Nijmegen Dukenburg - 14 (Winkelcentrum Meijhorst)
Bestemmingsplan - gemeente Nijmegen
Vastgesteld op 26-06-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Nijmegen Dukenburg - 14 (Winkelcentrum Meijhorst) met identificatienummer NL.IMRO.0268.BP4014-VG01 van de gemeente Nijmegen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat op de grond staat, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een aparte ruimte vormt die al dan niet vanuit het hoofdgebouw bereikbaar is.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aangebouwd bijgebouw
een bijgebouw dat direct grenst aan een aan- of uitbouw en niet tevens aan het hoofdgebouw. Voor een aangebouwd bijgebouw geldt de definitie van een bijgebouw, met uitzondering van de eis van vrijstaandheid.
1.7 achtergevel
de bestaande achtergevel.
1.8 achtergevellijn
de achterste grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan.
1.9 archeologisch deskundige
de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
1.10 archeologische waarden
Onder archeologische waarden kunnen worden verstaan:
- archeologische verwachtingswaarden;
- vastgestelde archeologische waarden of resten.
1.11 archeologische verwachtingswaarde
de kans op archeologische vondsten of informatie.
1.12 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een certificaat conform de Erfgoedwet.
1.13 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bed and breakfast
een overnachtingsmogelijkheid gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed- en breakfast heeft maximaal 4 kamers en 8 slaapplaatsen.
1.15 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel plaatsvindt uitsluitend als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.16 bedrijvigheid
het uitoefenen van een bedrijf, met aanverwante activiteiten als laden en lossen en parkeren.
1.17 bestaand
- a. bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
- b. bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bijgebouw
een, vrijstaand, in functioneel en bouwkundig opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt gebouw op hetzelfde bouwperceel, dat op de grond staat. Als functioneel ondergeschikt gebouw wordt verstaan een gebouw dat bedoeld en ingericht is ten behoeve van (huishoudelijke) berging, hobby- en/of stallingsruimte. Als een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw wordt gebruikt ten behoeve van volgens het bestemmingsplan toegelaten aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten of huisvesting in verband met mantelzorg, dan is de eis van functionele ondergeschiktheid niet van toepassing.
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwhistorisch onderzoek
in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis en bouwhistorische kwaliteit van een monument in de vorm van een bouwhistorische inventarisatie, -verkenning, -opname of -ontleding, uitgevoerd overeenkomstig de “Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek”.
1.23 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.24 bouwkundige afscheiding
gebouwen zijn bouwkundig afgescheiden indien er sprake is van zelfstandige bouwkundige eenheden die in constructief en functioneel opzicht te onderscheiden zijn.
1.25 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder. Daar waar gesproken wordt over de 'eerste bouwlaag' wordt bedoeld de bouwlaag op (dan wel bij benadering op) de begane grond. De 'tweede bouwlaag' is de bouwlaag direct boven de 'eerste bouwlaag'.
1.26 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.27 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.28 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.30 cultuurhistorische waarden
waarden die zijn gekoppeld aan de beschavingsgeschiedenis, ondergebracht als historisch (steden)bouwkundig erfgoed, historisch landschappelijk erfgoed of archeologisch erfgoed.
1.31 daknok
hoogste punt van een schuin dak.
1.32 dakterras
een terras op een plat dak.
1.33 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.34 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van het bieden van gelegenheid om gekochte etenswaren ter plaatse te nuttigen. Onder detailhandel wordt niet verstaan grootschalige- en perifere detailhandel.
1.35 dienstverlenend bedrijf
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak al dan niet met een baliefunctie, zoals: uitzendbureaus, reisbureaus, wasserettes, kapsalons, bijkantoren van banken en van sociaal-culturele instellingen, postagentschappen, telefoon-, internet-, telegraaf- en telexdiensten, snelfoto-ontwikkel- en copyshops, videotheken, autorijscholen en dergelijke.
1.36 erf
de gronden met eenzelfde bestemming gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak.
1.37 escortbedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee.
1.38 gebieden met een hoge archeologische verwachting
deze gebieden onderscheiden zich vanwege een hoge tot zeer hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten.
1.39 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.40 gebouwd terras
aan- of uitbouw in de openbare ruimte ten behoeve van een aangrenzend horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt.
1.41 geluidsgevoelige functies
geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten:
geluidsgevoelige gebouwen
- a. woningen;
- b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
- 1. onderwijsgebouwen;
- 2. ziekenhuizen;
- 3. verpleeghuizen;
- 4. verzorgingstehuizen;
- 5. psychiatrische inrichtingen;
- 6. kinderdagverblijven.
geluidsgevoelige terreinen
- I. een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet (woonwagen);
- II. ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.
1.42 gevelbreedte
de breedte van de gevel waar tegenaan wordt gebouwd.
1.43 groenschermen
semi-transparante erfafscheidingen ten behoeve van het afschermen van laad- en losactiviteiten die voorzien zijn van begroeiing. De groenschermen maken onderdeel uit van de architectuur en komen voort uit een ontwerpconcept voor de nieuwbouw (supermarkten).
1.44 grootschalige detailhandel (gdv)
winkels met een ondergrens van 1.500 m² bedrijfsvloeroppervlak, gebruikt voor de perifere vestiging van winkels in andere branches dan perifere detailhandel.
1.45 hoekovergang
een aan- of uitbouw die buiten de gevelbreedten van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd en die een verbinding vormt tussen een aan- of uitbouw aan de voorgevel en een aan- en of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw.
1.46 hoofdbebouwing
hoofdgebouw(en) inclusief aan- en/of uitbouwen.
1.47 hoofdgebouw
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meerdere gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is.
1.48 horecabedrijf
een bedrijf of instelling waar als hoofddoel bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, niet zijnde detailhandel en/of ondersteunende horeca of bed and breakfast.
1.49 kantoor
een ruimte welke door de aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid, al dan niet met een ondergeschikte baliefunctie.
1.50 laden en lossen
onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.
1.51 landschappelijke waarden
waarden gebaseerd op aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke aspecten, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.52 kiosk
een gebouw, al dan niet met een (gebouwd) terras, van beperkte omvang, veelal geplaatst in de openbare ruimte, gericht op het ter plaatse aan passanten te koop aanbieden van producten zoals souvenirs, kranten, tijdschriften, bloemen en planten, vis, groenten, versnaperingen, niet-alcoholische en licht alcoholische dranken, rookwaren, e.d.
1.53 maatschappelijke voorzieningen
het openbaar bestuur, medische, sociale, educatieve en levensbeschouwelijke diensten, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen diensten, zoals: huisarts, apotheek, school, sportzaal, kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, wijkcentrum, kerkgebouw, verzorgingstehuis, begeleid wonen met permanent aanwezige zorg (24-uurs zorg), uitvaartcentrum en bibliotheek.
1.54 moestuin
gronden waarop op kleine schaal groenten, kruiden, bloemen en/of fruit worden verbouwd dan wel geteeld.
1.55 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen voorkomende in dat gebied.
1.56 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van productie, distributie, winning, opslag of zuivering van gas, water of elektriciteit.
1.57 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.58 ondergronds bouwwerk
- a. een (gedeelte van een) gebouw dat gelegen is onder het niveau van de begane grondvloer van dat gebouw, waarbij de hoogte van die begane grondvloer nergens hoger ligt dan 0,25 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. een zelfstandig voor mensen toegankelijk bouwwerk waarvan de bovenkant nergens hoger is dan het maaiveld van het bouwperceel ter plaatse van dat bouwwerk.
1.59 ondergeschikte detailhandel
detailhandel waarbij de detailhandelsactiviteit een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.60 ondergeschikte kantoren
kantoren waarbij het kantoor een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.61 ondersteunende horeca
horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.62 oorspronkelijk hoofdgebouw
het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd.
1.63 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.64 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.65 overkapping
een op de grond staand, plat afgedekt bouwwerk, bestaande uit ten minste een dak, niet zijnde een gebouw.
1.66 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.67 parkeren
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.
1.68 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.69 perifere detailhandel (pdv)
detailhandel die niet of moeilijk inpasbaar is in bestaande en/of traditionele winkelcentra vanwege de volumineuze aard van de goederen en vanwege de benodigde (wijze van) bevoorrading, zoals: detailhandel in keukens, tegels en sanitair, tuininrichtingsartikelen, bouwmarkten en woninginrichting.
1.70 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waar de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.71 prostituee
degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.72 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.73 prostitutiebedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie.
1.74 raamprostitutiebedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats.
1.75 recreatieve voorzieningen
op verblijfs- en dagrecreatie gerichte voorzieningen, niet zijnde een sportvoorziening, zoals: kampeerterrein, kampeerboerderij, recreatiewoning en een volkstuin.
1.76 seksbedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling. Onder een seksbedrijf wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een escortbedrijf of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
1.77 seksinrichting
voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf.
1.78 stallen
in een garage of andere bewaarplaats zetten.
1.79 standplaats
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
1.80 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, road barriers, afvalinzamelsystemen, openbare toiletvoorzieningen, brandkranen, informatieborden, fietsenstallingen, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, abri's en dergelijke.
1.81 straatprostitutie
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
1.82 supermarkt
een grote zelfbedieningswinkel, vaak onderdeel van een supermarktketen, waar voedingsmiddelen en huishoudelijke artikelen worden verkocht. Kenmerkend voor een supermarkt is de aanwezigheid van de verschillende versafdelingen.
1.83 terras
een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een bedrijf of instelling waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt.
1.84 uitbouw
een op de grond staand en aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting betreft van een in het gebouw gelegen ruimte.
1.85 verblijfsgebied
binnen de bestemming Verkeer gelegen gronden vooral bedoeld voor voetgangers en niet voor doorgaand verkeer.
1.86 verkoopstandplaats
het op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere wijze - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel standplaats innemen of hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken dan wel diensten aan te bieden.
1.87 vervoermiddel
een object dat bedoeld is om personen of goederen te vervoeren.
1.88 voertuig
vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.
1.89 voorgevel
de bestaande voorgevel.
1.90 voorgevellijn
de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde ervan.
1.91 wadi
voorziening voor de infiltratie van regenwater. Een wadi is een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren.
1.92 werk
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.93 winkelcentrum
een cluster van winkels, al dan niet in combinatie met andere functies, die in ruimtelijk-economisch opzicht als eenheid beschouwd moet worden.
1.94 zaalverhuur
een inrichting ten behoeve van het al dan niet bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, waarbij het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren en/of het verstrekken van drank voor consumptie ter plaatse mogelijk is.
1.95 zijdelingse perceelsgrens
de zijkanten van een perceel.
1.96 zijgevel
de bestaande zijgevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden tussen lijnen
afstanden tussen lijnen worden gemeten van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn.
2.2 afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens
de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.
2.3 bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle, al dan niet met vergunning gebouwde, in een nader aan te geven gebied aanwezige bouwwerken, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons. Ondergrondse bouwwerken worden meegerekend.
2.4 bebouwingspercentage
het percentage dat de oppervlakte van (een gedeelte van) het bouwvlak aangeeft dat binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal mag worden bebouwd. Dit percentage geldt voor elk afzonderlijk bouwperceel. Bij kavelsplitsing geldt dit percentage zowel voor de gezamenlijke bouwpercelen als voor ieder afzonderlijk bouwperceel.
2.5 bedrijfsvloeroppervlakte of winkelgebruiksoppervlak (wgo)
de totale vloeroppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwing, boven en onder peil, ten dienste van één bepaalde binnen een bestemming toegestane activiteit/functie.
2.6 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen en installaties, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
2.7 bouwhoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.8 bouwhoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.9 bruto vloeroppervlak (bvo)
op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.
2.10 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.11 diepte van een bouwwerk, niet zijnde een hoofdgebouw
de afstand gemeten vanaf het verste punt van het bouwwerk loodrecht op de gevel waartegen het bouwwerk wordt aangebouwd.
2.12 gevellijn
de plaats vanaf waar de bouw- en goothoogte van het aangrenzende maatvoeringsvlak wordt gemeten.
2.13 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
Voor de meest voorkomende dakvormen is in onderstaande schetsen aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald:
2.14 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.15 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.16 peil
de plaats van waar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten wordt als volgt bepaald:
- a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
- d. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
- e. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
Bij het bepalen van de hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld blijven plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing.
2.17 verkoopvloeroppervlak (vvo) of winkelvloeroppervlak (wvo)
de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke ruimten, etalages en ruimten achter toonbanken.
2.18 vloeroppervlak
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten ondergronds, op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren en maatschappelijke voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan voorzover deze voorkomen in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijvigheid, met dien verstande dat alleen bestaande geluidsgevoelige functies zijn toegestaan en geluidsgevoelige functies waarvoor ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan een hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder is verleend;
- b. ondergeschikte detailhandel;
- c. ondersteunende horeca zoals bedoeld in artikel 10.2;
- d. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- e. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van de in lid 3.1 genoemde functies gelden de volgende bepalingen:
a. het aantal horecabedrijven bedraagt maximaal 3; b. detailhandel en horeca zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond; c. een supermarkt is niet toegestaan.
Artikel 4 Detailhandel
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' is uitsluitend 1 supermarkt toegestaan, met dien verstande dat de totale bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) van beide supermarkten gezamenlijk niet meer mag bedragen dan 3400 m2;
- b. ondersteunende horeca zoals bedoeld in artikel 10.4;
- c. bijbehorende voorzieningen, zoals: verhardingen, mogelijkheid voor laden en lossen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. behoud en/of herstel van cultuurhistorische- en natuurwaarden;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals: speelvoorzieningen, terrassen, hondenuitlaatplaatsen, verhardingen, in- en uitritten en fiets- en voetpaden;
- d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, overstortvijvers, rioolbuffers, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- e. erfafscheidingen en geluidwerende voorzieningen, zoals geluidswallen, geluidsschermen en groenschermen;
- f. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, luifels, balkons, gevelelementen en groenschermen, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- g. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 9.2.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
- a. tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden ten behoeve van parkeren.
Artikel 6 Tuin
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en groenvoorzieningen;
- b. gebouwen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw(en);
- c. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, luifels en balkons, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- d. in- en uitritten, parkeervoorzieningen en overige verhardingen (waaronder terrassen) behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen bebouwing;
- e. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
- a. het totale oppervlak van ongebouwde parkeervoorzieningen mag niet meer dan 50% van de tot “Tuin” bestemde gronden bedragen, met dien verstande dat bestaand gebruik ten behoeve van parkeren van meer dan 50% is toegestaan;
- b. dakterrassen, met uitzondering van bestaande dakterrassen, zijn niet toegestaan.
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, verkeerswegen (waaronder busbanen, fiets- en voetpaden), openbaar vervoer (waaronder hoogwaardig openbaar vervoer), kunstwerken, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen en voorzieningen voor het stallen van winkelwagentjes;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals: groen-, speelvoorzieningen, terassen en taluds;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- d. erfafscheidingen en geluidwerende voorzieningen, zoals geluidswallen, geluidsschermen, gevelelementen en groenschermen;
- e. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, luifels, balkons, gevelelementen en groenschermen, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- f. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 9.2.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Beeldende kunst
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst en gedenktekens zijn binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 10 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
9.2 (Bouw)werken ten algemenen nutte
Het oprichten van bouwwerken ten algemenen nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, kabels en leidingen, straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van koude- en warmteopslag, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, is binnen alle bestemmingen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. de inhoud van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
- b. de oppervlakte van elke overkapping niet meer mag bedragen dan 20 m²;
- c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag bedragen;
- d. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- e. voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, de bouwregels van de geldende bestemming van toepassing zijn;
- f. de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
9.3 Ondergronds bouwen
Bouwen onder peil ten behoeve van de bestemming is toegestaan, met dien verstande dat:
- a. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van op de begane grond toegestane functies;
- b. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen;
- c. bouwen onder peil binnen de bestemming Tuin is toegestaan, mits grenzend aan het hoofdgebouw met een maximum diepte van 1,5 meter dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
- d. bouwen onder peil ten behoeve van bouwwerken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 9.2 is toegestaan;
- e. bestaande ondergrondse gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
- f. de regels van de dubbelbestemming en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Bed en breakfast
In hoofdgebouwen die ingevolge deze regels gebruikt mogen worden voor de hoofdfuncties detailhandel, dienstverlening, kantoren en/of maatschappelijke voorzieningen is op de verdieping(en) een bed en breakfast toegestaan.
