterking van de economie vergt een andere aanpak. Dat betekent vooral dat de provincie zich met haar partners richt op:
- Kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
- Het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
- Het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
- Het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
- Een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
- Een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.
Voor wat betreft de Gelderse corridor (Rivierengebied en Stadsregio Arnhem Nijmegen) heeft Gelderland een unieke ligging tussen de Mainports Rotterdam en Amsterdam en het Europese achterland. De sectoren transport, logistiek en tuinbouw profiteren hiervan. In Zuid-Gelderland lopen water-, rail- en wegverbindingen parallel aan elkaar. De Waal, Betuweroute en A15 vormen de belangrijkste Europese tri-modale corridor. Door de groei van de Rotterdamse haven (2e Maasvlakte) zal het transport op de corridor toenemen. Daarnaast heeft klimaatverandering grote effecten op dit gebied door de te verwachten extreme hoge of lage rivierwaterstanden. Zuid-Gelderland heeft ruimte om op de dynamiek in te spelen. Bijvoorbeeld door ontwikkeling van (agro)logistieke centra. De uitdaging is om dat met kwaliteit te doen en tegelijkertijd een impuls te geven aan de regionale economie.
De kwaliteiten van de Stadsregio Arnhem Nijmegen bepalen volgens de Omgevingsvisie in belangrijke mate de ontwikkelingsmogelijkheden en daarmee ook de concurrentiepositie van Gelderland in internationaal en nationaal verband. De innovatieve kwaliteiten bepalen de potenties van de regio. Prioritaire clusters, met samenwerking van overheid, ondernemingen en kennisinstellingen, zijn:
- Health Valley: medische technologiecluster in Nijmegen en omgeving (verbondenheid bedrijven, overheid, gezondheidszorg en kennisinstellingen);
- Energie- en Milieutechnologie, met een zwaartepunt in Arnhem.
De inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en de provincie is nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:
Innovatie en economische structuurversterking
- Topsector Health, Energie- en Milieutechnologie;
- Creatieve industrie, logistiek, agro, toerisme;
- Innovatie en samenwerking; overheid, ondernemingen, kennisinstellingen.
Bereikbaar en verbonden
- Een goed bereikbare regio;
- Verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor;
- Voorkomen, benutten, bouwen.
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking
- OV-knooppunten en versterking stedelijke structuur;
- Het belang van de bestaande woningvoorraad;
- Het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk;
- Voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren.
Gebiedskwaliteiten benutten
- Kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden.
Conclusie
De aanleg van een rotonde met daarbij vrijliggende fietspaden draagt bij aan een verbetering van de bestaande infrastructuur.
3.2.2 Omgevingsverordening
De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. In de omgevingsverordening zijn geen regels opgenomen die gelden voor de aanleg van een rotonde.
3.2.3 Conclusie
De aanleg van een rotonde met daarbij vrijliggende fietspaden draagt bij aan een verbetering van de bestaande infrastructuur.
3.3 Relevant Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Nijmegen 2013
In september 2013 heeft de gemeenteraad de Ontwerp structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Nijmegen streeft een duurzame mobiliteit na. Dit doen we onder andere door het concentreren van ruimtelijke ontwikkelingen op knooppunten. Daarnaast bevorderen we de doorstroming van het autoverkeer, duurzame logistiek (schone voertuigen) en elektrisch vervoer.
3.3.2 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid omdat de aanleg van de rotonde ervoor gaat zorgen dat de doorstroming vanuit de aanliggende wijken op de Griftdijk beter wordt.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Verkeer En Parkeren
4.1.1 Huidige situatie
Centraal in het plangebied ligt de Griftdijk, deze weg ontsluit het omliggende woongebied en verbindt het in noordelijke richting met de A15 en in zuidelijke richting met de S100 (via de Margaretha van Mechelenweg). De Griftdijk is een gebiedsontsluitingsweg met vrijliggende fietspaden; op de weg is de maximum toegelaten snelheid 50km/uur.
Vanuit het westen sluit de Terralaan aan op de Griftdijk. De Terralaan is alleen toegankelijk voor lijnbussen; naast de busbaan ligt een tweerichtingenfietspad. Verkeerslichten regelen de aansluiting van de busbaan en de fiets- en voetgangersoversteek op de Griftdijk.
