Nijmegen Zuid 2017
Bestemmingsplan - gemeente Nijmegen
Vastgesteld op 04-07-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Nijmegen Zuid 2017 met identificatienummer NL.IMRO.0268.BPa1000-VG01 van de gemeente Nijmegen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat op de grond staat, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een aparte ruimte vormt die al dan niet vanuit het hoofdgebouw bereikbaar is.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aangebouwd bijgebouw
een bijgebouw dat direct grenst aan een aan- of uitbouw en niet tevens aan het hoofdgebouw. Voor een aangebouwd bijgebouw geldt de definitie van een bijgebouw, met uitzondering van de eis van vrijstaandheid.
1.7 aan huis verbonden beroepsactiviteiten
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Prostitutie is uitgesloten.
1.8 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten
- het verlenen van diensten en/of;
- het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen) en/of;
- het voeren van de administratie van bedrijfsactiviteiten die (behoudens genoemde administratieve werkzaamheden) niet ter plaatse worden uitgeoefend;
- het verstrekken van logies en ontbijt (bed and breakfast);
waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in of bij de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend. Een seksbedrijf is uitgesloten.
1.9 achtergevel
de bestaande achtergevel.
1.10 achtergevellijn
de achterste grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan.
1.11 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of houden van dieren.
1.12 archeologische waarden
Onder archeologische waarden kunnen worden verstaan:
- archeologische verwachtingswaarden;
- vastgestelde archeologische waarden of resten.
1.13 archeologische verwachtingswaarde
de kans op archeologische vondsten of informatie.
1.14 archeologisch deskundige
de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
1.15 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een certificaat conform de Erfgoedwet.
1.16 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.17 bed and breakfast
een overnachtingsmogelijkheid gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed- en breakfast heeft maximaal 4 kamers en 8 slaapplaatsen.
1.18 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel plaatsvindt uitsluitend als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.19 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.
1.20 bedrijvigheid
het uitoefenen van een bedrijf, met aanverwante activiteiten als laden en lossen en parkeren.
1.21 beperkt kwetsbaar object
Onder beperkt kwetsbaar object wordt verstaan:
- verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen/woonschepen/woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- kantoorgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt.
- hotels en restaurants, voorzover zijn niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- winkels, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt.
- sporthallen, zwembaden en kampeerterreinen;
- sport- en kampeerterreinen en terreinen voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- objecten die met bovenstaande gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
- objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen dat ongeval.
1.22 beschermd stadsbeeld
stadsbeelden die overeenkomstig de bepalingen van de gemeentelijke monumentenverordening zijn aangewezen als beschermde stadsbeelden en waarvan een kaart met daarop aangegeven de begrenzing van het te beschermen gebied is opgenomen in het gemeentelijk monumentenregister Nijmegen.
1.23 beschermd stadsgezicht
stadgezicht dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet is aangewezen, met ingang van de datum van publicatie van die aanwijzing in de Nederlandse Staatscourant.
1.24 bestaand
- a. bestaande bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
- b. bestaand gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.25 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.26 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.27 BEVI-bedrijf
bedrijf vallend onder de werkingssfeer van artikel 2 lid 1 a tot en met f van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen.
1.28 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.29 bijgebouw
een, vrijstaand, in functioneel en bouwkundig opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt gebouw op hetzelfde bouwperceel, dat op de grond staat. Als functioneel ondergeschikt gebouw wordt verstaan een gebouw dat bedoeld en ingericht is ten behoeve van (huishoudelijke) berging, hobby- en/of stallingsruimte. Als een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw wordt gebruikt ten behoeve van volgens het bestemmingsplan toegelaten aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten of huisvesting in verband met mantelzorg, dan is de eis van functionele ondergeschiktheid niet van toepassing.
1.30 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.31 bouwhistorisch onderzoek
in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis en bouwhistorische kwaliteit van een monument in de vorm van een bouwhistorische inventarisatie, -verkenning, -opname of -ontleding, uitgevoerd overeenkomstig de “Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek”.
1.32 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.33 bouwkundige afscheiding
gebouwen zijn bouwkundig afgescheiden indien er sprake is van zelfstandige bouwkundige eenheden die in constructief en functioneel opzicht te onderscheiden zijn.
1.34 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder. Daar waar gesproken wordt over de 'eerste bouwlaag' wordt bedoeld de bouwlaag op (dan wel bij benadering op) de begane grond. De 'tweede bouwlaag' is de bouwlaag direct boven de 'eerste bouwlaag'.
1.35 bouwmarkt
een geheel of gedeeltelijk overdekt detailhandelsbedrijf met een overdekt verkoopvloeroppervlak van minimaal 1.000 m2, waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment van bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden.
1.36 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.37 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.38 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.39 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.40 casino
een speelcasino zoals bedoeld in artikel 27 lid g van de Wet op de kansspelen, te weten de voor het publiek opengestelde of bedrijfsmatig gedreven inrichting, waar door middel van gemeenschappelijk beoefende kansspelen aan de deelnemers de gelegenheid wordt gegeven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling, waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen.
1.41 centraal wonen
voor wonen bestemd gebouw, waarbij in het gebouw één of meer ontmoetingsruimte(n) aanwezig zijn.
1.42 cultuurhistorische waarden
waarden die zijn gekoppeld aan de beschavingsgeschiedenis, ondergebracht als historisch (steden)bouwkundig erfgoed, historisch landschappelijk erfgoed of archeologisch erfgoed.
1.43 cultuur en ontspanning
voorzieningen gericht op cultuur en ontspanning, zoals een atelier, bioscoop, bowlingbaan, creativiteitscentrum, dansschool, museum, muziekschool, muziektheater, sauna, speelautomatenhal, theater en wellness. Prostitutie, raamprostitutie/raamexploitatie of seksinrichting is uitgesloten. Een casino is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'casino'.
1.44 daknok
hoogste punt van een schuin dak.
1.45 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.46 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van het bieden van gelegenheid om gekochte etenswaren ter plaatse te nuttigen. Onder detailhandel wordt niet verstaan grootschalige- en perifere detailhandel. Een supermarkt is uitsluitend toegestaan wanneer dit in de bestemming is aangegeven.
1.47 dienstverlenend bedrijf
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak al dan niet met een baliefunctie, zoals: uitzendbureaus, reisbureaus, wasserettes, kapsalons, bijkantoren van banken en van sociaal-culturele instellingen, postagentschappen, telefoon-, internet-, telegraaf- en telexdiensten, snelfoto-ontwikkel- en copyshops, videotheken, autorijscholen en dergelijke.
1.48 erf
de gronden met eenzelfde bestemming gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak.
1.49 escortbedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee.
1.50 evenement
evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (APV).
1.51 functiemengingsgebied
bestaande gebieden met functiemenging of waar functiemenging wordt nagestreefd. Het gaat om gebieden waar bedrijven en/of andere milieubelastende functies in de nabijheid van woningen en/of andere milieugevoelige functies geaccepteerd worden. Het gaat veelal om kleinschalige functies, waarbij de activiteiten hoofdzakelijk inpandig en in de dagperiode plaatsvinden.
1.52 garagebedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop (zowel nieuwe als gebruikte motorvoertuigen), onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd.
1.53 garagebox
overdekte berg- en bewaarplaats, stalling voor auto's en (motor)fietsen.
1.54 gebieden met een hoge archeologische verwachting
deze gebieden onderscheiden zich vanwege een hoge tot zeer hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten.
1.55 gebieden van zeer grote archeologische waarde
voor deze gebieden staat het vast dat zich archeologische resten in de bodem bevinden.
1.56 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.57 gebouwd terras
aan- of uitbouw in de openbare ruimte ten behoeve van een aangrenzend horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt.
1.58 geluidsgevoelige functies
geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten:
geluidsgevoelige gebouwen
- a. woningen;
- b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
- 1. onderwijsgebouwen;
- 2. ziekenhuizen;
- 3. verpleeghuizen;
- 4. verzorgingstehuizen;
- 5. psychiatrische inrichtingen;
- a. kinderdagverblijven.
geluidsgevoelige terreinen
- I. een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet (woonwagen);
- II. ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.
1.59 gevelbreedte
de breedte van de gevel waar tegenaan wordt gebouwd.
1.60 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.61 grootschalige detailhandel (gdv)
winkels met een ondergrens van 1.500 m2 bedrijfsvloeroppervlak, gebruikt voor de perifere vestiging van winkels in andere branches dan perifere detailhandel.
1.62 historisch stedenbouwkundig erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van de gebouwde omgeving.
1.63 historisch landschappelijk erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van landschap en geografie.
1.64 hoekovergang
een aan- of uitbouw die buiten de gevelbreedten van het hoofdgebouw wordt gerealiseerd en die een verbinding vormt tussen een aan- of uitbouw aan de voorgevel en een aan- en of uitbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw.
1.65 hoofdbebouwing
hoofdgebouw(en) inclusief aan- en/of uitbouwen.
1.66 hoofdgebouw
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meerdere gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is.
1.67 hoogwaardig openbaar vervoer
een vorm van openbaar vervoer die gepositioneerd kan worden tussen de traditionele bus en trein, waarbij de nadruk ligt op het snel en betrouwbaar en comfortabel vervoeren van passagiers over vrijliggende HOV-infrastructuur.
1.68 horecabedrijf
een bedrijf of instelling waar als hoofddoel bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, niet zijnde detailhandel en/of ondersteunende horeca of bed and breakfast.
1.69 hotel/pension
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.70 huisvesting in verband met mantelzorg
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
1.71 kantoor
een ruimte welke door de aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid, al dan niet met een ondergeschikte baliefunctie.
1.72 laden en lossen
onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.
1.73 landschappelijke waarden
waarden gebaseerd op aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke aspecten, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.74 kiosk
een gebouw, al dan niet met een (gebouwd) terras, van beperkte omvang, veelal geplaatst in de openbare ruimte, gericht op het ter plaatse aan passanten te koop aanbieden van producten zoals souvenirs, kranten, tijdschriften, bloemen en planten, vis, groenten, versnaperingen, niet-alcoholische en licht alcoholische dranken, rookwaren, e.d.
1.75 kwetsbaar object
- woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
- gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, te weten:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- 1. kantoorgebouwen waaronder begrepen bedrijfskantoren en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijke bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt, en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.76 maatschappelijke voorzieningen
het openbaar bestuur, medische, sociale, educatieve en levensbeschouwelijke diensten, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen diensten, zoals: huisarts, apotheek, school, sportzaal, kinderdagverblijf, wijkcentrum, kerkgebouw, verzorgingstehuis, begeleid wonen met permanent aanwezige zorg (24-uurs zorg), uitvaartcentrum en bibliotheek.
1.77 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.78 moestuin
gronden waarop op kleine schaal groenten, kruiden, bloemen en/of fruit worden verbouwd dan wel geteeld.
1.79 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen voorkomende in dat gebied.
1.80 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van productie, distributie, winning, opslag en/of zuivering van gas, water en/of elektriciteit.
1.81 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.82 ondergronds bouwwerk
- a. een (gedeelte van een) gebouw dat gelegen is onder het niveau van de begane grondvloer van dat gebouw, waarbij de hoogte van die begane grondvloer nergens hoger ligt dan 0,25 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. een zelfstandig voor mensen toegankelijk bouwwerk waarvan de bovenkant nergens hoger is dan het maaiveld van het bouwperceel ter plaatse van dat bouwwerk.
1.83 ondergeschikte detailhandel
detailhandel waarbij de detailhandelsactiviteit een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.84 ondergeschikte kantoren
kantoren waarbij het kantoor een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.85 ondersteunende horeca
horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit maar daaraan ondergeschikt is.
1.86 oorspronkelijk hoofdgebouw
het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd.
1.87 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.88 onzelfstandige woning
een woning waarbij een of meer voor bewoning noodzakelijke voorzieningen (zoals een keuken, douche en toilet) worden gedeeld met andere bewoners van het pand. Een onzelfstandige woning kan wel een eigen toegang hebben. Voorbeelden zijn kamerbewoning, een woongroep en een meergeneratiewoning.
1.89 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.90 overkapping
een op de grond staand, plat afgedekt bouwwerk, bestaande uit ten minste een dak, niet zijnde een gebouw.
1.91 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.92 parkeerdak
plat dak dat als parkeerplaats gebruikt kan worden.
1.93 parkeergarage
onder- of bovengrondse voorziening waar automobilisten (meestal) overdekt hun auto's kunnen parkeren.
1.94 parkeren
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.
1.95 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.96 perifere detailhandel (pdv)
detailhandel die niet of moeilijk inpasbaar is in bestaande en/of traditionele winkelcentra vanwege de volumineuze aard van de goederen en vanwege de benodigde (wijze van) bevoorrading, zoals: detailhandel in keukens, tegels en sanitair, tuininrichtingsartikelen, bouwmarkten en woninginrichting.
1.97 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door dezelfde persoon.
1.98 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waar de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.99 prostituee
degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.100 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.101 prostitutiebedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie.
1.102 raamprostitutiebedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats.
1.103 recreatieve voorzieningen
op verblijfs- en dagrecreatie gerichte voorzieningen, zoals kampeerterrein, kampeerboerderij, recreatiewoning, scouting en een volkstuin. Hieronder wordt niet verstaan een sportvoorziening.
1.104 seniorenwoning
woning bestemd voor zelfstandig wonende ouderen (55+).
1.105 seksbedrijf
de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling. Onder een seksbedrijf wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een escortbedrijf of een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
1.106 seksinrichting
voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf.
1.107 speelautomatenhal
een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de kansspelen.
1.108 sportvoorzieningen
gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op sport, zoals: fitnesscentrum, ijsbaan, manege, speelterrein, sporthal, sportveld, stadion, tennisbaan en zwembad. Hieronder wordt niet verstaan een recreatieve voorziening,
1.109 stacaravan
een caravan, die, ook als deze niet omgevingvergunningplichtig is, toch als bouwwerk valt aan te merken.
1.110 stallen
in een garage of andere bewaarplaats zetten.
1.111 standplaats
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
1.112 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, road barriers, afvalinzamelsystemen, openbare toiletvoorzieningen, brandkranen, informatieborden, fietsenstallingen, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, abri's en dergelijke.
1.113 straatprostitutie
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
1.114 supermarkt
een grote zelfbedieningswinkel, vaak onderdeel van een supermarktketen, waar voedingsmiddelen en huishoudelijke artikelen worden verkocht. Kenmerkend voor een supermarkt is de aanwezigheid van de verschillende versafdelingen.
1.115 terras
een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een bedrijf of instelling waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt.
1.116 uitbouw
een op de grond staand en aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting betreft van een in het gebouw gelegen ruimte.
1.117 verblijfsgebied
binnen de bestemming Verkeer gelegen gronden vooral bedoeld voor voetgangers en niet voor doorgaand verkeer.
1.118 verkoopstandplaats
voor het publiek toegankelijke en in de openbare ruimte gelegen plaatsen (buiten de markt) waar met een mobiele verkoopinrichting (zoals verkoopwagen, kraam of tafel) bedrijfsmatig goederen te koop worden aangeboden, goederen worden verstrekt of diensten worden verleend.
1.119 verkoopvloeroppervlak (vvo) of winkelvloeroppervlak (wvo)
de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke ruimten, etalages en ruimten achter toonbanken.
1.120 vervoermiddel
een object dat bedoeld is om personen en/of goederen te vervoeren.
1.121 voertuig
vervoermiddel dat dient om goederen en/of personen over land te vervoeren.
1.122 voorgevel
de bestaande voorgevel.
1.123 voorgevellijn
de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde ervan.
1.124 wadi
voorziening voor de infiltratie van regenwater. Een wadi is een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren.
1.125 werk
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.126 winkelcentrum
een cluster van winkels, al dan niet in combinatie met andere functies, die in ruimtelijk-economisch opzicht als eenheid beschouwd moet worden.
1.127 wonen
de huisvesting van één of meerdere personen in een gebouw, niet zijnde een woonwagen of woonboot.
1.128 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één of meer personen, niet zijnde een woonwagen of woonboot.
1.129 woonark
een vaartuig, niet zijnde een woonschip, dat feitelijk niet geschikt en bestemd is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water en dat wordt gebruikt of is bestemd tot woon- en nachtverblijf.
1.130 woonboot
elk vaar- of drijftuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te beoordelen naar zijn constructie en/of inrichting in hoofdzaak bestemd is tot, hoofdbewoning geldend dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen. Hieronder vallen zowel woonschepen als woonarken.
1.131 woonschip
een (voormalig) schip met een (metalen) scheepsromp, dat is ingericht of verbouwd voor permanente bewoning waarbij de oorspronkelijke verschijningsvorm grotendeels behouden is gebleven. Met schip wordt in deze bedoeld: elk van oorsprong watergaand vaartuig, met eigen voortstuwing, dat gebruikt wordt (of werd) om goederen, passagiers of beide te vervoeren.
1.132 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.133 zaalverhuur
een inrichting ten behoeve van het al dan niet bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, waarbij het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren en/of het verstrekken van drank voor consumptie ter plaatse mogelijk is.
1.134 zeer kwetsbaar object
een object dat bestemd is voor groepen beperkt zelfredzame personen. Van beperkte zelfredzaamheid is sprake wanneer personen in geval van een calamiteit niet in staat zijn zichzelf zonder hulp van buitenaf in veiligheid te brengen, zoals kinderen, ouderen, gehandicapten en gedetineerden. Voorbeelden van zeer kwetsbare objecten zijn grote zorgcomplexen, ziekenhuizen, detentiecentra, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, basisscholen en begeleid wonen met 24-uurs zorg.
1.135 zelfstandige woning
een woning met een eigen toegang waarbij de voor bewoning noodzakelijke voorzieningen (zoals een keuken, douche en toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners van het pand.
1.136 zijdelingse perceelsgrens
de zijkanten van een perceel.
1.137 zijgevel
de bestaande zijgevel.
1.138 zorgwonen
de huisvesting van één of meerdere personen in een gebouw, niet zijnde een woonwagen of woonboot, waarbij met behulp van zorg/ondersteuning door derden, zelfstandig gewoond wordt.
1.139 zorgwoning
een woning in een wooncomplex die bedoeld is voor mensen die uitsluitend met behulp van zorg/ondersteuning door derden zelfstandig kunnen wonen. Het betreft daarbij een woning die geschikt is voor rollatorgebruik dan wel voor rolstoelgebruik. In het wooncomplex zijn extra voorzieningen aanwezig, zoals een ontmoetingsruimte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden tussen lijnen
afstanden tussen lijnen worden gemeten van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn.
2.2 afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens
de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens.
2.3 bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle, al dan niet met vergunning gebouwde, in een nader aan te geven gebied aanwezige, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pompputten, luifels en balkons. Ondergrondse bouwwerken worden meegerekend.
2.4 bebouwingspercentage
het percentage dat de oppervlakte van (een gedeelte van) het bouwvlak aangeeft dat binnen de aanduiding 'bouwvlak' maximaal mag worden bebouwd. Dit percentage geldt voor elk afzonderlijk bouwperceel. Bij kavelsplitsing geldt dit percentage zowel voor de gezamenlijke bouwpercelen als voor ieder afzonderlijk bouwperceel.
2.5 bedrijfsvloeroppervlakte of winkelgebruiksoppervlak (wgo)
de totale vloeroppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwing, boven en onder peil, ten dienste van één bepaalde binnen een bestemming toegestane activiteit/functie.
2.6 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
2.7 bouwhoogte van een dakopbouw
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.8 bouwhoogte van een kap
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.9 bruto vloeroppervlak (bvo)
op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.
2.10 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.11 diepte van een bouwwerk, niet zijnde een hoofdgebouw
de afstand gemeten vanaf het verste punt van het bouwwerk loodrecht op de gevel waartegen het bouwwerk wordt aangebouwd.
2.12 gevellijn
de plaats vanaf waar de bouw- en goothoogte van het aangrenzende maatvoeringsvlak wordt gemeten.
2.13 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, (brand)trappen, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken, luifels, balkons en antennes.
Voor de meest voorkomende dakvormen is in onderstaande schetsen aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald:
2.14 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.15 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.16 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.17 peil
de plaats van waar in het kader van dit bestemmingsplan de hoogte wordt gemeten wordt als volgt bepaald:
- a. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- c. voor bouwwerken onder het maaiveld: het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw;
- d. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
- e. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
Bij het bepalen van de hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld blijven plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing.
2.18 verkoopvloeroppervlak (vvo) of winkelvloeroppervlak (wvo)
de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke ruimten, etalages en ruimten achter toonbanken.
2.19 vloeroppervlak
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten ondergronds, op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijvigheid, met dien verstande dat BEVI-bedrijven niet zijn toegestaan;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' voor een bedrijfswoning;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf' tevens voor een garagebedrijf;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in veevoeders' tevens voor een groothandel in veevoeders;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - verkooppunt motorbrandstoffen met CNG' tevens voor een benzineservicestation met CNG. De verkoop van lpg is niet toegestaan;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' tevens voor een benzineservicestation met lpg;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' tevens voor een benzineservicestation zonder lpg;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg' tevens voor een lpg-vulpunt ten behoeve van het vullen van de ondergrondse lpg-opslagtanks;
- i. ondergeschikte detailhandel;
- j. ondergeschikte kantoren;
- k. opslag en uitstalling;
- l. ontsluitingswegen;
- m. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- n. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. gebruik van gebouwen voor zelfstandige kantoren;
- b. bewoning (inclusief kamerverhuur) van gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen;
- c. opslag van goederen op onbebouwde gronden met een totale stapelhoogte van meer dan 3 meter. De opslag van goederen dient vanaf de openbare weg aan het zicht onttrokken te zijn;
- d. verkoop van lpg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - verkooppunt motorbrandstoffen met CNG'.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.1 teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toelaatbare categorieën van de Staat van bedrijvigheid;
- b. lid 3.1 teneinde bedrijven toe te laten die niet in de Staat van bedrijvigheid zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toelaatbare categorieën van de Staat van bedrijvigheid.
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorzieningen voorzover deze voorkomen in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijvigheid;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Bos
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos;
- b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van cultuurhistorische- en natuurwaarden;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals: schuilgelegenheden, bergingen, sport- en speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen en fiets- en voetpaden;
- d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Centrum
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren en maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat alleen bestaande geluidsgevoelige functies zijn toegestaan en geluidsgevoelige functies waarvoor ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan een hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder is verleend. Tevens zijn deze functies alleen toegestaan voor zover deze voorkomen in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijvigheid;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang', tevens voor een onderdoorgang;
- c. supermarkten;
- d. wonen;
- e. ondergeschikte detailhandel;
- f. ondersteunende horeca zoals bedoeld in artikel 27.5;
- g. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- h. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
- a. Het bevoegd gezag kan ter bescherming van het woon- en leefklimaat nadere eisen stellen ten aanzien van de in lid 6.1 toegestane functies;
- b. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering en constructie van gebouwen en de inrichting van een perceel, indien hiertoe, met het oog op stedenbouwkundige-, ruimtelijk/functionele- of milieutechnische kwaliteit, aanleiding bestaat.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van de in lid 6.1 genoemde functies gelden de volgende bepalingen:
- a. in appartementengebouwen zijn bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, kantoren en maatschappelijke voorzieningen uitsluitend toegestaan op de begane grond;
- b. het aantal horecabedrijven bedraagt voor:
- 1. winkelcentrum Hatert/Couwenbergstraat: maximaal 5;
- 2. winkelcentrum St. Jacobslaan/Einsteinstraat: maximaal 1;
- c. het aantal supermarkten bedraagt voor:
- 1. winkelcentrum Hatert/Couwenbergstraat: maximaal 3;
- 2. winkelcentrum St. Jacobslaan/Einsteinstraat: maximaal 1;
- d. wonen is uitsluitend toegestaan op de verdieping(en).
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 6.1 onder a teneinde functies toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan genoemd, voor zover de betrokken functie naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toelaatbare categorieën van de Staat van bedrijvigheid;
- b. lid 6.1 onder a teneinde functies toe te laten die niet in de Staat van bedrijvigheid zijn genoemd, voor zover de betrokken functie naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toelaatbare categorieën van de Staat van bedrijvigheid;
- c. lid 6.1 onder a ten einde geluidsgevoelige functies toe te laten die passen binnen de bestemmingsomschrijving waarvoor ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan geen hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder is verleend, maar op grond van akoestisch onderzoek of anderszins aangetoond kan worden dat de betreffende functie ruimtelijk aanvaardbaar is.
Artikel 7 Gemengd
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, cultuur en ontspanning, dienstverlening, kantoren en maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat alleen bestaande geluidsgevoelige functies zijn toegestaan en geluidsgevoelige functies waarvoor ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan een hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder is verleend. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - functiemengingsgebied' zijn deze functies toegestaan voor zover deze voorkomen in categorie A, B of C van de Staat van bedrijvigheid en/of in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijvigheid. Buiten de aanduiding 'milieuzone - functiemengingsgebied' zijn deze functies alleen toegestaan voor zover deze voorkomen in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijvigheid.
Ter plaatse van het adres Heidevenstraat 140 zijn uitsluitend bedrijven, cultuur en ontspanning, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen toegestaan waarbij in de Staat van bedrijvigheid in de kolom 'verkeer' 1G of 1P is aangegeven. - b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor een bedrijfswoning;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven uitgesloten' zijn bedrijven niet toegestaan;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'bouwbedrijf' tevens voor een bouwbedrijf;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'cafetaria' tevens voor een cafetaria;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' tevens voor detailhandel, met uitzondering van een supermarkt. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - functiemengingsgebied' is detailhandel toegestaan voor zover dit voorkomt in categorie A, B of C van de Staat van bedrijvigheid en/of in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijvigheid. Buiten de aanduiding 'milieuzone - functiemengingsgebied' is detailhandel alleen toegestaan voor zover dit voorkomt in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijvigheid;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' uitsluitend voor een garagebox;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' tevens voor horecabedrijven met bijbehorende terrassen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - functiemengingsgebied' horeca is toegestaan voor zover dit voorkomt in categorie A, B of C van de Staat van bedrijvigheid en/of in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijvigheid. Buiten de aanduiding 'milieuzone - functiemengingsgebied' is horeca alleen toegestaan voor zover dit voorkomt in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijvigheid;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang', tevens voor een onderdoorgang;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens voor een (ondergrondse) parkeergarage met bijbehorende in- en uitritten;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting' tevens voor een seksbedrijf;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - garagebedrijf' tevens voor een garagebedrijf;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - groothandel in houtbewerkingsmachines' tevens voor een groothandel in houtbewerkingsmachines in milieucategorie 3.1 ;
- n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - schilder- en afbouwbedrijf' tevens voor een schilder- en afbouwbedrijf in milieucategorie 3.1;
- o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - schildersbedrijf' tevens voor een schildersbedrijf in milieucategorie 3.1;
- p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - timmerfabriek' tevens voor een timmerfabriek in milieucategorie 3.1;
- q. ter plaatse van de aanduiding 'sport' tevens voor de beoefening van sport in een gebouwde voorziening;
- r. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' tevens voor een supermarkt;
- s. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens voor wonen, met dien verstande dat ter plaatse van het adres Hatertseweg 813/813a wonen uitsluitend op de verdieping is toegestaan;
- t. ondergeschikte detailhandel;
- u. ondersteunende horeca zoals bedoeld in artikel 27.5;
- v. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- w. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
- a. Het bevoegd gezag kan ter bescherming van het woon- en leefklimaat nadere eisen stellen ten aanzien van de in lid 7.1 toegestane functies;
- b. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering en constructie van gebouwen en de inrichting van een perceel, indien hiertoe, met het oog op stedenbouwkundige-, ruimtelijk/functionele- of milieutechnische kwaliteit, aanleiding bestaat.