10.2 Ondersteunende horeca
In gebouwen die ingevolge deze regels gebruikt mogen worden voor detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en niet voor horeca, is ondersteunende horeca onder de volgende voorwaarden toegestaan:
- a. de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit;
- b. de openingstijden van de horeca-activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;
- c. de toegang tot de horeca-activiteit is uitsluitend via die van de hoofdactiviteit, er is dus geen aparte ingang;
- d. er is in het pand vrij toegankelijke sanitaire ruimte;
- e. voor de horeca-activiteit mag geen aparte reclame worden gemaakt;
- f. van het totale vloeroppervlak van een food-detailhandelsbedrijf mag maximaal 20 m2 en niet meer dan 25% van het totale verkoopvloeroppervlak aan ondersteunende horeca worden besteed, mits binnen een afstand van 50 meter aan weerszijden van het pand zich geen andere zaak bevindt met ondersteunende of reguliere horeca;
- g. van het totale vloeroppervlak van een non-food detailhandelsbedrijf mag maximaal 50 m2 en niet meer dan 25% van het totale verkoopvloeroppervlak aan ondersteunende horeca worden besteed, mits binnen een afstand van 50 meter aan weerszijden van het pand zich geen andere zaak bevindt met ondersteunende of reguliere horeca;
- h. van het totale vloeroppervlak van een voorziening gericht op cultuur en ontspanning, een kantoor, maatschappelijke voorziening, een recreatieve- en sportvoorziening (met uitzondering van een sporthal en sportveld) mag maximaal 10% aan ondersteunende horeca worden besteed.
De gehanteerde oppervlaktematen betreffen de totale oppervlakte ten dienste van de ondersteunende horecafunctie, niet inbegrepen de daarbij behorende ruimten als opslag, keuken- en toiletruimten.
10.3 Seksbedrijf
10.4 Verkoopstandplaatsen
Verkoopstandplaatsen zijn binnen de bestemming Verkeer toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend of voldaan wordt aan de voorwaarden voor vergunningvrije standplaatsen op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Wetgevingzone - waarde archeologie 1
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van dit plan, voor zover het een in beperkte mate afwijking van de maatvoering betreft, noodzakelijk om het bouwwerk zodanig te laten aansluiten op een bestaande, legale situatie dat dit vanuit architectonisch en/of bouwkundig opzicht een verbetering is.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Parkeerregels
13.2 Voorrangsregeling bestemmingen
Bij toepassing van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 geldt, indien op deze gronden een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Nijmegen Dukenburg - 14 (Winkelcentrum Meijhorst)'.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijvigheid (Toelichting)
Algemeen
Een goede ruimtelijke ordening omvat ook het zoveel als mogelijk voorkomen van hinder en gevaar voor kwetsbare bestemmingen door milieubelastende activiteiten. Dit kan onder meer worden bereikt door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en hiervoor gevoelige functies. In de ruimtelijke ordening wordt dan ook gewerkt met "milieuzonering", die het mogelijk maakt om enerzijds hinder en gevaar voor alle betrokkenen te voorkomen en waarmee het anderzijds ook voor bedrijven mogelijk wordt gemaakt om zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Toepassing milieuzonering
Sinds 1986 geeft de vereniging van Nederlandse Gemeenten een brochure uit over bedrijven en milieuzonering. Doel van deze brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (verder: "de VNG-brochure") was, en is nog steeds, het bieden van een op de praktijk van de ruimtelijke planvorming gerichte handreiking voor maatwerk op lokaal niveau. De, in de tijd steeds geactualiseerde, VNG-brochure, is in Nederland inmiddels uitgegroeid tot het meest toegepaste en geaccepteerde hulpmiddel, om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen, concreet voor een locatie, in te vullen. Ook voor de toepassing van milieuzonering in dit plan wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure (editie 2009).
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen, maar ook nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van bedrijvigheid, worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de methodiek zoals omschreven in de VNG- brochure. Hierbij wordt in principe een "milieuzone" aangehouden tussen bedrijvigheid en "gevoelige objecten". De omvang van deze milieuzone is enerzijds afhankelijk van de mogelijke milieubelasting veroorzaakt door de soort bedrijvigheid, en anderzijds van de omgeving waarbinnen het gevoelige object is gelegen.
Deze "VNG-methodiek" vereist uiteraard enige toelichting.
milieubelasting
De potentiële milieubelasting veroorzaakt door een bepaalde vorm van bedrijvigheid wordt in de VNG-brochure per bedrijfstype bepaald in de bedrijvenlijst, in de VNG-brochure opgenomen als bijlage 1.
De als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijvigheid (verder: SvB), is een verbijzonderde afgeleide van deze bijlage 1 van de VNG-brochure. De SvB is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijvigheid (naar hoofdcategorieën), al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal milieucategorieën, veelal direct overgenomen uit de VNG-publicatie, waarbij afwijkingen, hieronder in deze toelichting, nader worden verduidelijkt.
De SvB is in zijn algemeenheid een categorale indeling, waarbij per bedrijfscategorie de mate van milieu-hygiënische hinderlijkheid, aan de hand van een aantal indicatoren (o.a. geur, gevaar, geluid, stof ), wordt aangegeven. In de SvB behorende bij dit bestemmingsplan zijn slechts drie milieuhinder-categorieën opgenomen: 1, 2 en 3.1. Hiervoor gelden specifieke milieuzones, waarvan de straal wordt gegeven in door de zgn. "richtafstanden". Voor de genoemde milieuhinder-categorieën gelden richtafstanden van respectievelijk 10, 30 en 50 meter.
Categorie 1 en 2 betreffen bedrijvigheid die wellicht toelaatbaar is tussen of soms zelfs onmiddellijk naast woonbebouwing. Categorie 3.1 betreft in principe kleine tot (middel)grote industrie. Deze categorie betreft activiteiten die slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.
De omgeving
De in de SvB genoemde richtafstanden gelden in principe ten opzichte van een rustige woonwijk. De ervaren hinderlijkheid van bepaalde activiteiten hangt echter sterk samen met de reeds aanwezige belasting van de betreffende milieuaspecten. In bepaalde wijken heerst dan ook al een woon- en leefklimaat waar, zonder dat dit de kwaliteit van de leefomgeving aantast, in principe ook zwaardere bedrijvigheid kan worden toegelaten.
In dit soort wijken geldt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik niet wenselijk is om de functiescheiding zo ver mogelijk door te voeren. Op grond van dit alles onderscheidt men in de VNG-brochure, al vanaf de eerste publicatie, een tweetal omgevingstypen ('rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'), waarvoor verschillende richtafstanden gelden.
Volgens de VNG-brochure kunnen de richtafstanden voor een 'rustige woonwijk', zonder dat dit ten koste gaat van het bestaande woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van een gemengd gebied. Dit betekent dat voor de in deze SvB toegestane hindercategorieën 1, 2 en 3.1, in de gemengde gebieden afstanden gelden van resp. 0, 10 en 30 meter.
Deze "verkleining van de milieuzones" is overigens alleen mogelijk bij die milieuaspecten waarvan de ervaren hinderlijkheid wordt bepaald door de heersende achtergrondniveaus, zoals het geval is bij geluid of geur. Wanneer de richtwaarde voor gevaar (externe veiligheid) bepalend is voor de aan te houden afstand tussen bedrijvigheid en gevoelig object, is het uiteraard niet mogelijk om de milieuzone op deze manier te verkleinen.
Gemotiveerd toepassen (functiemengingsgebieden)
De toepassing van milieuzones en richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen, zoals een rustige woonwijk of gemengd gebied, gaat uit van het principe van functiescheiding.
Binnen bepaalde woongebieden bestaat echter van oudsher reeds een matige tot sterke functiemenging, waar milieubelastende en milieugevoelige functies op dusdanig korte afstand van elkaar zijn gesitueerd, dat de richtafstanden (en dus functiescheiding) niet goed toepasbaar zijn, zonder dat hiermee ook het karakter van het gebied (ongewild) wordt aangetast.
Daarnaast blijkt dat de door de aanwezige bedrijvigheid optredende overlast, door de betrokken aanwonenden, ook niet zozeer als hinderlijk wordt ervaren. Deze (niet als zodanig ervaren) milieuhinder wordt, binnen zekere grenzen (uiteraard wordt de mate van overlast wel begrensd door de milieuregelgeving), in deze gebieden ook geaccepteerd als de consequentie van het leven in een levendig gebied met functiemenging.
Functiemenging wordt in deze gebieden, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra en horecaconcentratiegebieden, dan ook welbewust nagestreefd en conflicteert hier dus met het principe van milieuzonering. De onderkenning van dit dilemma was de belangrijkste wijziging in het principe van milieuzonering zoals omschreven in de VNG-brochure van 2007. In deze publicatie werd dan ook voor het eerst een zoneringslijst opgesteld voor gebieden met functiemenging (bijlage 4 van de VNG-brochure). Een voor de VNG-brochure nieuwe omgevingscategorie, naast de al in eerdere publicaties omschreven "rustige woonwijk" en "gemengd gebied".
In gebieden met functiemenging wordt niet gewerkt met richtafstanden. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie, ruimtelijk relevante, milieucategorieën:
- categorie A: activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijvigheid zijn daarbij toereikend. Gebouwen zijn aanpandig indien zij constructief aan elkaar zijn gebouwd, waardoor contactgeluid via een constructieve verbinding mogelijk is;
- categorie B: activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Gebouwen zijn bouwkundig afgescheiden indien er sprake is van zelfstandige bouwkundige eenheden, die in constructief en functioneel opzicht te onderscheiden zijn (201303879/1/A2);
- categorie C: de activiteiten zoals genoemd onder categorie B, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
In paragraaf 4.4 van de toelichting van dit bestemmingsplan is aangegeven welke wegen in het plangebied als gebiedsontsluitingswegen worden gezien. Deze gebiedsontsluitingswegen vormen de hoofdinfrastructuur waarlangs categorie C bedrijven kunnen worden toegestaan. Deze bedrijven kunnen direct of indirect (via een zijweg) zijn ontsloten op een gebiedsontsluitingsweg. Het is daarbij van belang dat er geen verkeershinder voor de omgeving plaatsvindt.
Deze beoordeling geldt dus alleen voor als zodanig aangewezen gebieden met functiemenging. Buiten deze gebieden worden al deze bedrijven "gewoon" beoordeeld aan de hand van de in de VNG-brochure omschreven methodiek voor milieuzonering. Bijvoorbeeld een werkplaats waar kleding van leer gemaakt wordt, dient buiten de bovengenoemde aangewezen gebieden voor functiemenging, een minimale afstand van 30 meter in een woongebied en 10 meter in een gemengd gebied, aan te houden tot milieugevoelige objecten.
Voor de duidelijkheid moet dan wel worden opgemerkt dat wat betreft de mate van overlast die een bedrijf mag veroorzaken naar gevoelige objecten (veelal genormeerd via het Activiteitenbesluit), geen verschil bestaat tussen een gebied met functiemenging en de andere woongebieden. Wel zal het bevoegde gezag in functiemengingsgebieden gemakkelijker aan mogen nemen dat een bepaalde bedrijfsfunctie uit de A-, B- of C- categorie, past binnen een beoogde bestemming, zonder dat hiervoor diverse milieuonderzoeken moeten worden opgevraagd omdat niet wordt voldaan aan een bepaalde minimale afstand.
Uiteraard geldt dit beleid niet voor alle bedrijfstypen. In een gebied met functiemenging wordt uiteraard niet beoogd om ruimte te maken voor een groot transportbedrijf of chemische fabriek, maar biedt de VNG-brochure een afwegingskader voor de soorten van bedrijvigheid waar functiemenging voor mogelijk is. Dit afwegingskader is ook toegepast bij de SvB, behorend bij dit bestemmingsplan:
- categorie A voor activiteiten in milieucategorie 1;
- categorie B voor activiteiten maximaal in categorie 1 voor wat betreft aspect gevaar; categorie 2 voor stof en geur; categorie 3.1 voor geluid met een index van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen);
- categorie C, als categorie B, maar met een maximale index van 2G (goederen) en 3P (personen).
Bovendien geldt de functiemenging-mogelijkheid niet voor alle bedrijven in een bepaalde bedrijfscategorie. Aangesloten wordt ook hier bij de VNG-brochure, waarin voor de toelaatbaarheid van de verschillende activiteiten, de volgende randvoorwaarden worden gegeven:
- 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- 2. productie en/ of laad en losactiviteiten vinden alleen in de dagperiode plaats;
- 3. de activiteiten, inclusief opslag, geschieden hoofdzakelijk inpandig;
- 4. de activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
Deze randvoorwaarden hebben als consequentie dat bepaalde gelijksoortige typen van milieubelastende activiteiten, juist in een gebied waar functiemenging wordt nagestreefd, toch volledig anders beoordeeld moeten worden. Bijvoorbeeld een school met een schoolplein kan dan op grond van de derde voorwaarde niet worden gezien als een type B activiteit. Milieuzonering blijft hier dus aangewezen, waardoor categorie 2 van toepassing blijft. Dit terwijl een school zonder schoolplein (of een schoolplein met een aantoonbaar ondergeschikte functie) in een functiemenging-gebied juist wel moet worden gezien als type B, conform de SvB. Het gaat immers, conform de jurisprudentie dienaangaande, bij de beoordeling om datgene wat "in hoofdzaak" plaats vindt bij een milieubelastende activiteit. Met andere woorden; het gaat hier om datgene wat in hoofdzaak milieubelastend is (in casu: het schoolplein).
De acceptatie van het principe van functiemenging heeft er toe geleid dat de toepassing van de VNG-brochure in de bestemmingsplanpraktijk vanaf 2007 in plaats van het "gemotiveerd afwijken" als nieuw uitgangspunt het "gemotiveerd toepassen" heeft kozen. In de VNG-brochure (p.40) zelf wordt hierover opgemerkt: "Er kan naar keuze gebruik worden gemaakt van meerdere lijsten, voor de inpassing van activiteiten in gemengd gebied zijn de milieucategorieën A, B en C opgenomen [...]. Na vaststelling van de lijsten in het bestemmingsplan is bij afwijkingen uiteraard een zorgvuldige motivering nodig."
Gemotiveerd afwijken
De VNG-brochure is bedoeld als hulpmiddel en niet als blauwdruk. Ook wanneer functiemenging niet aan de orde is, laat jurisprudentie zien dat, van de brochure kan/moet worden afgeweken wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat, ondanks het voldoen aan de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden, de bedrijfsvoering door nieuwe ontwikkelingen in sommige gevallen toch wordt beperkt. Of omgekeerd kan het ook aan de orde zijn dat een goed woon- en leefklimaat bij kleinere afstanden juist wel kan worden gewaarborgd. Belangrijke voorwaarde hierbij is echter wel dat aan dergelijke afwegingen een zeer gedegen nader onderzoek ten grondslag moet liggen.
Er kan dus "mits zorgvuldig gemotiveerd", ook worden afgeweken van de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden voor functiescheiding. Hierbij dienen ook de mogelijke (toekomstige) gevolgen voor het woon- en leefmilieu, toch al direct te worden meegewogen in de belangenafweging. De Raad van State meent dat een bevoegd gezag zich reeds bij de bestemmingsplanprocedure een oordeel dient te vormen of, uitgaande van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden", geen onoverkomelijke problemen zijn te verwachten. Hierdoor kan de belangenafweging dienaangaande ook niet worden doorgeschoven naar de Wabo- (milieu)vergunningverlening (o.a. ABRvS 200408416/1, Zaanstad). Bestemmingsplannen mogen immers geen bestemmingen bevatten die niet kunnen worden gerealiseerd omdat bij voorbaat al vaststaat dat niet aan de milieueisen kan worden voldaan.
Vooralsnog valt uit de jurisprudentie nog niet eenduidig af te leiden wat dan de toetsingsgrondslag van deze nadere motivatie zou moeten zijn. Waarschijnlijk is dat hiervoor het Activiteitenbesluit kan worden gebruikt. Het Activiteitenbesluit is een algemene maatregel van bestuur waarin regels zijn opgenomen die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen van bedrijfsactiviteiten, die gelden voor de overgrote meerderheid van de bedrijven in Nederland. De normen die het activiteitenbesluit bevat, hebben in principe geen 'omgekeerde werking', het bevat dus geen normen voor een 'redelijk woon- en leefklimaat' voor milieugevoelige functies. Het bestemmingsplan, dan wel een besluit tot afwijking daarvan, blijft hierdoor het middel om een woon- en leefklimaat van omwonende te beschermen (o.a. ABRvS 201302600/1/A1, Lingewaard).
Toch kent de bestuursrechter in de praktijk al wel degelijk een omgekeerde werking toe aan de normen van het Activiteitenbesluit. Wanneer een bedrijf, door bijvoorbeeld nieuwvestiging van een woning, niet meer aan de normen van het Activiteitenbesluit zou kunnen voldoen, wordt het bestemmingsplan geacht niet meer te voldoen aan het uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening. Dit vanuit de gedachte dat indien aan het Activiteitenbesluit wordt voldaan, er in beginsel sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Of er bij vestiging van milieubelastende functies in een bestemmingsplan een redelijk woon- en leefklimaat aan milieugevoelige functies wordt geboden, wordt dus, zoals hierboven al uitgewerkt, in beginsel bepaald aan de hand van de richtafstanden, of mogelijkheid tot functiemenging, als omschreven in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Ook toekomstige ontwikkelingen worden dan geacht te zijn meegewogen. Wanneer aan de VNG-richtafstand, of voorwaarde voor functiemenging, wordt voldaan, dan hoeft er dus in principe geen toets meer aan het Activiteitenbesluit, of (soms) vigerende vergunning, plaats te vinden. Uiteraard geldt hiervoor wel de uitzondering dat, wanneer (onderbouwd) aannemelijk wordt gemaakt dat de criteria van de VNG-brochure in het concrete geval niet volstaan, nader onderzoek noodzakelijk is.