Vanuit het oosten sluit de Grote Boel aan op de Griftdijk. Deze straat ontsluit het zuidelijk deel van het gelijknamige nieuwe woongebied op de Griftdijk.
Figuur 4: foto huidige situatie
4.1.2 Ontwikkelingen
De ruimtelijke ontwikkelingen in de Waalsprong leiden ertoe dat de verkeersintensiteiten op de wegen in de Waalsprong toenemen. Om dit in goede banen te leiden is onderzocht welke maatregelen in de verkeersstructuur genomen moeten worden. De woningbouwontwikkeling in de westflank van de Waalsprong zal er toe leiden dat de verkeersintensiteiten op de Griftdijk in 2025 dreigen te verdubbelen ten opzichte van de situatie in 2015. De inrichting van dit deel van de Griftdijk is daar niet op berekend: door het profiel van de Griftdijk en de aansluitingen zal de doorstroming (van auto's en openbaar vervoer) op de Griftdijk ernstig verstoord raken en zullen auto's vanuit de woongebieden lang moeten wachten om de Griftdijk op te rijden. Voorts komen de oversteekmogelijkheden voor fietsers en voetgangers en de verkeersveiligheid in het gedrang.
In juli 2016 heeft de raad van Nijmegen besloten om een “bewonersvriendelijke knip” in de Griftdijk te realiseren tussen de Terralaan en de aansluiting met de Italiëstraat. Op dit wegvak geldt dan een inrijverbod voor motorrijtuigen uitgezonderd ontheffinghouders en lijnbussen. Bewoners van de aanliggende wijken hebben het recht om een ontheffing aan te vragen. De knip zal formeel in werking treden na het vaststellen van een verkeersbesluit door het college. In eerste instantie zal de afsluiting alleen gelden in de spitsuren op werkdagen; uiteindelijk zal de afsluiting 24 uur per dag gaan gelden.
4.1.3 Plantoelichting
In dit bestemmingsplan krijgen de huidige T-aansluitingen van de Terralaan en de Grote Boel op de Griftdijk de vorm van een rotonde. De verkeerslichten zullen dan worden verwijderd.
Rotondes zijn vanuit de visie op een duurzaam veilig wegennet intrinsiek veiliger oplossingen dan T-aansluitingen, omdat de snelheidsverschillen tussen de weggebruikers geringer zijn. De rotonde draagt ook bij aan het beheersen van de snelheden van het autoverkeer op de Griftdijk. Daarnaast is de rotonde nodig in het kader van het realiseren van de bewonersvriendelijke knip. Autoverkeer uit het noorden dat geen ontheffing heeft voor het inrijverbod ten zuiden van de Terralaan kan door de rotonde nog keren vóór de “knip”.
De rotonde biedt ruimschoots voldoende capaciteit om de toekomstige verkeersstromen te kunnen verwerken. Ook voor het openbaar vervoer biedt de rotonde voldoende ruimte. Fietsers zijn op de rotonde in de voorrang en hebben dus voordeel bij deze oplossing.
De aanleg van de rotonde is reeds besproken met vertegenwoordigers van politie, openbaar vervoer en hulpdiensten, zij zijn akkoord met de aanleg van de rotonde.
4.2 Geluid
Het bestemmingsplan maakt de aanleg van een rotonde mogelijk. Deze rotonde sluit de Grote Boel aan op de Griftdijk en maakt een gewijzigde aansluiting van de Terralaan (busbaan) op de Griftdijk.
De Wet geluidhinder schrijft voor dat een fysieke wijziging van een weg akoestisch moet worden onderzocht. De huidige situatie moet worden vergeleken met de toekomstige situatie. Ook moet de toekomstige situatie worden vergeleken eerder vastgestelde maximale geluidbelastingen. Deze maximale geluidsbelastingen liggen vast in hogere waarde besluiten.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting bij de bestaande woningen aan de Griftdijk niet toeneemt ten opzichte van de huidige situatie.
Bij de berekeningen is rekening gehouden bewonersvriendelijke knip die in de Griftdijk zal worden aangebracht en het vrachtwagenverbod dat zal worden ingesteld op de Griftdijk.