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 7.1 onder a., f. en h. teneinde functies toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan genoemd, voor zover de betrokken functie naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toelaatbare categorieën van de Staat van bedrijvigheid;
- b. lid 7.1 onder a., f. en h. teneinde functies toe te laten die niet in de Staat van bedrijvigheid zijn genoemd, voor zover de betrokken functie naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toelaatbare categorieën van de Staat van bedrijvigheid;
- c. lid 7.1 onder a. ten einde geluidsgevoelige functies toe te laten die passen binnen de bestemmingsomschrijving waarvoor ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan geen hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder is verleend, maar op grond van akoestisch onderzoek of anderszins aangetoond kan worden dat de betreffende functie ruimtelijk aanvaardbaar is.
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens voor een ondergrondse parkeergarage met bijbehorende in- en uitritten;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals: sport- en speelvoorzieningen, terrassen, hondenuitlaatplaatsen, in- en uitritten en fiets- en voetpaden;
- d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, overstortvijvers, rioolbuffers, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- e. erfafscheidingen en geluidwerende voorzieningen, zoals geluidswallen en geluidsschermen;
- f. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, luifels en balkons, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- g. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 26.2.
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden ten behoeve van parkeren, met uitzondering van de gronden met de aanduiding 'parkeergarage, met dien verstande dat uitsluitend in de parkeergarage geparkeerd mag worden en niet op maaiveld;
- b. mobiele verkoopinrichtingen (zoals een verkoopwagen, kraam of tafel) tenzij toestemming is verleend op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.1 ten behoeve van moestuinen onder de voorwaarden dat:
- a. het gaat om het telen van groenten, kruiden, kleinfruit en bloemen;
- b. het uitsluitend gaat om hobbymatig gebruik van de gronden als moestuin;
- c. het oprichten van gebouwen niet is toegestaan;
- d. het gebruik als moestuin geen onevenredige hinder oplevert voor omliggende (woon)functies.
Artikel 9 Maatschappelijk
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen voor zover deze voorkomen in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijvigheid, met dien verstande dat alleen bestaande geluidsgevoelige functies zijn toegestaan en geluidsgevoelige functies waarvoor ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan een hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder is verleend;
- b. bestaande bedrijfswoningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' voor een geluidscherm;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens voor een (ondergrondse) parkeergarage met bijbehorende in- en uitritten;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kleinschalige bedrijvigheid' tevens voor kleinschalige bedrijvigheid, waarbij uitsluitend bedrijvigheid is toegestaan die ten dienste staat van de opleidingen die gegeven worden in de ter plaatse gevestigde educatieve voorziening;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens voor wonen;
- g. ondersteunende horeca zoals bedoeld in artikel 27.5;
- h. bijbehorende voorzieningen zoals: verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen;
- i. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
9.2 Bouwregels
9.3 Specifieke gebruiksregels
9.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 9.1 onder a teneinde maatschappelijke voorzieningen toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan genoemd, voor zover de betrokken functie naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toelaatbare categorieën van de Staat van bedrijvigheid;
- b. lid 9.1 onder a teneinde maatschappelijke voorzieningen toe te laten die niet in de Staat van bedrijvigheid zijn genoemd, voor zover de betrokken functie naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toelaatbare categorieën van de Staat van bedrijvigheid;
- c. lid 9.1 onder a ten einde geluidsgevoelige functies toe te laten die passen binnen de bestemmingsomschrijving waarvoor ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan geen hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder is verleend, maar op grond van akoestisch onderzoek of anderszins aangetoond kan worden dat de betreffende functie ruimtelijk aanvaardbaar is.
Artikel 10 Maatschappelijk - Begraafplaats
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een begraafplaats;
- b. ondersteunende horeca zoals bedoeld in artikel 27.5;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals: verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
10.2 Bouwregels
Artikel 11 Natuur
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen landschappelijk- en natuurlijke waarden;
- b. bijbehorende voorzieningen, zoals: schuilgelegenheden, bergingen, sport- en speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen en fiets- en voetpaden;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
11.2 Bouwregels
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Recreatie
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. recreatieve voorzieningen;
- b. ondersteunende horeca zoals bedoeld in artikel 27.5;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden;
- d. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
12.2 Bouwregels
12.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
gebruik van gronden en gebouwen voor enige vorm van horeca, met uitzondering van het bepaalde in artikel 27.5.
Artikel 13 Recreatie - Volkstuin
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. volkstuinen;
- b. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden;
- c. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
13.2 Bouwregels
Artikel 14 Tuin
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en groenvoorzieningen;
- b. gebouwen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw(en);
- c. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, luifels en balkons, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- d. in- en uitritten, parkeervoorzieningen en overige verhardingen (waaronder terrassen) behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen bebouwing;
- e. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
14.2 Bouwregels
14.3 Specifieke gebruiksregels
- a. het totale oppervlak van ongebouwde parkeervoorzieningen mag niet meer dan 50% van de tot “Tuin” bestemde gronden bedragen, met dien verstande dat bestaand gebruik ten behoeve van parkeren van meer dan 50% is toegestaan;
- b. dakterrassen, met uitzondering van bestaande dakterrassen, zijn niet toegestaan.
Artikel 15 Verkeer
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, verkeerswegen (waaronder busbanen, fiets- en voetpaden), openbaar vervoer (waaronder hoogwaardig openbaar vervoer), kunstwerken (zoals bruggen en andere waterstaatkundige werken), parkeervoorzieningen (waaronder garageboxen en parkeergarages) en fietsenstallingen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens voor een (ondergrondse) parkeergarage met bijbehorende in- en uitritten;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-kiosk' tevens voor een kiosk;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsgebied' uitsluitend voor verblijfsgebied;
- e. bijbehorende voorzieningen, zoals groen-, sport- en speelvoorzieningen, terrassen en taluds;
- f. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen;
- g. erfafscheidingen en geluidwerende voorzieningen, zoals geluidswallen en geluidsschermen;
- h. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, luifels en balkons, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- i. (bouw)werken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 26.2.
15.2 Bouwregels
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 voor de bouw van een kiosk, met dien verstande dat:
- a. de bebouwde oppervlakte van een kiosk maximaal 25 m² mag bedragen;
- b. de maximum bouwhoogte 5 meter en de maximum goothoogte 3 meter mag bedragen;
- c. de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.
15.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van garageboxen voor enige vorm van detailhandel en/of horeca;
- b. (ongebouwde) parkeervoorzieningen binnen de aanduiding 'verblijfsgebied'.
Artikel 16 Water
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de waterhuishouding en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterbeheersing, waterafvoer en –berging, watergangen, aanleg- en vissteigers, waterlopen en waterpartijen alsmede voor taluds, oevers en onderhoudsstroken kunstwerken, bruggen en andere waterstaatkundige werken en;
- b. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals (brand)trappen, luifels en balkons, ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
- c. bijbehorende voorzieningen zoals: groen-, sport- en speelvoorzieningen.
16.2 Bouwregels
Artikel 17 Wonen
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' voor een onderdoorgang;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning' tevens voor zorgwoningen;
- d. aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten zoals bedoeld in artikel 27.1;
- e. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen;
- f. wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.
17.2 Bouwregels
17.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. bewoning van, al dan niet aangebouwde, bijgebouwen;
- b. dakterrassen, met uitzondering van bestaande dakterrassen.
Artikel 18 Leiding - Gas
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en/of bescherming van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding.
18.2 Bouwregels
18.3 Afwijken van de bouwregels
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 19 Leiding - Riool
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en/of bescherming van een rioolwatertransportleiding.
19.2 Bouwregels
19.3 Afwijken van de bouwregels
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 20 Waarde - Archeologie 2
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden (gebieden met een hoge archeologische verwachting).
20.2 Bouwregels
20.3 Afwijken van de bouwregels
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de bestemming Waarde - Archeologie 2 als bedoeld in lid 20.1 geheel of gedeeltelijk te doen laten vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek of anderszins is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. de bestemming Waarde - Archeologie 3 op te nemen indien op basis van archeologisch onderzoek of anderszins is aangetoond dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 21 Waarde - Archeologie 3
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden (gebieden van zeer grote archeologische waarde).
21.2 Bouwregels
21.3 Afwijken van de bouwregels
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
de bestemming Waarde - Archeologie 3 als bedoeld in lid 21.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek of anderszins is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 22 Waterstaat - Waterinfiltratiegebied
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterinfiltratiegebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor voorzieningen voor waterzuivering en infiltratie (een fijnmazige structuur voor waterinfiltratie met een zuiverende werking), zoals wadi's en infiltratiegebieden.
22.2 Bouwregels
22.3 Afwijken van de bouwregels
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 23 Waterstaat - Waterkering
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het in stand houden van, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.
23.2 Bouwregels
23.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 24 Waterstaat - Waterlopen
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, kunstwerken, bruggen en andere waterstaatkundige werken.
24.2 Bouwregels
24.3 Afwijken van de bouwregels
24.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval verstaan:
- a. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
- b. het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.
Deze gebruiksvormen zijn niet strijdig, indien en voor zover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 24.5.1 is verleend.
24.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 25 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 26 Algemene Bouwregels
26.1 Beeldende kunst
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst en gedenktekens zijn binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 10 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
26.2 (Bouw)werken ten algemenen nutte
Het oprichten van bouwwerken ten algemenen nutte en/of nutsvoorzieningen, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, kabels en leidingen, straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van koude- en warmteopslag, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, is binnen alle bestemmingen toegestaan, met dien verstande dat:
- a. de inhoud van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
- b. de oppervlakte van elke overkapping niet meer mag bedragen dan 20 m²;
- c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag bedragen;
- d. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
- e. voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, de bouwregels van de geldende bestemming van toepassing zijn;
- f. de regels van de dubbelbestemmingen en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
26.3 Jongerenontmoetingsplaatsen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bestemmingen Groen, Verkeer of Maatschappelijk ten behoeve van jongerenontmoetingsplaatsen onder de voorwaarden dat:
- a. het gaat om een visueel goed zichtbare locatie;
- b. de locatie voldoende (verkeers)veilig is;
- c. de locatie bij voorkeur gelegen is nabij een speelvoorziening;
- d. de afstand tot omliggende woonbebouwing dusdanig is dat er geen hinder voor omwonenden is te verwachten;
- e. de oppervlakte van gebouwen en/of overkappingen ten behoeve van een jongerenontmoetingsplaats per locatie niet meer dan 20 m2 bedraagt. De goothoogte mag maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 5 meter bedragen.
26.4 Ondergronds bouwen
Bouwen onder peil ten behoeve van de bestemming is toegestaan, met dien verstande dat:
- a. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van op de begane grond toegestane functies;
- b. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen;
- c. bouwen onder peil binnen de bestemming Wonen is tevens buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan, voor zover bovengronds aan- en uitbouwen zijn toegestaan dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
- d. bouwen onder peil binnen de bestemming Gemengd is tevens buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan, voor zover bovengronds aan- en uitbouwen zijn toegestaan dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
- e. bouwen onder peil binnen de bestemming Tuin is toegestaan, mits grenzend aan het hoofdgebouw met een maximum diepte van 1,5 meter dan wel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
- f. bouwen onder peil ten behoeve van bouwwerken ten algemenen nutte zoals bedoeld in artikel 26.2 is toegestaan;
- g. bestaande ondergrondse gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
- h. de regels van de dubbelbestemming en algemene aanduidingsregels onverkort van toepassing zijn.
Artikel 27 Algemene Gebruiksregels
27.1 Aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten
27.2 Bed en breakfast
In hoofdgebouwen die ingevolge deze regels gebruikt mogen worden voor de hoofdfuncties bedrijven, voorzover deze voorkomen in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijvigheid, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, kantoren en/of maatschappelijke voorzieningen is op de verdieping(en) een bed en breakfast toegestaan.
27.3 Buitenschoolse opvang en kinderdagverblijven
27.4 Evenementen
Evenementen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend of voldaan wordt aan de voorwaarden voor een vergunningvrij evenement op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
27.5 Ondersteunende horeca
In gebouwen die ingevolge deze regels gebruikt mogen worden voor cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, recreatie en/of sport, en niet voor horeca, is ondersteunende horeca onder de volgende voorwaarden toegestaan:
- a. de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit;
- b. de openingstijden van de horeca-activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;
- c. de toegang tot de horeca-activiteit is uitsluitend via die van de hoofdactiviteit, er is dus geen aparte ingang;
- d. er is in het pand vrij toegankelijke sanitaire ruimte;
- e. voor de horeca-activiteit mag geen aparte reclame worden gemaakt;
- f. van het totale vloeroppervlak van een food-detailhandelsbedrijf mag maximaal 20 m2 en niet meer dan 25% van het totale verkoopvloeroppervlak aan ondersteunende horeca worden besteed, mits binnen een afstand van 50 meter aan weerszijden van het pand zich geen andere zaak bevindt met ondersteunende of reguliere horeca;
- g. van het totale vloeroppervlak van een non-food detailhandelsbedrijf mag maximaal 50 m2 en niet meer dan 25% van het totale verkoopvloeroppervlak aan ondersteunende horeca worden besteed, mits binnen een afstand van 50 meter aan weerszijden van het pand zich geen andere zaak bevindt met ondersteunende of reguliere horeca;
- h. van het totale vloeroppervlak van een voorziening gericht op cultuur en ontspanning, een kantoor, maatschappelijke voorziening, een recreatieve- en sportvoorziening (met uitzondering van een sporthal en sportveld) mag maximaal 10% aan ondersteunende horeca worden besteed;
- i. van het totale vloeroppervlak van een sporthal mag maximaal 12% aan ondersteunende horeca worden besteed;
- j. voor 1 sportveld mag maximaal 150 m2 aan ondersteunende horeca worden besteed en bij meerdere velden mag voor ieder extra sportveld maximaal 75 m2 worden opgeteld, met dien verstande dat de maximum oppervlakte niet meer mag bedragen dan 375 m2.
De gehanteerde oppervlaktematen betreffen de totale oppervlakte ten dienste van de ondersteunende horecafunctie, niet inbegrepen de daarbij behorende ruimten als opslag, keuken- en toiletruimten.
27.6 Productiegebonden en ondergeschikte detailhandel
Productiegebonden detailhandel en ondergeschikte detailhandel bij bedrijven is onder de volgende voorwaarden toegestaan:
- a. de detailhandel staat in directe relatie met de aanwezige bedrijfsvoering. Zo geldt voor productiebedrijven, dat er alleen producten mogen worden verkocht die door het bedrijf zelf zijn geproduceerd;
- b. ondergeschikte detailhandel voor groothandelsbedrijven is niet mogelijk voor de zogenaamde foodcategorieën;
- c. de detailhandel vindt plaats in een afgeschermde ruimte, de overige bedrijfsruimte is niet toegankelijk voor consumenten;
- d. de detailhandelsfunctie is gemaximeerd ten aanzien van de hoofdfunctie en bedraagt maximaal 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte, met dien verstande dat de maximum omvang ervan nooit meer dan 100 m² verkoopvloeroppervlakte bedraagt;
- e. voor de detailhandel gelden de openingstijden die ook voor de reguliere detailhandel van toepassing zijn;
- f. er wordt voorzien in parkeerruimte op eigen erf.
27.7 Seksbedrijf
27.8 Verkoopstandplaatsen
Verkoopstandplaatsen zijn binnen de bestemmingen Groen, Verkeer en Water toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend of voldaan wordt aan de voorwaarden voor vergunningvrije standplaatsen op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
Artikel 28 Algemene Aanduidingsregels
28.1 geluidzone - industrie
Op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' mag, ongeacht het bepaalde in de geldende bestemmingen, geen bebouwing voor geluidsgevoelige functies worden opgericht, tenzij een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder is vastgesteld.
28.2 milieuzone - functiemengingsgebied
Op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - functiemengingsgebied' is functiemenging toegestaan onder de voorwaarden dat:
- a. het gaat om kleinschalige functies, zoals ambachtelijke bedrijvigheid;
- b. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
- c. de activiteiten (inclusief opslag) vinden hoofdzakelijk inpandig plaats;
- d. detailhandel is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', tenzij er sprake is van ondergeschikte detailhandel.
28.3 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn aangewezen als grondwaterbeschermingsgebied. Voor deze gronden gelden de desbetreffende provinciale regels op grond van de Omgevingsverordening Gelderland.
28.4 overige zone - bijzondere bomen
28.5 veiligheidszone - barim 1
Op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - barim 1' zijn geen nieuwe beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten toegestaan.
28.6 veiligheidszone - barim 2
Op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - barim 2' zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan.
28.7 veiligheidszone - lpg
Op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' zijn nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) niet toegestaan.
28.8 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 1
Op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 1' zijn nieuwe zeer kwetsbare objecten niet toegestaan.
28.9 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2
28.10 vrijwaringszone - dijk
28.11 vrijwaringszone - vaarweg
28.12 wetgevingzone - waarde archeologie 1
Artikel 29 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van dit plan, voor zover het een in beperkte mate afwijking van de maatvoering betreft, noodzakelijk om het bouwwerk zodanig te laten aansluiten op een bestaande, legale situatie dat dit vanuit architectonisch en/of bouwkundig opzicht een verbetering is.
Artikel 30 Overige Regels
30.1 Parkeerregels
30.2 Voorrangsregeling bestemmingen
Bij toepassing van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 geldt, indien op deze gronden een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.
Indien twee of meer dubbelbestemmingen samenvallen, dient de volgende prioriteitenvolgorde te worden aangehouden:
- a. in de eerste plaats de planregels van artikel 18 Leiding - Gas;
- b. n de tweede plaats de planregels van artikel 19 Leiding - Riool;
- c. in de derde plaats de planregels van artikel 23 Waterstaat - Waterkering;
- d. in de vierde plaats de planregels van artikel 24 Waterstaat - Waterlopen ;
- e. in de vijfde plaats de planregels van artikel 22 Waterstaat - Waterinfiltratiegebied;
- f. in de zesde plaats de planregels van artikel 20 Waarde - Archeologie 2;
- g. in de zevende plaats de planregels van artikel 21 Waarde - Archeologie 3.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 31 Overgangsrecht
31.1 Overgangsrecht bouwwerken
31.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 32 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Nijmegen Zuid 2017'.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijvigheid (Toelichting)
Algemeen
Een goede ruimtelijke ordening omvat ook het zoveel als mogelijk voorkomen van hinder en gevaar voor kwetsbare bestemmingen door milieubelastende activiteiten. Dit kan onder meer worden bereikt door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en hiervoor gevoelige functies. In de ruimtelijke ordening wordt dan ook gewerkt met "milieuzonering", die het mogelijk maakt om enerzijds hinder en gevaar voor alle betrokkenen te voorkomen en waarmee het anderzijds ook voor bedrijven mogelijk wordt gemaakt om zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Toepassing milieuzonering
Sinds 1986 geeft de vereniging van Nederlandse Gemeenten een brochure uit over bedrijven en milieuzonering. Doel van deze brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (verder: "de VNG-brochure") was, en is nog steeds, het bieden van een op de praktijk van de ruimtelijke planvorming gerichte handreiking voor maatwerk op lokaal niveau. De, in de tijd steeds geactualiseerde, VNG-brochure, is in Nederland inmiddels uitgegroeid tot het meest toegepaste en geaccepteerde hulpmiddel, om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen, concreet voor een locatie, in te vullen. Ook voor de toepassing van milieuzonering in dit plan wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure (editie 2009).
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen, maar ook nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van bedrijvigheid, worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de methodiek zoals omschreven in de VNG-brochure. Hierbij wordt in principe een "milieuzone" aangehouden tussen bedrijvigheid en "gevoelige objecten". De omvang van deze milieuzone is enerzijds afhankelijk van de mogelijke milieubelasting veroorzaakt door de soort bedrijvigheid, en anderzijds van de omgeving waarbinnen het gevoelige object is gelegen.
Deze "VNG-methodiek" vereist uiteraard enige toelichting.
milieubelasting
De potentiële milieubelasting veroorzaakt door een bepaalde vorm van bedrijvigheid wordt in de VNG-brochure per bedrijfstype bepaald in de bedrijvenlijst, in de VNG-brochure opgenomen als bijlage 1.
De als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijvigheid (verder: SvB), is een verbijzonderde afgeleide van deze bijlage 1 van de VNG-brochure. De SvB is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijvigheid (naar hoofdcategorieën), al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal milieucategorieën, veelal direct overgenomen uit de VNG-publicatie, waarbij afwijkingen, hieronder in deze toelichting, nader worden verduidelijkt.
De SvB is in zijn algemeenheid een categorale indeling, waarbij per bedrijfscategorie de mate van milieu-hygiënische hinderlijkheid, aan de hand van een aantal indicatoren (o.a. geur, gevaar, geluid, stof ), wordt aangegeven. In de SvB behorende bij dit bestemmingsplan zijn slechts drie milieuhinder-categorieën opgenomen: 1, 2 en 3.1. Hiervoor gelden specifieke milieuzones, waarvan de straal wordt gegeven in door de zgn. "richtafstanden". Voor de genoemde milieuhinder-categorieën gelden richtafstanden van respectievelijk 10, 30 en 50 meter.
Categorie 1 en 2 betreffen bedrijvigheid die wellicht toelaatbaar is tussen of soms zelfs onmiddellijk naast woonbebouwing. Categorie 3.1 betreft in principe kleine tot (middel)grote industrie. Deze categorie betreft activiteiten die slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.
De omgeving
De in de SvB genoemde richtafstanden gelden in principe ten opzichte van een rustige woonwijk. De ervaren hinderlijkheid van bepaalde activiteiten hangt echter sterk samen met de reeds aanwezige belasting van de betreffende milieuaspecten. In bepaalde wijken heerst dan ook al een woon- en leefklimaat waar, zonder dat dit de kwaliteit van de leefomgeving aantast, in principe ook zwaardere bedrijvigheid kan worden toegelaten.
In dit soort wijken geldt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik niet wenselijk is om de functiescheiding zo ver mogelijk door te voeren. Op grond van dit alles onderscheidt men in de VNG-brochure, al vanaf de eerste publicatie, een tweetal omgevingstypen ('rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'), waarvoor verschillende richtafstanden gelden.
Volgens de VNG-brochure kunnen de richtafstanden voor een 'rustige woonwijk', zonder dat dit ten koste gaat van het bestaande woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van een gemengd gebied. Dit betekent dat voor de in deze SvB toegestane hindercategorieën 1, 2 en 3.1, in de gemengde gebieden afstanden gelden van resp. 0, 10 en 30 meter.
Deze "verkleining van de milieuzones" is overigens alleen mogelijk bij die milieuaspecten waarvan de ervaren hinderlijkheid wordt bepaald door de heersende achtergrondniveaus, zoals het geval is bij geluid of geur. Wanneer de richtwaarde voor gevaar (externe veiligheid) bepalend is voor de aan te houden afstand tussen bedrijvigheid en gevoelig object, is het uiteraard niet mogelijk om de milieuzone op deze manier te verkleinen.
Gemotiveerd toepassen (functiemengingsgebieden)
De toepassing van milieuzones en richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen, zoals een rustige woonwijk of gemengd gebied, gaat uit van het principe van functiescheiding.
Binnen bepaalde woongebieden bestaat echter van oudsher reeds een matige tot sterke functiemenging, waar milieubelastende en milieugevoelige functies op dusdanig korte afstand van elkaar zijn gesitueerd, dat de richtafstanden (en dus functiescheiding) niet goed toepasbaar zijn, zonder dat hiermee ook het karakter van het gebied (ongewild) wordt aangetast.
Daarnaast blijkt dat de door de aanwezige bedrijvigheid optredende overlast, door de betrokken aanwonenden, ook niet zozeer als hinderlijk wordt ervaren. Deze (niet als zodanig ervaren) milieuhinder wordt, binnen zekere grenzen (uiteraard wordt de mate van overlast wel begrensd door de milieuregelgeving), in deze gebieden ook geaccepteerd als de consequentie van het leven in een levendig gebied met functiemenging.
Functiemenging wordt in deze gebieden, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra en horecaconcentratiegebieden, dan ook welbewust nagestreefd en conflicteert hier dus met het principe van milieuzonering. De onderkenning van dit dilemma was de belangrijkste wijziging in het principe van milieuzonering zoals omschreven in de VNG-brochure van 2007. In deze publicatie werd dan ook voor het eerst een zoneringslijst opgesteld voor gebieden met functiemenging (bijlage 4 van de VNG-brochure). Een voor de VNG-brochure nieuwe omgevingscategorie, naast de al in eerdere publicaties omschreven "rustige woonwijk" en "gemengd gebied".
In gebieden met functiemenging wordt niet gewerkt met richtafstanden. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie, ruimtelijk relevante, milieucategorieën:
- categorie A: activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijvigheid zijn daarbij toereikend. Gebouwen zijn aanpandig indien zij constructief aan elkaar zijn gebouwd, waardoor contactgeluid via een constructieve verbinding mogelijk is;
- categorie B: activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Gebouwen zijn bouwkundig afgescheiden indien er sprake is van zelfstandige bouwkundige eenheden, die in constructief en functioneel opzicht te onderscheiden zijn (201303879/1/A2);
- categorie C: de activiteiten zoals genoemd onder categorie B, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
In paragraaf 4.4 van de toelichting van dit bestemmingsplan is aangegeven welke wegen in het plangebied als gebiedsontsluitingswegen worden gezien. Deze gebiedsontsluitingswegen vormen de hoofdinfrastructuur waarlangs categorie C bedrijven kunnen worden toegestaan. Deze bedrijven kunnen direct of indirect (via een zijweg) zijn ontsloten op een gebiedsontsluitingsweg. Het is daarbij van belang dat er geen verkeershinder voor de omgeving plaatsvindt.