Wanneer de richtafstand echter groter is dan in een voorliggende situatie kan worden gehaald, of wanneer niet aan de criteria voor functiemenging kan worden voldaan, is bedrijfsvestiging toch nog steeds niet helemaal uitgesloten. Dit omdat, door middel van een algemene afwijkingsbevoegdheid, ook de mogelijkheid geboden wordt, om van de, op de VNG-brochure gebaseerde, SvB af te wijken. Deze afwijkingsbevoegdheid geldt ook voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen en/of voor bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie dan het bestemmingsplan toelaat. Uiteraard dient hieraan wel een zorgvuldige motivering, in de bovenstaande zin, ten grondslag te liggen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij kwetsbare bestemmingen worden gerealiseerd, dient ook rekening te worden gehouden met de milieuzones rondom de bedrijven. Ook hier geldt dat bij inachtneming van de VNG-criteria in principe geen nader onderzoek noodzakelijk is. Maar net zoals bedrijven soms kunnen worden gerealiseerd op kortere afstanden dan volgens de VNG-richtlijnafstanden wenselijk is, kunnen omgekeerd ook woningen op geringere afstanden dan de richtafstanden toelaatbaar zijn, wanneer het betreffende bedrijf enerzijds geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft (wanneer er dus aannemelijk wordt gemaakt dat wordt uitgegaan van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden") en er anderzijds sprake is van een "goed woon- en leefklimaat" ter plaatse van de geprojecteerde nieuwbouw.
Of deze situatie zich inderdaad voordoet, kan worden beoordeeld aan de hand van het aanvullend toetsingskader, zoals opgenomen in bijlage 5 van de VNG-brochure. De jurisprudentie laat hierbij echter zien dat aan de normstelling van het Activiteitenbesluit de plaats toekomt die de VNG-brochure reserveert voor haar eigen normstelling in het "Toetsingskader voor ontheffingen en planherzieningen". De gemeente Nijmegen zoekt dan ook bij de toepassing van dit VNG-toetsingskader aansluiting bij de jurisprudentie.
De verbijzonderde Staat van Bedrijvigheid
De keuze voor de bovenstaande wijze van milieuzonering betekent tevens dat, anders dan in voorgaande bestemmingsplannen van de gemeente Nijmegen, ook detailhandel, dienstverlening, kantoren, sport, maatschappelijke, culturele en recreatieve functies zijn onderworpen aan de VNG-methodiek. Het doel hiervan is om duidelijkheid en rechtszekerheid ten aanzien van deze functies, met een vaak grote maatschappelijke impact, te verschaffen. De SvB is dan ook gemodelleerd in deze zin.
De SvB van dit bestemmingsplan wijkt dan ook op enkele onderdelen af van de bedrijvenlijst van bijlage 1 van de VNG-publicatie. Allereerst valt qua vormgeving op dat, anders dan in de VNG-brochure (bijlage 1 van de VNG-brochure volgt de SBI-indeling), de indeling van de methodiek van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), is aangehouden. Hierbinnen werden vervolgens de verschillende functies en hoofdgroepen van de VNG-brochure (inclusief code) ingebracht. Tevens is aangegeven of de betreffende categorie in aanmerking komt voor functiemenging en zo ja, welk type (A, B of C) van toepassing is.
Bijlage I van de VNG-brochure kan worden gezien als een samenvatting en tevens uitwerking van de door het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) uitgewerkte "Index per klasse bij de SBI 2008" (het bestand: sbi2008versie2012indexperklasse.xls; verder: "de CBS-lijst"). Voor zover niet geheel duidelijk is of een concreet bedrijf te plaatsen is in een bepaalde bedrijfscategorie van SvB, is er in dit bestemmingsplan voor gekozen om de (veel gedetailleerder) indeling uit de CBS-lijst uit 2012 bepalend te laten zijn. Om hierover echter onduidelijkheid te voorkomen, is dan ook bij ieder met name genoemd bedrijf de meer gedetailleerdere SBI-code van de CBS-lijst opgenomen, terwijl bij de omschrijving toch is aangesloten bij de Bijlage I van de VNG-brochure, waardoor de betreffende categorie-indeling van het specifieke bedrijf toch duidelijk te herleiden is.
Daarnaast zijn er enkele inhoudelijke wijzigingen, die in het onderstaande puntsgewijs zullen worden toegelicht:
- in de lijn van het gestelde in de casus ABRvS 200004956/1 (Amsterdam) en de aanbevelingen dienaangaande in de VNG-brochure, zijn, gelet op de karakteristieken van het plangebied, in de SvB alleen bedrijven ondergebracht tot en met milieucategorie 3.1;
- gelet op het karakter van de omgeving zijn agrarische bedrijven, evenals dienstverlenende bedrijven in deze sector, niet opgenomen in de SvB. In aansluiting met de SVBP2012 hebben kantoren een eigen hoofdcategorie (sub D) gekregen, waarbinnen de diverse kantoor-aanduidingen in de VNG-brochure zijn ondergebracht. Het betreft hier kantoren zonder overwegende baliefunctie, waarvan de grootte in principe dus bepalend is voor de te verwachten milieuhinder. Kantoren met (overwegende) baliefunctie zijn gerangschikt onder de categorie dienstverlening;
- ten opzichte van de VNG-publicatie is gekozen voor een afwijkende beoordeling van de hinderaspecten die samen hangen met autohandel- en reparatiebedrijven, benzinestations en aanverwante bedrijven. Gebleken is dat de overlast ten aanzien van "reparaties waarbij de garagedeuren niet zijn gesloten" of "buitenreparaties" in de woonbebouwing vooral 's zomers tot grote problemen kan leiden. Dit terwijl de opslag van brandstoffen en olieachtige producten op zichzelf voor ongewenste risico's zorgen, waardoor wij van mening zijn dat nieuw vestiging in woongebieden in principe niet gewenst is. Daarnaast zijn het naar onze mening niet alleen de bedrijfsprocessen zelf die in dit verband als risicovol moeten worden beoordeeld, maar ook de frequente verkeersbewegingen van en naar dit soort bedrijven, ook met motorvoertuigen die niet optimaal functioneren (en daarom voor onderhoudsbeurten of ter reparatie worden aangeboden). De bedrijfstypen met SBI-2008 codes 45 en 473 zijn dan ook niet opgenomen in de SvB voor dit gebied;
- vergelijkbare overwegingen hebben bij bedrijfstypen die in de VNG-brochure zijn gerangschikt onder SBI-2008 code 4752 (bouwmarkten, tuincentra en hypermarkten), SBI-code 82992 (veilingen voor huisraad, kunst e.d.) en SBI-code 47.1 (supermarkten, warenhuizen) waar een potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking vanuit gaat (als bedoeld in categorie 2P, blz 83 van de VNG-brochure), er voor gezorgd dat deze niet zijn opgenomen, dan wel zijn uitgezonderd in de SvB;
- in relatie tot de systematiek die bij dit bestemmingsplan ten aanzien van de categorie-indeling wordt gehanteerd, kon echter niet worden volstaan met het simpelweg niet benoemen van de bovenbedoelde detailhandel, die als categorie 2 hinderlijk wordt beschouwd in de VNG-brochure. Dit omdat dit type bedrijven dan via de restcategorie 47: "Detailhandel voor zover n.e.g." toch positief bestemd zou worden. Dit is opgelost door te verwijzen naar categorie 47.5/47.7 Winkels in overige (huishoudelijke) artikelen, excl. bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten (cat.2), waarmee deze uitzondering expliciet is gemaakt. Ook supermarkten en warenhuizen, beide met een verkeersbelasting 2P, zijn uitgezonderd door te verwijzen de SBI-categorieën 47.11 en 47.19.2, waarbij deze vormen van detailhandel expliciet zijn uitgezonderd.
Op basis van de hiermee opgedane ervaringen is de methodiek van de "Staat van horeca-activiteiten (model Nijmegen)" gehandhaafd. Deze horeca-activiteiten zijn nu weliswaar ook ondergebracht in de SvB, maar er worden nog steeds in de in de volgende drie categorieën onderscheiden:
Categorie 1: lichte horeca
Dit betreft bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn en slechts in beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Hierbij gaat het vooral over (kleinschalige): restaurants, cafetaria's, ijssalons, koffiebars en dergelijke. Bedrijven van deze categorie met openingstijden uitsluitend in de dagperiode zijn geplaatst in categorie A. Bedrijven met avondopenstelling zijn ondergebracht in categorie B. Dit komt overeen met categorie 1 en 2 bij milieuzonering.
Categorie 2: middelzware horeca
Onder categorie 2 vallen de volgende bedrijven:
- bedrijven die grotere hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden door de ruime openingstijden (ook 's nachts). Hierbij kan worden gedacht aan café's en bars zonder al te zware muziekbelasting, taveernes, cocktailbars, etc. Deze bedrijven zijn over het algemeen passend binnen weinig gevoelige gebieden, zoals centrumgebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen. Het zijn bedrijven die passen binnen type B, of categorie 3.1 bij functiescheiding;
- bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels e.d. maar ook restaurants met een potentieel zeer hinderlijke haal- en brengservice. Deze bedrijven zijn vooral toelaatbaar langs de hoofdinfrastructuur. Dit zijn bij uitstek de categorie C bedrijven.
Categorie 3: zware horeca
Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts zijn geopend en tevens een groot aantal bezoekers (verkeer) aantrekken, hetgeen grote hinder voor de omgeving met zich mee kan brengen, zoals: dancings, discotheken en partycentra.
Gelet op het aantal incidenten wat bij dit type bedrijven heeft plaatsgevonden de afgelopen jaren, blijkt aan de aanwezigheid van dergelijke bedrijven ook meer risico's verbonden dan tot uiting komt in de VNG-brochure. Deze bedrijven zijn naar onze mening dan ook alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden. Bovendien wordt bij dit soort bedrijven zeker niet voldaan aan de randvoorwaarden voor bedrijven die aan de methodiek voor functiemenging gesteld zijn. Deze bedrijven zijn dan ook niet opgenomen in de hierboven uitgewerkte methodiek voor functiemenging (A,B en C-typering).
Bijlage 2 Staat Van Bedrijvigheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Met het plan wordt beoogd om twee supermarkten in het voorzieningencentrum van de Meijhorst toe te voegen, een groot deel van het bestaande winkelcentrum te slopen en een deel te behouden. Het te behouden deel van het oude winkelcentrum wordt gerenoveerd. De losse gebouwtjes bij de kerk blijven in hun huidige staat behouden. Voorts wordt de gehele openbare ruimte heringericht. Daarbij wordt rekening gehouden met de benodigde parkeerplaatsen voor de aanwezige functies en een zo goed mogelijke routering voor voetgangers (en mindervalide) binnen het gebied.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen in de wijk Meijhorst, stadsdeel Dukenburg en maakt onderdeel uit van het voorzieningencentrum van de Meijhorst. Het voorzieningencentrum ligt aan de oostzijde van de Meijhorst ten zuiden van de centrale parkzone van de wijk. Ten oosten van het voorzieningencentrum en aan de rand van de wijk ligt de Apelterenweg. Deze vormt een van de hoofdontsluitingswegen van stadsdeel Dukenburg.
De Meijhorst is een wijk die volgens Ciam-principes is gerangschikt, waarbij de aanwezigheid van veel openbaar groen uitgangspunt is. De Ciam-principes worden verbeeld door een zichtbare orthogonale ordeningsstructuur van wegen, groen en bebouwing. De positionering van bebouwing kenmerkt zich door het herhaaldelijk gebruiken van stempels voor zowel gestapelde bouw en grondgebonden woningen.
Het plangebied beslaat een oppervlakte van ruim 21.000 m².
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Nijmegen Dukenburg. Dit bestemmingsplan is door de raad op 22 oktober 2008 vastgesteld; het plan is op 24 februari 2010 onherroepelijk geworden.
De beoogde ontwikkeling past qua bestemmingen en maatvoering niet in het vigerend bestemmingsplan. Onderhavige bestemmingsplanherziening vormt vanwege deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan het juridisch en planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.
Dit bestemmingsplan bestemt een groot deel van het bestaande winkelcentrum en de stadsboerderij weg. Dit is de bebouwing die gesloopt wordt ten behoeve van het toevoegen van twee nieuwe supermarkten. In plaats daarvan komen er bouwmogelijkheden bij om de twee supermarkten te kunnen realiseren. Tevens wordt de verkeersbestemming uitgebreid om de toename van parkeren toe te kunnen voegen. De overige bebouwing blijft ongemoeid.
Uitsnede: bestemmingsplan Nijmegen Dukenburg met in rood de plangrenzen van onderhavige voorziening.
1.4 Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals cultuurhistorie, groen en wonen wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Huidige Situatie
De voorzieningencentrum wordt omkaderd door een royale groenzone en ontsloten op de Meijhorst 10e straat. Meijhorst 10e straat haakt aan op hoofdontsluitingsweg de Apelterenweg en vormt een van de entreewegen van Meijhorst. De entreeweg vanaf de Apelterenweg tot aan de entree van het voorzieningencentrum wordt gekenmerkt door een breed wegprofiel met royale groene bermen en vrij liggende fietspaden. Ten zuiden van de entreeweg en in de nabijheid van de Apelterenweg bevindt zich het Medisch Centrum van de Meijhorst. Het Medisch Centrum en voorzieningen centrum worden door middel van een voetgangers- en fietsoversteek met elkaar verbonden. De entree van het voorzieningencentrum ligt iets verder de wijk in. Tegenover de entree van het voorzieningengebied ligt zorgcomplex de Horizon. Zowel het Medisch Centrum en zorgcomplex de Horizon zijn onlangs gerealiseerd.
Het voorzieningencentrum zelf voorziet in een gedateerd winkelcentrum, zwembad, onlangs verbouwd wijkcentrum, tandartsenpraktijk, kerk en een woon(zorg)complex de Meijberg voor ouderen. Voorts is er nog een oude stadsboerderij aanwezig. De boerderij staat nu leeg. De boerderij heeft geen cultuurhistorische waarde en zal worden gesloopt.
Het winkelcentrum bestaat uit een kleine op zich zelf staande winkel en een groter winkelcentrum. Het grotere winkelcentrum is een winkelpassage die kenmerkend is voor de tijdsgeest waarbinnen de Meijhorst is gebouwd. Het beschikt het over een gesloten uitstraling waarbij het laden en lossen, afvalopslag e.d. aan de buitenzijde, in de openbare ruimte plaats vindt. De winkelfuncties zijn niet zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Dit vormt een diskwaliteit die het voorzieningencentrum niet ten goede komt. Het is daardoor onaantrekkelijk voor ondernemers om zich daar te vestigen en heeft leegstand in het winkelcentrum tot gevolg.
Het wijkcentrum en het zwembad zij aan elkaar gekoppeld. Het wijkcentrum is onlangs verbouwd en beschikt weer over een hedendaagse uiterlijk in twee bouwlagen. Het wijkcentrum heeft na zijn verbouwing meer body en relatie met de openbare ruimte gekregen. Met name de entree is transparant en duidelijk zichtbaar wat een meerwaarde voor het plangebied betekent.
Ook het woon(zorg)complex dat zich aan de zuidoostzijde bevindt is onlangs gerenoveerd. Het complex bestaat uit een drietal hogere volumes variërend in zes, zeven en/of acht bouwlagen die door middel van een twee laags bebouwing met elkaar verbonden zijn. De alzijdige hoge volumes bevinden zich aan de zuidrand van het voorzieningencentrum. De twee laags plint is georiënteerd op het voorzieningencentrum.
Naast de grotere objecten zijn er nog de kerk, een kleine winkel en een tandartsen praktijk. Deze drie gebouwen zijn uit dezelfde bouwtijd als het huidige winkelcentrum. De kerk voorziet in een duidelijk herkenbare voorgevel en oriënteert zich op het openbare ruimte. De ander blokjes zijn net als het winkelcentrum relatief gesloten en naar binnen gekeerd.
2.2 Beschrijving Toekomstige Situatie
Inleiding
Het opstellen van een nieuw stedenbouwkundig plan heeft tot doel om twee grote supermarkten in het voorzieningencentrum te huisvesten, een klein deel van het bestaande winkelcentrum te behouden en te renoveren en de leefbaarheid te verbeteren. Daartoe wordt de stadsboerderij en een groot deel van het bestaande winkelcentrum (de westvleugel en de huidige Albert Heijn) gesloopt. De reden dat niet alles wordt gesloopt is dat een aantal dagwinkels in het gebied wil blijven zitten en geen nieuwe huisvesting wenst. Het gevolg van het toevoegen van twee supermarkten is dat er een fors programma aan parkeren moet worden toegevoegd aan het huidige parkeren. Om dit te kunnen inpassen naast de nieuwbouw van twee supermarkten wordt er gekozen om de gehele openbare ruimte her in te richten.