In het bestemmingsplan Groot Oosterhout is in 2009 voor de locatie waar de woningen Griftdijk 42 t/m 60 en Grote Boel 1 t/m 5 staan een hogere waarde vastgesteld van 54 dB. In de toekomst zal de geluidsbelasting bij deze woningen maximaal 56 dB bedragen. Volgens de Wet geluidhinder moet er bij een toename van 1,5 dB maatregelen worden getroffen om deze toename ongedaan te maken. Als dat niet mogelijk is dan moeten nieuwe hogere waarden worden vastgesteld. Bovendien moet bij de woningen waarvoor een nieuwe hogere waarde wordt vastgesteld worden onderzocht of er extra geluidswerende voorzieningen nodig zijn.
Bij de berekening van de toekomstige geluidsbelasting is al rekening gehouden met een stiller wegdektype dat bij groot onderhoud zal worden aangebracht. Verdere maatregelen zijn niet mogelijk of ongewenst. Bij de bouw van de woningen waarvoor een nieuwe hogere waarde wordt vastgesteld heeft de ontwikkelaar al rekening gehouden met de nieuwe hogere geluidsbelasting. Er zijn dus geen extra geluidswerende voorzieningen nodig bij deze woningen.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Bedrijvigheid in de zin van de Wet milieubeheer is die bedrijvigheid die onder het activiteitenbesluit valt of een omgevingsvergunning nodig heeft. Een bepaalde activiteit is een inrichting indien zowel sprake is van een bedrijfsmatige omvang binnen een zekere begrenzing als een vermelding van de activiteit in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht. Het huidige bestemmingsplan voorziet in een nieuwe rotonde op de Griftdijk. Er is dus geen sprake van een nieuw bedrijf noch is er sprake van het introduceren van gevoelige objecten in de buurt van een bedrijf. Het bestemmingsplan is dus neutraal voor het thema bedrijven en milieuzonering.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Bestaande situatie
Ter plaatse van de planlocatie liggen geen bronnen die veel invloed hebben op de lokale luchtkwaliteit. Voor het rekenjaar 2014 is voor NO2 jaargemiddelde de contour ingevoegd. Ter plaatse vinden geen overschrijdingen van de grenswaarden plaats voor PM10, NO2 en PM2,5.
Figuur 5: waarde stikstof in 2014
4.4.2 Toetsing aan regelgeving
Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
- a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
- b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijnstof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.
norm | ingangsdatum | |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 | 40 ìg/m3 | 1 januari 2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 ìg/m3 | 1 juni 2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar > 50 ìg/m3 | 1 juni 2011 |
Tabel: luchtkwaliteit
Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
- de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
- de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of;
- bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;
- De ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of;
- Er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.
Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.
De onderstaande figuur geeft de luchtkwaliteitsconcentraties weer na realisatie van de rotonde in het toekomstig jaar 2018.
Figuur 6: Luchtkwaliteitsconcentraties 2018
Uit de figuur blijkt dat de luchtkwaliteitsconcentraties voor NO2 ten opzichte van het jaar 2014 weinig verschillen vertonen en geen sprake is van een toename groter dan 1,2 ìg/m3.
De netto verkeersaantrekkende werking van deze wijziging veroorzaakt geen verslechtering van de luchtkwaliteit van 3% of meer. Daarmee valt de wijziging binnen de grenzen van het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen en hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.
Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen, sportaccommodaties en horeca worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.
De woningen in de nabijheid van de toekomstige rotonde zijn geen gevoelige bestemming. Ter hoogte van het plan zijn de concentraties stikstofdioxide en fijnstof in de bestaande en toekomstige situatie niet hoger dan de grenswaarden (tot 25 ìg/m3 stikstofdioxide).
4.5 Externe Veiligheid
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden.
Het plangebied overlapt niet met een PR contour van een bedrijf of transportroute voor gevaarlijke stoffen. Wel ligt de nieuwe rotonde in een invloedsgebied van het spoor van Nijmegen naar Arnhem, de Betuwelijn en de Waal. De rotonde is echter geen kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object zoals dat in het Bevi is gedefinieerd. Verkeersdeelnemers worden verder ook niet betrokken bij de groepsrisicoverantwoording. Het groepsrisico kan alleen toenemen door groepen personen die voor langere tijd in het invloedsgebied van een risicobron verblijven in objecten of bij evenementen. Ook indirect heeft de aanleg van de rotonde geen effect op het risiconiveau in de planomgeving. Het project is dus neutraal voor wat betreft externe veiligheidsrisico's en derhalve acceptabel.