Deze beoordeling geldt dus alleen voor als zodanig aangewezen gebieden met functiemenging. Buiten deze gebieden worden al deze bedrijven "gewoon" beoordeeld aan de hand van de in de VNG-brochure omschreven methodiek voor milieuzonering. Bijvoorbeeld een werkplaats waar kleding van leer gemaakt wordt, dient buiten de bovengenoemde aangewezen gebieden voor functiemenging, een minimale afstand van 30 meter in een woongebied en 10 meter in een gemengd gebied, aan te houden tot milieugevoelige objecten.
Voor de duidelijkheid moet dan wel worden opgemerkt dat wat betreft de mate van overlast die een bedrijf mag veroorzaken naar gevoelige objecten (veelal genormeerd via het Activiteitenbesluit), geen verschil bestaat tussen een gebied met functiemenging en de andere woongebieden. Wel zal het bevoegde gezag in functiemengingsgebieden gemakkelijker aan mogen nemen dat een bepaalde bedrijfsfunctie uit de A-, B- of C- categorie, past binnen een beoogde bestemming, zonder dat hiervoor diverse milieuonderzoeken moeten worden opgevraagd omdat niet wordt voldaan aan een bepaalde minimale afstand.
Uiteraard geldt dit beleid niet voor alle bedrijfstypen. In een gebied met functiemenging wordt uiteraard niet beoogd om ruimte te maken voor een groot transportbedrijf of chemische fabriek, maar biedt de VNG-brochure een afwegingskader voor de soorten van bedrijvigheid waar functiemenging voor mogelijk is. Dit afwegingskader is ook toegepast bij de SvB, behorend bij dit bestemmingsplan:
- categorie A voor activiteiten in milieucategorie 1;
- categorie B voor activiteiten maximaal in categorie 1 voor wat betreft aspect gevaar; categorie 2 voor stof en geur; categorie 3.1 voor geluid met een index van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen);
- categorie C, als categorie B, maar met een maximale index van 2G (goederen) en 3P (personen).
Bovendien geldt de functiemenging-mogelijkheid niet voor alle bedrijven in een bepaalde bedrijfscategorie. Aangesloten wordt ook hier bij de VNG-brochure, waarin voor de toelaatbaarheid van de verschillende activiteiten, de volgende randvoorwaarden worden gegeven:
- 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- 2. productie- en/of laad- en losactiviteiten vinden alleen in de dagperiode plaats;
- 3. de activiteiten, inclusief opslag, geschieden hoofdzakelijk inpandig;
- 4. de activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
Deze randvoorwaarden hebben als consequentie dat bepaalde gelijksoortige typen van milieubelastende activiteiten, juist in een gebied waar functiemenging wordt nagestreefd, toch volledig anders beoordeeld moeten worden. Bijvoorbeeld een school met een schoolplein kan dan op grond van de derde voorwaarde niet worden gezien als een type B activiteit. Milieuzonering blijft hier dus aangewezen, waardoor categorie 2 van toepassing blijft. Dit terwijl een school zonder schoolplein (of een schoolplein met een aantoonbaar ondergeschikte functie) in een functiemenging-gebied juist wel moet worden gezien als type B, conform de SvB. Het gaat immers, conform de jurisprudentie dienaangaande, bij de beoordeling om datgene wat "in hoofdzaak" plaats vindt bij een milieubelastende activiteit. Met andere woorden; het gaat hier om datgene wat in hoofdzaak milieubelastend is (in casu: het schoolplein).
De acceptatie van het principe van functiemenging heeft er toe geleid dat de toepassing van de VNG-brochure in de bestemmingsplanpraktijk vanaf 2007 in plaats van het "gemotiveerd afwijken" als nieuw uitgangspunt het "gemotiveerd toepassen" heeft kozen. In de VNG-brochure (p.40) zelf wordt hierover opgemerkt: "Er kan naar keuze gebruik worden gemaakt van meerdere lijsten, voor de inpassing van activiteiten in gemengd gebied zijn de milieucategorieën A, B en C opgenomen [...]. Na vaststelling van de lijsten in het bestemmingsplan is bij afwijkingen uiteraard een zorgvuldige motivering nodig."
Gemotiveerd afwijken
De VNG-brochure is bedoeld als hulpmiddel en niet als blauwdruk. Ook wanneer functiemenging niet aan de orde is, laat jurisprudentie zien dat, van de brochure kan/moet worden afgeweken wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat, ondanks het voldoen aan de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden, de bedrijfsvoering door nieuwe ontwikkelingen in sommige gevallen toch wordt beperkt. Of omgekeerd kan het ook aan de orde zijn dat een goed woon- en leefklimaat bij kleinere afstanden juist wel kan worden gewaarborgd. Belangrijke voorwaarde hierbij is echter wel dat aan dergelijke afwegingen een zeer gedegen nader onderzoek ten grondslag moet liggen.
Er kan dus "mits zorgvuldig gemotiveerd", ook worden afgeweken van de in de VNG-brochure genoemde richtafstanden voor functiescheiding. Hierbij dienen ook de mogelijke (toekomstige) gevolgen voor het woon- en leefmilieu, toch al direct te worden meegewogen in de belangenafweging. De Raad van State meent dat een bevoegd gezag zich reeds bij de bestemmingsplanprocedure een oordeel dient te vormen of, uitgaande van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden", geen onoverkomelijke problemen zijn te verwachten. Hierdoor kan de belangenafweging dienaangaande ook niet worden doorgeschoven naar de Wabo- (milieu)vergunningverlening (o.a. ABRvS 200408416/1, Zaanstad). Bestemmingsplannen mogen immers geen bestemmingen bevatten die niet kunnen worden gerealiseerd omdat bij voorbaat al vaststaat dat niet aan de milieueisen kan worden voldaan.
Vooralsnog valt uit de jurisprudentie nog niet eenduidig af te leiden wat dan de toetsingsgrondslag van deze nadere motivatie zou moeten zijn. Waarschijnlijk is dat hiervoor het Activiteitenbesluit kan worden gebruikt. Het Activiteitenbesluit is een algemene maatregel van bestuur waarin regels zijn opgenomen die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen van bedrijfsactiviteiten, die gelden voor de overgrote meerderheid van de bedrijven in Nederland. De normen die het Activiteitenbesluit bevat, hebben in principe geen 'omgekeerde werking', het bevat dus geen normen voor een 'redelijk woon- en leefklimaat' voor milieugevoelige functies. Het bestemmingsplan, dan wel een besluit tot afwijking daarvan, blijft hierdoor het middel om een woon- en leefklimaat van omwonende te beschermen (o.a. ABRvS 201302600/1/A1, Lingewaard).
Toch kent de bestuursrechter in de praktijk al wel degelijk een omgekeerde werking toe aan de normen van het Activiteitenbesluit. Wanneer een bedrijf, door bijvoorbeeld nieuwvestiging van een woning, niet meer aan de normen van het Activiteitenbesluit zou kunnen voldoen, wordt het bestemmingsplan geacht niet meer te voldoen aan het uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening. Dit vanuit de gedachte dat indien aan het Activiteitenbesluit wordt voldaan, er in beginsel sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Of er bij vestiging van milieubelastende functies in een bestemmingsplan een redelijk woon- en leefklimaat aan milieugevoelige functies wordt geboden, wordt dus, zoals hierboven al uitgewerkt, in beginsel bepaald aan de hand van de richtafstanden, of mogelijkheid tot functiemenging, als omschreven in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Ook toekomstige ontwikkelingen worden dan geacht te zijn meegewogen. Wanneer aan de VNG-richtafstand, of voorwaarde voor functiemenging, wordt voldaan, dan hoeft er dus in principe geen toets meer aan het Activiteitenbesluit, of (soms) vigerende vergunning, plaats te vinden. Uiteraard geldt hiervoor wel de uitzondering dat, wanneer (onderbouwd) aannemelijk wordt gemaakt dat de criteria van de VNG-brochure in het concrete geval niet volstaan, nader onderzoek noodzakelijk is.
Wanneer de richtafstand echter groter is dan in een voorliggende situatie kan worden gehaald, of wanneer niet aan de criteria voor functiemenging kan worden voldaan, is bedrijfsvestiging toch nog steeds niet helemaal uitgesloten. Dit omdat, door middel van een algemene afwijkingsbevoegdheid, ook de mogelijkheid geboden wordt, om van de, op de VNG-brochure gebaseerde, SvB af te wijken. Deze afwijkingsbevoegdheid geldt ook voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen en/of voor bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie dan het bestemmingsplan toelaat. Uiteraard dient hieraan wel een zorgvuldige motivering, in de bovenstaande zin, ten grondslag te liggen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij kwetsbare bestemmingen worden gerealiseerd, dient ook rekening te worden gehouden met de milieuzones rondom de bedrijven. Ook hier geldt dat bij inachtneming van de VNG-criteria in principe geen nader onderzoek noodzakelijk is. Maar net zoals bedrijven soms kunnen worden gerealiseerd op kortere afstanden dan volgens de VNG-richtlijnafstanden wenselijk is, kunnen omgekeerd ook woningen op geringere afstanden dan de richtafstanden toelaatbaar zijn, wanneer het betreffende bedrijf enerzijds geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft (wanneer er dus aannemelijk wordt gemaakt dat wordt uitgegaan van de "representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden") en er anderzijds sprake is van een "goed woon- en leefklimaat" ter plaatse van de geprojecteerde nieuwbouw.
Of deze situatie zich inderdaad voordoet, kan worden beoordeeld aan de hand van het aanvullend toetsingskader, zoals opgenomen in bijlage 5 van de VNG-brochure. De jurisprudentie laat hierbij echter zien dat aan de normstelling van het Activiteitenbesluit de plaats toekomt die de VNG-brochure reserveert voor haar eigen normstelling in het "Toetsingskader voor ontheffingen en planherzieningen". De gemeente Nijmegen zoekt dan ook bij de toepassing van dit VNG-toetsingskader aansluiting bij de jurisprudentie.
De verbijzonderde Staat van Bedrijvigheid
De keuze voor de bovenstaande wijze van milieuzonering betekent tevens dat, anders dan in voorgaande bestemmingsplannen van de gemeente Nijmegen, ook detailhandel, dienstverlening, kantoren, sport, maatschappelijke, culturele en recreatieve functies zijn onderworpen aan de VNG-methodiek. Het doel hiervan is om duidelijkheid en rechtszekerheid ten aanzien van deze functies, met een vaak grote maatschappelijke impact, te verschaffen. De SvB is dan ook gemodelleerd in deze zin.
De SvB van dit bestemmingsplan wijkt dan ook op enkele onderdelen af van de bedrijvenlijst van bijlage 1 van de VNG-publicatie. Allereerst valt qua vormgeving op dat, anders dan in de VNG-brochure (bijlage 1 van de VNG-brochure volgt de SBI-indeling), de indeling van de methodiek van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), is aangehouden. Hierbinnen werden vervolgens de verschillende functies en hoofdgroepen van de VNG-brochure (inclusief code) ingebracht. Tevens is aangegeven of de betreffende categorie in aanmerking komt voor functiemenging en zo ja, welk type (A, B of C) van toepassing is.
Bijlage I van de VNG-brochure kan worden gezien als een samenvatting en tevens uitwerking van de door het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) uitgewerkte "Index per klasse bij de SBI 2008" (het bestand: sbi2008versie2012indexperklasse.xls; verder: "de CBS-lijst"). Voor zover niet geheel duidelijk is of een concreet bedrijf te plaatsen is in een bepaalde bedrijfscategorie van SvB, is er in dit bestemmingsplan voor gekozen om de (veel gedetailleerder) indeling uit de CBS-lijst uit 2012 bepalend te laten zijn. Om hierover echter onduidelijkheid te voorkomen, is dan ook bij ieder met name genoemd bedrijf de meer gedetailleerdere SBI-code van de CBS-lijst opgenomen, terwijl bij de omschrijving toch is aangesloten bij de Bijlage I van de VNG-brochure, waardoor de betreffende categorie-indeling van het specifieke bedrijf toch duidelijk te herleiden is.
Daarnaast zijn er enkele inhoudelijke wijzigingen, die in het onderstaande puntsgewijs zullen worden toegelicht:
- in de lijn van het gestelde in de casus ABRvS 200004956/1 (Amsterdam) en de aanbevelingen dienaangaande in de VNG-brochure, zijn, gelet op de karakteristieken van het plangebied, in de SvB alleen bedrijven ondergebracht tot en met milieucategorie 3.1;
- gelet op het karakter van de omgeving zijn agrarische bedrijven, evenals dienstverlenende bedrijven in deze sector, niet opgenomen in de SvB. In aansluiting met de SVBP2012 hebben kantoren een eigen hoofdcategorie (sub D) gekregen, waarbinnen de diverse kantoor-aanduidingen in de VNG-brochure zijn ondergebracht. Het betreft hier kantoren zonder overwegende baliefunctie, waarvan de grootte in principe dus bepalend is voor de te verwachten milieuhinder. Kantoren met (overwegende) baliefunctie zijn gerangschikt onder de categorie dienstverlening;
- ten opzichte van de VNG-publicatie is gekozen voor een afwijkende beoordeling van de hinderaspecten die samen hangen met autohandel- en reparatiebedrijven, benzinestations en aanverwante bedrijven. Gebleken is dat de overlast ten aanzien van "reparaties waarbij de garagedeuren niet zijn gesloten" of "buitenreparaties" in de woonbebouwing vooral 's zomers tot grote problemen kan leiden. Dit terwijl de opslag van brandstoffen en olieachtige producten op zichzelf voor ongewenste risico's zorgen, waardoor wij van mening zijn dat nieuwvestiging in woongebieden in principe niet gewenst is. Daarnaast zijn het naar onze mening niet alleen de bedrijfsprocessen zelf die in dit verband als risicovol moeten worden beoordeeld, maar ook de frequente verkeersbewegingen van en naar dit soort bedrijven, ook met motorvoertuigen die niet optimaal functioneren (en daarom voor onderhoudsbeurten of ter reparatie worden aangeboden). De bedrijfstypen met SBI-2008 codes 45 en 473 zijn dan ook niet opgenomen in de SvB voor dit gebied;
- vergelijkbare overwegingen hebben bij bedrijfstypen die in de VNG-brochure zijn gerangschikt onder SBI-2008 code 4752 (bouwmarkten, tuincentra en hypermarkten), SBI-code 82992 (veilingen voor huisraad, kunst e.d.) en SBI-code 47.1 (supermarkten, warenhuizen) waar een potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking vanuit gaat (als bedoeld in categorie 2P, blz 83 van de VNG-brochure), er voor gezorgd dat deze niet zijn opgenomen, dan wel zijn uitgezonderd in de SvB;
- in relatie tot de systematiek die bij dit bestemmingsplan ten aanzien van de categorie-indeling wordt gehanteerd, kon echter niet worden volstaan met het simpelweg niet benoemen van de bovenbedoelde detailhandel, die als categorie 2 hinderlijk wordt beschouwd in de VNG-brochure. Dit omdat dit type bedrijven dan via de restcategorie 47: "Detailhandel voor zover n.e.g." toch positief bestemd zou worden. Dit is opgelost door te verwijzen naar categorie 47.5/47.7 Winkels in overige (huishoudelijke) artikelen, excl. bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten (cat.2), waarmee deze uitzondering expliciet is gemaakt. Ook supermarkten en warenhuizen, beide met een verkeersbelasting 2P, zijn uitgezonderd door te verwijzen de SBI-categorieën 47.11 en 47.19.2, waarbij deze vormen van detailhandel expliciet zijn uitgezonderd.
Op basis van de hiermee opgedane ervaringen is de methodiek van de "Staat van horeca-activiteiten (model Nijmegen)" gehandhaafd. Deze horeca-activiteiten zijn nu weliswaar ook ondergebracht in de SvB, maar er worden nog steeds in de in de volgende drie categorieën onderscheiden:
Categorie 1: lichte horeca
Dit betreft bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn en slechts in beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Hierbij gaat het vooral over (kleinschalige): restaurants, cafetaria's, ijssalons, koffiebars en dergelijke. Bedrijven van deze categorie met openingstijden uitsluitend in de dagperiode zijn geplaatst in categorie A. Bedrijven met avondopenstelling zijn ondergebracht in categorie B. Dit komt overeen met categorie 1 en 2 bij milieuzonering.
Categorie 2: middelzware horeca
Onder categorie 2 vallen de volgende bedrijven:
- bedrijven die grotere hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden door de ruime openingstijden (ook 's nachts). Hierbij kan worden gedacht aan café's en bars zonder al te zware muziekbelasting, taveernes, cocktailbars, etc. Deze bedrijven zijn over het algemeen passend binnen weinig gevoelige gebieden, zoals centrumgebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen. Het zijn bedrijven die passen binnen type B, of categorie 3.1 bij functiescheiding;
- bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels e.d. maar ook restaurants met een potentieel zeer hinderlijke haal- en brengservice. Deze bedrijven zijn vooral toelaatbaar langs de hoofdinfrastructuur. Dit zijn bij uitstek de categorie C bedrijven.
Categorie 3: zware horeca
Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts zijn geopend en tevens een groot aantal bezoekers (verkeer) aantrekken, hetgeen grote hinder voor de omgeving met zich mee kan brengen, zoals: dancings, discotheken en partycentra.
Gelet op het aantal incidenten wat bij dit type bedrijven heeft plaatsgevonden de afgelopen jaren, blijkt aan de aanwezigheid van dergelijke bedrijven ook meer risico's verbonden dan tot uiting komt in de VNG-brochure. Deze bedrijven zijn naar onze mening dan ook alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden. Bovendien wordt bij dit soort bedrijven zeker niet voldaan aan de randvoorwaarden voor bedrijven die aan de methodiek voor functiemenging gesteld zijn. Deze bedrijven zijn dan ook niet opgenomen in de hierboven uitgewerkte methodiek voor functiemenging (A,B en C-typering).
Bijlage 2 Staat Van Bedrijvigheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Alle bestemmingsplannen van de gemeente Nijmegen zijn per 1 juli 2013 geactualiseerd. In deze laatste actualisatieronde is het aantal bestemmingsplannen voor de bestaande stad teruggebracht van (ruim) 600 naar circa 20 bestemmingsplannen.
Het actualiseren van bestemmingsplannen is een wettelijke taak. Bestemmingsplannen moeten om de 10 jaar worden geactualiseerd. De actualisatie van bestemmingsplannen is dan ook een continu proces. Het doel van de actualisatie is dat er steeds een actueel overzicht bestaat van de bouw- en gebruiksmogelijkheden in een gebied.
Het bestemmingsplan voor Nijmegen Zuid is vastgesteld op 7 mei 2008. Om aan de wettelijke verplichting te voldoen dient er voor mei 2018 een nieuw bestemmingsplan voor dit gebied te worden vastgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is niet gewijzigd ten opzichte van het voorgaande plan. Het plangebied Nijmegen Zuid ligt in de zuidelijke stadsrand tegen het landelijk gebied De Elshof. Nijmegen Zuid is goed verbonden met het stadscentrum via twee stedelijke invalswegen; de Hatertseweg en de St. Annastraat. Aan noordzijde liggen de woonwijken Hazenkamp en Sint Anna alsmede de Campus Heyendaal, een bovenregionaal kenniscluster waar onderzoek en onderwijs samenkomen. Markant is de ligging van het gebied tussen stedelijk en landschappelijke groengebieden, respectievelijk stadspark De Goffert/Winkelsteeg en de Elshof/Heumensoord. De direct aangrenzende woonbuurten ontlenen een groot deel van hun woonkwaliteit aan deze ligging. Ook het groen langs het Maas-Waalkanaal vormt een groene zoom om het gebied. Vanuit het Goffertpark loopt een groene zone naar het Maas-Waalkanaal waarin verschillende voorzieningen aanwezig zijn (o.a. het Canisius-Wilhelminaziekenhuis en begraafplaats Jonkerbosch). Deze groene 'uitloper' vormt een buffer tussen het woongebied en het bedrijventerrein Winkelsteeg.
Het gebied bestaat uit de wijken Hatertse Hei, Grootstal en Hatert en gedeeltes van De Goffert (Jonkerbosch), Sint Anna en Hazenkamp. Aan de noordzijde vormt de Slotemaker de Bruïneweg de grens en aan de oostzijde de St. Annastraat. Aan de zuidzijde ligt het plangebied tegen het landelijk gebied De Elshof en valt de plangrens samen met de gemeentegrens. Aan de westzijde van het plangebied bepaalt het Maas-Waalkanaal en de groene uitloper van het Goffertpark naar het Maas-Waalkanaal de grens (de Rentmeesterlaan, Antoinette van Pinxterenlaan, Joke Smitlaan, Marga Klompélaan, Opaalstraat, Jadestraat en het Aventurijnpad).
Afbeelding 1: Begrenzing plangebied (gele lijn)
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan Nijmegen Zuid in 2008 heeft er een aantal ontwikkelingen in het plangebied plaatsgevonden, waarvoor per ontwikkeling een nieuw bestemmingsplan (postzegelbestemmingsplan), wijzigingsplan of projectbesluit is opgesteld. Met dit bestemmingsplan komen het bestemmingsplan Nijmegen Zuid 2008 en de wijzigings- en postzegelbestemmingsplannen die nadien zijn opgesteld te vervallen. Het bestemmingsplan "Nijmegen Zuid - 1 (Kamerlingh Onnesstraat)" betekent de eerste wijziging van dit bestemmingsplan. In Bijlage 1 is een overzicht van de plannen opgenomen.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 vindt een beschrijving van het plangebied plaats. Er wordt ingegaan op de ruimtelijke structuur van het plangebied, cultuurhistorie, archeologie en beeldkwaliteit. In hoofdstuk 3 wordt het ruimtelijk beleidskader beschreven. Er wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijke beleidskader beschreven waarbij wordt ingegaan op de verschillende functies in het plangebied, zowel beleidsmatig als beschrijvend. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven welke ontwikkelingen de laatste jaren in het plangebied hebben plaatsgevonden of nog zullen plaatsvinden. In hoofdstuk 7 komt de plansystematiek aan de orde. Hierin wordt aangegeven hoe de verschillende functies zijn bestemd. Hoofdstuk 8 omvat de retrospectieve toets waarin wordt aangegeven of bestaande situaties in bouw en gebruik in overeenstemming zijn met de vigerende bestemmingsplannen en verleende vergunningen. Tot slot is in hoofdstuk 9 ingegaan op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hierbij wordt ook ingegaan op de overlegreacties.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
Lintwegen
De ruimtelijke structuur van Nijmegen Zuid is ontstaan uit een aantal oude landelijke wegen, die nu fungeren als ruimtelijke "dragers" van het gebied. De veldwegen van het in het zuidwesten gelegen dorp Hatert en buurtschap St. Anna naar de stad Nijmegen vormen nu de stedelijke, radiale wegen naar het stadscentrum (Hatertseweg en St. Annastraat). Daarnaast zijn verschillende oude veldwegen tussen Hatert, Sint Anna en de bossen van Jonkerbos en Elshof, herkenbaar in het stedelijk patroon van het gebied (Heiweg, Grootstalselaan, St. Jacobslaan, Oude Molenweg, Nieuwe Mollenhutseweg en de Van Peltlaan). Langs de oude veldwegen is de bebouwing langzaam aaneengegroeid tot zogenaamde lintbebouwing. Aan deze wegen lag van oorsprong bebouwing met voornamelijk een agrarische of een bedrijfsmatige functie. Op een aantal plaatsen is deze bebouwing nog aanwezig. Kenmerkend is de perceelsgewijze opbouw met losstaande bebouwingen, afgewisseld met (series van) kleine bouwblokjes uit de naoorlogse bebouwingsperioden.
Afbeelding 2: Woningbouw (zwart) tot 1945
Naoorlogse woningbouw - Wederopbouw
Nijmegen werd in de wederopbouwperiode (1945-1965) aanzienlijk vergroot op basis van het Structuurplan van ir. Siebers (tot 1952) en ir. Fokkinga. De benodigde 20.000 nieuwe woningen werden in het Structuurplan vertaald in twee soorten woonwijken: stedelijke 'uitstralingsgebieden' tegen de bestaande stad en dorpse 'satellieten' aan de stadsrand. Een groot deel van de stadsuitbreiding was in Nijmegen Zuid gepland. De wijken Hatertse Hei en Grootstal vormden de zuidelijke uitstralingsgebieden die moesten vergroeien met de vooroorlogse stadsdelen en kregen een relatief hoge bebouwingsdichtheid (rood). Ter hoogte van het dorp Hatert was een satelliet gedacht als zelfstandige en groen omzoomde wijk met een lage bebouwingsdichtheid (geel). Hiermee werd gestreefd naar een geleidelijke overgang van de stad naar het landschappelijk buitengebied. Een samenhangend netwerk van stedelijke radiale invalswegen, ringwegen en hartaders verbond de wijken onderling.
De gebieden tussen de bebouwingslinten en verbindingswegen werden op basis van het Structuurplan in opeenvolgende periodes bebouwd met complexmatige woningbouw met (buurt)voorzieningen. Vaak hebben deze woonbuurten een eigen, herkenbare stedenbouwkundige structuur en architectonische uitstraling. Het verschil is zichtbaar tussen de kleinschalige, traditionele bouw van Hatertse Hei (baksteen gevels en schuine pannendaken) en de modernere, grootschalige complexmatige woningbouw van Grootstal en Hatert (strakke rechtlijnige ruimtelijke opzet met portiekflats en veelal plat-gedekte rijenwoningen in systeembouw). Vanwege de hardnekkige woningnood is Hatert uiteindelijk niet in een lage dichtheid gebouwd, maar als stedelijke woonwijk met een hoge bebouwingsdichtheid.
Afbeelding 3: Wederopbouwperiode
- uitstralingsgebieden (rood)
- satellieten (geel)
- universiteit (grijs)
- industrie (roze)
- recreatie (groen)
De opvallende hoekverdraaiing in de verkavelingsrichting van Hatertse Hei/Grootstal en Hatert komt voort uit de benadering van Hatert als zelfstandige vrij liggende wijk. De structuur van Hatertse Hei en Grootstal is geënt op de richting van de Grootstalselaan, de richting van de rechthoekige structuur van Hatert komt voort uit de richting van de (oude) Hatertseweg.