Bij de herinrichting van het plan is het van belang dat er veilige en logische looproutes worden gecreëerd. Dit geldt voor verbindingen richting het voorzieningencentrum als voor verbindingen tussen de diverse functies binnen het voorzieningencentrum. De relatie en verbinding tussen het park en het voorzieningencentrum is van groot belang.
Het gebied dient te worden te voorzien van een inrichting en architectuur die past bij de hedendaagse maatstaven. Dit geldt eveneens voor de het te behouden en renoveren deel van het huidige winkelcentrum.
Het stedenbouwkundig plan/concept inrichtingsplan
Bebouwing
Het plan voorziet in twee nieuwe volumes waarvan één zich bevindt nagenoeg tegen de zuidgevel van het zwembad en een tweede bij de entree van het winkel-/ voorzieningencentrum. Beide volumes liggen met hun noordwestgevel richting het park. Aan deze zijden bevinden zich tevens het laad- en losdock van beide supermarkten.
Tussen de volumes bevindt zich een royale ruimte waarbinnen zich een exclusieve laad- en loszone bevindt en aan weerszijde daarvan parkeerkoffers. Via deze ruimte is er vanuit het plangebied zicht op het noordwestelijk gelegen wijkpark. Beide volumes kennen een dubbele oriëntatie. Ze zijn op elkaar en op het oostelijke gelegen parkeerterrein georiënteerd. Deze dubbeloriëntatie met deels transparante gevelopeningen zijn van belang voor een goede inpassing in het gebied die de leefbaarheid van het gebied garandeert.
Het volume dat 'tegen' het zwembad en 'tegen' de huidige entree van het wijkcentrum aan ligt, creëert door zijn situering een afgebakend ontvangstsplein voor het wijkcentrum en zwembad. Drie gevels van dit volume liggen in het zicht en daar dient in het ontwerp op ingespeeld te worden.
Het tweede volume wordt geprojecteerd ten noorden van de entree van het voorzieningencentrum aan de Meijhorst 10e straat. Dit volume ligt in de zichtlijn vanaf de Meijhorst 10e straat en Meijhorst 11e straat en markeert de entree van het voorzieningencentrum. Alle gevels van dit volume liggen prominent in het zicht. Hier geldt dan nog sterker dan bij het andere volume dat er vier hoogwaardige gevels ontworpen dienen te worden. Het vierkante volume voorziet in een extra hoogte accent op de zuidhoek die de entree van het gebied extra benadrukt waarin de sociale ruimte en de installaties van de supermarkt worden geprojecteerd.
Centraal in het voorzieningencentrum ligt het te behouden blokje met de dagwinkels. Deze worden gerenoveerd en verbouwd zodat opslag en containerruimte aan de achterzijde aan het zicht onttrokken wordt.
Looproutes
Ten aanzien van de looproutes geldt dat er een hoofdlooproute gecreëerd wordt die loopt vanaf Meijhorst 10e straat naar de entree van het zwembad/ wijkcentrum. Deze route loopt direct langs de supermarkten en ontsluit de supermarkten. De ruimte tussen de supermarkten en de zone met parkeerkoffers en laad- en loszone wordt ingezet als ontvangstruimte voor de individuele supermarkten waar tevens winkelwagentjes worden gesitueerd. Direct langs de looproute is ruimte gecreëerd voor fietsenklemmen.
Parallel aan de hoofdlooproute ligt een secundaire looproute. Deze loopt, hetzij iets gefragmenteerd, vanaf Meijhorst 10e straat via de scootmobielberging van de Meijberg en de achterzijde van het te behouden blok met dagwinkels het voorzieningencentrum in. Deze route wordt gekruist door een dwarsverbinding die gecreëerd is tussen de Meijberg en de hoofdlooproute. .
Parkeren
Er zijn in totaal 268 parkeerplaatsen waarvan 8 voor mindervaliden. De parkeerkoffers liggen overal parallel aan de voorgevel van de supermarkten en het wijkcentrum. Op deze wijze ontstaat er een overzichtelijk en gestructureerd parkeerterrein. Het parkeerterrein bestaat overwegend uit eenrichtingswegen met uitzondering van de wegen waarover zich ook hulpdiensten moeten verplaatsen. Deze zijn dan ook iets breder qua profiel.
Er is sprake van drie parkeervelden die gescheiden worden door de hoofdlooproute en de secundaire. In het eerste en tweede veld wordt een blauwe zone ingesteld. Het derde veld is bedoeld voor langdurig parkeren. In dit veld wordt tevens de vrijdagmarkt gesitueerd.
Groen
De parkeerdruk in het gebied is groot, wat ten koste gaat van een groene inrichting. Daarom is er gekozen om te werken met geveltuinen die grenzen aan de gevels van de bestaande bebouwing en de nieuwe bebouwing. Voorts wordt er sterk ingestoken op goede groene koppen van parkeerkoffers. Hier worden bomen ingeplant om het grote parkeerterrein enige groenbeleving mee te geven. Tussen de supermarkten wordt de laad- en loszone vergroend door middel van een lange brede groenstrook en is er tevens de ambitie om de zone in te richten met grastegels. Op deze wijze ontstaat er een groen beeld richting het Wijkpark. Het Wijkpark is bereikbaar via een voetpad dat voor de transparante zijgevel van de noordelijke gelegen supermarkt loopt.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Relevant Rijksbeleid
Besluit ruimtelijke ordening Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Daartoe is een artikellid ingevoegd op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen dienen te motiveren. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Per 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Voortaan geldt een onderbouwing op basis van “behoefte” (in plaats van 'actuele regionale behoefte'). Dit houdt in dat de reikwijdte van de stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt, leidend is voor het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de Laddertoets moet worden gedaan. Ook is dit leidend voor het al dan niet plegen van regionale afstemming.
Zowel bij een ontwikkeling binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied blijft het van belang de behoefte te onderbouwen (ook al lijkt artikel 3.1.6, lid 2, Bro anders te suggereren).
De derde trede van de eerdere Ladder onderbouwing (de eis dat gemotiveerd moet worden in hoeverre ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied passend zijn of worden ontsloten) is geschrapt.
Er is een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 3.1.6 (lid 3) Bro waarmee de Laddertoets bij flexibele planvormen (wijzigings- of uitwerkingsplan) kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.
Initiatief De planvorming voor herontwikkeling van winkelcentrum Meijhorst in het stadsdeel Dukenburg, als onderdeel van het nieuwe voorzieningenhart voor de wijk, is al langere tijd gaande. Uitgangspunt van de ontwikkeling is een uitbreiding van de bestaande Albert Heijn, toevoeging van een tweede supermarkt en een algehele upgrade van het winkelcentrum. Het totale winkelcentrum zal in de nieuwe situatie ca. 3.050 m² wvo / 4.150 m2 bvo omvatten, waarvan ca. 2.450 m² wvo / 3.400 m2 bvo is bedoeld voor dagelijkse artikelenwinkels (supermarkten) en ongeveer 600 m² wvo / 750 m2 bvo voor aanvullend winkelaanbod.
De huidige omvang van het winkelcentrum Meijhorst is 1.513 m2 wvo / 2.140 m2 bvo. De uitbreiding van de detailhandel bedraagt daarmee per saldo ca. 1.537 m² wvo / 2.010 m2 bvo.
Tegelijkertijd met de ontwikkelplannen voor Meijhorst speelt ook de vraag wat de ontwikkelrichting is van de andere winkelgebieden in Dukenburg (Weezenhof, Malvert en winkelcentrum Dukenburg), waar ook diverse (concrete) plannen voor bestaan. Om de planinitiatieven in de winkelcentra Meijhorst, Weezenhof en Malvert op haalbaarheid en wenselijkheid te toetsen, heeft BRO eind vorig jaar in opdracht van de gemeente Nijmegen een onderzoek gedaan naar de distributieve haalbaarheid en effecten van de plannen op de consumentenverzorging en detailhandelsstructuur in Dukenburg (Rapport Nijmegen, Visie boodschappencentra stadsdeel Dukenburg, d.d. 6 februari 2018). Dit onderzoek vormt het uitgangspunt voor de door BRO opgestelde ladderonderbouwing van de ontwikkeling in Meijhorst en is bijgevoegd in de bijlagen bij deze toelichting.
Toepassing ladder Bij de herstructurering en uitbreiding van winkelcentrum Meijhorst wordt een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt'. In dergelijke gevallen dient de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen te worden. Per 1 juli 2017 luidt het tweede lid van art. 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Aangezien de ontwikkelingslocatie in het stedelijke gebied gelegen is, dient enkel de behoefte beschreven te worden. Die behoefte heeft kwantitatieve en kwalitatieve aspecten. Relevant is verder dat ook aandacht besteed wordt aan de leegstand van (detailhandels- en horeca)vastgoed. Kan het initiatief redelijkerwijs ook in bestaande lege panden gehuisvest worden en heeft het initiatief geen onaanvaardbare effecten op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving in het algemeen? Bij dit laatste gaat het in het bijzonder ook om de invloed van (structurele) leegstand. Uit de jurisprudentie komt naar voren dat hierbij met name de gevolgen voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat van belang zijn.
Behoefte kwantitatief Uit hoofdstuk 3 van de door BRO opgestelde ladderonderbouwing blijkt dat de vernieuwing en uitbreiding van winkelcentrum Meijhorst voorziet in een kwantitatieve behoefte. De berekende distributieve uitbreidingsruimte in de dagelijkse artikelensector in Dukenburg-Zuid (ca. 1.000 tot maximaal 1.650 m2 wvo) is in principe voldoende voor de beoogde uitbreiding van de dagelijkse artikelensector in Meijhorst (ca. 1.680m2 wvo). Maar dit is onvoldoende wanneer rekening gehouden wordt met de reeds aanwezige harde plancapaciteit in Weezenhof (1.100m2 wvo) en de vestiging van een derde supermarkt in winkelcentrum Dukenburg (in dat geval moet immers worden uitgegaan van het scenario waarin er slechts 1.000 m2 wvo theoretische uitbreidingsruimte is).
Behoefte kwalitatief Uit hoofdstuk 2 van de door BRO opgestelde ladderonderbouwing blijkt dat er in Dukenburg in kwalitatief opzicht een sterke behoefte is aan een opwaardering van het winkelaanbod en de winkelomgeving, mede vanwege de bestaande druk op het woon-, leef- en ondernemersklimaat. Om dit te doorbreken en Dukenburg tot een aantrekkelijker leefgebied te maken is vernieuwing van het winkelaanbod en de detailhandelsstructuur noodzakelijk. Vanuit gemeentelijk beleid (raadsbesluit 2012) is voor Meijhorst daarbij nadrukkelijk aangegeven dat de gemeente mee zal werken aan een vernieuwing van het winkelcentrum wanneer daar vanuit de markt initiatief voor komt, als onderdeel van het streven naar Meijhorst als voorzieningenhart van de wijk. In lijn daarmee zijn eerder ook al het zwembad en het wijkcentrum deels vernieuwd en zorgwoningen gerealiseerd.
De beoogde herstructurering en uitbreiding van winkelcentrum Meijhorst moet daarom gezien worden als een eerste dominosteen in de vernieuwing van het winkelaanbod in Dukenburg en de verbetering van de leefbaarheid van de wijk op langere termijn. Duidelijkheid hierover biedt ook marktpartijen helderheid om investeringsbesluiten te kunnen nemen. Indien de noodzakelijke vernieuwing in Dukenburg- Zuid niet van de grond komt is een verdere achteruitgang van het winkelaanbod, toename van leegstand en achteruitgang van de consumentenverzorging en het woon-, leef- en ondernemersklimaat niet uit te sluiten.
Effecten en gevolgen voor leegstand De vernieuwing en uitbreiding van winkelcentrum Meijhorst met een tweede supermarkt zal op zichzelf naar verwachting niet leiden tot een verdere toename van de leegstand in de andere winkelgebieden (Malvert, Weezenhof en winkelcentrum Dukenburg). De verwachting is wel dat de huidige leegstand in deze centra na herstructurering en uitbreiding van Meijhorst zal blijven bestaan. Echter, door de staat waarin de andere winkelgebieden verkeren (verouderd, achterstallig onderhoud, ruimtelijke opzet, etc.) is het niet uit te sluiten dat de leegstand aldaar verder toeneemt. Maar dit moet gezien worden als een autonome ontwikkeling. Een verdere toename van de leegstand is immers ook te verwachten wanneer er geen supermarktontwikkeling plaatsvindt in Meijhorst.
Echter, voor het beoordelen van de effecten vormen de aanwezige planologische mogelijkheden het uitgangspunt. In het geval dat naast de herontwikkeling van Meijhorst ook in Weezenhof een tweede supermarkt wordt toegevoegd (omvang 1.100 m² wvo) en de huidige supermarkt in Malvert gehand-haafd blijft, zal de gemiddelde vloerproductiviteit van het dagelijks aanbod in Dukenburg-Zuid dalen tot €5.525 - €6.425, wat ruim beneden het huidige niveau is en naar inschatting van BRO in deze speci-fieke situatie onder de grens voor rendabel functioneren. In dat geval is er sprake van een theoretisch overaanbod aan supermarkten en is het mogelijk (of zelfs waarschijnlijk) dat één van de aanwezige supermarkten uiteindelijk uit de markt gedrukt wordt. Dit geldt in versterkte mate als er ook nog een extra supermarkt in Winkelcentrum Dukenburg zou komen, aangezien de versterking van de koop-krachtbinding in Dukenburg-Zuid naar verwachting dan beperkter is dan indien enkel wordt uitgegaan van een tweede supermarkt in de winkelgebieden Meijhorst en Weezenhof.
De exacte effecten die optreden zijn afhankelijk van de locatie, aard (formule) en omvang van de supermarktontwikkelingen, maar er moet rekening gehouden worden met de reële mogelijkheid dat alle planologische mogelijkheden worden gerealiseerd. Daarbij de kanttekening dat vanuit de gemeente gestuurd wordt op een scenario waarin er uiteindelijk drie supermarkten zijn in Dukenburg-Zuid (rekening houdend met de bestaande planologische mogelijkheden) en dat er hoe dan ook, ook indien uiteindelijk deze 'meest passende' eindsituatie bereikt kan worden, altijd tijdelijk sprake zal zijn van een theoretisch overaanbod, waarbij het in die tussenliggende periode niet uit te sluiten is dat één van de aanwezige supermarkten het uiteindelijk niet kan bolwerken. Daarbij is het risico op leegstand voor Malvert het hoogst. In geen enkele situatie leidt leegstand echter tot een onaanvaardbare situatie (of een situatie die erger is dan de huidige situatie van leegstand en/of verloedering). Dit aangezien er voor alle winkelgebieden voldoende alternatieve invullingsmogelijkheden zijn: in het huidige bestemmingsplan of omdat de gemeente bereid is mee te werken aan en mee te denken over herontwikkeling en invulling met andere functies. In de beoordeling van de effecten en de aanvaardbaarheid daarvan, is het daarbij van belang mee te wegen dat vernieuwing van het supermarktaanbod in Dukenburg-Zuid nodig is om de consumenten in de wijk goed te kunnen blijven bedienen: de supermarkten zijn nu te klein en de winkelcentra zijn qua opbouw en uitstraling sterk gedateerd. Niets doen heeft een negatieve impact op de leefbaarheid van de omringende wijken.
Hoewel de geschetste gevolgen tamelijk negatief lijken, moet deze eerste stap van herstructurering en uitbreiding van winkelcentrum Meijhorst wel gezet worden om te komen tot een gezonde evenwichtssituatie in het supermarktaanbod te komen in Dukenburg-Zuid in boodschappencentra die weer bij de tijd zijn. Het is onvermijdelijk dat er daarbij in ieder geval tijdelijk een situatie van theoretisch overaanbod bestaat. Maar ook indien dit betekent dat de huidige leegstand in de andere winkelgebieden in Dukenburg aanhoudt, en dit mogelijk op termijn leidt tot een vertrek van een van de (bestaande of nieuw te vestigen) supermarkten, dan nog is het een noodzakelijke stap om via herontwikkeling te komen tot een perspectiefrijke detailhandelsstructuur in zuidelijk Dukenburg voor de langere termijn. In-dien er niets gebeurt, is er een gerede kans dat het al sterk qua omvang en variatie verschraalde aan-bod in alle winkelgebieden verder afneemt. Een toename van de leegstand kan daar weer het gevolg van zijn, waardoor de al ingezette vicieuze cirkel van ontwinkeling en verloedering doorzet. En juist waar weinig marktruimte aanwezig is, is vernieuwing en versterking nodig om het aanbod aan de veranderende vraag aan te passen (Raad van State uitspraak 201307684/1/R6 - Zaanstad).