4.6 Bodem
De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van de volgende rapporten:
- Verkennend onderzoek asbest Griftdijk 24 te Oosterhout, 02-04-2003, rapportnummer 2745/130-141-R167-03, Grontmij
- Saneringsevaluatie Griftdijk 24, 12-05-2004, rapportnummer 3045/12005920, Grontmij
- Verkennend en actualiserend bodemonderzoek de Waalsprong te Groot Oosterhout, d.d.01-05-2012, rapportnummer 01.11.0932, Infrasoil.
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek naar asbest behoeven geen beperkingen gesteld te worden aan het toekomstig gebruik van de locatie. Downloadlink naar het rapport:
Saneringsevaluatie Griftdijk 24
Ten westen van de Griftdijk is de bodem in 2004 gesaneerd. De sanering heeft bestaan uit het verwijderen van met organochloorpesticiden verontreinigde grond. De grond is tot 1 meter minus maaiveld ontgraven en aangevuld met grond welke voldoet aan de locale maximale waarde. Ter plaatse van de later gerealiseerde Terralaan (vak VI) zijn de aanwezige funderingsresten en erfverharding volledig verwijderd. Aan de hand van de eindcontrole kan worden geconcludeerd dat over de gehele locatie is voldaan aan de gestelde saneringsdoelstelling. Downloadlink naar het rapport:
Verkennend onderzoek asbest Griftdijk 24
Ten oosten van de Griftdijk is de bodemkwaliteit onderzocht. Voor het plangebied is de bodemkwaliteit van deellocatie 13 'de Boel 4' relevant. Er is visueel geen asbestverdacht materiaal aangetroffen op het maaiveld en in de bodem. De bovengrond bevat licht verhoogde gehalten bestrijdingsmiddelen DDE/DDT/DDE maar de kwaliteit voldoet aan de lokale maximale waarde voor het gebied. Downloadlink naar het rapport:
Verkennend en actualiserend bodemonderzoek de Waalsprong
Op basis van de onderzoeken blijkt geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat geen sterke verontreiniging is aangetroffen. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.
4.7 Water
4.7.1 De watertoets
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.
Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
- Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
- Bestuursakkoord Water (mei 2011)
- Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009)
- Waterplan 2010 – 2015 (WP4)
- Waterbeheersprogramma 2016-2021 (Waterschap Rivierenland, december 2015)
4.7.2 Algemeen
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van de Waalsprong. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 t/m 2013, het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong 2009 en de Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer uit 2013 relevant.
4.7.3 Oppervlaktewater
Binnen het plangebied en directe omgeving is oppervlaktewater aanwezig. Ten zuiden van de rotonde ligt het gebied De Waaijer met daarin de Oosterhoutse plas. Deze ligt ten zuiden van de wijk Grote Boel en is verbonden met de twee plassen aan de oostzijde van de spoorlijn. Door de Waalsprong wordt een watersingel aangelegd. Een deel van deze watersingel ligt ten zuiden van de wijk Oosterhout. Een duiker ten zuiden van de rotonde verbindt de watersingel met de plas die op dit moment gegraven wordt. Weg en fietspad passen binnen de boven de duiker beschikbare bovengrondse ruimte. De kant van het asfalt schuift maximaal 0,75 m in de richting van het talud op. De duiker hoeft niet verlengd te worden. De uitlaatstuw K4 hoeft niet aangepast te worden. De volgende figuur toont een deel van de legger wateren. Door de vele wijzigingen in de Waalsprong is deze niet meer actueel. Enkele watergangen op de legger vooral aan de oostzijde van de Griftdijk liggen er niet meer.
figuur 7: Uitsnede legger wateren
4.7.4 Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwin- of beschermingsgebied.
4.7.5 Riolering
De rotonde heeft vier aansluitingen. In de noordwestelijke hoek ligt de wijk Oosterhout, in de noordoostelijke hoek de wijk Grote Boel. De riolering in beide wijken is als een duurzaam gescheiden stelsel uitgevoerd. Vuilwater en hemelwater worden gescheiden ingezameld en afgevoerd. De wijk Oosterhout bestaat uit twee aparte bemalingsgebieden, de wijk Grote Boel uit één bemalingsgebied. Rioolgemalen pompen het huishoudelijke afvalwater via persleidingen naar het eindgemaal van de Waalsprong dat het verder pompt naar de zuivering.