Stedelijke verdichting
Aan het eind van de jaren tachtig en in de jaren negentig van de vorige eeuw heeft er in de groene zone tussen Grootstal en Hatert een stedelijke verdichting plaatsgevonden. Tussen de Weg door Jonkerbos en de Hatertseweg is het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis gerealiseerd met aan de zijde van de Hatertseweg een woongebied in het bos. Begin jaren '90 is op het terrein van het sportpark een woonbuurt in een ecologische setting gerealiseerd, waarvan de geometrische opzet is afgeleid van het naastgelegen deel van Grootstal.
In de wig tussen Nieuw Grootstal en Hatert is in de afgelopen jaren het complex bejaardenwoningen vervangen door een hoogbouwensemble met (zorg)woningen dat door de samenhangende verschijningsvorm en hoge gebouwen een herkenbaar accent in het gebied vormt.
2.1.1 Routestructuur
De ruimtelijke dragers van het plangebied worden gevormd door een aantal historische radialen en dwarsverbindingen daarop.
Radialen
De St. Annastraat en Hatertseweg zijn onderdeel van de stedelijke, radiale uitvalswegen vanuit het centrum. De andere radiale wegen in het gebied hebben een vooral een structurerende werking op wijkniveau; St. Jacobslaan, Van Peltlaan en Nieuwe Mollenhutseweg (en in het verlengde daarvan de Malderburchtstraat).
Tangenten
De belangrijkste dwarsverbindingen zijn: de Slotemaker de Bruïneweg, Oude Molenweg, Burgemeester Dalesweg, Heiweg en de Grootstalselaan. Oorspronkelijk vormde de Winkelsteegseweg en de route Vossendijk/Couwenbergstraat ook verbindende wegen, maar door aanpassingen in de wegenstructuur zijn deze thans minder herkenbaar in de ruimtelijke structuur.
De Grootstalselaan maakt op stedelijk niveau deel uit van de stadsring (S100).
2.1.2 Groenstructuur
Laanbeplantingen komen in Nijmegen Zuid veelvuldig voor. De van oudsher aanwezige bomenrijen langs de historische wegen en lanen zijn op sommige plekken zeer bepalend voor het straatbeeld (Winkelsteegseweg, Mollenhutseweg, Heiweg). Ook de bomen langs de stedelijke hoofdwegen en wijkontsluitingswegen uit de wederopbouwperiode vormen inmiddels volwassen bomenlanen. Daarnaast vormt de groenzone langs het kanaal een bijzondere lijnvormige groenstructuur aan de westzijde van het gebied.
In de ruimtelijke opzet van de wederopbouw wijken heeft het vlakgroen een structurerende werking. Veelal vormen doorlopende groenzones met speelvoorzieningen en plantsoenen centrale, verbindende lijnen naar omliggende groengebieden en tussen de voorzieningen in de wijk (basisscholen, wijkgebouwen, kerken en dergelijke).
Wijkparken zijn in het gebied niet aangelegd, aangezien het nabijgelegen stadspark De Goffert en het landschappelijke buitengebied (Elshof en Heumensoord) ruimschoots voorzag in ruimte voor recreatie.
2.1.3 Hoogbouw
Op verschillende plekken in het gebied komt verspreid liggend hoogbouw voor.
In de naoorlogse stedenbouw zijn veelvuldig portiekflats in het verkavelingspatroon opgenomen. Echte hoogbouw (8 lagen of hoger) komt minder vaak voor. De zogenaamde sterflat aan de Heidebloemstraat in het hart van de wijk Hatertse Hei was de eerste hoogbouw in het gebied. In de wijk Hatert vormt de galerijflat De Elshof een markant element langs het Maas-Waalkanaal. Langs het kanaal staat ook een studentenflat uit begin jaren zeventig van de vorige eeuw. In die periode zijn ook de galerijflats op de hoek Hatertseweg en Burgemeester Daleslaan gebouwd. In 2011 is in de wijk Hatert het 12 verdiepingen hoge woongebouw 'Hart van Hatert' gerealiseerd dat ruimtelijk het hart van de wijk markeert.
Tussen de wijken Grootstal en Hatert is zeer recent aan de Grootstalselaan een hoogbouw-complex gerealiseerd (Park Malderburcht) dat mede vanwege de ligging aan de stadsring zeer herkenbaar is in het ruimtelijk beeld van dit deel van de stad.
Afbeelding 4: Kaart Ruimtelijke structuur
2.1.4 Ruimtelijk samenhangende gebieden
Nijmegen Zuid is overwegend een woongebied. Tussen de uitvalswegen en dwarsverbindingen zijn in verschillende na-oorlogse periodes diverse buurten en wijken ontstaan. Hieronder volgt een beschrijving van de ruimtelijk herkenbare samenhangende buurten/wijken.
2.2 Archeologie
2.2.1 Archeologische uitgangsprincipes
Archeologie is binnen de planologie een conserverende waarde. Immers, archeologie is een niet aanvulbare waarde, wat wil zeggen wat eenmaal vernietigd is, nooit meer hersteld kan worden. Vandaar dat de omgang met archeologie in belangrijke mate op behoud is gericht. Behoud, bij voorkeur in situ, staat voorop, en dit principe zien we op elk niveau van archeologiebeleid terug.
De wens om archeologie in situ te behouden heeft verschillende achtergronden. Ten eerste het uitgangspunt dat de natuurlijke conservering de beste is, en ten tweede dat archeologie in zijn context begrepen moet worden. Een archeologische vondst, of het nu een voorwerp of een structuur is, is een drager van informatie, in relatie tot zijn omgeving. Het zal altijd iets kunnen zeggen over de lokale geschiedenis, vaak over de regionale geschiedenis en soms ook over de nationale geschiedenis of zelfs internationale geschiedenis. Archeologie zonder context heeft duidelijk aan waarde verloren.
Een derde uitgangspunt is de aanname dat toekomstige generaties mogelijk betere vormen van archeologisch onderzoek zullen hebben. Typerend voor gravend archeologisch onderzoek is dat het onderzoek het onderzoeksobject vernietigd: je kunt het maar eenmaal onderzoeken. Dit verklaart de nadruk op het goed documenteren van wat er tijdens het onderzoek aangetroffen wordt, zowel in het veld als nadien bij de uitwerking. Vandaar de hoop dat door nieuwe technieken dit mogelijk zal veranderen. Zouden we nu alles opgraven dan kan men later nooit meer onderzoek doen.
Een vierde en niet onbelangrijk punt is de economische kant van archeologisch onderzoek. Dit kan erg duur zijn, waardoor bijvoorbeeld de economische haalbaarheid van een plan in het geding kan komen. Maatregelen om de bodem niet of maar beperkt te verstoren zijn dan ook economisch zinvol.
Archeologie geeft inzicht in de (lokale) geschiedenis en kan een belangrijke identiteitsdrager zijn. Het streven is om cultuurhistorische waarden, waaronder archeologie, mee te nemen bij inrichtingsplannen. Gebieden met een grote cultuurhistorische waarde hebben naast een grote leefbaarheid vaak ook een hogere economische waarde.
2.2.2 Rijksbeleid
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007) en de Erfgoedwet (1-7-2016).
2.2.3 Provinciaal beleid
De provincies hebben nog maar een beperkte rol als het om archeologie gaat. Door de Monumentenwet 1988 is de rol van het rijk en de provincies sterk afgenomen, ten gunste van de gemeenten. Deze zijn verantwoordelijk voor het opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en voor het daarvan afgeleide vergunningenstelsel. Er zijn enkele uitzonderingen hierop: de provincies zijn verantwoordelijk voor ontgrondingen en kunnen op basis daarvan aan de ontgrondingsvergunning ook voorwaarden stellen die betrekking hebben op archeologie. Tevens is de provincie bevoegd gezag bij inpassingsplannen en bij mer-trajecten op provinciaal niveau.
De provincie Gelderland kent een groot belang toe aan goed archeologisch beleid op gemeentelijk niveau en heeft daarom de instelling van regioarcheologen gefaciliteerd, zodat vrijwel alle Gelderse gemeenten kunnen beschikken over gedegen archeologische ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van archeologisch beleid. Daarnaast heeft de provincie voor een drietal grotere regio's zogenaamde kennisagenda's laten opstellen, om zo de bestaande kennis en kennislacunes inzichtelijk te maken. De provincie Gelderland is verder actief betrokken bij de nominatie van de Romeinse grenszone, de Limes, tot Unesco werelderfgoed. Het is de bedoeling dat de onder deze status vallende terreinen ook planologisch beschermd gaan worden.
2.2.4 Gemeentelijk beleid
Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is er, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. De Structuurvisie voor Nijmegen uit 2013 legt nadrukkelijk een koppeling tussen archeologie en lokale identiteit, en als bron of inspirator voor toerisme, een economisch belangrijke factor in de economie van de gemeente Nijmegen.
Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld (ABAK), waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven. Deze kaart is onderdeel van de Nota Nieuw Beleid (2013) en in een bijgewerkte vorm van het facetbestemmingsplan archeologie (2014). De op de kaart aangeduide waarden worden overgenomen in (nieuwe) bestemmingsplannen. Nieuwe inzichten worden in deze kaart verwerkt en waar nodig zullen deze zo overgenomen worden in nieuwe bestemmingsplannen.
Het streven van de gemeente Nijmegen is in eerste instantie gericht op behoud in situ. Planaanpassingen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek overbodig maken of sterk beperken. Initiatiefnemers wordt dan ook aangeraden in een vroeg stadium met de gemeente in overleg te gaan inzake de mogelijkheden om te kijken naar de best mogelijke opties. Het kan daarbij gaan om adviezen voor de soort van archeologisch onderzoek die het beste gekozen kan worden of om de mogelijkheden van archeologie sparend bouwen te bekijken.
2.2.5 Archeologie binnen het plangebied
Het plangebied ligt in een gebied met meerdere archeologische waarden. Het gaat daarbij om de waarde archeologie 0, de waarde archeologie 1, de dubbelbestemming waarde archeologie 2 en de dubbelbestemming waarde archeologie 3. Voor de waarden 1, 2 en 3 gelden de regels van het recent onherroepelijk geworden facetbestemmingsplan Archeologie (2014). Bij waarde 0 is er geen sprake (meer) van behoudenswaardige archeologie, hier zijn dan ook geen regels voor opgenomen.
Van de waarde 1 gebieden is de archeologische waarde van het gebied nog niet door onderzoek vastgesteld of er geldt een lage of middelhoge archeologische verwachting. Aan een waarde 1 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor het plangebied een oppervlak van tenminste 2.500 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.
Een waarde 2 gebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde, die door de dubbelbestemming beschermd wordt. Aan een waarde 2 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor de geplande ingreep een oppervlak van tenminste 100 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.
Een waarde 3 gebied heeft een zeer hoge archeologische waarde, die door de dubbelbestemming beschermd wordt. Aan een waarde 3 gebied zijn ondergrenzen verbonden, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt. Deze grenzen bedragen voor de geplande ingreep een oppervlak van tenminste 50 m2 en een verstoring of bodemingreep die dieper dan 30 cm gaat.
Binnen het plangebied liggen enkele terreinen waarvan al langer de waarde vaststaat. Deze zijn beschreven in de catalogus van terreinen die bij de Nijmeegse Archeologische Beleidskaart hoort. Het gaat om de terreinen Z-11, Z-14 en Z-15. Daarnaast zijn er op basis van onderzoek een aantal terreinen toegevoegd of in waarde veranderd. Het gaat bij dat laatste om een aantal terreinen waar op basis van uitgevoerd archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden (meer) in de bodem aanwezig zijn of waar uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er juist wel archeologische waarden in de ondergrond aanwezig zijn. Het gaat om de onderzoeken Ma3 en Gu1.
Afbeelding 5: uitsnede van de archeologische beleidskaart Nijmegen met aanduiding van de verschillende terreinen.
Terrein: Z-11. Heiweg
In 1937 werd in de hoek tussen de Heiweg en de Sint Annastraat een graf uit de prehistorie aangetroffen. Het graf bestaat uit de melding van een handgevormde pot. De kans is echter groot dat zich in de onmiddellijke omgeving van de vondst nog meer van dergelijke graven in de bodem bevinden.
Archeologisch belang van het terrein: In de urnenveldenperiode was het gebruikelijk om grote hoeveelheden graven te concentreren op een plek. De vondst op dit terrein van een graf uit deze periode maakt het dan ook zeer waarschijnlijk dat er zich in de directe omgeving nog meer graven bevinden. Het valt echter moeilijk in te schatten hoever het grafveld zich heeft uitgestrekt. De aanwezigheid van een grafveld uit deze periode in dit deel van Nijmegen is vrij uitzonderlijk want de meeste (bekende) graven bevinden zich op of rond de stuwwal. Het is dan ook van belang om dit grafveld goed in kaart te kunnen brengen en de precieze ligging, de omvang en de datering vast te kunnen stellen. Deze gegevens kunnen meer licht werpen op de relatie tot de al bekende grafvelden op de hogere plateaus in Nijmegen.
Terrein: Z-14. Malderburchtstraat
Bijna veertig jaar geleden werden bij rioleringswerkzaamheden in de Malderburchtstraat drie graven aangetroffen uit verschillende periodes. Het eerste graf, dat dateert uit de Midden-Bronstijd, bevatte twee zogenaamde Drakensteinurnen gevuld met crematieresten. Op één van de potten was een bodem van een derde pot als deksel gebruikt. Een tweede graf, uit de urnenveldenperiode (Late Bronstijd - Vroege IJzertijd), bevatte een pot waarin ook crematieresten zaten. Het derde graf dateert uit de Midden-Romeinse Tijd. Dit graf kan door de bijgaven nader gedateerd worden in de periode rond 200 na Chr. De crematieresten van de overledene bevonden zich in een vrij eenvoudige pot; daarnaast waren borden, een beker, een kruik en een munt meegegeven. Het aardewerken serviesgoed mag dan het graf in de periode rond 200 dateren, de munt is in 77/78 na Chr. geslagen. Deze is lang in omloop geweest voordat hij aan de dode in het graf werd meegegeven. Er zijn ook nog losse scherven en dakpanfragmenten aangetroffen uit de Midden-Bronstijd, de Midden-Romeinse Tijd en de Vroege Middeleeuwen (in dit geval een bodem van een pot uit 450-725 na Chr.). Dit wijst op het gebruik van dit terrein in deze tijden, maar het is onduidelijk of het bijvoorbeeld als akker of als woonplaats is benut.
Archeologisch belang van het terrein: De chronologische verscheidenheid van de vondsten geeft aan dat het terrein door de eeuwen heen veel gebruikt moet zijn. De meest concrete aanwijzingen voor het terreingebruik worden gevormd door de drie graven uit de Midden-Bronstijd, de urnenveldenperiode en de Romeinse Tijd. Omdat het in deze periodes gebruikelijk was om de doden niet geïsoleerd, maar in grafvelden bij te zetten, kunnen er bij toekomstige grondwerkzaamheden zeker meer graven verwacht worden. Van de omvang van de verschillende grafvelden kan op basis van deze vondsten nog niet veel gezegd worden. Het grafveld uit de urnenveldenperiode is wat dat betreft wellicht nog het minst onduidelijk. Dergelijke grafvelden bestonden vaak uit honderden graven, dus de kans is groot dat hier een aanzienlijk aantal graven uit die periode aangetroffen wordt. Grafvelden uit de Midden-Bronstijd en urnenveldenperiode zijn in Nijmegen eigenlijk alleen goed bekend op en rond de stuwwal. In beide perioden werden grafvelden vaak in de nabijheid van nederzettingen aangelegd. De mogelijkheid bestaat dus dat er in de omgeving ook sporen van een nederzetting aangetroffen worden. Het feit dat er op deze plek tweemaal een grafveld is aangelegd, werpt de vraag op of er hier wellicht sprake was van een in ritueel opzicht belangrijke plaats. In dat kader is het ook van belang om een nauwkeuriger datering voor beide grafvelden vast te stellen. Mogelijk is er een continuering waar te nemen. Ook in de nabijheid van het Romeinse grafveld mag een nederzetting verwacht worden. Omdat grafvelden in de Romeinse Tijd liefst langs een weg werden gesitueerd, kan in de directe omgeving ook een weg liggen. Het in kaart brengen van zoveel mogelijk grafvelden en nederzettingen uit de Romeinse Tijd in de regio levert een duidelijker beeld op van de bevolkingsdichtheid en -spreiding. Daarnaast biedt het zicht op de economische en sociale structuur, en de mate van romanisatie binnen individuele bevolkingsgroepen en in de regio als geheel. Het aangetroffen graf kan gedateerd worden rond 200, maar nader onderzoek zal kunnen uitwijzen hoe lang het (verwachte) grafveld in gebruik is geweest, en welke ontwikkelingen daarbinnen zichtbaar zijn. De Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek heeft het aan de zuidzijde van de Malderburchtstraat grenzende terrein buiten de gemeentegrenzen van Nijmegen vastgelegd als terrein met hoge archeologische waarde. Het terrein is daarmee feitelijk aanzienlijk groter dan alleen het Nijmeegse gedeelte.
Terrein: Z-15. Hatert
Hier bevindt zich de kern van het historische dorp Hatert, het landgoed Huize Hatert en een nederzetting uit de IJzertijd. Van het dorp is bovengronds bijna niets meer te zien, nadat het in de jaren zestig van de vorige eeuw overbouwd werd als nieuw stadsdeel van Nijmegen. Huize Hatert heeft wel de tand des tijds doorstaan. Het is gebouwd als een versterkte boerderij en zomerverblijf van een gegoede familie, in dit geval de familie Van der Haltert (Hautart) die hier al in de 14e eeuw bezittingen heeft. Delen van het nu nog bestaande huis, waaronder een deel van de Spijker, dateren uit de 14e eeuw. In 1992 werd rondom Huize Hatert door het Bureau Archeologie opgegraven voorafgaand aan de bouw van nieuwe huizen. Daarbij zijn onder meer funderingen gevonden die mogelijk tot de eerste aanleg behoorden van het versterkte huis. Bovendien werden sporen van een nederzetting uit de IJzertijd aangetroffen. Het gaat waarschijnlijk om het meest noordelijke deel van een nederzetting die zich verder naar het zuiden heeft uitgestrekt.
Archeologisch belang van het terrein: IJzertijd: Bij eerder onderzoek is een deel van een nederzetting uit de IJzertijd aangetroffen. Een belangrijk deel van deze nederzetting, die zich vermoedelijk verder naar het zuiden uitstrekte, is echter nog niet gezien. Onderzoek naar deze nederzetting is van belang om de omvang en een nauwkeuriger datering te kunnen bepalen. Uit deze periode zijn ten zuiden van de Waal, buiten de directe omgeving van de stuwwal, betrekkelijk weinig nederzettingen bekend. Voor de kennis van het nederzettingspatroon in de IJzertijd in dit deel van Nijmegen is nader onderzoek naar deze sporen van belang. Afhankelijk van de precieze datering van de nederzetting, kunnen in de omgeving van de nederzetting mogelijk ook graven verwacht worden.
Archeologisch belang van het terrein: Middeleeuwen: Huize Hatert is een van de weinige versterkte huizen die nog in Nijmegen bewaard zijn gebleven. Ook van de spijker (de toren) die als onderdeel van Huize Hatert nog bestaat, zijn er slechts enkele bekend in Nijmegen. Onderzoek op het terrein van Huize Hatert is belangrijk voor het vergroten van ons inzicht in de manier waarop de stad zich in ruimtelijk opzicht is gaan ontwikkelen. Het onderzoek naar Huize Hatert en de andere versterkte huizen in Nijmegen levert informatie op over de wijze van ontginnen en in cultuur brengen van het gebied rond de stad vanaf de 13e eeuw. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat er nog gebouwresten zijn die mogelijk uit de 14e eeuw dateren. Ook de aangetroffen grachten dateren mogelijk al uit dezelfde periode. Veel is echter nog onduidelijk over het verdere verloop van deze resten en de plattegrond van het gebouw. Toekomstig onderzoek zal meer informatie moeten leveren over de omvang, de structuur en de bouwontwikkeling van dit versterkte huis.
Onderzoek Ma3
Het onderzoek Ma3 betreft een proefsleuvenonderzoek dat uitgevoerd is op het voormalige Circusterrein aan de Malderburchtstraat (WIldenberg J.J.A.J., 2008, Een proefsleuvenonder-
zoek op het voormalige circusterrein aan de Malderburchtstraat, gemeente Nijmegen. ABN briefrapport 15). Het onderzoek heeft nauwelijks sporen opgeleverd en vrijwel alle vondsten kwamen uit de bouwvoor. Alhoewel er enkele vondsten zijn die dateren van voor de 18e eeuw, het gros van de vondsten dateert vanaf de 18e eeuw en hangen samen met de boerderij 'De Del', het aangrenzende huis en de ontwikkelingen in de 20e eeuw zoals de geallieerde stelling uit het einde van WOII. De vindplaats heeft een matige kwaliteit waardoor geadviseerd werd om dit onderzoeksterrein vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Het bevoegd gezag archeologie heeft de rapportage beoordeeld (Nicasie M., 2017, Selectiebesluit Archeologie, Malderburchtstraat, Nijmegen d.d. 23-2-2017) en besloten om binnen de zone van het plangebied binnen archeologische waarde 2 deze waarde te behouden en de waardering van zone waarde 1 binnen het plangebied te veranderen in waarde 0.
Onderzoek Gu1
Het onderzoek Gu1 betreft een oud onderzoek bij de Heidebloemstraat en de Libellenstraat. Tijdens het onderzoek is 1 werkput aangelegd tot in de C-horizont. Hierbij zijn 1 paalspoor, 2 scherven en 2 metalen objecten aangetroffen. Alle archeologische resten kunnen in de recente perioden gedateerd worden. Dit onderzoek is nog niet uitgewerkt, maar vanwege de aard van de archeologische resten is dit onderzochte gebied ingeschaald in Waarde 0.
2.2.6 Benodigd onderzoek
Indien een plan op basis van het bestemmingsplan vergunningplichtig is, kunnen voorwaarden ten aanzien van archeologie aan de vergunning worden verbonden. Uitgangspunt hierbij is de verplichting van initiatiefnemer om het bevoegd gezag te voorzien van gegevens die aantonen hoe het met de archeologische waarden is gesteld, zodat een besluit genomen kan worden over hoe hiermee om te gaan bij de planrealisatie. De exacte eisen zullen pas geformuleerd kunnen worden als de concrete, bodemverstorende ingrepen bekend zijn en welke impact de voorgenomen ingrepen op die waarden hebben. Ten laatste bij de vergunningaanvraag zullen die als concrete plannen bekend moeten zijn.
In samenspraak met het bevoegd gezag kan bepaald worden welke ingrepen wel of niet raadzaam zijn, en indien uitgevoerd, welke gevolgen daar vanwege de archeologie voor de initiatiefnemer aan verbonden zullen worden.
Deze maatregelen, en de archeologische onderzoeken die vooraf kunnen gaan aan een dergelijk besluit, worden bij voorkeur als maatwerk toegepast. Ze worden dus zoveel mogelijk per geval bekeken.
Er zijn verschillende opties voor het te verrichten archeologisch onderzoek, die hieronder kort worden weergegeven.
Afbeelding 6: Uitgebreid archeologisch onderzoekschema, naar de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)
Het ruitje in het midden van de bovenstaande afbeelding staat voor het rapport dat moet aantonen hoe het met de archeologie binnen het plangebied is gesteld. De daarboven staande onderzoekstappen kunnen elkaar opvolgen, maar er kan ook gekozen worden om maar één bepaald soort onderzoek uit te voeren. In het algemeen geldt dat hoe lager men in de boom komt, hoe hoger de kosten worden, maar ook dat de data die gegenereerd worden steeds beter worden.
Op basis van het advies kan de gemeente maatregelen opleggen. Deze variëren van het vrijgeven van het terrein tot het nemen van langdurige fysieke beschermingsmaatregelen. Een andere vorm kan het behoud van de archeologische waarden zijn door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.
2.2.7 Meldingsplicht art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet
Archeologische vondsten dan wel waarnemingen gedaan bij niet-archeologisch onderzoek moeten gemeld worden op basis van de artikelen 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Dit soort vondsten wordt aangeduid als toevalsvondst.
Om het documenteren van toevalsvondsten en waarnemingen mogelijk te maken, verdient het aanbeveling de volgende standaardtekst bij de vergunningverlening op te nemen, die refereert aan de wettelijke meldingsplicht van archeologische waarden (ex artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet):
Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.10).
Degene die bij het opsporen van archeologische monumenten, zonder het verrichten van een opgraving, waarnemingen doet, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat die waarnemingen van belang zijn voor de archeologische monumentenzorg, meldt die waarnemingen zo spoedig mogelijk bij Onze minister (artikel 5.11).
Deze melding kan ook worden gedaan bij het bevoegd gezag archeologie van de gemeente Nijmegen.
2.3 Cultuurhistorie
2.3.1 Cultuurhistorisch beleidskader
2.3.2 Cultuurhistorische analyse
De cultuurhistorische analyse behorend bij dit bestemmingplan is ondergebracht in Bijlage 2 van deze toelichting.
2.3.3 Cultuurhistorische waarden
Op de cultuurhistorische waardenkaart die in het kader van dit bestemmingsplan is opgesteld zijn de diverse waardevolle cultuurhistorische elementen, structuren en gebieden aangeduid die aanwezig zijn in het plangebied. Het betreffen niet alleen monumenten en beschermde gebieden, maar ook niet-beschermd erfgoed, zoals opgenomen op de aandachtspandenlijst, waardevolle historische structuren en ensembles. Per legenda-item van de cultuurhistorische waardenkaart is hieronder een korte beschrijving opgenomen.
Afbeelding 8: Kaart Cultuurhistorische waardenkaart
2.3.4 Cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan
2.4 Beeldkwaliteit
2.4.1 Inleiding
Met de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit 2014 geeft de gemeente aan de kwaliteit en samenhang van het stadsbeeld te willen behouden en versterken. Het beeldkwaliteitbeleid is er op gericht herkenbare en onderscheidende gebiedsontwikkelingen te stimuleren en bestaande identiteiten van Nijmegen te behouden en benutten. Daarnaast wordt er een hoge kwaliteit geambieerd in de gebieden die het meest van invloed zijn op het beeld van de stad.