Met het oog op de mogelijke leegstand in Malvert heeft de gemeente in het raadsbesluit uit 2012 ook al besloten mee te werken aan het verruimen van de huidige gebruiksmogelijkheden van de panden in Malvert tot kleinschalige bedrijvigheid/dienstverlening op het moment dat daar een verzoek voor wordt ingediend. Zoals blijkt uit jurisprudentie (Raad van State uitspraak 201203450/1/R1 - Heerlen) is dat een acceptabele wijze om daarmee om te gaan. In het (nog te bekrachtigen) raadsvoorstel geeft de gemeente aanvullend hierop aan om bij de uitwerking van de Toekomstverkenning Dukenburg met de eigenaren en ondernemers van de panden van winkelcentrum Malvert (o.a. van de Jumbo) in gesprek te gaan over andere functiemogelijkheden van de huidige panden en mogelijkheden voor herontwikkeling.
Overigens is naast de vernieuwing en uitbreiding van winkelcentrum Meijhorst zowel een ontwikkeling van winkelcentrum Weezenhof wenselijk als een impuls voor winkelcentrum Dukenburg. In Weezenhof is het wenselijk dat ruimte geboden wordt aan ten minste één volwaardige moderne supermarkt. Omdat er nu al sprake van druk op het woon-, leef- en ondernemersklimaat is het voor deze locatie van belang dat een ontwikkeling van de grond komt. In winkelcentrum Dukenburg is het wenselijk dat een extra complementaire supermarkt van moderne omvang toegevoegd wordt (naast AH XL en Ama-zing Oriental) en dat een fysieke upgrade plaatsvindt.
Duurzame ontwrichting Onafhankelijk van welk scenario zich naar de toekomst toe zal ontvouwen, is het reëel te veronderstellen dat er in winkelcentrum Weezenhof vanwege de ligging in de buurt en de afstand tot Meijhorst (eigen verzorgingsgebied) altijd ruimte is voor minimaal één goed functionerende supermarkt, maar dat er geen supermarkt terugkomt in Malvert. De consumentenverzorging komt dan niet in gevaar. Het overgrote deel van de inwoners van de omringende buurten blijft immers één of meerdere supermarkten behouden op maximaal 750 m (zie figuur, is 5 minuten fietsafstand of 10 minuten loopafstand), waardoor er geen sprake is van duurzame ontwrichting.
Figuur: afstand tot winkelgebieden (500 en 750 meter)
Benutting van beschikbare gronden Er is hier sprake van herontwikkeling van binnenstedelijk gebied. Het plan voorziet hiermee in een goede benutting van het bestaande stedelijke gebied.
3.2 Relevant Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Gelderland (januari 2018) In de Omgevingsvisie Gelderland is het provinciaal ruimtelijk beleid verankerd. De provincie en haar partners streven samen naar een evenwichtige en toekomstbestendige detailhandel die bijdraagt aan vitale, aantrekkelijke steden en dorpen. In het beleid staan de bestaande centra in de (binnen-)steden en dorpen staan centraal. Om deze in de toekomst vitaal te houden streven de provincie en haar partners naar transformatie en vernieuwing van bestaande winkelgebieden. De provincie en haar partners willen overcapaciteit aan winkels terugdringen. Ambities zijn:
- evenwichtige regionale detailhandelsstructuur: versterken van kansrijke locaties; - transformatie en vernieuwing van bestaande winkelgebieden.
Winkelgebieden dragen voor een belangrijk deel bij aan de vitaliteit en aantrekkelijkheid van steden en dorpen. Met name de winkels in de centra van steden, dorpen en wijken zijn zeer bepalend voor de leefbaarheid en aantrekkelijk van deze gebieden. Bij het beleid is er echter een spanningsveld. Aan de ene kant is er de wens om de bestaande fijnmazige detailhandelsstructuur te behouden en om leegstand en verpaupering te voorkomen. Aan de andere kant wil de provincie de dynamiek van de markt de ruimte geven om nieuwe impulsen te stimuleren. Vernieuwing is nodig om winkelgebieden vitaal en aantrekkelijk te houden en om in te kunnen spelen op veranderende wensen en gedrag van consumenten. In onze visie gaat het om de juiste balans tussen het accommoderen van vernieuwingsimpulsen en nieuwe ontwikkelingen (marktdynamiek) aan de ene kant, en het behouden van dat wat al sterk is met name de centrumgebieden. Er is een toekomstbestendige detailhandelsstructuur gewenst. Dit vraagt om heldere ruimtelijke keuzen gericht op het versterken van kansrijke locaties en het omvormen van zwakke locaties.
Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik In de Omgevingsvisie van de provincie Gelderland wordt de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' uitgewerkt tot de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik'. In feite blijft de basis van de ladder hetzelfde, echter heeft de provincie enkele treden van de ladder gespecificeerd. Onderstaand wordt de Gelderse Ladder weergegeven:
1. Voorziet de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling (= initiatief) in een actuele lokale of regionale behoefte en hoe verhoudt het initiatief zich met beleidskaders en -programma's?
2. Kan de aangetoonde behoefte in redelijkheid binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen door hergebruik dan wel transformatie van gebouwen?
3. Zo niet, kan de behoefte dan worden opgevangen door benutten van beschikbare gronden binnen het stedelijk gebied, rekening houdend met o.a. stedenbouwkundige, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten?
4. Zo niet, kan de behoefte dan worden opgevangen door hergebruik of transformatie van gebouwen buiten het stedelijk gebied en zijn deze locaties passend ontsloten? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
5. Zo niet, kunnen passend ontsloten nieuwbouwlocaties die aansluiten op het stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
6. Zo niet, kunnen passend ontsloten nieuwbouwlocaties die niet aansluiten op het stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
De provincie Gelderland tracht via de Ladder een meer gebiedsgerichte insteek te bereiken door ook de kwaliteiten van het landschap mee te nemen. De Gelderse Ladder zou, in navolging van de provincie, een hulpmiddel moeten zijn om tot een meer integrale onderbouwing te komen.
Voor de planontwikkeling is getoetst aan de Rijksladder. Hierdoor hoeft niet meer aan de Gelderse Ladder getoetst te worden.
Omgevingsverordening Gelderland (januari 2018) In de omgevingsverordening zijn de kaders uit de omgevingsvisie nader uitgewerkt tot een concreet toetsingskader. Ten aanzien van detailhandel staat de verplichte regionale afstemming binnen de regio's via het Regionaal Programma Detailhandel centraal.
3.3 Relevant Regionaal Beleid
Regionaal Programma Detailhandel Stadsregio Arnhem Nijmegen (2013) De Stadsregio heeft in haar Regionaal Programma Detailhandel 2013 de beleidsmatige ontwikkelingskaders gesteld waaraan detailhandelsontwikkelingen getoetst moeten worden. De centrale doelstelling luidt als volgt: "Het in onderlinge samenwerking tussen de tot de stadsregio behorende gemeenten creëren en in stand houden van een evenwichtige en duurzame regionale detailhandelsstructuur met een zo compleet mogelijk voorzieningenpakket voor de consument en perspectief voor ondernemers / marktpartijen, zodat zij kunnen en willen investeren in vernieuwing."
Detailhandelsontwikkelingen moeten passen binnen de verzorgingsfunctie van een betreffende plaats. Waar mogelijk wordt detailhandel zo veel mogelijk geclusterd op goed bereikbare locaties en in voor de consument herkenbare centra, die ieder een eigen taak en functie hebben binnen de gehele detailhandelsstructuur. Dit betekent enerzijds het stimuleren van de dynamiek in de detailhandel door processen als schaalvergroting en clustering op de juiste plekken te faciliteren en anderzijds rekening te houden met de effecten hiervan op de bestaande winkelgebieden en de leefbaarheid in kernen en wijken (voorkomen ongewenste effecten op de verzorgingsstructuur).
Het beleid van de regio is in eerste instantie gericht op behoud/versterken van de hoofdstructuur, dat wil zeggen de winkelgebieden met een bovengemeentelijke of zelfs bovenregionale aantrekkingskracht. Het beleid ten aanzien van de winkelgebieden met een lokale of buurt/wijkverzorgende functie valt vooral onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid. Daar waar nieuwe detailhandelsontwikkelingen mogelijk gevolgen hebben voor de detailhandelsstructuur als geheel is regionale afstemming gewenst. - Bovenregionaal verzorgende centra: binnensteden. - Regionaal verzorgende centra: hoofdwinkelcentra van de grotere dorpen en de stadsdeelcentra, waaronder winkelcentrum Dukenburg. - Lokaal verzorgende centra: centra met voornamelijk een functie voor het direct omliggende woongebied, waaronder de centra Meijhorst, Malvert en Weezenhof. - Detailhandel op perifere locaties.
Een verdere kwalitatieve en kwantitatieve groei van de beide binnensteden en de regionale centra is gewenst om te kunnen blijven voldoen aan de wensen en eisen van de consument en de vernieuwing in de detailhandel. Maar een uitgangspunt van het beleid is dat die groei niet ten koste mag gaan van de ontwikkelingsmogelijkheden van perspectiefrijke nabijgelegen andere winkelcentra. Voor de lokaal-verzorgende winkelcentra geldt hetzelfde: nieuwe ontwikkelingen hier mogen de positie en het perspectief van de omringende kansrijke winkelcentra niet ondermijnen tenzij er sprake is van een structuurversterking. In zijn algemeenheid geldt dat de ontwikkelingen in de winkelcentra moeten passen bij de beoogde verzorgingsfunctie en positionering in de regionale structuur.
Ten aanzien van leefbaarheid kleine kernen en woonbuurten is opgenomen dat winkels daar in positieve zin aan bijdragen. Ze voorzien in de verzorging van de bewoners, dragen bij aan de leefbaarheid, hebben een functie als ontmoetingspunt en creëren door hun trekkracht vaak ook een draagvlak voor andere publieksgerichte voorzieningen. Met name supermarkten spelen hierbij een centrale rol. Als het consumentendraagvlak in het marktgebied echter te klein is of wordt voor een rendabele exploitatie van een supermarkt, dan verdwijnen uiteindelijk ook vaak de andere (winkel)voorzieningen. Dit proces is in delen van het land al heel lang gaande en resulteert in de praktijk gewoonlijk niet in ontvolking of sociale ontwrichting: de inwoners stellen zich er op in. Zeker in een relatief dicht bevolkt gebied als Stadsregio Arnhem Nijmegen zijn alternatieve aankoopplaatsen vaak niet al te ver weg en veel consumenten zijn mobiel en vaak al gewend om elders naar een grotere supermarkt te gaan. Dit geldt zeker ook voor de woonbuurten in de grote steden en plaatsen (buurtwinkelcentra hebben plaats gemaakt voor grotere wijkwinkelcentra).
Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Sinds 1 juli 2015 bestaat de Stadsregio Arnhem-Nijmegen niet meer als officiële bestuurslaag. Hierdoor is er geen instantie meer direct verantwoordelijk voor het regionale beleid op het gebied van mobiliteit, ruimte, wonen en werken. Voor de beleidsvelden wonen, detailhandel en bedrijventerreinen geldt dat provincie Gelderland in haar omgevingsvisie en omgevingsverordening nog wel verwijst naar de regionale afspraken. Voor deze beleidsvelden worden nog steeds regionale afspraken vastgelegd in gezamenlijk overleg met regiogemeenten en provincie.
3.4 Relevant Gemeentelijk Beleid
Detailhandelsstructuurvisie gemeente Nijmegen 2004 Het lokale detailhandelsbeleid is verankerd in de visie op de detailhandelsstructuur uit 2004. Hierin wordt de huidige situatie en de ontwikkelingsrichting voor detailhandel in de gemeente Nijmegen geschetst. Ten aanzien van stadsdeel Dukenburg is hierin opgenomen dat de bestaande structuur op termijn onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de vestiging van speciaalzaken. Deze hebben grotere draagvlakken nodig dan de supermarkten, en zouden het best aan kunnen haken bij een groter winkelcentrum. De supermarkten zullen om aantrekkelijk te blijven moeten groeien. Daarbij kunnen niet alle huidige (drie) supermarkten (in Meijhorst, Malvert en Weezenhof) uitgroeien tot dat niveau.
Raadsbesluit 1 februari 2012 Het raadsbesluit ziet op de gewijzigde vaststelling planexploitatie herstructurering Dukenburg. Ten aanzien van Meijhorst en Malvert zijn sindsdien geen nieuwe besluiten genomen, waarmee dit raadsbesluit geldt als vigerend beleid: - Voor Meijhorst is de kern van de strategie dat de mogelijkheden voor het realiseren van een nieuw winkelcentrum mogelijk blijven, maar afhankelijk is van de markt c.q. de ondernemers. De gemeente heeft een faciliterende rol ten aanzien van vernieuwing van het centrum, maar het initiatief ligt bij de markt. Initiatieven voor vernieuwing worden door de gemeente ondersteunt. Het accent voor Malvert komt te liggen op verbetering van de fysieke omgeving en het handhaven van de huidige winkelfunctie voor de komende 5 tot 10 jaren. Kern van de strategie is dat het gebied door kan functioneren in de huidige vorm en omvang, en het is aan de markt c.q. de ondernemers zelf om hier invulling aan te geven. De rol van de gemeente verandert van een actieve rol voor de herontwikkeling naar een faciliterende rol. Initiatieven voor herontwikkelingen liggen bij marktpartijen. Besloten is mee te werken aan het verruimen van de huidige gebruiksmogelijkheden van de panden in Malvert tot kleinschalige bedrijvigheid/dienstverlening op het moment dat daar een verzoek voor wordt ingediend.
Collegebesluit 25 september 2018 Het college heeft op 25 september besloten om aan de gemeenteraad voor te stellen om naast de herontwikkeling van winkelcentrum Meijhorst met twee supermarkten, te kiezen voor herontwikkeling van winkelcentrum Weezenhof met de mogelijkheid voor maximaal twee supermarkten, door mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen.
Raadsbesluitvorming 21 november 2018 De raad heeft ervoor gekozen om de herontwikkeling van winkelcentrum Meijhorst met twee supermarkten en de herontwikkeling van winkelcentrum Weezenhof met de mogelijkheid voor maximaal twee supermarkten mogelijk te maken, door mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen.
3.5 Conclusie
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling past binnen het/de hierboven genoemde beleid/wetgeving.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Economische Zaken
Beleidskader detailhandel Nijmegen heeft een fijnmazig netwerk van buurt- en wijkwinkelcentra. De bestaande winkelzones spelen een belangrijke rol in de leefbaarheid in de wijken. Daarom is het van belang te blijven streven naar goede ruimtelijke spreiding van het dagelijks aanbod en dat de omvang zich aanpast aan de bevolkingsgroei/spreiding in de stadswijken en buurten. De buurt- en wijkwinkelcentra zijn er vooral voor het boodschappen doen. Daarnaast levert de ontmoetingsfunctie van de kleine winkels en ook de supermarkt een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van de omgeving. Uitgangspunt voor het beleid is dat iedere wijk zijn eigen inwoners een basispakket van voorzieningen moet aanbieden zodat men niet ver hoeft te reizen voor het doen van de dagelijkse boodschappen. Landelijk gezien heeft de detailhandel zich in de afgelopen jaren sterk ontwikkeld. Schaalvergroting, branchevervaging en toenemende mobiliteit hebben geleid tot meer concurrentie op de markt. De supermarktoorlog heeft deze ontwikkeling nog verder versterkt. De detailhandelsvoorzieningen op buurtniveau komen hierdoor onder druk te staan. Met name de buurtwinkelcentra verliezen hun functie. Ook branches als de groenteboer en slagers hebben het bijzonder moeilijk om het hoofd boven water te houden. De verwachting is dat het proces van schaalvergroting nog niet ten einde is. Dit betekent toenemende leegstand in buurtwinkelcentra. In Dukenburg zijn deze trends ook in alle winkelcentra terug te vinden.
Ten aanzien van de winkelstructuur in Dukenburg heeft de raad op in 2007 een principe besluit genomen. De raad heeft er toen voor gekozen om, naast het grotere stadsdeelcentrum Dukenburg bij Zwanenveld, ook twee andere winkellocaties in Meijhorst en Weezenhof te behouden. Onder invloed van de economische crisis zijn de gemeentelijke investeringsplannen daarna (deels) tot stilstand gekomen en met name de winkelontwikkelingen meer aan de markt over te laten. De gemeente heeft hierbij alleen nog een faciliterende rol. In 2012 is de keuze gemaakt om de mogelijkheden voor het realiseren van winkelcentrum Meijhorst open te houden. Initiatieven voor vernieuwing van het winkelcentrum worden door de gemeente ondersteunt.