In het gebied De Waaijer wordt in een groene omgeving een aantal woningen en een appartementengebouw gerealiseerd. Een rioolgemaaltje pompt het huishoudelijke afvalwater naar een put in het rioolstelsel van de wijk Oosterhout. Het hemelwater stroomt via een bermpassage naar de watergang of naar het aanliggende maaiveld.
4.7.6 Hemelwater
Het hemelwater van de kavels in de twee wijken wordt zo veel mogelijk bovengronds naar de openbare ruimte afgevoerd. Met het hemelwater dat van de wegen afstroomt, voeren molgoten het zo veel mogelijk bovengronds naar wadi's af. Via de wadi's infiltreert het water in de bodem. Drainageleidingen onder de wadi's voeren het water naar oppervlaktewater af. De wadi's hebben een zodanige inhoud en opbouw dat het hemelwater door de bodem wordt gezuiverd van onderweg meegenomen verontreinigingen. Als een wadi vol is, kan het water via een zogenaamde slokop (overstortvoorziening) met afvoerleiding erachter naar oppervlaktewater stromen. De drainageleidingen onder de wadi's zijn op deze afvoerleidingen aangesloten.
Ook het hemelwater dat afstroomt van de rotonde moet op even duurzame wijze verwerkt worden. De afwatering moet nader ingevuld worden. Bij de aanvraag van de watervergunning wordt een tekening gevoegd die dit verduidelijkt.
De volgende figuur toont een gedeelte van de tekening met afstromingsgebieden uit het waterhuishoudkundige plan van het zuidelijke deel van de wijk Oosterhout.
Figuur 8:
In de zuidelijke punt ligt de wadi H. Deze wadi moest het hemelwater dat afstroomt van vier appartementengebouwen verwerken. Het hemelwater dat afstroomde van de boogweg om deze gebouwen moest naar de vuilwaterriolering afgevoerd worden. De vier gebouwen zijn echter nooit gebouwd. De weg is wel aangelegd maar is minder verkeersintensief dan waarmee rekening gehouden was in het waterhuishoudkundige plan. Het hemelwater van deze weg stroomt bovengronds naar wadi H af.
Het is niet duidelijk of de bij het ontwerp van de wadi rekening is gehouden met de verharde oppervlakken van de rotonde. De wadi is echter in gebruik als speelplek. Het is gemeentelijk beleid om het spelen in wadi's niet aan te moedigen. Het hemelwater dat afstroomt van de intensiever bereden Griftdijk inclusief rotonde kan niet naar deze wadi afgevoerd worden.
De volgende figuur toont een gedeelte van de kaart met afwateringsgebieden uit het waterhuishoudkundige plan van de wijk Grote Boel.
figuur 9: Uitsnede Afwateringsgebied Grote Boel
De meest zuidelijke vlek woningen watert af naar een wadi in het midden van de vlek woningen. Aan de zuidoostelijke rand van de wijk wordt een weg gerealiseerd. Deze watert af naar bergingsvoorzieningen in het groen, waarvan er één op de plek lijkt te liggen waar de rotonde en/of de oostelijke aansluiting gepland zijn. Volgens de tekening uit het waterhuishoudkundige plan moet deze waterberging nog wel nader vormgegeven worden. Het lijkt mogelijk deze bergingsvoorziening te realiseren in de zuidoostelijke hoek van de rotonde. Het is niet uitgesloten dat deze wadi gebruikt kan worden voor het hemelwater dat afstroomt van de rotonde en dat daar in het waterhuishoudkundige plan al rekening mee is gehouden. De wadi moet in dat geval nader ontworpen worden.
Het plangebied heeft een omvang van 5.710 m2. In het plangebied is op dit moment bijna 3.500 m2 verhard oppervlak aanwezig.
Figuur 10: Bestaande situatie plangebied
Door de aanleg van een rotonde zal in het plangebied ongeveer 4.250 m2 verhard oppervlak aanwezig zijn. Er lijkt dus sprake van een toename van circa 750 m2 verhard oppervlak.
Figuur 11: Nieuwe situatie
De vorige twee figuren laten zien dat de verharde oppervlakken van de aansluitende wegen de wijken in al in de waterhuishoudkundige plannen opgenomen zijn en daarmee ook in de waterboekhouding. Met deze toenames van verhard oppervlak is dus al eerder rekening gehouden. De werkelijke toename van verhard oppervlak bedraagt slechts ongeveer 250 m2. Deze kan via de waterboekhouding verrekend worden. Compenserende waterberging is niet nodig.