Het begrip beeldkwaliteit is verbonden met de mate waarin we een positief of negatief beeld van onze omgeving hebben. Hierbij spelen aspecten als herkenbaarheid, identiteit, de structuur (vorm en compositie) en de betekenis van een plek een belangrijke rol. Als een omgeving of gebouw een slechte indruk achterlaat kunnen we spreken van een lage beeldkwaliteit. Er is sprake van een hoge beeldkwaliteit wanneer een straat, plein of gebouw een positieve indruk oproept. De belevingswaarde van een gebouw of plek is meer dan alleen het uiterlijk aanzien. De belevingswaarde van een gebied wordt ook sterk bepaald door de mensen en hun activiteiten, zoals een voetbalveldje met spelende kinderen, de levendigheid van een markt of de stilte van een verlaten plein in de vroege ochtenduren. In de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit zijn de ambities voor wat betreft de beeldkwaliteit van de stad vertaald in criteria voor bouwplannen en ruimtelijke ontwikkelingen.
2.4.2 Toetsingsniveaus
De gemeente heeft een verantwoordelijkheid als het gaat om de beeldkwaliteit van de stad. Hierbij zal zij haar aandacht voornamelijk richten op die gebieden die van belang zijn voor de stad als geheel. Hier zal meer kwaliteit worden verlangd van ontwerpers en opdrachtgevers. In veel woongebieden ligt de verantwoordelijkheid voor de beeldkwaliteit voor een deel bij de bewoners zelf. De inrichting en het onderhoud van de openbare ruimte is in hoofdzaak een taak van de overheid, maar waar het gaat om het bouwen aan en om de eigen woning, heeft de eigenaar de verantwoordelijkheid om er iets goeds van te maken. De gemeente onderscheidt bij de ruimtelijke ontwikkeling van de stad vier zogenaamde toetsingsniveaus: bijzonder, aandacht, luw en vrij. In het gebied Nijmegen Zuid zijn de toetsingsniveaus bijzonder en luw van toepassing. In gebieden waar een bijzonder toetsingsniveau geldt, zal de gemeente een meer actieve rol spelen bij de totstandkoming van nieuwe ontwikkelingen. Er zullen ook hogere eisen worden gesteld aan initiatieven en bouwplannen van derden. In gebieden waar een luw toetsingsniveau van kracht is, zullen minder strenge eisen worden gesteld aan bouwplannen. Er wordt wel gewaakt voor achteruitgang en verlies van bestaande ruimtelijke kwaliteiten.
Het bijzonder toetsingsniveau is van toepassing langs de doorgaande hoofdwegen Hatertseweg, St. Annastraat, Weg door Jonkerbos en Grootstalselaan vanwege de belangrijke positie in de structuur van de stad. Ook voor de adressen, die een ruimtelijk - visuele relatie hebben met het Maas-Waalkanaal en de stadsrand (de Elshof) geldt het bijzondere toetsingsniveau. De verspreid liggende monumenten (zoals Huize Hatert en de Maycrete-woningen) vallen onder het bijzondere toetsingsniveau vanwege hun cultuurhistorische waarde. Op de overige delen van het plangebied is het luwe toetsingsniveau van kracht.
Afbeelding 9: Kaart Toetsingsniveaus
2.4.3 Bouwstenen
In Nijmegen komen samenhangende ruimtelijke eenheden voor met eigen beeldkenmerken. Dit kunnen bijvoorbeeld buurten, wijken of kleinere ensembles zijn. Om de eenheden te kunnen benoemen, is het begrip bouwstenen geïntroduceerd. In het plangebied zijn de volgende bouwstenen herkenbaar:
- H2 Historische bebouwingslinten en dorpskernen (b.v. Heiweg en oude kern Hatert)
- W2 Tuinwijk (de traditionele naoorlogse wederopbouwgebieden)
- W3 Gemengde bebouwing
- W5 Naoorlogse stempelwijken (grote delen van Grootstal en Hatert)
- W7 Stadsvernieuwing en inbreidingslocaties (Emancipatiebuurt in Jonkerbos)
- W8 Woongebieden en stedelijke verdichtingen vanaf 1990 (Nieuw Hatert, woonbuurt Vossendijk)
- V1 Voorzieningen (bv. voorzieningenzones in Hatert)
- B1 Werkgebieden (bedrijvencluster Hatertseweg/Marie Curiestraat)
- G1 Gebouwen en complexen in het groen (scholencluster langs Hatertseweg, park Malderborgh)
- G2 Sport- en recreatieterrein (volkstuinen Hatert)
- G3 Groen- en buitengebieden
Voor de hele stad zijn in beginsel de algemene beeldkwaliteitscriteria uit de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit van toepassing. Voor de specifieke gebiedstypen (de bouwstenen) zijn tevens specifieke gebiedsgerichte toetsingscriteria van toepassing; de bouwsteencriteria.
Voor de wijk Hatert is in 2006 in het bestemmingsplan bij de grondgebonden woningen uit twee lagen, een derde woonlaag mogelijk gemaakt. Om te zorgen dat deze derde laag de sterke samenhang binnen de oorspronkelijke woningen niet teveel zal verstoren zijn voor de dakopbouwen in deze wijk zogenaamde trendsetters ontwikkeld.
Afbeelding 10: Kaart Bouwstenen
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit tot 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.
De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports Amsterdam en Rotterdam, de brainport Eindhoven en de greenports met bijbehorende achterlandverbindingen. Voor de topregio's heeft het Rijk een excellente ruimtelijk-economische structuur voor ogen, door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's en concentratie van de topsectoren. Hiervoor moeten genoeg woningen, bedrijventerreinen en kantoren beschikbaar zijn. En deze moeten passen bij de wensen van bedrijven en hun werknemers. In Nijmegen bevindt zich een van deze topregio's: de Health Valley.
Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Het kabinet heeft in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Hiervan zijn 13 onderwerpen van 'nationaal belang' afgeleid, waarvoor centrale sturing nodig wordt geacht en waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en haar bevoegdheden wil inzetten. In vergelijking met eerder rijksbeleid wordt veel aan lagere overheden overgelaten. Planologische besluiten worden niet meer preventief getoetst op de naleving van nationale normen tenzij het de directe belangen van Rijkswaterstaat, het ministerie van Defensie en het ministerie van EL&I inzake weg- en waterbeheer, defensieterreinen, rijksinpassingsplannen voor energie-infrastructuur betreft.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn rijksregels opgenomen ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland. Deze zijn van belang voor de inhoud van bestemmingsplannen. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere planologische kernbeslissingen (pkb's) en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen volgen de nahangprocedure en kunnen vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:
- Rijksvaarwegen;
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie;
- Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- Electriciteitsvoorziening;
- Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Ecologische hoofdstructuur;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- Ruimtereserving parallelle Kaagbaan.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Daartoe is een artikellid ingevoegd op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen:
- 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Recent is er aan artikel 3.1.6 van het Bro een nieuw lid toegevoegd met als doel om buiten twijfel te stellen dat aan het stellen van regels in onder andere een bestemmingsplan slechts ruimtelijke ordeningsmotieven ten grondslag mogen liggen, en dus geen economische gronden.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Afbeelding 11: Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit plan voorziet niet in nieuw stedelijke ontwikkelingen waarvoor de Ladder doorlopen moet worden.
Per 1 juli 2017 treedt de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking. De belangrijkste wijzigingen zijn:
- geen tredes meer;
- alleen bij buitenstedelijke ontwikkelingen geldt een uitgebreide Laddermotivering
- geen dubbele Laddertoets meer: doorschuiven Laddertoets naar uitwerkings- of wijzigingsplan is mogelijk.
3.1.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden via een koninklijk besluit. In dit wetsvoorstel (de Wabo) worden de toestemmingen samengevoegd die nodig zijn als een burger of een bedrijf op een bepaalde plek iets wil gaan slopen, (ver)bouwen, oprichten of gaan gebruiken. Het moet daarbij gaan om plaatsgebonden activiteiten die op een of andere manier van invloed zijn op de fysieke leefomgeving. Daartoe zijn circa 25 vergunningen, ontheffingen en meldingen (toestemmingen) op het gebied van ruimte, bouwen, milieu, natuur en monumenten geïntegreerd tot één omgevingsvergunning. Dit heeft geleid tot de invoering van één loket, één (digitaal) aanvraagformulier, één bevoegd gezag (één aanspreekpunt), één uniforme en in het algemeen ook kortere procedure, één procedure voor bezwaar en beroep en één handhavend bestuursorgaan. De samenvoeging heeft geleid tot een omvangrijke vermindering van het aantal toestemmingen en een daarmee overeenkomende vermindering van administratieve lasten.
Het bij deze wet behorende Besluit omgevingsrecht (Bor) is met ingang van 1 november 2014 gewijzigd. Door deze wijziging is de regeling voor vergunningsvrij bouwen en de mogelijkheden om af te wijken van het bestemmingsplan (door middel van de zogenaamde kruimelgevallen-regeling), verder uitgebreid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Gelderland
In de Omgevingsvisie Gelderland (december 2015) staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.
Hoe draagt de provincie bij aan een toekomstbestendig Gelderland? De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
- 1. een duurzame economische structuur;
- 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland:
- 1. Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Zo heeft het Rivierenland andere regionale economische en culturele motoren dan de Stedendriehoek;
- 2. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
- 3. Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Denk aan cultuurhistorie, natuur, water, ondergrond.
Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.' Uitnodigingsplanologie is sturen op doelen en kwaliteit, niet op de exacte middelen.
Bij het maken van de Omgevingsvisie zijn vier majeure opgaven naar voren gekomen. Het gaat om opgaven die van belang zijn voor heel Gelderland, maar met name in specifieke regio's spelen en in hun aard juist multisectorale aspecten benadrukken. Wat daarbij opvalt is dat de stedelijke gebieden, vanwege de opgaven die daar actueel zijn, meer aandacht krijgen dan voorheen. De provincie ziet voor zichzelf hier een relatief grotere rol dan in de vorige omgevingsplannen. Het gaat daarbij om:
- de economische kracht van de stedelijke netwerken (Arnhem-Nijmegen, Ede-Wageningen en de Stedendriehoek);
- de Gelderse corridor (de spoor-, weg- en waterverbinding tussen de Rotterdamse haven en het Ruhrgebied);
- de versterking van de Veluwe als toeristisch aantrekkelijk natuurgebied;
- de krimp van de bevolking in de Achterhoek.
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
- past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
- hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?
Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Met de voorgenomen actualisatie van de omgevingsvisie en -verordening in 2017 kan de provincie zelf een Regionaal Programma Bedrijventerreinen of Werklocaties (RPW) vaststellen, dit is alleen van toepassing indien een regio gezamenlijk niet tot (kwalitatief goede) afspraken komt over de programmering van bedrijventerreinen en/of kantoren en perifere detailhandel.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De doelstellingen uit de Omgevingsvisie zijn juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Gelderland (december 2015). De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.
3.3 Regionaal Beleid
Sinds 1 juli 2015 bestaat de Stadsregio Arnhem-Nijmegen niet meer als officiële bestuurslaag. Hierdoor is er geen instantie meer direct verantwoordelijk voor het regionale beleid op het gebied van mobiliteit, ruimte, wonen en werken. Voor de beleidsvelden wonen, detailhandel en bedrijventerreinen geldt dat provincie Gelderland in haar omgevingsvisie en omgevingsverordening nog wel verwijst naar de regionale afspraken. Voor deze beleidsvelden worden nog steeds regionale afspraken vastgelegd in gezamenlijk overleg met regiogemeenten en provincie. Ook voor andere beleidsvelden blijft regionale afstemming in veel gevallen noodzakelijk.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Nijmegen 2013, kansen voor ontwikkeling tot 2030
De Structuurvisie Nijmegen 2013 bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en geeft de keuzes weer die de gemeente Nijmegen maakt in het ruimtelijk beleid. Met de Structuurvisie wordt invulling gegeven aan de ruimtelijke ambities, die zijn vertaald in een uitvoeringsprogramma. De Structuurvisie kent een planhorizon van 10 jaar. De structuurvisie is een juridisch verplicht ruimtelijk instrument (Wet ruimtelijke ordening) en dient als basis voor het opstellen van ruimtelijke (bestemmings-)plannen. Maar het is ook een kompas, een inspiratiebron en ontwikkelingskader voor investeringen in wonen, infrastructuur en voorzieningen door gemeente en andere overheden, bedrijven, organisaties en inwoners.
Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong. Duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie en kent een brede invulling. In de Structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de volgende speerpunten:
- Typisch Nijmegen, de ambitie is om de bestaande en voor Nijmegen unieke kwaliteiten zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk te versterken. De typerende kwaliteiten zijn: de unieke ligging in het landschap, de ruimtelijke dragers van de stad, de historische gelaagdheid, de dynamiek: Nijmegen is een stad in beweging en de duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie met een brede invulling;
- Economische structuurversterking, de ruimtelijke kwaliteit van een stad is afhankelijk van de economische aantrekkingskracht. We willen ruimte bieden voor de ontwikkeling van de economische dynamiek van een wijk. We willen de creativiteit van ondernemers de ruimte geven;
- Karakteristieke wijken, onze ambitie is om wijken te hebben waarin mensen graag wonen met een variatie in het aanbod van woningen (zowel in woningtype als in prijsklasse).
Onder het speerpunt Karakteristieke wijken is bij de ruimtelijke ambities aangegeven dat we in de bestaande wijken alleen nog woonmogelijkheden toevoegen als die iets toevoegen aan de wijk of buurt zoals woningen met zorg aan huis en ontmoetingsmogelijkheden. We zijn terughoudend met verdere inbreiding vanwege het belang dat we hechten aan groene ruimten, speelplekken en waterpartijen in een dichte stedelijke omgeving. In de bestaande stad is de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in de wijken met een voorraad aan verouderde sociale huurwoningen en sociaal-maatschappelijk kwetsbare bewoners. Ook zijn er voorzieningenharten en scholen gebouwd. Behalve in de Waalsprong, het Waalfront en Nijmegen CS worden de komende jaren geen grote woningbouwontwikkelingen voorzien. In de bestaande stad zetten we in op consolidatie van de bestaande kwaliteiten. Toch zijn ook hier specifieke plekken en gebieden aan te wijzen met een verouderde woningvoorraad, waar de komende jaren een transformatie nodig is. Zo zijn er in de stad verschillende gebieden aan te wijzen. In sommige wijken hebben we de ambitie om te investeren (ontwikkelen, transformeren), terwijl andere gebieden zich juist op eigen kracht verder kunnen ontwikkelen (consolideren).
3.4.2 Coalitieakkoord 2014-2018, Samen voor Nijmegen: sociaal, duurzaam en ondernemend
De coalitie wil initiatieven van inwoners, ondernemers en organisaties aanmoedigen. Nijmegenaren krijgen de ruimte om met initiatieven te komen, de rol van de coalitie is het verbinden van initiatiefnemers en het stimuleren van partnerships. De afgelopen jaren zijn al belangrijke stappen gezet om onze stad nog groener en duurzamer in te richten. Dit proces wordt voortgezet. Er is veel draagvlak en initiatief bij bewoners, grote en kleine bedrijven om duurzamer te bouwen en meer natuur en landbouw binnen onze stadsgrenzen te brengen. Wij ondersteunen deze ondersteunen deze initiatieven, geven ruimte en leggen verbindingen.
Onze ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke woon- en groeistad blijft. Betaalbaarheid en kwaliteit van woningen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Door een goede samenwerking met partners werken we aan een evenwichtige woningvoorraad in Nijmegen. Samen met hen pakken we de bouwopgave om Nijmegen in de toekomst te kunnen laten groeien voortvarend op, met prioriteit voor de Waalsprong en Waalfront. Dat betekent echter niet dat de ontwikkeling van de bestaande stad tot stilstand komt. Maar we gaan scherper beoordelen wat de toegevoegde waarde is van een project op basis van de criteria die door de Raad zijn vastgesteld: strategische maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid, verbetering differentiatie woningaanbod, doelgroepenbeleid, stadium ontwikkeling en financieel.
Hoofdstuk 4 Functioneel Beleidskader
4.1 Wonen
In het plangebied Nijmegen-Zuid staan in totaal 11.581 woningen en wooneenheden. Er staan 11.042 zelfstandige woningen in 2015. Er zijn 630 wooneenheden die allemaal vallen in de betaalbare huur categorie. Binnen de zelfstandige woningen zijn er huurwoningen (47%) en koopwoningen (53%).
In Nijmegen onderscheiden we een vijftal woonmilieus. De wijken Hatertse Hei en Hatert behoren tot het zogenaamde Stedelijk Compacte Woonmilieu. Dit betekent dat het een woonmilieu is met relatief veel etagewoningen (meer dan 40%), en/of bebouwing in een stevige dichtheid (meer dan 30 woningen per hectare).
Grootstal heeft een Stedelijk Grondgebonden Woonmilieu. Dit woonmilieu wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van minimaal 60% laagbouw en/of een dichtheid van minder dan 30 woningen per hectare.
4.1.1 Woonvisie Nijmegen 2015-2020; Samen werken aan goed wonen
Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2015-2020, Samen werken aan goed wonen! In deze nota wordt het woonbeleid uiteengezet tot 2020.
Belangrijke onderleggers voor de nieuwe woonvisie zijn de in 2014 vastgestelde nota's "De Nijmeegse Woningmarkt 2013-2020" en het "Planningskader wonen met zorg 2014".
Binnen de nieuwe woonvisie worden de volgende ambities neergelegd voor Nijmegen:
We willen dat Nijmegen een aantrekkelijke en toekomstbestendige woonstad blijft voor iedereen. We willen dat het in Nijmegen goed wonen is voor arm en rijk, jong en oud, autochtoon en allochtoon, nu en in de toekomst. Bewoners binden in een ongedeelde stad, dat is de constante in ons woonbeleid door de jaren heen. Betaalbaarheid van het wonen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Nijmegen wil een moderne sociale stad zijn met ruimte en kansen voor iedereen.
De opgaven op het terrein van wonen liggen op verschillende terreinen:
- Betaalbaarheid;
De betaalbaarheid is zeer actueel. Kern vormt de stagnerende inkomensontwikkeling aan de ene kant en de gestegen woonlasten aan de andere kant. Het doel is de betaalbaarheid te verbeteren. Het aantal betaalbare huurwoningen zal voor Nijmegen de komende jaren moeten toenemen. - Woningbouwopgave;
Uitgangspunt is maximaal voorzien in behoefte op basis van recente prognoses en de actuele ontwikkelingen op de lokale markt. Waalsprong en Waalfront hebben daarbij prioriteit voor uitbreidingsopgave. - Verduurzaming van de woningvoorraad;
Wonen kan ook duurzamer, met minder energiegebruik en lagere woonlasten. - Wonen met zorg en service;
Dit thema wordt steeds belangrijker. Ten eerste woont onze ouder wordende bevolking steeds langer zelfstandig en ten tweede is de extramuralisering van de zorg een voortgaand proces. Beide trends voeden de opgave om meer combinaties van wonen en zorg in de wijken te realiseren. - Kwaliteit van wijken;
We willen toekomstbestendige en gevarieerde wijken die voorzien in de woningbehoefte. Dit betekent op stedelijk niveau een mix van woonmilieus en per wijk een wisselende mix van woningtypen. We ontwikkelen en beheren met respect voor de identiteit van buurten en wijken. Want elke wijk is anders. - Kamerbewoning; veilig en leefbaar;
Voor de verdere ontwikkeling van Nijmegen als kennisstad is een goede (particuliere) kamermarkt een randvoorwaarde. - Doelgroepen;
Het woonbeleid richt zich traditioneel op de klassieke volkshuisvestingsopgave: betaalbaar wonen voor mensen met lage inkomens. Maar er worden verschillende doelgroepen onderscheiden: ouderen, jongeren en starters, vergunninghouders en kwetsbare groepen, expats en woongroepen. Hier worden specifieke afspraken over gemaakt.
4.1.2 Wonen en zorg
Eén van de opgaven uit de Woonvisie Nijmegen is extra aandacht voor huisvesting van wonen met zorg. Het grootste deel van de ouderen en mensen met een functiebeperking zal, ook als er gezondheidsproblemen ontstaan, in de eigen wijk willen blijven wonen. Ook voor mensen met een zwaardere zorgvraag (beschermd wonen) worden tegenwoordig geen grootschalige verpleeg/verzorgingshuizen meer gebouwd, maar worden kleinschalige woon-zorgcomplexen gerealiseerd.
Als gevolg van vergrijzing en het ingezette rijksbeleid ten aanzien van de extramuralisering van zorg is er op 11 februari 2014 een nieuw planningskader voor wonen met zorg vastgesteld. Dit planningskader geeft informatie over woningcategorieën en de benodigde aantallen woningen per woonservicegebied. Het is tevens een richtlijn voor het plannen van toekomstige huisvesting voor zorgbehoevenden in Nijmegen.
In het planningskader wonen en zorg zijn zogenaamde woonservicegebieden (zie Bijlage 3) aangewezen om de woning- en zorgbehoefte in beeld te krijgen. Deze indeling komt overeen met de indeling van de zogenaamde sociale wijkteams. In Stadsdeel Nijmegen Zuid zien we de woonservicegebieden Hatert en Hatertse Hei/Grootstal terug. In dit gebied zijn diverse levensloopgeschikte en zorgwoningen1 aanwezig. Volgens het planningskader blijkt er nog een tekort aan geschikte woonvormen voor ouderen, zoals ook beschermd wonen en verzorgd wonen. We anticiperen op meer combinaties van wonen en zorg, bij nieuwe ontwikkelingen wordt goed gelet of er mogelijkheden voor beschermd-2 en/of verzorgd3 wonen mogelijk zijn. In bestaande complexen is bijvoorbeeld toevoeging van voorzieningen mogelijk om deze woonvormen te realiseren.
- 1. Zorgwoning: een woning in een wooncomplex die bedoeld is voor mensen die uitsluitend met behulp van zorg/ondersteuning door derden zelfstandig kunnen wonen. Het betreft daarbij een woning die geschikt is voor rollatorgebruik dan wel voor rolstoelgebruik. In het wooncomplex zijn extra voorzieningen aanwezig, zoals een ontmoetingsruimte.
- 2. Beschermd wonen: betreft woon- en verblijfsvorm met 24-uurs nabije zorg en bescherming. Met nabij wordt gedoeld op zorg die permanent aanwezig is. Het betreft zelfstandig of onzelfstandig wonen. Concreet gaat het om personen met een ZZP5-8. Hierbij gaat het om dementerenden (PG) en personen met somatische problematiek (Som.)
- 3. Verzorgd wonen: betreft de situatie waarbij een huishouden in een Levensloopgeschikte woning woont en gebruik kan maken van een ontmoetingsruimte in een wooncomplex. Daarnaast kan het huishouden gebruikmaken van verpleging of verzorging vanuit een nabijgelegen zorgsteunpunt.
4.1.3 Coalitieakkoord
In het Coalitieakkoord is vastgelegd dat de Waalsprong en het Waalfront prioriteit hebben bij woningbouwontwikkeling. Voor de rest van de stad wordt een terughoudend beleid gevoerd. Dat is nodig omdat de jaarlijkse opnamecapaciteit van koop- en huurwoningen is begrensd op 600 tot 900 woningen per jaar. Het honoreren van teveel plannen in de bestaande stad kan de Waalsprong en het Waalfront vertragen, die daardoor meer gaan kosten dan ze nu doen. We hebben wel een stevige woningbouwopgave, maar die is gebaseerd op een groei die gedurende jaren plaatsvindt. Een goede fasering is daarmee belangrijk.
De nieuwe woonvisie geeft de basis aan voor nieuwe woonontwikkelingen in de wijk. De lijn is behoudend voor nieuwe ontwikkelingen in de bestaande stad. Dit wordt ook wel het zogenaamde 'Nee-tenzij' beleid genoemd.
Dit "Nee, tenzij" beleid betekent niet automatisch dat we woningbouwontwikkeling in de bestaande stad op slot zetten. Dat zou onverstandig zijn omdat daarmee ook kansen voor het versterken van het woon- en leefklimaat in de wijken, bijvoorbeeld door het ontbrekend woningaanbod toe te voegen, niet worden benut.
Nieuwe woningbouwontwikkelingen worden getoetst aan de volgende criteria: strategische maatschappelijke relevantie, versterking voorzieningen, leefbaarheid, verbetering differentiatie woningaanbod, doelgroepenbeleid, stadium planontwikkeling en financiële gevolgen voor de gemeente. Vanuit volkshuisvestelijk perspectief kan een ontwikkeling dus best gewenst zijn, maar om andere redenen kan er geen medewerking aan verleend worden.
4.2 Economie
4.2.1 Gemeentelijk beleid
De markt voor bedrijventerreinen, perifere detailhandel en kantoorlocaties is (boven-)regionaal.
Er is de afgelopen jaren sprake van een groot aanbod van deze werklocaties in de regio en maar weinig vraag. Dit heeft geleid tot een overaanbod van werklocaties, met name in de bedrijventerreinenmarkt. Voor de economische ontwikkeling van de regio is het van groot belang dat gemeenten elkaar niet onnodig beconcurreren in de sterk aanbodgerichte markt. Het weer in balans brengen van vraag en aanbod in de markt voor werklocaties is een vraagstuk dat alleen in regionaal verband aangepakt kan worden.
De samenwerkende regiogemeenten en de Provincie Gelderland hebben besloten om de afspraken met betrekking tot de in 2013 vastgestelde programma's voor Bedrijventerreinen (RPB) en Detailhandel (RPD) te herijken en vraag en aanbod in overeenstemming te brengen in een nieuw Regionaal Programma Werklocaties (RPW). Ook de markt voor kantoorlocaties maakt onderdeel uit van dit RPW. De provincie is nauw betrokken bij de ontwikkeling van het Regionaal Programma Werklocaties en zal deze - na vaststelling - ook als uitgangspunt hanteren bij de beoordeling van bestemmingsplannen met betrekking tot bedrijventerreinen, detailhandelslocaties en kantorenlocaties in de regio.
4.2.2 Functies binnen Nijmegen Zuid
4.3 Maatschappelijke Voorzieningen
4.3.1 Onderwijsinstellingen
Sinds 2008 is er sprake van doordecentralisatie van de middelen voor onderwijshuisvesting van de gemeente naar de meeste schoolbesturen. De schoolbesturen zijn in dat geval zelf verantwoordelijk voor de huisvesting. Een aantal scholen is niet doorgedecentraliseerd. Met de schoolbesturen zijn afspraken gemaakt over de spreiding van de onderwijsvoorzieningen: het streven is gericht op minimaal één basisschool binnen een wijk en minimaal één school voor voortgezet onderwijs per stadsdeel.
Het plangebied Nijmegen Zuid huisvest een groot aantal onderwijsinstellingen (Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs en Voortgezet en Primair Speciaal Onderwijs). Onderstaand worden per soort school de belangrijkste ontwikkelingen geschetst.