De concrete plannen voor het vernieuwen en uitbreiden van winkelcentrum Meijhorst voorziet kwantitatief in een behoefte. De berekende distributieve uitbreidingsruimte in Dukenburg Zuid (onderzoek BRO "Nijmegen, visie boodschappencentra stadsdeel Dukenburg, februari 2018) is in principe voldoende voor de beoogde uitbreiding, maar onvoldoende om daarnaast ook de uitbreidingsplannen voor Malvert en Weezenhof te realiseren. Daarom is een aanvullende Ladderonderbouwing opgesteld (rapport BRO "Nijmegen, herstructurering en uitbreiding winkelcentrum Meijhorst"). Conclusie is dat de plannen gezien de huidige situatie passen, maar dat dit wel effecten heeft voor de ontwikkeling en het functioneren van de andere winkelcentra. Hiervoor dient een keuze gemaakt te worden voor de gewenste winkelstructuur in Dukenburg Zuid. Het college heeft op 25 september 2018 besloten om in te zetten op herontwikkeling van de winkelcentra in de Meijhorst en de Weezenhof. De mogelijkheden voor nieuwe invulling van het winkelcentrum Malvert met andere functies worden nader onderzocht. De bestaande winkels in de Malvert kunnen eventueel in hun huidige vorm en omvang blijven functioneren, maar er wordt geen medewerking verleend aan uitbreiding. Het toekennen van een bredere bestemming behoort tot de mogelijkheden. De in 2007 door de raad vastgestelde beleidslijn om in te zetten op vernieuwing en beperkte uitbreiding van de winkelcentra in de Meijhorst en Weezenhof wordt hiermee in consistente lijn voortgezet. Naar verwachting zal in november 2018 de raad hierover een definitief besluit nemen.
In het zuidelijk deel van Dukenburg is in kwalitatief opzicht een sterke behoefte aan een upgrading van het winkelaanbod en de winkelomgeving, mede vanwege de bestaande druk op het woon-, leef- en ondernemersklimaat. Om dit te doorbreken en Dukenburg tot een aantrekkelijker leefgebied te maken is vernieuwing van het winkelaanbod en de detailhandelsstructuur noodzakelijk. Vanuit gemeentelijk beleid (raadsbesluit 2012) is voor Meijhorst daarbij nadrukkelijk aangegeven dat de gemeente mee zal werken aan een vernieuwing van het winkelcentrum wanneer daar vanuit de markt initiatief voor komt, als onderdeel van het streven naar Meijhorst als voorzieningenhart van de wijk.
Huidige situatie Het huidige of feitelijke omvang van winkelcentrum Meijhorst is op dit moment een buurtwinkelcentrum van ongeveer 2.140 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) of 1.513 m2 winkelvloeroppervlak (wvo). De trekker in het winkelcentrum is de servicesupermarkt (AH) van ongeveer 975 m2 bvo / 770 m2 wvo. Naast de supermarkt zijn er nog een groenteboer / toko, een kapper, een schoonheidsspecialiste, een belhuis, een kringloopwinkel en de wereldwinkel. Ook zijn er een drietal horecazaken gevestigd. Een eindje verderop zit naast de tandarts nog een internationale levensmiddelen winkel Taj Plaza.
Sector | Winkelcentrum Meijhorst | |
Detailhandel | dagelijks | - Albert Heijn - Sahin Market, levensmiddelen, groente & fruit - internationale supermarkt Taj Plaza |
niet-dagelijks | - Kringloopwinkel - Wereldwinkel - Amar Belhuis | |
Horeca | - Cafetaria Pizzeria Perla - Cafetaria Bestaria Meijhorst - China Garden Chinees restaurant en afhaalcentrum | |
Overig | - Kapsalon Amalia - Yellow Rose Beautysalon |
Nieuwe situatie In de nieuwe situatie zijn er twee supermarkten: een full service supermarkt (ter vervanging van de huidige AH) en een discount supermarkt. Gezamenlijk hebben de supermarkten een omvang van in totaal 3.400 m2 bvo / 2.450 m2 wvo. Daarnaast blijft een bouwblok van het bestaande winkelcentrum van ongeveer 750 m2 bvo /600 m2 wvo. Door de upgrading van Meijhorst en de aanwezigheid van twee (complementaire) supermarkten worden ook de voorwaarden geschapen waardoor de vestiging van andere wijkgerichte winkels aantrekkelijk wordt. Het supermarkt aanbod kan worden aangevuld met andere boodschappenwinkels (bijvoorbeeld bakker, vers speciaalzaken, slager, bloemen), horeca (bijvoorbeeld chinees afhaalcentrum, cafetaria, pizzeria) of diensten (bijvoorbeeld kapper, schoenmaker, stomerij). Een aantal van de huidige ondernemers zal terugkeren in de nieuwe situatie.
Horeca In de woonwijken heeft de horeca in de eerste plaats een verzorgende functie. Horeca speelt een rol in de kwaliteit van de dagelijkse leefomgevingen in de wijken en buurten van de stad, soms als een risicofactor, maar veel vaker als een pluspunt. Horeca in woonwijken is voor veel bewoners een aantrekkelijke verrijking van hun wijk. De horeca in de wijk Meijhorst is op dit moment ingevuld met twee snackbars en een chinees afhaalcentrum die in het winkelcentrum gevestigd zijn. De horeca in het nieuwe winkelcentrum wordt gemaximeerd tot 400 m2 bvo / 350 m2 wvo met een maximum van drie verschillende horecazaken.
4.2 M.e.r.-beoordeling
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De realisatie van een winkelcentrum kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject, maar blijft ruim onder de drempelwaarde. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:
Kenmerken van het project;
Plaats van het project;
Kenmerken van het potentiële effect.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet aan de orde is. Voor een nadere onderbouwing van de drie toetsingscriteria wordt op deze plaats verwezen naar de bijlage 'Vormvrije m.e.r. beoordeling winkelcentrum Meijhorst' bij de toelichting.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Doel milieuzonering Het leidende beginsel van alle ruimtelijke plannen in Nederland is dat van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro). Dit betekent dat in deze plannen tevens een aanvaardbaar 'woon- en leefklimaat' moet worden gewaarborgd.
Om de verschillende actieve 'leef-functies' (zoals werken en recreëren) op een goede wijze met de meer passieve 'woon-functies' (zoals consumeren en slapen) te kunnen combineren, is in de ruimtelijke ordening het instrument 'milieuzonering' ontwikkeld.
Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en 'gevoelige functies', is het mogelijk om enerzijds gevoelige objecten als woningen te beschermen tegen diverse vormen van 'milieubelasting'. Anderzijds biedt milieuzonering duidelijkheid ten aanzien va de milieubelasting veroorzakende activiteiten, door de hiervoor beschikbare ruimte te kwantificeren.
De VNG-publicatie De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk (verder: “de VNG-publicatie”) is een belangrijk hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming-praktijk.
Om een milieuzonering in een concrete situatie te kunnen uitwerken bevat de VNG-publicatie een aantal bouwstenen. De belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten die zijn opgenomen in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten, gerangschikt naar SBI-code, zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een rustig buitengebied).
In deze bijlagen wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Ook zijn indices opgenomen voor de aspecten verkeer, visueel, bodem en lucht, waarmee dus per activiteit een indicatie wordt gegeven voor de potentiele belasting ten aanzien van deze aspecten.
In de publicatie wordt gesteld dat deze richtafstanden (met uitzondering van de richtafstand voor gevaar), zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap kunnen worden verlaagd indien er sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. In de onderstaande beoordeling wordt de wijze waarop de VNG-brochure wordt toegepast (welke afstanden gelden voor welke bedrijven) nader toegelicht.
Beoordeling Het huidige bestemmingsplan bood in het thans ter beoordeling liggende plan de volgende mogelijkheden:
Hierbij zijn de grijze stukken bestemd voor verkeersdoeleinden (parkeren) en de bruine stukken bestemd voor “Voorzieningen”; hierbij gaat het om detailhandel, horeca, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en wonen. Daarnaast gaat het dan om bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen.
In het nieuwe plan gaat het om de volgende functies:
De grijze stukken zijn bestemd voor verkeer (parkeren) de roze stukken zijn bestemd voor Voorzieningen.
Het gaat hierbij dus met name om een verplaatsing van voornamelijk detailhandelsfuncties en bijbehorende parkeerplaatsen. Daarnaast wordt ruimte gemaakt voor één extra supermarkt.
Voor wat betreft milieuzonering zijn dan de volgende aspecten relevant:
- a. Het omliggende gebied betreft een rustige woonwijk, waardoor de richtafstanden als weergegeven in bijlage I van de VNG-brochure van toepassing zijn.
- b. De nieuwe functies die mogelijk worden gemaakt betreffen supermarkten die in de laagste milieucategorie van de VNG-brochure zijn geplaatst. Een afstand van 10 meter, van de bedrijven naar de gevoelige objecten rondom het terrein, zou toereikend moeten zijn om overlast van de bedrijfsactiviteiten te voorkomen.
- c. Supermarkten hebben echter een zwaardere Verkeersindex in de VNG-brochure (2P) dan de thans bestemde bedrijvigheid. Hierop wordt geanticipeerd door het feit dat er nogal wat meer parkeerruimte in het nieuwe plan is gereserveerd ten opzichte van de bestaande situatie. De hiermee samen hangende toename van milieuoverlast (indirecte hinder) zal echter nader worden uitgewerkt in het hoofdstuk 'geluid', omdat deze vorm van hinder niet kan worden toegerekend naar één specifiek bedrijf (het parkeerterrein is ten behoeve van het gehele winkelcentrum) en hierdoor geen onderdeel uitmaakt van milieuzonering als zodanig.
Conclusie Ten opzichte van de bestaande situatie lijkt de geplande wijziging van het bestemmingsplan geen strijdigheid op te leveren met de beginselen van milieuzonering. Overal rondom het plangebied wordt de gewenste minimale afstand van 10 meter naar 'gevoelige objecten' gehaald. Echter, pas op basis van de bespreking van de indirecte hinderaspecten die samen hangen met de wijziging (parkeren) kan een uiteindelijk oordeel over de milieubelasting, die wordt besproken in de VNG-brochure, als gevolg van de aangevraagde wijzigingen worden geveld. In de paragraaf 'geluid' zal hier nader op in worden gegaan.
4.4 Geluid
Vanwege de ontwikkeling binnen het plan is voor geluid alleen de geluidsbelasting van de nieuwe supermarkten ter plaatse van de bestaande woningen nabij gelegen woningen aan de orde. Er worden geen nieuwe woningen gerealiseerd en dus is toetsing van weg- en railverkeerslawaai niet aan de orde.
Industrielawaai Uit het onderzoek blijkt dat woningen op een afstand van de supermarkt zijn gesitueerd, zodat voldaan wordt aan de richtlijn van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Voor een goede ruimtelijke ordening wordt voor supermarkten een afstand van 10 meter tot woningen (gemeten van bestemmingsgrens tot woninggevel) aangehouden in een rustige woonwijk en 0 meter in een gemengd gebied. Aangezien hier sprake is van een gemengd gebied wordt voldaan aan deze afstand.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau voldoen zowel in de dag-, avond- als de nachtperiode aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit. Hierbij moet wel een kanttekening gemaakt worden dat nachtelijke bevoorrading in principe net mogelijk is, maar dat daarbij wel PIEK-gecertificeerd materieel moet worden ingezet. De supermarkt moet eventueel aanvullende maatregelen treffen om aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit te kunnen voldoen. Deze kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het toepassen van een geluidscherm of een inpandige loslocatie. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is de nadere uitwerking hiervan niet relevant: uit het onderzoek blijkt dat een supermarkt op deze locatie mogelijk is en dat indien nachtelijke bevoorrading gewenst is, geluidreducerende maatregelen nodig zijn.
De activiteiten op het parkeerterrein zijn getoetst aan de normen voor indirecte hinder. Hieruit blijkt dat het geluidniveau bij woningen ten hoogste 55 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Hierbij is uitgegaan van een relatief vlakke klinkerondergrond waarover de winkelwagens worden verreden. Indien het parkeerterrein (deels) uit asfalt zal bestaan zal het geluidniveau 1 à 2 dB lager zijn. Bij een waarde van 55 dB(A) etmaalwaarde ligt het binnenniveau in de woningen onder de 35 dB(A).
4.5 Bodem
De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van de volgende rapporten:
- Verkennend bodemonderzoek Meijhorst te Nijmegen, Envita Almelo b.v., kenmerk 4750/RHA/VN-30317, d.d. 14 juni 2010 (http://www.nijmegen.nl/vergunningpagina/Document/DownloadOne?documentNr=D150944224);
- Verkennend bodemonderzoek locatie Meijhorst 7017 te Nijmegen, Grontmij, kenmerk 130-361-07, d.d. 27 april 2007 (http://www.nijmegen.nl/vergunningpagina/Document/DownloadOne?documentNr=D150944207);
- Actualiserend grondwateronderzoek Meijhorst, MWH, kenmerk 5621/M15B0178.e01, d.d. 16 juli 2015 (http://www.nijmegen.nl/vergunningpagina/Document/DownloadOne?documentNr=D151949529);
- Verkennend bodem- en asbestonderzoek Meijhorst 7043 te Nijmegen, Tauw b.v., kenmerk R001-1262241MDX-V04-rlk-NL, d.d. 23 mei 2018 (http://www.nijmegen.nl/vergunningpagina/Document/DownloadOne?documentNr=D180840474);
- Verkennend bodem- en asbestonderzoek Meijhorst nabij 7001, Tauw b.v., kenmerk R001-1264778MDX-V02-mfv-NL, d.d. 22 mei 2018 (http://www.nijmegen.nl/vergunningpagina/Document/DownloadOne?documentNr=D180840534);
Uit deze bodemonderzoeken blijkt dat de grond (0 – ca. 2 meter diep) plaatselijk licht verontreinigd is. Zowel zintuiglijk als analytisch is in de bovenste halve meter grond geen asbest aangetoond.
Het grondwater ter plaatse van het huidige winkelcentrum en het ten westen hiervan gelegen deel van het plangebied is licht verontreinigd met vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen (PER, dichloorethenen). Deze verontreinigingen zijn vermoedelijk te relateren aan voormalige bedrijfsactiviteiten in het winkelcentrum (chemische wasserij). Het grondwater is plaatselijk ook licht verontreinigd met metalen. In één peilbuis is een matig verhoogd gehalte aan barium aangetoond. Deze verontreinigingen betreffen waarschijnlijk verhoogde achtergrondwaarden.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt er geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De aangetroffen verontreinigingen vormen geen risico voor het beoogde gebruik als openbare ruimte en supermarkt.
Echter, ter plaatse van de voormalige chemische wasserij in het huidige winkelcentrum moet vóór de herontwikkeling en na sloop van de huidige bebouwing aanvullend bodemonderzoek plaatsvinden. Er is hier mogelijk sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Op basis van de nu bekende gegevens lijkt er overigens geen sprake te zijn van een grootschalige sterke verontreiniging.
Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging.
4.6 Luchtkwaliteit
Bestaande situatie De luchtkwaliteit in een deel van dit plangebied wordt met belast door de verkeersuitstoot van de Van Schuylenburgweg, Van Apelterenweg en de Meijhorst. Overige bronnen zijn voor zover bekend niet relevant of niet aanwezig.
Uit recent luchtkwaliteitsonderzoek van de gemeente Nijmegen blijkt dat langs de bovengenoemde weg geen overschrijding van grenswaarden plaatsvindt. Voor het rekenjaar 2015 is voor NO2 jaargemiddelde de berekende waarden langs wegen in bijgevoegde kaart weergegeven. Formeel hoeft boven het wegdek en direct langs de weg (binnen 10 meter van de rand van de weg) niet aan de grenswaarden voldaan te worden.
Toetsing aan regelgeving Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten: a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit. b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitsonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.
Tabel: luchtkwaliteit
norm | ingangsdatum | |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 | 40 ìg/m3 | 1 januari 2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 ìg/m3 | 1 juni 2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar > 50 ìg/m3 | 1 juni 2011 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM2,5 | 25 ìg/m3 | 1 januari 2015 |
Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat: - de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of; - de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of; - bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of; - De ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of; - er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.
Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5.
Aanvullend aan de actieprogramma's van Rijk, Provincie en Regio heeft Nijmegen een eigen luchtplan, dat onder meer voorziet in doorstromingsmaatregelen voor het wegverkeer; schonere bussen; stimulering transitie naar schonere brandstoffen; stadsdistributie voor het Centrum en privilegebeleid voor toegang naar het Centrum. In een bestemmingsplanprocedure zal aangetoond moeten worden dat ten tijde van de realisatie van het plan, eventueel met beschreven en geborgde maatregelen, aan de normen voor luchtkwaliteit voldaan kan worden.
Voor het onderhavige plan is geen specifiek luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd omdat vooralsnog het plan geen nieuwe ontwikkelingen toelaat die ten opzichte van de bestaande functie een dermate grote verkeersaantrekkende werking hebben dat een verslechtering van meer dan 3% te verwachten is. Daarmee wordt voor dit aspect voldaan aan de luchtregelgeving.
Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit. Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AmvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties worden dus niet als gevoelige bestemming gezien. Het plan voorziet in de realisatie/actualisatie van een winkelcentrum, niet in gevoelige bestemmingen. Ter plaatse van het plangebied vinden geen overschrijdingen van de grenswaarden plaats. Vanwege luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het plan.
4.7 Externe Veiligheid
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden.
Over het plangebied ligt een aantal invloedgebieden van het Maas-Waalkanaal (740 meter), het spoor van Nijmegen naar Den Bosch (1450 meter) en de A73 (1030 meter). Hierdoor is op de planlocatie alleen een zeer onwaarschijnlijk toxisch scenario mogelijk. In de beleidsvisie van Nijmegen van februari 2014 is afgesproken om deze situaties op een standaard wijze te verantwoorden. Deze verantwoording is opgenomen op pagina 33 van de visie.