Voor plannen waarbij hemelwater in de bodem geïnfiltreerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Voor plannen met meer dan 500 m2 verhard oppervlak en directe lozing op het oppervlaktewater moet een waterhuishoudkundig plan bij het waterschap worden ingediend. Dit plan in de vorm van een memo plus bijlages dat de afwatering verduidelijkt, zal bij de aanvraag van de watervergunning bijgevoegd zijn.
Het waterschap onderhoudt de watergang aan de westzijde van de rotonde. Naast hat talud is daarom sprake van een 4 meter brede beschermingszone. Als onderdelen van rotonde en/of fietspad in deze zone liggen, moet bij ontwerp en aanleg ervan rekening gehouden worden met verkeersbelastingen door onderhoudsmaterieel van het waterschap.
4.8 Flora En Fauna
4.8.1 Wet Natuurbescherming
De doelstelling van de Wet Natuurbescherming is het beschermen en ontwikkelen van de intrinsieke waarde van de natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit en tegelijkertijd het doelmatig beheren en gebruiken van de natuur ter vervulling van maatschappelijke functies.
4.8.2 Gemeentelijk beleid
4.8.3 Conclusie Plangebied
Voor de aanleg van de rotonde worden een drietal bomen aan de noordzijde gekapt die onder de hoofdboomstructuur vallen. Omdat het gaat om jonge bomen is de ingreep erg beperkt. Wel is het zo dat de bomen 1 op 1 gecompenseerd moeten gaan worden. Omdat het hier gaat om Essen wordt geadviseerd om een andere boomsoort terug te plaatsen in verband met de essentaksterfte. Aan de zuidzijde verdwijnen geen bomen. Echter geeft de ontwikkeling wel mogelijkheden tot aanplant van nieuwe bomen aan de zuidzijde. Daarmee wordt de boomhoofdstructuur verder aangevuld en verbeterd. De oostelijke aansluiting valt ook onder de boomhoofdstructuur. In de huidige situatie staan nog geen bomen. Mede door de ontwikkeling kan ook hier de hoofdbomenstructuur aangevuld worden.
Figuur 12: Hoofdstructuur bomen
Vanuit groen is er geen bezwaar tegen de ontwikkeling omdat de laanstructuur aan zowel de zuidzijde als oostzijde wordt aangevuld met nieuwe bomen. Hiermee is dan ook rekening gehouden met de verplichting vanuit het bestemmingsplanproces om de drie bomen die vervallen aan de noordzijde van de rotonde, weer te compenseren.
4.9 Cultuurhistorie
4.9.1 Rijksbeleid
Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen cultuurhistorische gebouwen, objecten en structuren te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en die in het bestemmingsplan te verankeren.
De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
4.9.2 Gemeentelijk beleid
4.9.3 Huidige situatie
Het bestemmingsplangebied ligt aan de Griftdijk. Deze weg volgt het tracé van de verdwenen trekvaart tussen Arnhem en Nijmegen. Dit 14 kilometer lange kanaal werd aan het einde van de 16e eeuw gegraven en behoorde tot de eerste trekvaarten in Nederland. Het kanaal, dat werd gebruikt voor vrachtvervoer en snel personenvervoer, werd aan weerszijden geflankeerd door dijken die werden gebruikt voor transport met paard en wagen.
Halverwege de 18e eeuw raakte De Grift in onbruik en werd in gedeelten verkocht. In Lent werd De Grift een soort siergracht, beplant met notenbomen en in trek bij rijke Nijmegenaren en welgestelden, die er grote herenhuizen lieten bouwen. In 1930 werd De Grift gedempt voor de aanleg van de nieuwe Waalbrug en de aansluitende rijksweg. De Griftdijk bleef tot in de jaren veertig van de twintigste eeuw de belangrijkste wegverbinding tussen Nijmegen en Arnhem.
Als belangrijke structuur in het gebied is het tracé van De Grift bepalend geweest voor de ruimtelijke inrichting van het gebied: aan de vaart verrees een lint van bebouwing en de aangelegen gronden werden haaks op het kanaal verkaveld.
De Griftdijk, die nog als een verhoogd lint in het landschap zichtbaar is, is te beschouwen als een belangrijke cultuurhistorische drager in het gebied: als herinnering aan de historische trekvaart en als bepalend element voor de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied.