4.3.2 Sportaccommodaties
In Nijmegen Zuid zijn diverse sportaccommodaties aanwezig. Er zijn drie soorten te onderscheiden: A-zalen zijn speciaal voor het basisonderwijs gebouwd; B-zalen zijn speciaal voor het voortgezet onderwijs gebouwd; C-zalen zijn bestemd voor algemeen gebruik. Het betreft de volgende accommodaties:
- gymzaal Heidebloemstraat 75, zaal C
- gymzaal Heidebloemstraat 201, zaal A
- gymzaal Marie Curiestraat 15, zaal A
- gymzaal Talita Koemi, Burgemeester Dalesweg 1, zaal A
- gymzaal Thorbeckestraat 75, zaal C
- gymzaal De Windroos, Tapirstraat 2 (in schoolgebouw), zaal A
- gymzalen Kandinsky College, Malderburchtstraat 15, 3 B-zalen
- gymzalen Het Rijks, Hatertseweg 404 (in schoolgebouw), 2 B-zalen
- gymzalen H400, Hatertseweg 400 (in schoolgebouw), 2 B-zalen
In de meeste gymnastiekaccommodaties in Nijmegen-Zuid bestaat nog ruimte voor medegebruik. Er is geen sprake van tekorten of knelpunten. Ook in de nabije toekomst zijn deze niet te verwachten.
4.3.3 Overige maatschappelijke voorzieningen
In het gebied liggen twee wijkcentra: Wijkcentrum Hatert aan de Couwenbergstraat 20 en De Schakel aan de Archimedesstraat 9. Aan de Krekelstraat 8 ligt Jongerencentrum De Mix.
Het gebouw van De Schakel is over enige tijd aan een upgrading toe. Een uitbreiding en/of andere indeling van het gebouw is wenselijk. Het is daarom logisch om daar nu bij deze actualisatie van het bestemmingsplan rekening mee te houden. Een wijziging in de verkeerssituatie wordt niet uitgesloten.
4.3.4 Speelvoorzieningen
Speelvoorzieningen bestaan uit (wijk)speeltuinen, recreatieve sportplekken en kinderboerderijen. Goede en voldoende speelvoorzieningen zijn belangrijk voor de leefbaarheid van een wijk (het 'kleine geluk'). Naast de aanleg en het beheer van formele speelplekken, richten we ons ook op de mogelijkheden die de totale openbare ruimte biedt voor spelen. Dit doen we in samenspraak met bewoners waarbij we zelfbeheer stimuleren. De komende jaren zal er extra worden geïnvesteerd in de vervanging van bestaande speelvoorzieningen, zodat we een (groot) deel van alle vervangingen op kunnen vangen.
Het beleid van de komende jaren is gericht op het natuurlijk spelen, de vervanging van speeltoestellen (waarvoor extra investeringsmiddelen beschikbaar voor zijn) en het anders inrichten van de speelplekken c.q. openbare ruimte waardoor het spelen weer een natuurlijk (in plaats van apart gefaciliteerd en afgeschermd) onderdeel wordt van de gehele openbare ruimte. Wij kiezen daarbij voor maatwerk en zullen, binnen de mogelijkheden die er zijn, aan de voorkant afspraken maken met bewoners. Ook zal er meer aandacht zijn voor het aanpassen van speelplekken (ook in de Wijk- en Stedelijke speeltuinen) voor kinderen met een beperking, zodat alle kinderen samen kunnen spelen. Voor de Wijkspeeltuinen is er inmiddels meer beheer gerealiseerd en het streven is om dat de komende jaren te continueren. In de Stedelijke speeltuinen wordt er de komende jaren geïnvesteerd in nieuwe speeltoestellen, om deze (rookvrije) speeltuinen zo aantrekkelijk en toegankelijk mogelijk te houden.
Overzicht speelvoorzieningen
Hatertse Hei | |
Code | Straat |
14.01 | Heidebloem-Hommelstraat gedeeltelijk sportplaats |
14.02 | Krekelstraat-Heidebloemstraat JOP sportplaats |
14.03 | Honigraat |
14.04 | Akkerhommelhof / Moshommelhof |
14.14 | Libellenstraat deels sportplaats |
14.16 | Bongerdstraat |
14.17 | Polderstraat deels sportplaats |
Grootstal | |
Code | Straat |
15.12 | Daltonstraat deels sportplaats |
15.06 | van Musschenbroekstraat deels sportplaats Jeu de Boules |
15.15 | Galvanistraat |
15.14 | Faradaystraat |
15.16 | Fresnelstraat |
15.17 | Marie Curiestraat / Marconistraat |
15.18 | Bunsenstraat |
15.21 | Von Fraunhoferhof |
15.22 | Keplerstraat deels sportplaats |
15.19 | Wattstraat / Keesomstraat |
15.23 | Joulestraat |
15.13 | Archimedesstraat deels sportplaats |
15.02 | Einsteinstraat sportplaats |
Hatert | |
Code | Straat |
16.01 | Angerensteinstraat Mualketen |
16.16 | Wildenborgstraat |
16.21 | Agaatstraat |
16.24 | Granaatstraat |
16.36 | Schouwenburgstraat |
16.37 | Goselingstraat |
16.33 | Albardastraat |
16.43 | Lazuursteenstraat / Robijnstraat |
16.34 | Marchantstraat |
16.35 | Groen van Prinstererstraat |
16.10 | Middachtenstraat sportplaats |
16.38 | Muiderslotstraat |
16.09 | Wijkcentrum Hatert sportplaats |
16.02 | Opaalstraat JOP en sportplaats Jeu de Boules |
16.03 | Treubstraat |
16.05 | Van Bronckhorstdreef sportplaats |
16.04 | Cruijffcourt Couwenbergstraat sportplaats |
16.07 | Park Vossendijk deels sportplaats |
16.08 | Zijpendaalstraat sportplaats |
16.06 | Middachtenstraat Kanaalzone Hatert |
16.11 | Winkelsteegseweg sportplaats |
16.12 | Aldenhaagstraat |
4.4 Verkeer En Vervoer
4.4.1 Nota Nijmegen Duurzaam Bereikbaar
De nota Nijmegen Duurzaam Bereikbaar (oktober 2011) beschrijft het mobiliteitsbeleid van de gemeente Nijmegen. Het Nijmeegse beleid stelt verkeersveiligheid als randvoorwaarde voor alle ontwikkelingen in Nijmegen. Aldus wordt nieuw aan te leggen infrastructuur conform de richtlijnen van Duurzaam Veilige Weginrichting aangelegd. Daarbij stelt de gemeente Nijmegen zich ten doel de bereikbaarheid van de stad te garanderen en te verbeteren. Een multimodale aanpak staat hierin centraal, waarbij de reiziger een keuze wordt aangeboden uit een aantal aantrekkelijke alternatieven: soms is de auto de beste keuze, soms de fiets, soms het openbaar vervoer (OV) en soms een combinatie van vervoerswijzen. Daarnaast neemt de gemeente maatregelen om het verkeerssysteem als totaal duurzamer te maken. Hierbij is de samenhang tussen het mobiliteitsbeleid en ruimtelijke ordeningsbeleid van groot belang. Het verstedelijkingsbeleid van de gemeente gaat uit van een concentratie van ruimtelijke ontwikkelingen op een aantal knopen die goed bereikbaar zijn met de fiets en met het OV. Ook nieuwe grootschalige woningbouw-ontwikkelingen zoals de Waalsprong moeten goed ontsloten worden voor fiets, OV en auto. Voor bedrijventerreinen geldt dat deze zoveel mogelijk aan de rand van de stad worden gesitueerd met goede verbindingen naar de rijkswegen. Transferia worden op strategische plekken aan de rand van de stad gerealiseerd waar overstappen op het Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) mogelijk is. Bij elke geplande nieuwe ontwikkeling wordt onderzocht wat de effecten zijn op de bereikbaarheid. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen leiden tot extra maatregelen, de keuze voor een andere locatie of tot het niet doorgaan van de ontwikkeling. Tenslotte richt het beleid zich op maatregelen die leiden tot een betere benutting van de bestaande infrastructuur en het stimuleren van duurzame vervoerswijzen. Waar al deze maatregelen onvoldoende helpen, komt het vergroten van de capaciteit als optie in beeld.
Door de realisatie van De Oversteek eind 2013 is de verkeersstructuur in de stad ingrijpend veranderd. Hierdoor en door de maatregelen op het rijkswegennet (verbreding A50) zal de doorstromingsproblematiek verschuiven van het gebied ten noorden van de Waal naar de zuid- en westflank van de stad. In het gebied ten zuiden van de Waal en ten oosten van het Maas-Waalkanaal is nu al sprake van hoge verkeersdruk. De ruimtelijke mogelijkheden om nieuwe infrastructuur te bouwen zijn hier beperkt. Met de opening van De Oversteek wordt het mogelijk voor de gemeente Nijmegen om door dynamisch verkeersmanagement het verkeer beter te beheersen en de doorstroming te verbeteren. In de wegenstructuur neemt de S100 als doorstroomroute in de stad daarbij een belangrijke plaats in. Om die doorstroming te garanderen zal waar nodig het verkeer aan de rand van de stad gebufferd worden en worden alternatieven (OV en fiets) en het mijden van de spits gestimuleerd.
In onderstaande toelichting wordt per vervoerswijze ingegaan op de betekenis van het mobiliteitsbeleid. Daarbij wordt ook ingegaan op de plan specifieke situatie per vervoerswijze.
4.4.2 Autoverkeer
Een goede bereikbaarheid van Nijmegen per auto is in de eerste plaats gediend met een goede en betrouwbare afwikkeling van het verkeer op de autosnelwegen rondom de stad. Het is van groot belang dat deze autowegen goed functioneren. Er is dan namelijk geen noodzaak om dóór Nijmegen te rijden als je niet ín Nijmegen hoeft te zijn. Al het doorgaande verkeer gaat buiten de stad om, terwijl het bestemmingsverkeer de stad vanuit de beste windrichting kan benaderen. Binnen de stad hanteren we 3 beleidslijnen: doorstromen, doseren, overstappen.
- Doorstromen: met de opening van De Oversteek ontstaan meer mogelijkheden om het verkeer te spreiden en kunnen we beter bijsturen in geval van calamiteiten. Het is een goed alternatief voor een deel van de verplaatsingen door het centrum. De gemeente zet in op een goede doorstroming van het verkeer in de stad via de S100 (Groene route op onderstaande afbeelding): dit is een aaneengesloten route waarop de doorstroming optimaal is.
Afbeelding 12: Groene route (S100)
- Doseren: als de doorstroming op de S100 op piekmomenten onder druk staat, wordt het verkeer op de invalswegen naar de route toe "gebufferd". De gemeente zet nadrukkelijk in op dynamisch verkeersmanagement: we monitoren het verkeer en waar nodig sturen we bij. Zo krijgen we steeds meer grip op het verkeer.
- Overstappen: ten noorden, zuiden en westen van Nijmegen bieden we transferia aan waar automobilisten kunnen overstappen op het OV of (elektrische) fiets.
De Grootstalselaan maakt deel uit van het S100 wegennetwerk. Overige ontsluitingswegen zijn de Edisonstraat (onderzoek naar functie/inrichting), Hatertseweg, Malderburchtstraat (onderzoek naar functie/inrichting), Nieuwe Mollenhutseweg (onderzoek naar functie/inrichting), Slotemaker de Bruïneweg (op de grens van het plangebied), St. Annastraat (tegen de grens van het plangebied) en de St. Jacobslaan.
De St. Jacobslaan is in de periode 2014-2015 volledig heringericht. Dit was een vervolg op de herinrichting in 2013. De Malderburchtstraat zal in 2017 ter hoogte van de herontwikkeling van het zogenaamde Circusterrein in Hatert worden heringericht.
4.4.3 Openbaar vervoer
Het OV moet een belangrijker bijdrage gaan leveren aan het verbeteren van de bereikbaarheid van Nijmegen en haar knooppunten. Het streven is een toename van het gebruik van het OV. De kracht van het OV ligt vooral bij zoveel mogelijk gebundelde vervoersstromen, dus wordt vooral de kwaliteit van de stromen met de meeste reizigers verbeterd. Het OV moet echter niet alleen een goed alternatief zijn voor de auto (bereikbaarheidsfunctie). Ook degenen die niet over een geschikt eigen vervoermiddel beschikken moeten per OV naar de belangrijke (sociale) voorzieningen kunnen reizen (sociale functie).
De bestaande spoorwegen vormen de ruggengraat van het OV. Om regionale verplaatsingen beter te kunnen bedienen, wordt StadsregioRail ontwikkeld. StadsregioRail voorziet in meer regionale treinen per uur en extra stations op de verbinding tussen Duiven, Arnhem, Nijmegen en Wijchen. In Nijmegen betreft het de inmiddels geopende nieuwe stations Lent en Goffert.
In aanvulling hierop wordt een netwerk van HOV ontwikkeld. Het HOV bedient de belangrijkste knooppunten en bestemmingen in Nijmegen en omgeving en is vooral geschikt voor afstanden tussen de 3 en 10 kilometer. De Stadsregio heeft zes te ontwikkelen regionale HOV-lijnen vastgelegd, waarvan er vier liggen op Nijmeegs grondgebied. Inmiddels rijden er twee HOV-lijnen:
- Breng Direct lijn 300 tussen Arnhem, Huissen, Bemmel, Lent, Nijmegen CS en Heyendaal;
- Breng Direct lijn 331 tussen Velp, Arnhem, Elst, Oosterhout, Nijmegen CS en Weezenhof.
Voor deze HOV-lijnen zijn en worden doorstromingsmaatregelen getroffen in de vorm van busbanen en het inbouwen van prioriteit bij verkeerslichten. Waar mogelijk wordt de kwaliteit nog verder verbeterd. De andere twee HOV-lijnen lopen van Nijmegen Centraal Station, via Plein '44 naar Beuningen en van Beuningen naar Heyendaal via Poort Neerbosch en station Nijmegen Goffert. Voor de verbinding tussen (Druten) / Beuningen, Goffert en Heyendaal zijn al diverse doorstroommaatregelen getroffen. Het HOV-lijnennet gaat de knooppunten, transferia en omliggende woongebieden met elkaar verbinden. Hiervoor is ook het normale, onderliggende lijnennet van belang voor de verbinding van de knopen met de wijken en de wijken onderling. De fijnmazigheid van een OV-netwerk is van belang voor de bereikbaarheid, maar zorgt er ook voor dat het OV een aantrekkelijk alternatief is voor de auto.
De volgende wegen in Nijmegen-Zuid maken deel uit van het buslijnennet: Couwenbergstraat, Cor van der Lindenstraat, Edisonstraat, Hatertseweg, Malderburchtstraat, Middennachtenstraat, Nieuwe Mollenhutseweg, Nijenrodestraat, St. Annastraat (tegen grens plangebied), St. Jacobslaan, Slotemaker de Bruïneweg en Van Hogendorpstraat.
De HOV-route Beuningen - Goffert - Heyendaal loopt vanaf station Goffert via de Burgemeester Daleslaan, Hatertseweg en Slotemaker de Bruïneweg naar Heyendaal. Waar mogelijk wordt de doorstroming verbeterd door een andere instelling van verkeerslichten, opstelstroken voor het OV of busbanen. Op de Slotemaker de Bruïneweg zal ten behoeve van veilige fietspaden ter plaatse van de twee bushaltes de weg worden heringericht.
Afbeelding 13: Hoofdnetwerk openbaar vervoer 2020
4.4.4 Langzaam verkeer
In Nijmegen liggen veel bestemmingen op korte afstand van elkaar. Hierdoor is de fiets in deze gevallen een goed alternatief voor de auto. Van alle korte ritten (tot 7,5 kilometer) wordt 37% per fiets afgelegd. Dit percentage willen we laten toenemen. De gemeente gaat daarom de komende jaren door met het opwaarderen van het fietsroutenetwerk en het realiseren van snelfietsroutes op de belangrijkste verbindingen. Snelfietsroutes zijn doorlopende en aantrekkelijke fietsroutes dwars door de stad, die woonlocaties verbinden met belangrijke stedelijke bestemmingen, ook vanuit de regio. Snelfietsroutes zijn zo direct mogelijk en bieden de fietser extra kwaliteit in de vorm van doorstroming (voorrang, minder oponthoud, groen bij verkeerslichten), vlakke verharding en aantrekkelijkheid (autoluw, schone lucht, sociale veiligheid, omgeving). Snelfietsroutes proberen we te ontvlechten van drukke autoroutes door woonstraten fietsvriendelijk in te richten. Naast de hoofdfietsroutes moet de keuze voor de fiets aantrekkelijker worden door de inrichting van parallelle (schone lucht) routes en fijnmazige verbindingen door de verblijfsgebieden. Door de snelfietsroutes willen wij meer forenzen op de (elektrische) fiets krijgen, maar natuurlijk ook voor schoolverkeer of sociaal recreatieve motieven.
Wij werken de komende jaren aan de rest van het fietsnetwerk. Een fijnmazig fietsnetwerk is van belang, omdat de fiets een belangrijk onderdeel moet gaan uitmaken van de vervoersketen, het verwisselen van vervoerssysteem, bijvoorbeeld van fiets op trein. Minstens zo belangrijk als goede fietsverbindingen zijn tenslotte goede en veilige stallingen.
Het doel van het fietsbeleid is om zoveel mogelijk mensen te laten profiteren van de voordelen van het fietsen. Deze voordelen zijn enerzijds persoonlijk (gezondheid, in de stad vaak sneller) en anderzijds maatschappelijk (bereikbaarheid centrum en voorzieningen, milieu).
De onderliggende doelstelling die hierbij hoort is, dat zodanig geïnvesteerd moet worden in de fiets dat men, in de stad, een goed alternatief heeft voor verplaatsingen met de auto. Deze doelstelling wordt vertaald in een aantal taken:
- realiseren van directe en samenhangende routes;
- verhogen van verkeersveiligheid fietsers;
- realiseren van comfortabele en aantrekkelijke routes;
- optimaliseren van aansluiting tussen OV en fiets.
Een toename van het fietsgebruik kan bereikt worden door een fietsroutenetwerk te realiseren met een maaswijdte van 400-600 meter, dat de belangrijkste routes voor het fietsverkeer omvat en de voornaamste voorzieningen ontsluit.
De belangrijkste snelfietsroutes door dit gebied zijn: Nijmegen-Heumen via de Hatertseweg (gerealiseerd), Nijmegen-Malden via St. Annastraat (tegen de grens plangebied) en Beuningen-Campus.
Het parkeren van fietsen gebeurt bij voorkeur op eigen terrein. In nieuwbouwgebieden is de eis om fietsenstallingen aan te brengen expliciet meegenomen in het Bouwbesluit. Tien procent van het totale bebouwde oppervlak moet als berging worden bestemd. Ook bij winkelcentra en maatschappelijke voorzieningen moeten voldoende stallingen aanwezig zijn.
Afbeelding 14: Snelfietsroutes in fietsnetwerk 2020
4.4.5 Expeditieverkeer
Op het gebied van (beroeps)goederenvervoer streeft Nijmegen naar een marktconform beleid, waarbij de overheid de randvoorwaarden schept om de markt tot kwalitatieve oplossingen te verleiden. Het streven is om tot een reductie van het aantal verkeersbewegingen te komen en daarbij zowel CO2-reductie als een gezonde business case te realiseren. Dit wordt mede bereikt door transportbedrijven die voorop durven lopen extra te belonen in de vorm van specifieke privileges. Daarnaast is ook afstemming op regionaal niveau van belang. Dit gebeurt door continue afstemming met de markt en omliggende gemeenten (vooral Arnhem). De gemeente Nijmegen werkt mee aan het stimuleringsprogramma Lean & Green en kent tenslotte ook nog de Groene Hub. Dit is een project voor het verduurzamen van het goederen- en busvervoer. In dit project zorgen deelnemers uit de regio Arnhem-Nijmegen ervoor dat lokaal opgewekt groen gas gebruikt wordt voor het OV. Tevens streven we om de bevoorrading steeds meer buiten de spits te laten plaatsvinden, hiermee ontlasten we het rijkswegennet en houden we onze stad goed bereikbaar voor alle modaliteiten.
4.4.6 Parkeren
De afgelopen jaren zijn stedelijke, maar ook regionale en landelijke ontwikkelingen op het gebied van verkeer en vervoer, ruimtelijke ordening en economie, van invloed geweest op het parkeerbeleid. Het parkeerbeleid is opgenomen in de Parkeernota "Kiezen en Delen" parkeren in Nijmegen, parkeernota 2013-2017 (Parkeernota). De Parkeernota biedt voldoende ruimte en mogelijkheden voor maatwerk met het oog op toekomstige ontwikkelingen. Samen met stakeholders in de stad wordt gewerkt aan een verdere volmaking van de parkeerproducten, hiertoe wordt een marketingplan opgesteld zodat het parkeren meer als een service gezien wordt. Daarbij worden de ontwikkelingen op het mobiliteitsvlak op de voet gevolgd, zoals de ingebruikname van de Oversteek, de vernieuwde Waalbrug, de stadsuitbreiding in Nijmegen Noord en de wenselijkheid van meer transferia. Verder wordt er ruimte gecreëerd voor nieuwe technologische ontwikkelingen op parkeergebied (onder andere routeringsysteem, digitalisering en meer mogelijkheden tot het bieden maatwerk).
Het parkeerbeleid wordt gestuurd op de punten leefbaarheid, aantrekkingskracht van de binnenstad en bereikbaarheid. Daarbij gaan we als leidraad uit van de volgende drie uitgangspunten:
- 1. Leefbaarheid in de wijken: In de wijken zijn een rechtvaardige verdeling van de schaarse openbare ruimte (waaronder parkeerplaatsen) en het voorkomen van parkeeroverlast wenselijk. Hierbij is maatwerk noodzakelijk, bijvoorbeeld in de tijden waarop parkeerregulering van kracht is, tarieven en specifieke regelingen voor specifieke doelgroepen.
- 2. Bruisende binnenstad: Aantrekkelijke, voldoende en goed bereikbare parkeerruimte in en om de binnenstad is erg belangrijk. De bezoekers van onze stad worden gastvrij ontvangen. Parkeren is een onderdeel van de service aan onze bezoekers. Dit betekent voldoende parkeergelegenheid, een kwalitatief hoogwaardig aanbod en duidelijkheid over de tarieven. Parkeren is immers direct gerelateerd aan de levensvatbaarheid van de economische functies en voorzieningen.
- 3. Bereikbare parkeervoorzieningen: Vanuit de bereikbaarheid stimuleren we dat verkeersdeelnemers gericht kiezen om met de fiets, auto of OV reizen. Het parkeerbeleid kan bijdragen aan het bevorderen van het selectieve gebruik van de auto, waarbij de groei van de automobiliteit voor kleinere afstanden wordt beperkt ten gunste van bereikbaarheid, leefbaarheid en luchtkwaliteit. Parkeren in het centrum blijft mogelijk, maar parkeren op afstand vormt een aantrekkelijk alternatief. Het uitgangspunt is dat de automobilist een keuze heeft waar hij zijn auto neerzet: binnen de singels, aan de rand van het centrum of goedkoop aan de rand van de stad in een transferium. Goede communicatie en informatie aan de bezoeker en een goede parkeerroutering zijn essentiële randvoorwaarden.
Verder kent de gemeente Nijmegen een herziening Nota Parkeernormen (januari 2016) en beleidsregels Parkeren (mei 2016). Voordat een bouwplan kan worden uitgevoerd, is een omgevingsvergunning nodig. Bij het beoordelen van een ontwikkeling kijkt de gemeente of rekening is gehouden met het vereiste aantal parkeerplaatsen. Op deze manier wordt overlast in de omgeving zoveel mogelijk beperkt. In de beleidsregels Parkeren wordt helderheid gegeven over het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij diverse functies en de werkwijze bij het bepalen van de normen.
Aangezien de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening zijn vervallen, moeten de parkeerregels in het bestemmingsplan worden opgenomen. Daarbij wordt verwezen naar de beleidsregels Parkeren. De parkeerregels zijn zowel van toepassing op bouwplannen als bij gebruikswijzigingen. In de planregels is opgenomen dat indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, de gewijzigde regels gelden. Er wordt dus altijd getoetst aan de actuele parkeernormen zoals die gelden ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning.
4.5 Groen, Natuur En Landschap
Aan de zuidoostzijde grenst Nijmegen Zuid aan het buitengebied van Heumen. Een groot deel van dit buitengebied, de Elshof, maakt deel uit van het Nationale Landschap de Gelderse Poort en delen vallen binnen het Gelderse Natuurnetwerk. Er is geen directe relatie met gebiedsbescherming Natura 2000-gebieden vanuit de Wet Natuurbescherming.
4.5.1 Rijksbeleid
4.5.2 Provinciaal beleid
4.5.3 Gemeentelijk beleid
4.6 Water
4.6.1 De watertoets
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet. Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:
- Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (2 juli 2003)
- Landelijke Handreiking Watertoets 2 (RIZA, december 2006)
- Waterbeheerprogramma 2016-2021 (Waterschap Rivierenland)
- Afsprakenkader Riolering "Samen door één buis" (Waterschap Rivierenland).
4.6.2 Algemeen
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gemeentelijk grondgebied ten oosten van het Maas-Waal-kanaal en ten zuiden van de Waal. Voor dit gebied is het "Waterplan Nijmegen" relevant. De wijken Hatertse Hei en Grootstal liggen hoger en droger dan de oude dorpskern en nieuwbouw van Hatert zelf. Om het gebied klimaat-bestendig te krijgen (zie beleid GRP 2017-2023) vinden kleine waterhuishoudkundige wijzigingen plaats, maar dit is meestal niet van invloed op de aan te wijzen bestemmingen. Alleen bepaalde plangebiedsdelen moeten een dubbelbestemming krijgen (groen en waterhuishoudkundig) als ze een functie hebben in verband met de waterberging. Dit geldt bijvoorbeeld voor wadi's, omdat ze deel uitmaken van het bovengrondse regenwaterafvoersysteem.
4.6.3 Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is alleen in Hatert oppervlaktewater aanwezig in de vorm van watergangen (deels in beheer en onderhoud bij het Waterschap Rivierenland). Hiervoor gelden de regels vanuit de Keur van het waterschap en het Waterbeheerprogramma. Het overige water maakt deel uit van het rioleringssysteem (overstortvijvers) of van het regenwaterafvoersysteem (wadi Grootstal). Hiervoor gelden de regels vanuit het gemeentelijk beleid (Afkoppelnota en Rioleringsplan).