Conclusie Op grond van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
4.8 Ruimtelijke Veiligheid
Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed kunnen aansluiten op de omgeving.
Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.
Situering van gebouwen In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.
Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen beperkingen met betrekking tot de situering. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden. Eventuele oplossingsrichtingen.
Bereikbaarheid Wat bereikbaarheid betreft is het voor dit plangebied belangrijk dat de panden in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn te bereiken. Daarbij is de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de (hoofd)toegang van de gebouwen van belang. Deze toegang moet tot op 10 meter voor hulpverleningsvoertuigen te benaderen te zijn en er dient een opstelplaats voor de brandweer te zijn (conform artikel 6.37 Bouwbesluit 2012). Doodlopende wegen dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Indien dit onmogelijk is dan dient er een keervoorziening gerealiseerd te worden.
Op voorhand zien wij geen knelpunten, bij het verdere ontwerp is het belangrijk dat aandacht is voor de bereikbaarheid van de bouwwerken.
Bluswatervoorziening Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de betrokken panden in dit plangebied minimaal 60 m3 water per uur. In een dergelijk debiet kan bijvoorbeeld voorzien worden door een geboorde put.
De bluswatervoorziening zal in het kader van dit project moeten worden aangepast. Bij het verdere ontwerp is dit een aandachtspunt. De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan. Bluswater en bereikbaarheid zullen in de verdere ontwikkeling van het plangebied wel nadere aandacht behoeven.
De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012.
4.9 Water
De watertoets Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012 en de Waterwet. Binnen het Besluit ruimtelijke ordening (21 april 2008) is de watertoets verankerd.
Algemeen In stadsdeel Dukenburg ligt het winkelcentrum Meijhorst. Dit moet worden vernieuwd waarbij een deel behouden en een ander deel vervangen wordt. De openbare ruimte rondom het winkelcentrum wordt heringericht. In de volgende figuur is het plangebied in rood weergegeven.
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Meijhorst. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017 tot en met 2023 en de nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer (2013) relevant. Er vinden wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.
Oppervlaktewater In of in de directe omgeving van het plangebied is oppervlaktewater aanwezig.
Het regenwater wordt via het gescheiden stelsel van Dukenburg op het oppervlaktewater geloosd. De gemeente heeft het oppervlaktewater overgedragen aan het Waterschap Rivierenland. Aan de lozing van water stelt het waterschap eisen. Als kwantitatief gezien sprake is van een toename van verhard oppervlak kleiner dan 500 m2 hoeft geen extra berging te worden gerealiseerd. Het plangebied is zo goed als volledig verhard en blijft zo verhard. Er is geen sprake van een toename van verhard oppervlak waardoor geen aanvullende waterberging gemaakt hoeft te worden.
De watergangen ten zuiden van het plangebied alsook de watergangen ten oosten van het plangebied aan de overzijde van de Van Apelterenweg hebben in de notitie Streefbeelden als uitwerking van het waterplan de typering "kijkend" meegekregen. In de Beheervisie Watersysteem Nijmegen (2013) zijn de verschillende streefbeelden meer gedetailleerd beschreven. Tussen het plangebied en de Van Apelterenweg ligt de watergang als duiker. De gemeente heeft als wens deze duiker door een watergang te vervangen omdat het beheer van de duiker niet eenvoudig is.
Grondwater Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
De grondwaterstand is gemiddeld NAP + 6,70 m en kan maximaal NAP + 6,85 m worden.
Het uitgangspunt bij stedelijke uitbreidingen is grondwaterneutraal bouwen. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
- een aan grondwater gerelateerde keuze van de locatie, bijvoorbeeld geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
- maatregelen tijdens bouwrijp maken en bouw, bijvoorbeeld ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur;
- een waterbestendig bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen, bijvoorbeeld kruipruimteloos bouwen.
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet de gemeente in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als die onvoldoende soelaas bieden, komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Deze sluiten ondergronds bouwen niet uit. Dat is mogelijk mits voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.
In de Waterwet is naast de gemeentelijke zorgplicht voor regenwater ook een zorgplicht voor grondwater opgenomen. Gelet op de verantwoordelijkheden van particulieren strekt deze zorgplicht niet zover dat gemeenten ook gehouden zijn maatregelen (ter voorkoming van grondwateroverlast) te nemen op percelen die in particulier eigendom zijn. Eigenaren dienen zelf te zorgen voor een goede staat van de bij hen in eigendom zijnde percelen en gebouwen. Zij dienen in dat kader zelf bouwkundige maatregelen te treffen. Dit speelt vooral bij ondergronds bouwen.
Voor indicatieve informatie over de grondwaterstanden wordt verwezen naar de Milieuatlas die te vinden is op de site van de gemeente Nijmegen via http://kaart.nijmegen.nl/milieu/. De grondwaterstand is van belang bij het bouwen van een kelder of een verdiepte parkeervoorziening en bij het (tijdelijk) lozen van het bronneringswater. Op de Milieuatlas is ook informatie te vinden over (resultaten en onderzoek naar) de waterdoorlatendheid van de bodem.
Riolering/ hemelwater De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de zuidwestzijde van het plangebied aan de doorgaande weg door de wijk Meijhorst. De riolering is uitgevoerd als gescheiden stelsel. Vuilwater wordt via de vuilwaterriolering afgevoerd. Een rioolgemaal pompt het water naar de zuivering. Hemelwater wordt via regenwaterriolering naar oppervlaktewater afgevoerd.
Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op verantwoorde wijze te verwerken. Vuilwater moet verplicht op de openbare riolering aangesloten worden. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. De gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer.
Het gescheiden stelsel in het plangebied was uitgelegd op basis van de contouren van het huidige winkelcentrum. Door de herinrichting wijzigen de contouren en moet de riolering worden aangepast. Riolering die haar functie verliest, moet worden verwijderd. De nieuwe riolering in het plangebied kan worden aangesloten op de omliggende riolering. Let op bij gescheiden stelsels dat foutieve aansluitingen voorkomen worden omdat deze de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden.
De bodem (vooral de deklaag) is hier minder geschikt voor infiltratie, maar hemelwaterafvoer via een wadi (voorzuivering in een aangebracht zandcunet) met daarin een drainageleiding (zoals in de Waalsprong) is wel mogelijk. Dit zou betekenen dat er een verbetering optreedt ten opzichte van het huidige systeem echter de mogelijkheden hiervoor zijn in dit plangebied niet echt aanwezig, omdat geen gebruik gemaakt kan worden van het groen in het park en omdat de overige openbare ruimte als parkeerterrein ingericht wordt. Wel is het mogelijk om regenwater te bergen op het dak via groendaken of om regenwater voor de spoeling van toiletten te hergebruiken. Andere filterende of bergende voorzieningen zijn ook mogelijk en kunnen met de gemeente worden besproken bij uitwerking van het plan.
Op grond van het Bouwbesluit (artikel 6.18) moet hemelwater van daken en andere verharding in beginsel op eigen terrein verwerkt worden. Van die verplichting kan afgeweken worden als de gemeente het afstromende hemelwater in openbare hemelwatervoorzieningen kan en wil ontvangen. Vanwege het ontbreken van eigen terrein rondom de gebouwen, kan het hemelwater niet op eigen terrein in de bodem geïnfiltreerd worden. Het afstromende hemelwater mag daarom via de regenwaterriolering rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd worden. Bij de rechtstreekse lozing van hemelwater op oppervlaktewater dient waar mogelijk conform het convenant Duurzaam bouwen in het KAN (2000) gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.
Voor plannen waarbij hemelwater naar oppervlaktewater afgevoerd wordt, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet een goedgekeurd waterhuishoudkundig plan gevoegd zijn.
4.10 Flora En Fauna
Wet natuurbescherming De Wet natuurbescherming is 1 januari 2017 inwerking getreden. Deze wet staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Onder de Wet natuurbescherming geldt, dat onderzocht moet worden of (ruimtelijke) ingrepen effect hebben op beschermde gebieden, beschermde soorten en beschermde bosopstanden.
Beschermde gebieden (Natura 2000 gebieden) Het plangebied heeft geen directe relatie met de beschermde natuurgebieden (Natura 2000) in de omgeving van Nijmegen, er is ook geen significante schade te verwachten.
Beschermde soorten De soortenbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming kent drie aparte beschermingsregimes: Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn (Europees); Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Europees); en Beschermingsregime andere soorten (Nationaal). Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.
De wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen waar negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, een oriënterend onderzoek moet worden uitgevoerd: een quick scan 'flora en fauna' en zo nodig een vervolgonderzoek. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe moet een Wet natuurbescherming ontheffing voor soorten bij de Provincie aangevraagd worden.
Daarnaast is in de wet een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Bij uitvoering van activiteiten moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt worden.
Op 18 oktober 2017 heeft Bureau Waardenburg een quick scan Wet natuurbescherming Meijhorst te Nijmegen uitgevoerd (notitie met kenmerk 17-0639/17.07192/AnKar). Uit de quick scan blijkt dat het plangebied mogelijk betekenis heeft voor vleermuizen. De oude boerderij bevat mogelijk verblijfplaatsen. De andere gebouwen hebben geen betekenis voor beschermde soorten van Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn of Beschermingsregime andere soorten. Een actualisatie van het nader onderzoek naar vleermuizen uit 2014 is wenselijk. Het plangebied heeft geen betekenis voor vogels waarvan de nestplaatsen jaarrond beschermd zijn.
In 2011 en 2014 zijn reeds vervolgonderzoeken uitgevoerd naar de vleermuis ("Nader vleermuisonderzoek winkelcentrum Meijhorst te Nijmegen", 2 november 2011, Tauw en "Vleermuisonderzoek winkelcentrum Meijhorst", 10 oktober 2014, Tauw). Op aanraden van de Provincie Gelderland is op basis van de onderzoeken uit 2011 en 2014 op 13 maart 2018 een ontheffing aangevraagd voor het verstoren en vernietigen van 1 paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis. In 2018 is opnieuw vleermuisonderzoek gestart om te bepalen of de aannames op basis waarvan de ontheffing is aangevraagd, correct zijn. Ter mitigatie van het verdwijnen van de mogelijke verblijfplaats zijn op 5 april 2018 zes vleermuiskasten opgehangen. De kasten zijn geplaatst op en rond het gebouw van zwembad Dukenburg en zijn geschikt als paarverblijfplaats voor gewone dwergvleermuis. De resultaten van het onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen uit 2018 zijn samengevat: - Rond het te slopen winkelcentrum de Meijhorst en het nabijgelegen boerderij-gebouw zijn in 2018 geen zomer- of kraamverblijfplaatsen aangetroffen. Tijdens het onderzoek zijn voornamelijk foeragerende gewone dwergvleermuizen rond het gebouw gezien (Karelse, 2018. Notitie resultaten aanvullend vleermuisonderzoek WC Meijhorst. Bureau Waardenburg, juli 2018, kenmerk 17-0639/18.06389/AnKar); - Rond het te slopen winkelcentrum de Meijhorst en het nabijgelegen boerderij-gebouw zijn in 2018 geen paarverblijfplaatsen aangetroffen. Wel zijn er naar schatting 6 baltsterritoria in de omgeving van de te slopen gebouwen aangetroffen, maar deze hadden geen relatie met de betreffende gebouwen (Verslag vleermuisonderzoek Dukenburg (Meijhorst), Nijmegen (zomer en najaar 2018). PAN-Onderzoek en Advies, Doorwerth, oktober 2018). De Provincie Gelderland concludeert op basis van de onderzoeksresultaten dat er met het de voorgenomen sloop en herontwikkeling van het plangebied geen overtredingen van verboden in de zin van de Wet natuurbescherming aan de orde zijn. Omdat er geen ontheffing nodig is ten aanzien van soortenbescherming Wet natuurbescherming verzoekt de Provincie Gelderland om de ingediende aanvraag in te trekken. Op 29 oktober 2018 is de aanvraag ingetrokken.
Provinciale Omgevingsvisie Gelderland In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de omgevingsvisie zijn de waardevolle natuurgebieden opgenomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Groene ontwikkelingszone Het plangebied ligt op ruim 600m van de dichtstbijzijnde Groene Ontwikkelingszone (GO), zie kaartje. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De oude ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden. De omgevingsvisie is wat dat betreft niet van toepassing.
Gemeentelijk beleid
Coalitieakkoord 2018- 2022, Nijmegen: samen vooruit Inwoners en toekomstige inwoners van Nijmegen stellen hogere eisen aan de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving, mensen kiezen in toenemende mate hun woonplaats op grond van de kwaliteit van de leefomgeving en kijken van daaruit welke banen bereikbaar zijn. Een groene gemeente met goede voorzieningen en een aantrekkelijke stedelijke woon- en leefomgeving heeft de toekomst. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. Wij richten de woonstraten groen en duurzaam in. Parkjes en groenvoorzieningen blijven we aan de stad toevoegen. We hebben bij de inrichting hiervan oog voor het gebruik van het groen en voor de ecologische waarde. We willen een overheid zijn die inwoners en organisaties de ruimte biedt de eigen leefomgeving vorm te geven.
Topindicator groen (2010) In 2010 heeft de raad voor groen de topindicator "binnen 300 meter van iedere woning 0,5 hectare aaneengesloten vlakgroen" vastgesteld. De topindicator refereert aan onderzoeken van Alterra waarin 300 meter als realistische loopafstand naar groen voor kinderen en ouderen wordt geadviseerd. De 0,5 hectare komt daarbij voort uit ervaringscijfers. Na nuancering en verfijning van de topindicator is in 2013 een overzicht gemaakt van gebieden waar de toevoeging van groen gewenst is. We passen de topindicator toe bij veel plannen en beleidsstukken. Bijvoorbeeld in de nota 'Samen gezond verder. Lokaal gezondheidsbeleid Nijmegen 2013-2016' wordt het belang van groen genoemd en is de topindicator onderdeel van het beleid. De centrale parkzone vervult een belangrijke rol als wijkpark. De relatie en verbinding tussen het park en het voorzieningencentrum van het plangebied is van groot belang. De openbare ruimte bij de bebouwing van dit plangebied moet dusdanig vergroend worden dat een groen beeld ontstaat richting het wijkpark
Groenplan De groene draad (2007) Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" en heeft als doelstelling: - inzicht te geven in het totaal van groene ontwikkelingen in en om de stad en hun onderlinge samenhang; - een sturingsinstrument voor het bestuur te zijn voor groene ontwikkelingen in de stad;
- vanuit een groen toekomstperspectief een gids of leidraad te zijn voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen; - de groene ambities te benoemen voor de komende jaren die vertaald worden in een uitvoeringsprogramma. De hoofdgroenstructuur is de basis van het groen in Nijmegen en opgebouwd uit groene vlakken (parken en groengebieden) en de hoofdboomstructuur. De hoofdboomstructuur bestaat uit lijnen (bomen langs wegen en cultuurhistorische lijnen) en punten (bijzondere en monumentale bomen en boomgroepen). We streven er naar om de hoofdgroenstructuur in stand te houden en de ambities te verwezenlijken. De grote eenheden groen in de wijk in Dukenburg en de samenhang tussen de verschillende wijken zijn van substantieel belang voor het karakter van het stadsdeel. Deze dienen dan ook in hun samenhang behouden te blijven. Daarnaast is het groen in Dukenburg aangelegd op basis van een aantal historische relicten van het landgoed Duckenburg. De zichtbaarheid van deze historische wortels van de wijk dient gehandhaafd en versterkt te worden. De bomenlaan grenzend aan de noordwestzijde van het plangebied is zo'n historisch relict dat behouden dient te blijven.
Op onderstaande kaart van de hoofdgroenstructuur is zichtbaar dat voor het plangebied de ambitie geldt om bij ruimtelijke ontwikkeling het vlakgroen te behouden en te versterken.
In de huidige situatie is het groen door een gebrek aan duidelijk beleid eenvormig. In 2010 zijn voor het groen in Dukenburg drie karakters geformuleerd ("Handboek Groen Dukenburg handvatten voor inrichting en beheer"). De drie karakters zijn een versterking en uitvergroting van bestaande kwaliteiten die blijken uit de inventarisatie. Door de kwaliteiten van de drie karakters meer expliciet te formuleren op locaties wordt de kwaliteit van de totale groenstructuur versterkt.
Op onderstaande kaart is aangegeven op welk deel van het groen welk karakter van toepassing is.
Op en rondom het plangebied is het karakter Historie&Allure van toepassing. Het karakter Historie & Allure bestaat uit de lijnen van historische beplanting die nog aanwezig zijn in de wijk en uit de groene vlakken rondom bouwvlakken. De inrichting is gericht op allure. Het aangrenzende parkgebied behoort tot het karakter Leven & Ontspanning wat staat voor de speel en wandelparken in de groene dooradering. Deze plekken zijn geschikt voor alledaags gebruik en bestaan uit grote aaneengesloten stukken groen tussen twee wijken of vormen een groene dooradering binnen een wijk.