Direct ten westen van het plangebied, buiten de plangrens, bevindt zich de Ressensewal, een eeuwenoude dwarskade die de landbouwgronden moest beschermen tegen overstroming bij hoogwater. Het dijkje is te beschouwen als een cultuurhistorisch waardevolle herinnering aan de strijd tegen het water.
Figuur 14: Uitsnede uit de AHN (Actueel Hoogtebestand Nederland)
Duidelijk zichtbaar is het tracé van de noord-zuid lopende Griftdijk (witte pijl) en van de noordoost- zuidwest lopende Ressensewal (zwarte pijl).
4.9.4 Nieuwe situatie
De beoogde bestemmingsplanherziening laat de aanleg van een rotonde toe. De weg over de Griftdijk is telkens aangepast aan de eisen die er door het verkeer aan werden gesteld. De beoogde wijziging past in de historische ontwikkeling van de Griftdijk als belangrijke verkeersverbinding. Met de aanleg van de rotonde wijzigt slechts van een zeer beperkt deel van het profiel van de Griftdijk. De bestemmingsplanherziening heeft dan ook nauwelijks invloed op de karakteristieken van het gebied. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er daarom geen bezwaren tegen de voorgestelde bestemmingsplanwijziging.
4.10 Archeologie
4.10.1 Rijksbeleid
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007). Een gedeelte van deze wetgeving is inmiddels overgegaan in de Erfgoedwet, die per 1 juli 2016 van kracht is; het overige zal grotendeels worden opgenomen in de Omgevingswet, waarvan de invoering is voorzien in 2018. Tot die tijd blijft dit deel van de Monumentenwet 1988 van kracht.
4.10.2 Provinciaal beleid
De provincies hebben nog maar een beperkte rol als het om archeologie gaat. De provincies zijn verantwoordelijk voor ontgrondingen, en kunnen op basis daarvan aan de ontgrondingsvergunning ook voorwaarden stellen die betrekking hebben op archeologie. Tevens is de provincie bevoegd gezag bij inpassingsplannen en bij mer-trajecten op provinciaal niveau.
De provincie Gelderland kent een groot belang toe aan goed archeologisch beleid op gemeentelijk niveau, en heeft daarom de instelling van regioarcheologen gefaciliteerd, zodat vrijwel alle Gelderse gemeenten kunnen beschikken over gedegen archeologische ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid. Daarnaast heeft de provincie voor een drietal grotere regio's zogenaamde kennisagenda's laten opstellen, om zo de bestaande kennis en kennislacunes inzichtelijk te maken. De provincie Gelderland is verder actief betrokken bij de nominatie van de Romeinse grenszone, de Limes, tot Unesco werelderfgoed.
4.10.3 Gemeentelijk beleid
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedwet, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken, of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden, of om de mogelijkheden van archeologiesparend bouwen te bekijken.
4.10.4 Plangebied
4.11 Klimaat
De aanleg van de rotonde leidt tot een regelmatiger verkeersbeeld op de Griftdijk en bevordert de doorstroming. Doordat er minder stagnerend, afremmend of optrekkend verkeer op de weg zal zijn, zal het energieverbruik en ook de uitstoot van het verkeer op deze weg relatief lager worden. De rotonde is daarmee een voor het klimaat positieve maatregel.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.
De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
5.2 Systematiek Van De Planregels
Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
5.2.1 Inleidende regels
Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.
5.2.2 Bestemmingsplanregels
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen hebben verleend. Een omgevingsvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de planregels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de welstandsnota.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- afwijking van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijking van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- wijzigingsbevoegdheid.
5.2.3 Algemene regels
Onder het kopje algemene regels zijn de regels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Hierbij gaat het om de volgende bepalingen:
- Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
- Algemene bouwregels: regels over beeldende kunst, bouwwerken ten algemenen nutte en ondergronds bouwen.
- Algemene gebruiksregels: er zijn regels opgenomen over het toestaan van aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Daarnaast is een bepaling over evenementen opgenomen en wordt aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemmingen in hoofdstuk 2.
- Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
- Overige regels: in de overige regels staan bepalingen omtrent parkeren opgenomen. Daarnaast is een bepaling opgenomen over de uitsluiting van bepalingen van de bouwverordening en is uitleg opgenomen over de voorrang van dubbelbestemmingen op enkelbestemmingen.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht die aansluit bij het Besluit ruimtelijke ordening.