4.6.4 Grondwater
In het zuidoosten van het plangebied (Hatertse Hei) bevindt zich een grondwaterbeschermingsgebied, dat hoort bij de drinkwaterwinning Heumensoord. De relevante beschermingsgrens is een zogenaamde 25-jaarszone (een ruime kring rondom het waterwingebied ten zuiden van de atletiekbaan en in het bos). In het beschermde gebied zijn alle acties verboden of moet er een vergunning worden aangevraagd voor acties die de grondwaterkwaliteit kunnen bedreigen.
1. Advies: een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen van het waterleidingbedrijf.
2. Melding: een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat initiatiefnemer daarover een melding heeft gedaan bij Provincie Gelderland indien dat is vereist volgens de Omgevingsverordening Gelderland Hoofdstuk 3, paragraaf 3 Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning.
Enerzijds zijn dat de aanleg van gebouwen of verharding (straten en parkeerterreinen), anderzijds zijn dat de aanleg van hemelwater infiltratievoorzieningen. De grondwaterwinning zelf heeft geen effect op de bestaande huizen en eventuele nieuwbouwontwikkelingen, omdat het grondwater overal voldoende diep zit (10-15 m). De gemeente is bevoegd gezag voor bodem en grondwaterkwaliteit. Vanwege mogelijke grondwatervervuilingspluimen onder het plangebied moet er bij bouwactiviteiten contact worden opgenomen met de gemeente als de bodem dieper dan 2 meter geroerd wordt (zie paragraaf 5.2 Bodem).
Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet mogen wijzigen. Het plangebied ligt op een overgang van de stuwwal naar de laaggelegen wijken aan de zuid- en westzijde van de stad. De maaiveld hoogte in het plangebied verloopt van circa 23m+ NAP (noordoosten) naar circa 20m+ NAP (zuid en noordwest) tot aan circa 10m+ NAP dicht langs het kanaal. Het grondwaterpeil is bijna overal circa 8m+ NAP.
Het plangebied ligt op een overgang van de stuwwal naar de laaggelegen voormalige natte broekgronden. De bodemsamenstelling gaat over van zandig naar kleiig en de grondwaterstanden komen steeds dichter tot aan het maaiveld. Dit speelt met name in Hatert. Langs het Maas-Waal-Kanaal is sprake van kwel en in zekere mate zelfs kans op grondwateroverlast in het gebied rondom de Vossendijk. Bij nieuwbouw in deze hoek moet hiermee rekening worden gehouden (Watertoets!).
4.6.5 Riolering/hemelwater
Voor het hele plangebied geldt, in het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water, het gemeentelijk beleid om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde riool. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd.
De riolering in een groot deel van het plangebied is uitgevoerd als een gemengd stelsel. Langs de Grootstalselaan ligt nu een overstortvijver en een schoonwatervijver, waarop de hemelwater afvoersystemen van de flats zijn aangesloten. Voor het afgekoppelde oppervlak is op openbaar terrein vaak een infiltratievoorziening aanwezig. Alleen nieuwbouwprojecten van de laatste tien jaar kennen een gescheiden rioolstelsel. Dit geldt bijvoorbeeld voor de nieuwbouw op de hoek van de Hatertseweg en Grootstalselaan en het al eerder aangelegd wijkje in Grootstal.
De wijk Hatert is losgekoppeld van het grote rioleringssysteem en dat betekent dat het rioolwater opgepompt wordt naar de hoofdtransportriolering. De berging van hemelwater moet in het gebied zelf worden opgelost, ook ten tijde van regenbuien. Daarom is reeds in een flink deel van de wijk verhard oppervlak afgekoppeld van het rioolsysteem. De wens is dat overstorten, die nu af en toe plaatsvinden op de watergang langs het Maas-Waal-Kanaal, in de toekomst worden opgeheven. Dat betekent nog wel dat een groot deel van bestaande verharding moet worden aangepast, zodat ook daarvan het hemelwater op een duurzame wijze wordt geborgen.
4.7 Kabels, Leidingen En Explosieven
4.7.1 Kabels en leidingen
Door het plangebied lopen de volgende kabels en leidingen:
- een drietal hogedruk aardgastransportleidingen;
- een rioolwatertransportleiding van het Waterschap Rivierenland.
4.7.2 Explosieven
Op basis van historische gegevens en interviews met betrokkenen vanuit de gemeente is een globale risicokaart vervaardigd, waarop risicogebieden zijn aangegeven met een mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven in de ondergrond. Risicogebieden zijn gebieden waar bombardementen en oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden. De kaart is gecombineerd met een kaart van de bebouwde gebieden ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. In de destijds bebouwde gebieden is het risico op het vinden van explosieven namelijk kleiner dan in de destijds onbebouwde gebieden. De combinatie van deze twee kaarten leidt tot een viertal gebiedskarakteristieken:
- 1. risicogebied en onbebouwd ten tijde van WO II;
- 2. risicogebied en bebouwd ten tijde van WO II;
- 3. buiten risicogebied en onbebouwd ten tijde van WO II;
- 4. buiten risicogebied en bebouwd ten tijde van WO II.
De vier gebieden kennen een aflopende schaal wat betreft de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven en daarmee wat betreft risico. Uitgangspunt is om de risico's op incidenten met niet-gesprongen explosieven te minimaliseren.
In Nijmegen-Zuid komen de gebiedskarakteristieken 3 en 4 voor. Aangezien de wijken in Nijmegen-Zuid grotendeels na WO II gebouwd zijn, vallen deze onder deelgebied 3. Hiervoor geldt een laag risicoprofiel wat inhoudt dat nader historisch of aanvullend veldonderzoek bij stedelijke herstructureringen of inbreidingen meestal niet nodig is. Deelgebied 4 betreft de vooroorlogse woonbuurten op enige afstand van het centrum. Hieronder vallen het oude dorp Hatert en de oude lintbebouwing. Hiervoor is het risicoprofiel nog lager zodat in deze gebieden eveneens geen historisch of aanvullend veldonderzoek hoeft plaats te vinden.
De veiligheid ten opzichte van explosieven moet altijd verzekerd zijn voor er grondwerk verricht wordt.
Hoofdstuk 5 Milieu
5.1 Bedrijvigheid
5.1.1 Algemeen
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening wordt in een bestemmingsplan een gemotiveerde integrale afweging gemaakt met betrekking tot sectorale ruimtebehoeften. Eén van de belangrijkste methoden om de omvang van deze ruimtebehoefte te kunnen kwantificeren wordt gegeven door het instrument milieuzonering.
Een goede ruimtelijke ordening omvat immers ook het zoveel als mogelijk voorkomen van gevaar, schade en hinder voor kwetsbare bestemmingen door milieubelastende activiteiten, alsmede het bieden van voldoende rechtszekerheid aan bedrijven om zich te kunnen ontwikkelen op een bepaalde locatie. Dit kan onder meer worden bereikt door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en hiervoor gevoelige functies. Echter ook de gemotiveerde inschatting dat dit in bepaalde situaties niet nodig is, kan gelden als een invulling van datgene wat een "goede ruimtelijke ordening" is. Milieuzonering moet dan ook worden gezien als het instrument wat het mogelijk maakt om enerzijds hinder en gevaar voor alle betrokkenen te voorkomen en waarmee het anderzijds ook voor bedrijven mogelijk wordt gemaakt om zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen en te ontwikkelen. De milieuzone is daarmee in eerste instantie bepalend om de ruimtevraag, die nodig is voor optimale ontwikkeling van verschillende functies, te kunnen bepalen.
Sinds 1986 geeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een brochure uit over bedrijven en milieuzonering. Doel van deze brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (verder: "de VNG-brochure") was, en is nog steeds, het bieden van een op de praktijk van de ruimtelijke planvorming gerichte handreiking voor maatwerk op lokaal niveau.
De, in de tijd steeds geactualiseerde, VNG-brochure, is in Nederland inmiddels uitgegroeid tot het meest toegepaste en geaccepteerde hulpmiddel, om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen, concreet voor een locatie, in te vullen, of hier, in sommige gevallen, juist van af te zien. Ook voor de toepassing van milieuzonering in dit plan wordt gebruik gemaakt van de laatste versie van de VNG-brochure.
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven en woningen, maar ook voor uitbreidingen van bestaande bedrijven en woningen. De uitgangspunten met betrekking tot deze ontwikkelingen, worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de methodiek zoals omschreven in de VNG- brochure. Hierin is voor een groot aantal milieubelastende activiteiten (gerangschikt naar SBI-code) richtafstanden opgenomen. Hiermee wordt de minimale afstand uitgedrukt van de omschreven bedrijvigheid naar "gevoelige objecten" in een rustige woonwijk. De richtafstand kan vervolgens worden vertaald naar een zogenaamde 'milieuzone' waarvan de straal enerzijds wordt gegeven door de richtafstand, maar anderzijds ook door de aard van het betrokken gebied.
De specifieke VNG-methodiek, zoals toegepast in dit plan, wordt uitgebreid omschreven in de toelichting bij de Staat van bedrijvigheid (SvB), opgenomen in bijlage 1 bij de regels.
5.1.2 Typering van de aanwezige gebieden
Zoals in de toelichting van de Staat van bedrijvigheid nader wordt verwoord, is het onderscheid tussen 'rustige woonwijk', 'gemengd gebied' en 'gebied voor functiemenging' van groot belang bij de toepassing van milieuzonering bij bestemmingsplannen. In dit kader is dan ook van belang om te weten welke gebieden in het plangebied als zodanig dienen te worden beschouwd. Vanwege de ruimtelijke consequenties die gelden voor een 'gebied met functiemenging', is ervoor gekozen om dit soort gebieden op kaart aan te wijzen.
Gelet echter op de gewenste flexibiliteit die het plan ook beoogt te bieden, is er voor gekozen om de 'gemengde gebieden' juist niet op de verbeelding vast te leggen. Dit alleen al omdat gebieden zich gedurende de planperiode van een bestemmingsplan veelal op vaak moeilijk voorspelbare wijze ontwikkelen. Het niet opnemen van dit gebiedstype hangt echter ook samen met het gegeven dat 'gebieden met functiemenging' die dus wel op kaart zijn aangewezen, voor die bedrijfstypen die niet aan de criteria voor functiemenging voldoen (zie toelichting bij de SvB, bijlage 1 bij de regels), vanwege de karakteristieken van de hier aangewezen gebieden, tevens dienen te worden beschouwd als "gemengd gebied".
In twijfelgevallen of verschillen van inzicht tussen aanvrager en bevoegd gezag, ten aanzien van de aard van de omgeving, wanneer het gaat om de inpasbaarheid van een nieuw bedrijf, of juist nieuwe milieugevoelige activiteit, zal de initiatiefnemer zelf de aard van de omgeving, gemotiveerd dienen te bepalen. Dit bijvoorbeeld aan de hand van onderzoek naar bepaalde relevante milieu-hygiënische indicatoren, zoals ten aanzien van het heersende achtergrondgeluidniveau, verkeersonderzoek, etc.
5.1.3 Aanwezige bedrijven in het plangebied
In Bijlage 4 is een overzicht gemaakt van de bestaande inrichtingen die voorkomen in het plangebied Nijmegen-Zuid. Uit dit overzicht blijkt dat in het plangebied slechts een enkel bedrijf is gevestigd dat in principe hinder kan opleveren voor de aanwezige woonbebouwing.
Het plangebied kenmerkt zich voornamelijk door woonbebouwing en kan als illustratie dienen bij de studie van Buursink en Van Dinteren (2005). Hierin wordt gesteld dat de belangrijke economische betekenis van het woongebied met name tot uiting komt door het grote aantal kleine bedrijven (70% van het Nijmeegse totaal) die hier gevestigd zijn.
Het totaal aantal ingeschreven bedrijven bij de Kamer van Koophandel in het plangebied bedraagt maar liefst 955 stuks. Hiervan kwalificeerden zich echter slechts 32 bedrijven als 'inrichting' zoals omschreven in de Wet milieubeheer.
Onder deze bedrijfjes bleken er geen bedrijven in het gebied gevestigd met een SBI-bedrijfscategorie, die in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (2009), in een milieuhindercategorie 3.2 of hoger is geplaatst. Dit type bedrijven wordt in de VNG-brochure vanwege de potentiele milieuhinder in zijn geheel uitgezonderd binnen het functiemengingsgebied, waardoor de aanwezigheid van dit type bedrijven in ieder geval reden zou zijn om te komen tot een nadere verantwoording. Dit geldt echter ook voor bedrijvigheid die in de "gevaarskolom" 50 meter of hoger scoort, omdat deze vorm van milieuhinder niet door de aard van de omgeving kan worden beïnvloed, waardoor deze op het meest relevante milieuaspect (gevaar) in "gemengd gebied" vergelijkbaar scoort met bedrijven in categorie 3.2.
Voor het bestemmingsplan Nijmegen-Zuid voldoet alleen het Shell station Grootstal aan deze criteria. De risico-contour van dit type bedrijven (LPG-tankstation) is 50 meter en deze afstand kan niet worden gehaald bij dit bedrijf. In de paragraaf externe veiligheid wordt echter reeds uitgebreid stilgestaan bij de overwegingen waarom de aanwezigheid van dit bedrijf toch strookt met de beginselen van een goede ruimtelijke ordening. Voor een nadere toelichting wordt dan ook verwezen naar deze paragraaf.
5.1.4 Bedrijven buiten het plangebied
Met betrekking tot de hinder die mogelijk wordt veroorzaakt door bedrijven en inrichtingen van buiten het plangebied zijn de volgende bedrijven van belang:
- Campus Heyendaal
Op de campus vinden bedrijfsactiviteiten plaats die een relatief zware milieubelasting kennen, waardoor rondom het campusterrein een milieucirkel geldt die zich ook nog gedeeltelijk uitstrekt tot in het bestemmingsplangebied Nijmegen Zuid.
Er zijn in dit bestemmingsplan echter geen hindercirkels voor de campus opgenomen omdat de gemeente voornemens is de betreffende activiteit in het op dit moment in ontwikkeling zijnde bestemmingsplan Heyendaal qua bestemmingsplanruimte nader ruimtelijk in te perken, waardoor de specifieke onderdelen met een zwaardere milieubelasting (bijvoorbeeld het helikopterdek), dienovereenkomstig zullen worden bestemd en dus nader worden gereguleerd.
- Betonwarenfabriek De Hamer
Ten zuiden van het plangebied ligt aan de overzijde van het Maas-Waal-kanaal de betonwarenfabriek De Hamer. Dit bedrijf ligt op een gezoneerd industrieterrein waarvan de 50 dB(A) contour over een gedeelte van het plangebied ligt.
5.1.5 Niet gereguleerde milieuhinder
Bij het bepalen van de richtafstanden uit de VNG-brochure is uitgegaan van "gemiddeld" moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen. Vergelijkbare uitgangspunten worden ook gehanteerd bij het Activiteitenbesluit en milieuvergunningen, waarin vanuit de Wet milieubeheer en de Wabo beperkingen worden opgelegd aan de bedrijfsvoering van inrichtingen met het oog op (onder meer) de bescherming van omwonenden.
Er blijft dan echter nog een zogenaamde "restcategorie" over. Voor niet in het Activiteitenbesluit geregelde zaken, of zelfs bewust uitgezonderde milieuhinder, kan (of moet) in het bestemmingsplan een eigen afweging worden gemaakt. Dit geldt voor een aantal milieuaspecten (onder andere stemgeluid en niet-versterkte muziek) die zelfs niet meer, als voorheen, kan worden gereguleerd in een "milieuvergunning". De ruimte die het bestemmingsplan zelf biedt, is hierdoor bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven waar deze vormen van overlast evident zijn. Dit geldt dan bijvoorbeeld voor schoolpleinen, terrassen, etc.
De steeds grotere verweving tussen milieu- en ruimtelijke ordeningsregels heeft ertoe geleid dat in jurisprudentie (onder andere ABRvS 200205329/1, Heerhugowaard) thans de mogelijkheid wordt geaccepteerd om direct werkende milieunormen op te nemen in een bestemmingsplan, waarmee wordt voorkomen dat een "goed woon- en leefklimaat" juist door deze aspecten wordt aangetast.
In de regels van het bestemmingsplan is in een aantal bestemmingen dan ook de bepaling opgenomen dat bij klaarblijkelijke aantasting van het woon- en leefklimaat door deze vormen van overlast, nadere eisen (milieunormen, of concrete milieumaatregelen) ter bescherming van het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld om door middel van maatwerk aan de betrokken belangen recht te doen.
5.2 Bodem
5.2.1 Beleid
Bij elk project vindt standaard een wettelijk verplicht onderzoek plaats. Binnen het gebied zijn veel bodemonderzoeken verricht en is een goed beeld van de bodem aanwezig. Zie kaart hieronder:
Het beleid ten aanzien van bodem in bestemmingsplannen wordt bepaald door de Wet ruimtelijke ordening en de Wet bodembescherming. Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat, het plan vanaf het begin, hoe globaal ook opgezet, in zijn totaliteit uitvoerbaar moet zijn. De bodem moet geschikt zijn, of te maken zijn voor de bestemming die ze krijgt en het plan moet financieel uitvoerbaar zijn. Het begrip financiële uitvoerbaarheid kan worden omschreven als een (rekenkundige) opzet van kosten en baten van een plan. Het gaat hierbij om grondproductiekosten die onvermijdbaar, meetbaar en voorzienbaar zijn voor het leveren van bouwrijpe grond. Het verontreinigd zijn van de bodem is een omstandigheid die invloed kan hebben op de uitvoerbaarheid. Bij gevallen van ernstige bodemverontreiniging moet voldoende inzicht worden gegeven in de financiële realiseerbaarheid van het plan door middel van een opgesteld saneringsplan.
De bodemaspecten bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied worden beschreven in Hoofdstuk 6.
5.2.2 Grondwater/Infiltratie hemelwater
Het plangebied bevindt zich deels in het grondwaterbeschermingsgebied "Heumensoord". Voor een grondwaterwingebied is de Omgevingsverordening van toepassing. Volgens de Omgevingsverordening moeten alle activiteiten in een grondwaterbeschermings-/ waterwingebied voldoen aan het stand-still/step forward beginsel. De voorgenomen activiteiten worden getoetst aan het stand-still/step forward beginsel.
Hieronder volgen de criteria om aan het stand-still/step forward beginsel te voldoen:
- Waar mogelijk dient conform het convenant Duurzaam bouwen Gelderland '99 gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Dit betreffen bouwmaterialen die geen verspreiding van zware metalen en of organische microverontreinigingen veroorzaken en hierdoor geen nadelige invloed hebben op de bodem en het grondwater. Dat betekent dat er in principe geen koper, brons en zink kan worden toegepast als dakbedekking. Lood moet worden geseald om run-off te voorkomen.
- Er mag geen locale verslechtering optreden van de bodemkwaliteit door infiltratie.
- Voor regenwater van daken geldt dat gebruik gemaakt kan worden van groene wanden/daken voor filtering/berging van regenwater en/of bodempassage.
- Voor regenwater afkomstig van parkeerplaatsen kan gebruik worden gemaakt van filtering door bodempassage in een groene wadi constructie.
- Het is niet toegestaan om ondergrondse voorraadtanks in het plangebied toe te passen.
- Er mogen geen potentieel bodembedreigende activiteiten plaats vinden.
- Compensatie van de nieuwbouw kan gevonden worden in het gedeeltelijk omzetten van functies.
Op grond van het Bouwbesluit (artikel 6.18) moet hemelwater van daken en verharding in beginsel op eigen terrein verwerkt worden. Er is in de nabijheid geen oppervlaktewater aanwezig om het hemelwater naartoe af te voeren. De aanleg van de voorzieningen komt voor rekening van de projectontwikkelaar. De voorzieningen voor hemelwaterafvoer moeten aantoonbaar het afvloeiende hemelwater kunnen verwerken en geen overlast veroorzaken op naburige percelen.
5.2.3 Bodem en klimaat
In de opzet van nieuw te plaatsen gebouwen moet rekening worden gehouden met voldoende groenstructuur. Hiermee wordt de oppervlakte open bodem vergroot. Dat is positief voor (water) kringloop, bodemprocessen en dus biodiversiteit. Een open bodem helpt daarbij met de regulering van het klimaat. Ook het verblijfsgebied wordt aangenamer, mits er voldoende grotere bomen overblijven in verband met de boomkronen (vermindering windturbulentie bij hogere gebouwen en effect op schaduwvorming, verdamping/hitteonttrekking en dus vermindering van hittestress).
Verder zou het positief zijn als gevelgroen wordt toegepast. Dit kan ook helpen bij de opvang van hemelwater. Gecombineerd met een buffertank zorgt dit voor een irrigatie van gevelgroen. Verticaal groen tegen gebouwen werkt klimaat regulerend, zowel voor hitte, fijn stof als wind/geluid.
5.3 Geluid
5.3.1 Inleiding
In een bestemmingsplan worden de functies in een gebied (op)nieuw vastgelegd. Bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen zoals wonen en onderwijs moet worden onderzocht of de geluidsbelasting niet te hoog is. De Wet geluidhinder stelt eisen aan de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeerswegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. De Wet milieubeheer regelt de geluidsbelasting van individuele bedrijven. Aanvullend hierop wordt het Nijmeegs Geluidsbeleid gehanteerd dat een aanvulling en uitwerking is van de eerdergenoemde wetten.
In deze paragraaf gaan we in op de geluidsbronnen die vallen onder de werking van de Wet geluidhinder.
5.3.2 Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder heeft tot doel geluidhinder veroorzaakt door wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen te beperken. Daarom zijn er in de wet grenswaarden opgenomen die bij voorkeur niet mogen worden overschreden. Bij geluidsbelastingen tot deze voorkeursgrenswaarden is er over het algemeen geen sprake van een prettig akoestisch klimaat. Om uiteenlopende redenen kan het toch wenselijk zijn om een hogere geluidsbelasting toe te staan. De Wet geluidhinder geeft deze mogelijkheid, maar kent ook maximale waarden die niet mogen worden overschreden. Hogere geluidsbelastingen mogen pas worden toegestaan als hiervoor een aparte procedure is doorlopen.
De voorkeursgrenswaarden gelden alleen binnen vastgestelde zones langs de verkeers- en spoorwegen en de zones rond industrieterreinen. Deze zones zijn aandachtsgebieden waarbinnen aandacht moet worden besteed aan de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen.
In de onderstaande tabel staan de huidige en de nieuwe grenswaarden.
Geluidsbron | Voorkeursgrenswaarden | |
Huidig (Laeq) | per 1-1-2007 (Lden) | |
Wegverkeerslawaai | 50 dB(A) | 48 dB |
Railverkeerslawaai | 57 dB(A) | 55 dB |
Industrielawaai | 50 dB(A) | blijft 50 dB(A) (Laeq) |
5.3.3 Plangebied Nijmegen Zuid
In en rond het plangebied liggen gezoneerde wegen en een gezoneerd bedrijf (buiten het plangebied) die het gebied belasten, te weten:
- Hatertseweg;
- Weg door Jonkerbos;
- Grootstalselaan;
- Malderburchtstraat;
- Nieuwe Mollenhutseweg;
- Edisonstraat;
- St. Jacobslaan;
- Slotemaker de Bruïneweg;
- St. Annastraat;
- Burgemeester Daleslaan; en
- betonwarenfabriek De Hamer.
Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen zijn alleen toegestaan buiten de 48 dB contour voor wegverkeerslawaai. Binnen deze contouren zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan als uit akoestisch onderzoek blijkt dat vaststelling van een hogere waarde mogelijk is.
De geluidsaspecten bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied worden beschreven in Hoofdstuk 6.
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Bestaande situatie
De luchtkwaliteit in grote delen van dit plangebied wordt met name belast door verkeersuitstoot van de grotere doorgaande wegen (zoals de Hatertseweg, St. Annastraat Grootstalseweg etc.).
Uit recent luchtkwaliteitsonderzoek over 2014 van de gemeente Nijmegen blijkt dat op de enkele kruispunten van de St. Annastraat overschrijdingen van de grenswaarden plaatsvinden. Voor het rekenjaar 2014 is voor NO2 de jaargemiddelde contour ingevoegd. De meeste overschrijdingen vinden plaats op het wegdek. Formeel hoeft boven het wegdek en direct langs de weg (binnen 10 meter van de rand van de weg) niet aan de grenswaarden voldaan te worden.
Afbeelding 22: Kaart luchtkwaliteit
5.4.2 Toetsing aan regelgeving
Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:
- a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit;
- b. het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitsonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.
norm | ingangsdatum | |
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 | 40 µg/m3 | 1 januari 2015 |
Jaargemiddelde grenswaarde PM10 | 40 µg/m3 | 1 juni 2011 |
Daggemiddelde grenswaarde PM10 | max. 35 dagen/jaar > 50 µg/m3 | 1 juni 2011 |
Tabel: luchtkwaliteit
Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:
- de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
- de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (artikel 5.16.1.b.1° Wm), of;
- bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (artikel 5.16.1.b.2° Wm). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;
- de ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (artikel 5.16.1.d Wm), of;
- er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.
Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5.
Aanvullend aan de actieprogramma's van Rijk, Provincie en Regio heeft Nijmegen een eigen luchtplan, dat onder meer voorziet in doorstromingsmaatregelen voor het wegverkeer, schonere bussen, stimulering transitie naar schonere brandstoffen, stadsdistributie voor het Centrum en privilege beleid voor toegang naar het Centrum. Bij nieuwe ontwikkelingen zal aangetoond moeten worden dat ten tijde van de realisatie van het bouwplan, eventueel met beschreven en geborgde maatregelen, aan de normen voor luchtkwaliteit voldaan kan worden.
Voor het onderhavige plan is geen specifiek luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd omdat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt die een grote verkeersaantrekkende werking hebben. Daarmee wordt voor dit aspect voldaan aan de luchtregelgeving.
Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.
Op 16 januari 2009 is het Besluit "gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" in werking getreden. Met deze Algemene maatregelen van Bestuur (AMvB) wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.
In de landelijke "GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid" adviseert de GGD ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):
- geen afstandscriterium;
- niet bouwen direct langs een drukke weg (dus niet in 1e lijnsbebouwing);
- GGD heeft het advies "niet in 1e lijnsbebouwing" aangevuld met dat dit minimaal moet gelden binnen 50 meter van de rand van de drukke gemeentelijke weg.
Gemeente Nijmegen conformeert zich zo veel mogelijk aan deze GGD-richtlijn. Indien in het plangebied gevoelige bestemmingen worden gebouwd, dienen deze derhalve niet in de eerste lijnsbebouwing langs bovengenoemde drukke wegen geplaatst te worden.