In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau. Vanwege de inpassing in het gebied hebben delen aan de buitenrand van het plangebied de bestemming groen.
Handboek stadsbomen (2009) Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan "De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
Hoofdboomstructuur In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen en is onderdeel van de hoofdgroenstructuur. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.
Volgens het vastgestelde beleid is de van Apelterenweg en de bomenlaan ten noordwesten van het plangebied onderdeel van de primaire hoofdboomstructuur. De Meijhorst 11e straat behoort tot bomenstructuur wijkniveau. De bomenstructuur dient behouden en zo mogelijk versterkt te worden.
Bijzondere bomen Monumentale bomen weerspiegelen net als monumentale gebouwen de geschiedenis van de stad. Om de cultuurhistorische betekenis van het groen in de stad te waarborgen, zijn de monumentale bomen geïnventariseerd. Van de gemeentelijke bomen zijn alle monumentale, bijzondere en waardevolle bomen opgenomen. Monumentale en waardevolle bomen zijn minstens 50 jaar oud, hebben een cultuurhistorische betekenis en hebben een goede levensverwachting. De waardebepaling van monumentale bomen ligt hoger dan bij de waardevolle bomen. Daarnaast zijn er een aantal bijzondere bomen aan de lijst toegevoegd. Dit zijn de bomen die een bijzondere betekenis hebben of een geplant zijn vanwege een bijzondere gebeurtenis. Alleen de, vanaf openbaar terrein, zichtbare monumentale bomen op particulier grondgebied zijn opgenomen. Alle bijzondere bomen vallen onder het regime van de omgevingsvergunning, het kappen van houtopstanden. Op onderstaande kaart is zichtbaar dat één van de bomen uit de historische laan vermeld staat op de lijst van bijzonder bomen.
Ecologie van de stad Vogels en vleermuizen zijn onlosmakelijk verbonden met de stad en het stedelijk groen. Ze hebben het niet altijd makkelijk in de stedelijke omgeving bijvoorbeeld bij het vinden van geschikte nestgelegenheden en verblijfsplekken. Naast het openbaar groen zijn ook de tuinen van belang voor vogels en andere fauna. Doordat heggen verdwijnen, tuinen verstenen en hedendaagse huizen vrijwel helemaal gesloten zijn, ontstaan minder mogelijkheden voor stadsvogels en vleermuizen. Nijmegen is aangesloten bij de landelijke campagne Operatie Steenbreek. Het doel van deze campagne is om de burgers te enthousiasmeren om hun tuin te vergroenen. Minder groen in de tuin betekent minder vogels, insecten en andere dieren. Het park waar dit plangebied deel van uitmaakt, is nodig als tegenhanger voor de verstening van de wijken eromheen.
Bij nieuwe ontwikkelingen zoals dit plangebied ontstaan kansen voor de natuur in de stad. Het bewust aanbrengen van schuil en nestgelegenheden aan nieuwe gebouwen is een kans die veelal eenvoudig benut kan worden. Ook groene (binnen)tuinen en groene daken dragen hieraan bij. Verlichting dient dusdanig geplaatst te worden dat fauna in het naastgelegen park en de bomen geen last van verlichting ondervinden. Nijmegen stimuleert het zogenaamde "natuurinclusief bouwen". "Natuurinclusief bouwen" is een manier van bouwen en renoveren waarin de zorg en aandacht voor natuur volledig zijn meegenomen. Dat kan bijvoorbeeld door 'neststenen' in te metselen, verblijfplaatsen aan te brengen of de manier van bouwen aan te passen. Zo willen we de populaties van gebouw bewonende vogels en vleermuizen duurzaam een forse impuls geven.
We hebben de ecologische structuren en de ecologische hotspots in Nijmegen in kaart gebracht. Ecologische structuren laten de relaties zien tussen natuurwaarden in de stad en natuurwaarden om de stad. Soorten kunnen zich hierlangs verplaatsen en hebben zo een gevarieerd leefgebied tot hun beschikking. Ecologische hotspots zijn waardevolle gebieden die, in relatie met de gebieden om de stad, een functie vervullen voor algemene en zeldzame soorten. Tevens waken we bij deze hotspots voor versnippering, aantasting en doorsnijding. De ecologische waardevolle wijkspots vervullen een rol op wijkniveau en maken het mogelijk om natuur dichtbij huis te beleven. Op onderstaande kaart is te zien dat de waterstructuur onderdeel is van de natte ecologische dooradering. De ecologische hotspots en ecologische dooradering wordt niet aangetast door de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Groen en gezondheid Groen heeft niet alleen een ecologische waarde, het draagt bij aan de gezondheid van mensen, het zorgt voor een aantrekkelijke omgeving voor wonen, werken en recreëren. Groen bevordert de gezondheid, het nodigt uit om te bewegen en patiënten herstellen sneller in een groene omgeving. Bij de inrichting van de (woon-)omgeving is dit nadrukkelijk een aspect om rekening mee te houden.
4.11 Cultuurhistorie En Archeologie
Rijksbeleid Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen gebouwen, objecten en structuren met cultuurhistorische waarde te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.
De Erfgoedwet 2016 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Voor het wijzigen en slopen van rijksmonumenten is een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
Gemeentelijk beleid
Monumentenverordening De aanwijzing van gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, identiteitsbepalende objecten en beschermde stadsbeelden met stadsbeeldobjecten geschiedt op basis van de monumentenverordening. Afhankelijk van de beschermingsvorm is voor wijziging, verbouw en sloop al dan niet een 'Omgevingsvergunning voor de activiteit monumenten' nodig.
Aandachtslijst Cultureel Erfgoed De aandachtlijst betreft een inventarisatie van onbeschermd waardevol erfgoed en is bedoeld om ongewenste sloop van cultureel erfgoed te voorkomen en herbestemming te stimuleren. De lijst is globaal getoetst aan de selectiecriteria uit de Monumentenverordening. Er is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. Pas als er sprake is van een beschermingsprocedure zal dit onderzoek worden gedaan en worden de exacte cultuurhistorische waarden vastgesteld. Het college heeft de mogelijkheid om bij sloopplannen een beschermingsprocedure te starten. Op 18 maart 2015 is de Aandachtlijst Cultureel Erfgoed door de gemeenteraad van Nijmegen vastgesteld.
Nota Cultureel Erfgoed Het gemeentelijk erfgoedbeleid is vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed (vastgesteld 15-5-2013).
Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.
De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij ruimtelijke ontwikkelingen de eigen identiteit te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die mede kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kunnen we niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Uitsnede van de Cultuurhistorische Beleidskaart met de locatie van het plangebied
Cultuurhistorische waarden in het plangebied
Het bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 1 van de cultuurhistorische beleidskaart. Bij gebiedstype 1 gaat het om gebieden waarin cultuurhistorisch waardevolle elementen in mindere mate aanwezig zijn. De belangrijkste objecten en gebouwen zijn reeds aangewezen als monument of staan op de Aandachtlijst Cultureel Erfgoed. Bij ruimtelijke plannen wordt daarom alleen gestreefd naar behoud en herkenbaarheid van historische structuren. Voor dit gebiedstype wordt in het bestemmingsplan een regeling met betrekking tot bescherming van cultuurhistorische waarden opgenomen, indien sprake is van cultuurhistorisch waardevolle structuren.
In het plangebied bevinden zich geen monumenten of panden die op de Aandachtlijst Cultureel Erfgoed staan.
Het bestemmingsplangebied ligt op het grondgebied van het voormalige landgoed Dukenburg. De geschiedenis van het landgoed gaat terug tot de middeleeuwen met de bouw van kasteel Dukenburg. Rond dit kasteel ontstond in de eeuwen die volgden een uitgestrekt landgoed bestaande uit tuinen en (productie)bossen, die werden ontsloten door monumentale lanen. Het kasteel is inmiddels verdwenen, maar de opzet van het met de bouw van het huidige stadsdeel Dukenburg versnipperd geraakte landgoed is nog herkenbaar in de bewaard gebleven onderdelen. In het plangebied bevindt zich een cultuurhistorisch waardevolle laan, die behoord heeft tot het dit landgoed. Het betreft het Zegerspad. De laan herinnert aan de geschiedenis en de opzet van het voormalige landgoed en heeft daarom een grote inhoudelijke kwaliteit. Daarnaast heeft de laan, die wordt begeleid door volgroeide eiken, een monumentaal karakter, en daarmee een hoge beleefde kwaliteit.
Bestemmingsplanherziening
Met deze bestemmingsplanherziening krijgen de gronden van het Zegerspad een groenbestemming. Hiermee is sprake van een zorgvuldige inpassing van deze cultuurhistorisch waardevolle bomenlaanlaan. Vanuit cultuurhistorie is er daarom geen bezwaar tegen deze bestemmingsplanherziening.
Archeologie
Beleid
Rijksbeleid Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de Wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Met het in werking treden van de Erfgoedwet op 1-7-2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, nog van toepassing. Hoofdstuk V regelt de Archeologische Monumentenzorg.
Het Besluit Ruimtelijke Ordening Artikel 3.1.6, lid 5 regelt de omgang van het bestemmingsplan met de in een gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Ook dit wordt straks onderdeel van de Omgevingswet.
Gemeentelijke beleid Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.
Het streven van de gemeente Nijmegen is gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties.
Archeologie in het plangebied
Ter plaatse van het plangebied geldt de wetgevingszone 'Waarde - Archeologie 1'.
Van de waarde 1 gebieden is de archeologische waarde van het gebied nog niet door onderzoek vastgesteld of er geldt een lage of middelhoge archeologische verwachting. Aan een waarde 1 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor het plangebied een oppervlak van tenminste 2.500 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat. In het plangebied heeft nog geen archeologisch onderzoek plaats gevonden.
Uitsnede Archeologische Beleidskaart van de gemeente Nijmegen met indicatieve aanduiding van het plangebied (oranje)
Indien een plan op basis van het bestemmingsplan vergunningplichtig is kunnen voorwaarden ten aanzien van archeologie aan de vergunning worden verbonden. Uitgangspunt hierbij is de verplichting van initiatiefnemer om het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden in het plangebied is gesteld, zodat een besluit genomen kan worden hoe hiermee om te gaan bij de planrealisatie. De exacte eisen zullen daarom pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen bekend zijn en kan worden beoordeeld welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn.
In samenspraak met het bevoegd gezag wordt, zodra het planvoornemen uitgewerkt is, bepaald welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn, en indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden. Deze maatregelen, en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.
Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven.
Uitgebreid archeologisch onderzoekschema, naar de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)
Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden.
Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.
Meldingsplicht art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet
Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoed. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.
Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken, verdient het aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):
Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10).
Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11). Deze melding kan in de praktijk worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen.
4.12 Verkeer En Parkeren
Bereikbaarheid
Gemotoriseerd verkeer: Het plangebied is gelegen in de wijk Meijhorst in stadsdeel Dukenburg. Het plangebied ligt tussen de Van Apelterenweg, Meijhorst 10e en 11e straat en het Wijkpark Meijhorst.
Het plangebied wordt voor het gemotoriseerd verkeer ontsloten aan de Meijhorst 10e en 11e straat. De Meijhorst 10e en 11e straat zijn wegen die vallen onder de categorie gebiedsontsluitingsweg.
Langzaam verkeer: Het plangebied wordt aan de oostzijde via een (brom)fietspad en voetpad aan de Van Apelterenweg en aan de zuid-west zijde aan de Meijhorst 10e en 11e straat ontsloten voor fietsers en voetgangers.
Aan de zuidwestelijke zijde wordt het plangebied via een voetpad via het Wijkpark Meijhorst naar de noordelijke deel van de wijk Meijhorst ontsloten.
Openbaar vervoer: Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aangewezen op de haltevoorzieningen Van Apelterenweg en Meijhorst 11e straat. Deze bevinden zich op ca. 200 en 250 meter loopafstand van het centrum van het plangebied.
Expeditie Het expeditie verkeer ontsluit op dezelfde wijze als het overige gemotoriseerde verkeer. Voor de beide supermarkten, gelegen aan de noordwest zijde van het plangebied, zijn aparte laad- en losdocks gesitueerd.
Parkeren Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de beleidsregels parkeren. Dit is een uitwerking van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde 'Nota Parkeernormen Gemeente Nijmegen Herziening (2016).
De gemeente Nijmegen heeft een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijke” het plangebied Nijmegen Dukenburg - 14 (Winkelcentrum Meijhorst) valt in gebied “schil / overloopgebied”.
Verkeersveiligheid Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidsregime er geldt. Op de GOW-plus, GOW-basis en de industrieterreinen binnen bebouwde kom geldt 50 km/u. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/u.
Het plangebied ligt aan de Meijhorst 10e en 11e straat, een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/u, binnen het plangebied vallen de wegen en paden binnen de 30km/u zone met maximumsnelheid van 30 km/u.
Verkeerstoename: Door de herontwikkeling van het winkelcentrum is er uitbreiding van de verkeersgeneratie. De Meijhorst 10de en 11de straat zijn gebiedsontsluitingswegen. Deze wegen zijn gezien de wegcategorisering (Nijmegen Duurzaam Bereikbaar, Bijlage) geschikt om de verkeerstoename te verwerken.
4.13 Kabels En Leidingen
Kabels en (riool)leidingen vormen voor de planontwikkeling geen belemmering.
4.14 Niet Gesprongen Explosieven (Nge)
De veiligheid ten opzichte van explosieven (mits binnen het plangebied aanwezig) moet altijd verzekerd zijn voor er grondwerk verricht wordt. Het plangebied is niet verdacht inzake Niet Gesprongen Explosieven. Dat betekent niet dat er niets aangetroffen kan worden.
4.15 Klimaat
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de nota Duurzaamheid in Uitvoering vastgelegd.
Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie. Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Minimaliseren van het verhard oppervlak en vergroening en beschaduwing van grote openbare ruimtes en parkeerterreinen vergroten de leefbaarheid. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Nijmegen worden in de openbare ruimte de landelijke principes van Duurzaam GWW toegepast en voor gebouwen de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. De ontwikkelaar kan deze systematieken ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren.
Voor utiliteits- en woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
De huidige regelgeving vereist al een relatief laag energiegebruik. Voor de toekomst wordt volledig energie neutrale bouw nagestreefd.
Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor een Warmte-Koude opslagsysteem. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele nabijgelegen andere gebruikers van bodemwarmte en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem in ogenschouw genomen moeten worden.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.
De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels.
5.2 Systematiek Van De Planregels
Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.
De planregels van het bestemmingsplan Nijmegen Dukenburg - 14 (Winkelcentrum Meijhorst) bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
De herontwikkeling van het huidige winkelcentrum in Meijhorst bestaat uit nieuwbouw van twee supermarkten, sloop van een deel van de bestaande winkels en het nog aanwezige deel van de boerderij, aanpassing gevels van de winkels die gehandhaafd blijven en aanpassing openbare ruimte. De herontwikkeling en realisatie van de winkels vindt voor eigen rekening en risico van een ontwikkelaar plaats.
Het perceel maakt deel uit van de grondexploitatie Dukenburg, deelplan Meijhorst WC, welke op 27 mei 2009 door de gemeenteraad van Nijmegen is vastgesteld. Deze grondexploitatie bevat onder meer kosten voor sloop, aanpassing openbare ruimte en gemeentelijke plankosten. Dekking van de kosten vindt plaats door inzet van beschikbare budgetten en verkoop van gemeentegrond aan de ontwikkelaar.
Derhalve kan gesteld worden dat de bestemmingsplanwijziging financieel-economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak
Voor dit bestemmingsplan is op 21 november 2018 een vooraankondiging gepubliceerd. De zienswijzenprocedure wordt tevens als inspraak gezien. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken van 6 december 2018 tot en met 16 januari 2019 ter visie liggen. De tervisielegging is gepubliceerd op 5 december 2018. Er is 1 zienswijze ingediend. Op deze plaats wordt verwezen naar de zienswijzennota, waarin de ingekomen zienswijze is weergegeven en van een gemeentelijke reactie is voorzien. Naar aanleiding van de zienswijze zijn de volgende juridisch bindende wijzigingen in het plan doorgevoerd:
In de regels:
- Begrip 1.34 detailhandel is aangepast. De zin: 'Een supermarkt is uitsluitend toegestaan wanneer dit in de bestemming is aangegeven' is eruit gehaald
- Onder 3.3 Specifieke gebruiksregels lid c: 'een supermarkt is niet toegestaan', toegevoegd
- Onder artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving is lid a vervangen door de volgende tekst: 'ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' is uitsluitend 1 supermarkt toegestaan, met dien verstande dat de totale bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) van beide supermarkten gezamenlijk niet meer mag bedragen dan 3400 m2'
- Artikel 4.1 lid b en 4.3 Specifieke gebruiksregels zijn verwijderd
7.2 Overleg
Er heeft vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening met het Waterschap Rivierenland plaatsgevonden. Het Waterschap is akkoord met het plan. Er spelen geen rijks- en/of provinciale belangen.