Slotregels
Als laatste is de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.
5.3 Beschrijving Per Bestemming
Verkeer
De bestemming Verkeer is opgenomen voor de rotonde. Onder de bestemming Verkeer worden geregeld wegen, busbanen, fiets- en voetpaden, pleinen, bruggen, parkeervoorzieningen en fietsstallingen. Binnen de bestemming Verkeer zijn ook bijbehorende voorzieningen zoals groen, sport- en speelvoorzieningen, taluds en geluidswerende voorzieningen toegestaan. Tevens zijn wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk. Daarnaast zijn op basis van de algemene regel "(Bouw)werken ten algemene nute" tevens straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, transformatorhuisjes e.d. toegestaan. Op grond van de definitiebepaling van straatmeubilair behoren ook de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bewegwijzering, verlichting, afvalinzamelsystemen, informatie- en reclameobjecten, e.d. tot de mogelijkheden. Deze aanvullende bepaling geldt overigens voor alle bestemmingen. Ook is er een algemene regel opgenomen voor "Beeldende kunst". Binnen alle bestemmingen is het oprichten van beeldende kunst tot een maximale bouwhoogte van 10 meter toegestaan.
Waterstaat - Waterlopen (dubbelbestemming)
De dubbelbestemming Waterstaat - Waterlopen is opgenomen voor de A-watergangen van het Waterschap. Dat wil zeggen dat zowel de hoofdbestemming Water hieronder valt als de aangrenzende oevers, die onder de beschermingszone vallen. Ook voor duikers in de watergang is deze bestemming opgenomen. In het bestemmingsplan is een zone van minimaal 1,5 meter aan weerszijden van de watergang aangehouden waarbinnen ten behoeve van de overige geldende bestemming(en) niet mag worden gebouwd. Van deze bepaling kan wel worden afgeweken, na advies van de waterbeheerder(s). Tevens is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
De rotonde die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt bevindt zich geheel in huidig openbaar gebied van de gemeente Nijmegen. De kosten van de realisatie o.a. voortvloeiende uit de aanpassingen van het bestemmingsplan, komen deels ten laste van het investeringskrediet 'Verkeersmaatregelen Griftdijk' zoals vastgesteld door de gemeenteraad in 2016 en deels ten laste van de planexploitatie Waalsprong (deelexploitatie Grote Boel). Het kostenverhaal is daarmee verzekerd en de gemeente hoeft daarom geen exploitatieplan vast te stellen conform artikel 6.12, lid 1 Wro. Deze wijziging is daarmee financieel-economisch uitvoerbaar.
6.2 Financiële Haalbaarheid
Bovenstaande overwegingen tonen aan dat de economische uitvoerbaarheid van de elementen betrekking hebbend op dit plan voldoende zijn gewaarborgd en het onderhavige bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak
Voor dit bestemmingsplan is een vooraankondiging gepubliceerd. Conform de inspraakverordening heeft er inspraak plaatsgevonden via de zienswijzenprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter visie gelegen.
7.2 Overleg
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het resultaat is een helder en scherpe markering voor gevallen waarvoor de medeoverheden afstemming moeten zoeken met het Rijk.
Inzicht wanneer het Rijk vooroverleg van belang acht is te herleiden uit de nationale belangen zoals opgenomen in de Realisatieparagraaf. De volgende nationale belangen zijn opgenomen in de Realisatieparagraaf:
- Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten
- Grote rivieren
- Kustfundament
- IJsselmeergebieden
- IJsselmeergebied Regionale watersystemen
- Ecologische hoofdstructuur
- Nationale Landschappen
- Rijksbufferzones
- Recreatie
- Derde Nota Waddenzee
- Tweede Structuurschema Militaire Terreinen
- Project Mainport Rotterdam
Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen en is geen vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro noodzakelijk.
Provincie Gelderland
Bij brief van 5 juni 2008 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken willen worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen van puur lokaal belang geen rol is weggelegd voor de provincie en geen vooroverleg hoeft plaats te vinden.
Het onderhavige plan is vanwege de kleinschaligheid van puur lokaal belang en hoeft niet aangeboden te worden aan de Provincie voor het artikel 3.1.1 Bro vooroverleg.
Waterschap
Per email van 3 maart 2017 heeft het Waterschap aangegeven dat het onderhavige bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.