5.4.3 Aanbevelingen
De verwachting is dat in de toekomst de luchtverontreiniging in dit gebied onder de dan geldende wettelijke normen zal blijven. Desondanks blijft het een locatie met relatief hoge concentraties luchtverontreiniging. Hierin kan in het ontwerp rekening gehouden worden door:
- eventuele nieuwe bedrijvigheid aan laten sluiten bij lopende ontwikkelingen zoals stadsdistributie in het stadscentrum dan wel aan- en afvoer door middel van schone voertuigen (zoals bijv. op elektriciteit, aardgas/groen gas en/of EURO VI-diesel);
- in de eerstelijns-bebouwing langs de bovengenoemde drukke wegen dienen geen school, kinderdagverblijf, zorginstellingen of zorgwoningen als nieuwe bestemming geplaatst te worden. Dit dient ter bescherming van extra gevoelige groepen;
- verminderen behoefte verplaatsing: zorgen voor befietsbare en beloopbare afstanden. Het effect is minder en kortere vervoersbewegingen;
- verbetering en schoner worden van het openbaar vervoer;
- zorgen voor goede doorstroming van (af- en aanrijdend) verkeer ten behoeve van dit plangebied.
5.5 Externe Veiligheid
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. De volgende risicobronnen hebben invloed op het bestemmingsplan gebied:
- Transportrisico's
- 1. Maas-Waalkanaal
- 2. twee hogedruk aardgastransportleidingen (N-576-73 en N-576-77, 168 mm 40 bar).
- Stationaire bronnen
- 1. Bevi
- LPG tankstation Grootstalselaan 141. - 2. Niet-Bevi
- diverse gasdrukmeet en -regelstations.
- 1. Bevi
Toetsing aan Plaatsgebonden risico (PR)
Onder het PR wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR*10-6) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Daar waar gesproken wordt van een PR contour wordt de PR*10-6 contour bedoeld.
Alleen de PR contouren van het LPG tankstation liggen binnen het plangebied. Het PR vormt geen belemmering voor dit conserverend bestemmingsplan.
De verantwoording van het groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van de beschouwde risicobron. Het groepsrisico dient verantwoord te worden. Voor de verantwoording van het groepsrisico rond bedrijven geldt een ander afwegingskader dan de verantwoording van de risico's rond transportroutes.
5.5.1 Transportrisico's
5.5.2 Bedrijven met gevaarlijke stoffen
Het LPG tankstation van Shell aan de Grootstalselaan 141 ligt binnen het plangebied. Bij de ontwikkeling van het plan Malderborgh (bestemmingsplan Nijmegen Zuid-2) is veel aandacht besteed aan de risico's van het tankstation. Destijds zijn in overleg met het tankstation diverse maatregelen doorgevoerd om het risico te verlagen. De doorzet is gelimiteerd tot 1000 m3 LPG/jaar, er wordt gebruik gemaakt van de verbeterde vulslang en gecoate tankauto's en de ondergrondse LPG tank is begrenst op 21 m3. Uit berekeningen van destijds (Externe veiligheid plan Maldenborgh, Oranjewoud mei 2007) blijkt dat met deze maatregelen de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Op pagina 13 van de zojuist genoemde rapportage is de hoogte van het groepsrisico aangegeven. In de berekeningen is uitgegaan van een dichtheid van 115 personen per hectare. Deze situatie wijzigt niet met dit conserverende bestemmingsplan. Voor een volledige verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van de genoemde berekening.
De PR 10-6 contouren zijn vastgelegd op de verbeelding. Nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden hier uitgesloten, afstanden zijn 35 meter (RD 186103 424496), 25 meter (186117 424473) en 15 meter (186114 424516) van respectievelijk vulpunt, tank en afnamepunt.
Afbeelding 24: Uitsnede Risicokaart met de PR 10-6 contouren tankstation Grootstalselaan 141
5.5.3 Gasdrukmeet en -regelstations
In het plangebied liggen diverse kaststations (artikel 3.12, tabel 3.12 Activiteitenbesluit) van Liander om de gasdruk te meten en reguleren. Binnen 6 meter van deze kasten mogen geen kwetsbare objecten ontstaan. Binnen 4 meter mogen geen beperkt kwetsbare objecten ontstaan.
De volgende kasten liggen binnen het plangebied:
Straat | nr. | toevoeging | RD X | RD Y |
Nijenrodestraat | 63 | A | 185.148.604 | 423.871.130 |
Malderburchtstraat | 15 | 186.008.188 | 424.278.791 | |
Thorbeckestraat | 105 | 185.220.725 | 424.444.601 | |
Nieuwe Mollenhutseweg | 56 | 186.184.550 | 424.940.166 | |
Van Peltlaan | 314 | 186.946.572 | 424.944.427 | |
Winkelsteegseweg | 99 | 185.074.520 | 425.014.182 |
Conclusie
Met de implementatie van de beleidsvisie externe veiligheid in het huidige bestemmingsplan is de veiligheid maximaal geborgd.
5.6 Ruimtelijke Veiligheid
De actualisatie van het bestemmingsplan Nijmegen-Zuid kent sterk een conserverend karakter; er zullen dus betrekkelijk weinig wijzigingen in de bebouwde omgeving uit voortvloeien. Wat inrichting van de openbare ruimte, situering van gebouwen, bereikbaarheid en bluswatervoorziening betreft, geldt dat de bestaande situatie kan afwijken van recente inzichten. Er worden op grond van het bestemmingsplan echter geen majeure afwijkingen geconstateerd waarvan te verwachten valt dat die tot problemen voor brandbestrijding en hulpverlening kunnen leiden.
Over externe veiligheid is separaat geadviseerd door de Veiligheidsregio. Voornaamste advies op dit vlak is om in de toekomst, in de lijn van de beleidsvisie van de gemeente Nijmegen in beginsel geen (zeer) kwetsbare objecten in de directe omgeving van risicobronnen mogelijk te maken; voor zonering en meer achtergrondinformatie met betrekking tot externe veiligheid wordt door de brandweer verwezen naar het eerder genoemde advies van de Veiligheidsregio.
5.7 Klimaat En Duurzaam Bouwen
5.7.1 Klimaat
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat, de duurzaamheidsagenda 2011-2015 en de nota Duurzaamheid in Uitvoering 2013-2017 vastgelegd.
Hoofddoelstelling is dat Nijmegen op termijn energieneutraal wordt en dat de stad zich voorbereidt op klimaatverandering. Kernbegrippen hierbij zijn mitigatie en adaptatie.
Mitigatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
5.7.2 Opwekking duurzame energie
Nijmegen wil in 2045 een stad zijn die in zijn eigen energiebehoefte voorziet. Energiebesparing en duurzame energie zijn de leidraad en iedereen in de stad kan straks meewerken aan deze lange termijn energievisie. Inzetten op duurzaamheid is tegelijk een belangrijke kans voor economische groei. Nijmegen kan in 2045 een energieneutrale stad zijn door 50% energie te besparen en 50% energie duurzaam op te wekken (ten opzichte van totaal stedelijk energieverbruik 2009).
Om op lange termijn als stad volledig duurzaam te kunnen zijn en onafhankelijk van fossiele brandstoffen is er meer nodig dan alleen korte termijn maatregelen. Een transitie naar een duurzame stad vraagt ingrepen op meerdere fronten. De gemeente Nijmegen wil dan ook de komende jaren duurzaamheid verankeren in het gemeentelijke beleid over de volle breedte:
- een energieneutrale stad; inzetten op energiebesparing en duurzame energiebronnen als zon, wind en groen gas. In het co-creatietraject Power2Nijmegen wordt dit spoor uitgewerkt in samenwerking met andere overheden, onderwijs- en onderzoeksinstellingen, ondernemers en burgers;
- een klimaatneutrale organisatie; duurzaam inkopen, volledig wagenpark op groengas en verduurzamen gemeentelijk vastgoed;
- een duurzame economie; stimuleren van innovatie op het gebied van duurzame energie; creëren van groene werkgelegenheid;
- duurzame mobiliteit; schone brandstoffen, investeren in fiets en OV;
- duurzame stedelijke ontwikkeling; duurzaam bouwen, klimaatbestendige wijken, werken aan compacte verstedelijking.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op. Door groenontwerp en waterhuishouding te combineren kunnen de aanwezige en potentiële ecologische waarden van het gebied vergroot worden.
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. Nijmegen hanteert de GPR-methodiek om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen.
Voor woningbouw en utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Buiten het Grondwaterbeschermingsgebied is het plangebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag van het gesloten type. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.
Hoofdstuk 6 Ontwikkelingen En Ruimtelijke Onderbouwing
6.1 Overzicht Ontwikkelingslocaties
In het plangebied is een aantal ontwikkelingslocaties, waarbij een wijziging van de bestemming en/of een wijziging van de bouwmogelijkheden aan de orde is.
6.1.1 de Lelie (Park Malderborgh)
In 2015 is door middel van een vrijstelling ex artikel 19 lid 2 WRO een bouwvergunning verleend voor de bouw van Park Malderborgh. Onderdeel van het park was het zogenaamde Scharniergebouw. Het Scharniergebouw vormde de beëindiging van de nieuwbouw van het verzorgingshuis en de gestapelde woningbouw. In september 2015 is de bouwvergunning van het Scharniergebouw ingetrokken vanwege een sterk verslechterde woningmarkt. Inmiddels is de marktsituatie gewijzigd en is het oprichten van een gebouw ter plaatse van de locatie van het Scharniergebouw weer actueel. De ontwikkelaar heeft plannen ontwikkeld voor een gebouw op dezelfde locatie als dat van het Scharniergebouw. Het nieuwe appartementengebouw, De Lelie, bestaat net als het voorheen het Scharniergebouw uit 6 bouwlagen en past binnen de footprint van het voormalige Scharniergebouw. Zoals ook bij het Scharniergebouw vindt het parkeren onder het gebouw plaats in een parkeergarage. Het aantal appartementen bedraagt, zoals ook in het Scharniergebouw, maximaal 23.
In het huidige bestemmingsplan is ter plaatse van de locatie een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming Groen te wijzigen in de bestemmingen Wonen, Tuin, Verkeer en Bedrijf-Nutsvoorziening. Omdat nu echter de ontwikkeling kan worden meegenomen in onderhavige actualisatie van het bestemmingsplan Nijmegen Zuid, zal geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegheid.
Omdat het gebouw de Lelie nauwelijks afwijkt van het Scharniergebouw voor wat betreft locatie en afmetingen, kan voor de stedenbouwkundige afweging en nadere onderbouwing worden verwezen naar de Ruimtelijke Onderbouwing uit 2008 (Bijlage 6). Ten aanzien van bodem, wegverkeerslawaai en flora&fauna zijn nieuwe onderzoeken uitgevoerd (Bijlage 7, Bijlage 8 en Bijlage 9). Conclusie uit het bodemonderzoek en de quickscan flora&fauna is dat er geen belemmeringen zijn om de gewenste ontwikkeling uit te voeren. Ten aanzien van de opvang van hemelwater kan worden opgemerkt dat het hemelwater zal worden geïnfiltreerd onder de bestrating van de parkeergarage.
Wegverkeerslawaai Ruys de Beerenbrouckstraat/Grootstalselaan
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.
De voorkeurswaarde uit de Wgh voor wegverkeer bedraagt 48 dB. De maximum toegestane geluidbelasting voor wegverkeer bedraagt 63 dB. De voorkeurswaarde mag worden overschreden als geluidbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn dan wel dat deze voorzieningen om stedenbouwkundige, verkeerskundige of om financiële redenen niet wenselijk zijn. Na deze maatregelenafweging moet aan de voorwaarden uit de beleidsregels hogere waarden Wet geluidhinder worden voldaan. De voorwaarden zijn als volgt:
- Een woning moet minimaal één geluidluwe zijde hebben (een geluidluwe zijde is een zijde waarbij de geluidbelasting niet hoger is dan 48 dB);
- Een buitenruimte die als verblijfsruimte wordt gebruikt, balkon, moet aan de geluidluwe zijde liggen (een geluidluwe zijde is een zijde waarbij de geluidbelasting niet hoger is dan 48 dB);
- Als de geluidbelasting op een woning hoger is dan 53 dB vanwege wegverkeer dan geldt voor een woning een indelingseis, minimaal één slaapkamer moet aan een geluidluwe zijde liggen (een geluidluwe zijde is een zijde waarbij de geluidbelasting niet hoger is dan 48 dB).
Als aan de voorwaarden uit de beleidsregels hogere waarden Wet geluidhinder wordt voldaan, kan een hogere waarde worden vastgesteld.
In het appartementencomplex aan de Ruys de Beerenbrouckstraat kunnen maximaal 23 appartementen over 6 bouwlagen worden gerealiseerd. Het appartementencomplex ligt binnen de zone van de Grootstalselaan. Voor deze weg is akoestisch onderzoek verricht.
De Ruys de Beerenbrouckstraat is een weg met een maximum toegestane snelheid van 30 km/uur, heeft daardoor volgens de Wet geluidhinder geen onderzoekszone en is niet onderzoeksplichtig. Tevens is de hoeveelheid verkeer op de Ruys de Beerenbrouckstraat niet hoog en daardoor is deze weg akoestisch niet relevant. Deze weg wordt grotendeels gebruikt, alleen door mensen die in dit deel van de wijk moeten zijn. Voor deze weg is geen akoestisch onderzoek verricht.
Uit akoestisch onderzoek blijkt dat bij het appartementencomplex de voorkeurswaarde van 48 dB vanwege wegverkeer op de Grootstalselaan wordt overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Grootstalselaan bedraagt 55 dB. De maximum toegestane geluidbelasting van 63 dB wordt daarmee niet overschreden.
Geluidbeperkende maatregelen zijn vanwege stedenbouwkundige, verkeerskundige of om financiële redenen niet wenselijk en worden niet getroffen.
Aangezien het appartementencomplex bestaat uit 6 bouwlagen heeft een laag geluidscherm weinig effect op een verlaging van de geluidbelasting. Een hoog geluidscherm is stedenbouwkundig niet wenselijk omdat dat de samenhang van het gebied verbreekt, het isoleert het gebied ten zuiden van de Grootstalselaan van het gebied ten noorden van de Grootstalselaan. Vanwege voorgaande redenen wordt er geen geluidscherm geplaatst.
De Grootstalselaan is onderdeel van de S100 en daarmee een belangrijke verkeersader in de gemeente Nijmegen, deze loopt als een soort van ringweg om het centrum heen. Het is belangrijk dat het verkeer op deze weg zich in (relatief) korte tijd verplaatst, verlagen van de maximum toegestane snelheid van 50 km/uur naar 30 km/uur is daarom niet gewenst. Vanwege voorgaande rede wordt de maximum toegestane snelheid niet verlaagd.
Op de Grootstalselaan is recent de wegverharding vervangen. Nu ligt er SMA-NL5 (steenmastiekasfalt) als deklaag op deze weg. Ten opzichte van DAB (fijn asfalt) reduceert SMA-NL5 het geluid met circa 1,5 dB. De huidige deklaag is nog in een goede staat en niet toe aan vervanging. Vervangen van de deklaag in een soort die het geluid meer reduceert is daarom kostbaar en zonde van het geld. Vanwege voorgaande reden wordt de deklaag niet opnieuw vervangen.
Voor een woning waarbij de voorkeurswaarde van 48 dB wordt overschreden gelden de volgende voorwaarden:
- De woning moet minimaal één geluidluwe zijde hebben;
- De buitenruimte die als verblijfsruimte wordt gebruikt, balkon, moet aan de geluidluwe zijde liggen;
De woningen worden zo gesitueerd dat aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, al dan niet door de volgende maatregelen te treffen:
- aanbrengen van afscherming op balkon (zie Bijlage 16 (ontwerp)besluit hogere waarde);
- aanbrengen van akoestisch absorberend plafond (zie Bijlage 16 (ontwerp)besluit hogere waarde).
Als de geluidbelasting op een woning hoger is dan 53 dB vanwege wegverkeer dan geldt voor een woning een indelingseis:
- minimaal één slaapkamer moet aan een geluidluwe zijde liggen.
De woningen worden zo gesitueerd dat aan bovenstaande voorwaarde wordt voldaan, al dan niet door de volgende maatregelen te treffen:
- aanbrengen bouwkundige suskast (zie Bijlage 16 (ontwerp)besluit hogere waarde).
De geplande ontwikkeling kan alleen worden gerealiseerd als voor 23 woningen een hogere waarde van 55 dB (inclusief de aftrek van 5 dB volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder) wordt vastgesteld. Een hogere waarde procedure is dus noodzakelijk. Een procedure voor de hogere waarde moet, qua tijd, gelijk lopen met de procedure voor het bestemmingsplan.
Pas bij de omgevingsvergunning worden er in het kader van het Bouwbesluit eisen gesteld aan de geluidwering van de gevel van de woning. De woning moet voldoen aan de minimale eisen van het Bouwbesluit. Bij toetsing aan het Bouwbesluit gaat het niet om de geluidbelastingen maar om de geluidniveaus. Bij de geluidniveaus mag geen 5 dB van de berekende waarde worden afgetrokken.
6.1.2 woning Grootstalselaan naast nr 117a
In november 2008 is voor het perceel aan de Grootstalselaan naast nr. 117a een vrijstelling ex artikel 19 lid 2 WRO doorlopen en is een bouwvergunning verleend voor de bouw van één vrijstaande woning. Deze woning is in verband met het intreden van de crisis niet gebouwd. De eigenaar van het bouwperceel heeft inmiddels de grond verkocht en de nieuwe eigenaar wil ter plaatse een woning realiseren. In het huidige bestemmingsplan is ter plaatse een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in de bestemming Wonen een bouwvlak ten behoeve van één vrijstaande woning mogelijk te maken. Omdat nu echter de ontwikkeling kan worden meegenomen in onderhavige actualisatie van het bestemmingsplan Nijmegen Zuid, zal geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegheid.
De onderzoeken ten aanzien van bodem en flora&fauna zijn opgenomen in Bijlage 10 en Bijlage 11. Conclusie uit deze onderzoeken luidt dat er geen belemmeringen zijn om de gewenste ontwikkeling uit te voeren. Ten aanzien van wegverkeerslawaai kan worden opgemerkt dat in 2008 reeds een Hogere waardeprocedure is doorlopen en dat na akoestische berekeningen is gebleken dat deze verleende hogere waarden nog steeds voldoen, zoals uit de navolgende onderbouwing blijkt.
Wegverkeerslawaai woning naast Grootstalselaan 117a
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.
De woning ligt binnen de onderzoekszone van de Grootstalselaan en Elshofweg.
In 2008 is er al eens een akoestisch onderzoek verricht, akoestische rapportage opgesteld en besluit hogere waarde vastgesteld voor het realiseren van één woning (Bijlage 12 en Bijlage13). Er zijn hogere waarden vastgesteld met een maximum van 59 dB. Deze hogere waarde is inclusief de aftrek van 5 dB volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder. De woning is nooit gerealiseerd. Het bestemmingsplan moet geactualiseerd worden maar nog steeds gaat het om de realisatie van één woning.
Uit een nieuwe akoestische berekening voor het jaar 2028 blijkt dat de geluidsbelastingen niet hoger zijn dan de in 2008 vastgestelde hogere waarden. Ook nu bedraagt de hoogst berekende geluidsbelasting 59 dB. Deze geluidsbelasting is inclusief de aftrek van 5 dB volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder (Bijlage 14).
Ten aanzien van de Elshofweg is geen akoestisch onderzoek nodig, vanwege de geringe verkeersintensiteit is deze weg akoestisch niet relevant.
Ter plaatse van de woning wordt de voorkeurswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai, uit de Wet geluidhinder, vanwege de Grootstalselaan overschreden. De hoogste berekende geluidsbelasting voor het jaar 2028 bedraagt 59 dB. In 2008 zijn hogere waarden vastgesteld met een maximum van 59 dB. Beide geluidsbelastingen zijn inclusief de aftrek van 5 dB volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder.
Omdat de voorkeurswaarde van 48 dB wordt overschreden en ook de 53 dB (belangrijk i.v.m. woningindelingseis), gelden de volgende eisen voor de woning:
- De woning moet minimaal één geluidsluwe zijde hebben (een geluidsluwe zijde is een zijde waarbij de geluidsbelasting niet hoger is dan 48 dB);
- De buitenruimte die als verblijfsruimte wordt gebruikt (de tuin waar men rustig wil zitten) moet aan de geluidsluwe zijde liggen;
- Er moet minimaal één slaapkamer aan een geluidsluwe zijde worden gesitueerd (woningindelingseis).
De geplande ontwikkeling kan worden gerealiseerd, rekening houdend met bovenstaande eisen, zonder dat er met betrekking tot geluid nieuwe procedures nodig zijn.
In het kader van het Bouwbesluit worden er eisen gesteld aan de geluidwering van de gevel van de woning. De woning moet voldoen aan de minimale eisen van het Bouwbesluit. Bij toetsing aan het Bouwbesluit gaat het niet om de geluidsbelastingen maar om de geluidsniveaus. Bij de geluidsniveaus mag geen 5 dB van de berekende waarde worden afgetrokken.
6.1.3 Pastorie Pauluskerk Einsteinstraat
De pastorie van de Pauluskerk aan de Einsteinstraat 120 is sinds 2013 niet meer in gebruik als pastorie (dienstwoning). Omdat na enige tijd de woning nog steeds niet was verkocht en nog steeds leeg stond, is een verzoek gedaan de woning tijdelijk te mogen verhuren conform de Leegstandswet. Sinds 2014 wordt de woning dan ook gebruikt voor kamerbewoning. De Pauluskerk staat inmiddels ook te koop en nu is verzocht om de dienstwoning en de Pauluskerk los te koppelen. De voormalige dienstwoning wordt in dit bestemmingsplan voor 'Wonen' bestemd in plaats van de huidige bestemming 'Maatschappelijk'. Het gebruik van het pand wijzigt niet in het nieuwe bestemmingsplan, want het gebruik blijft wonen. Omdat het gebruik niet wijzigt, zijn onderzoeken niet nodig.
Voor de Pauluskerk wordt geïnventariseerd welke ontwikkelingen mogelijk zijn. Een optie is bijvoorbeeld zorgwonen. Zodra hieromtrent duidelijkheid bestaat zal te zijner tijd dan ook een apart bestemmingsplan worden gemaakt en in procedure gebracht.
6.1.4 Wijkcentrum de Schakel Archimedesstraat
Aan de Archimedesstraat 9 ligt wijkcentrum De Schakel. Het gebouw van De Schakel is over enige tijd aan een upgrading toe. Een uitbreiding en/of andere indeling van het gebouw is wenselijk. Daarom is bij deze actualisatie van het bestemmingsplan daar rekening mee gehouden door een uitbreiding van het bouwvlak op te nemen. De goot- en bouwhoogte wordt niet gewijzigd. Door de uitbreiding moeten de parkeerplaatsen worden verlegd naar een strook aan de westzijde van de Schakel. Ten behoeve van deze parkeerruimte is de bestemming Maatschappelijk een aantal meters naar het westen vergroot. Vanwege de uitbreiding zal de openbare ruimte rond de Schakel en het aangrenzende groengebied veranderen en zal deze uitbreiding als kans worden aangegrepen om het parkeerterrein, de openbare ruimte rond de Schakel en het aangrenzende groengebied her in te richten en een groene impuls te geven.
6.1.5 H400
De school aan de Hatertseweg 400 is sinds 2012 in gebruik als onderwijslocatie voor Kristalllis (VSO). De verwachting is dat op deze locatie (ver-)nieuwbouw zal plaatsvinden. Hierbij worden verschillende functies samengevoegd, waaronder Onderwijs, Bewegingsonderwijs, Ambulante zorg en Maatschappelijke bedrijvigheid. Naast ruimte voor onderwijs en sporten betekent dit dat er voor de functie Ambulante zorg o.a. ook kantoorruimte, behandelruimte en vergaderruimte wordt voorzien. Ten behoeve van de (ver-)nieuwbouw is uitsluitend de goot- en bouwhoogte vergroot, het bouwvlak blijft gelijk aan de huidige situatie. Voor de functie Maatschappelijke bedrijvigheid (gekoppeld aan onderwijs) wil men een voorziening met een omvang van 600 m2 treffen waarin instellingen en bedrijven uit bepaalde segmenten van de arbeidsmarkt deelnemen in deze nieuwe locatie. Deze maatschappelijke bedrijvigheid is overigens al aanwezig op de locatie H400. Om de plannen mogelijk te maken is de goot- en bouwhoogte aangepast naar 8 meter. Het bouwvlak is niet aangepast.
Wegverkeerslawaai Hatertseweg 400
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.
De voorkeurswaarde uit de Wgh voor wegverkeer bedraagt 48 dB. Deze mag worden overschreden als geluidbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn dan wel dat deze voorzieningen om stedenbouwkundige, verkeerskundige of om financiële redenen niet wenselijk zijn. Na deze maatregelenafweging kan een hogere waarde worden vastgesteld.
Ter plaatse van de maatschappelijke voorziening aan de Hatertseweg 400 mogen de volgende andere geluidgevoelige gebouwen worden gerealiseerd:
- onderwijsgebouw;
- ziekenhuis;
- verpleeghuis;
- verzorgingstehuis;
- psychiatrische inrichting;
- kinderdagverblijf.
De maatschappelijke voorziening ligt binnen de zone van de Hatertseweg en Burgemeester Daleslaan/Krekelstraat. Voor deze wegen is akoestisch onderzoek verricht.
Uit akoestisch onderzoek blijkt dat bij de maatschappelijke voorziening de voorkeurswaarde vanwege wegverkeer op de Hatertseweg wordt overschreden en vanwege wegverkeer op de Burgemeester Daleslaan/Krekelstraat niet. De hoogst berekende geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Hatertseweg bedraagt 57 dB (Bijlage 15).
De geplande ontwikkeling kan alleen worden gerealiseerd als voor de andere geluidgevoelige gebouwen een hogere waarde is vastgesteld. Een hogere waarde procedure is dus noodzakelijk. De hoogste waarde bedraagt 57 dB. Het treffen van geluidmaatregelen, om de geluidbelasting bij de andere geluidgevoelige gebouwen te verlagen, is niet gewenst of haalbaar (zie Bijlage 16).
Bij de andere geluidgevoelige gebouwen moet worden voldaan aan de geluidweringseisen, zodanig dat voor de toegestane binnenwaarden minimaal wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit.
6.2 Overige Ontwikkelingen
Daarnaast is er nog een aantal ontwikkelingen die niet een wijziging van de bestemming tot gevolg hebben, maar die wel zodanig zijn dat zij hier vermeld dienen te worden. Het betreft:
6.2.1 Libellenstraat 14
Conform de overeenkomst doordecentralisatie onderwijshuisvesting heeft de gemeente het schoolgebouw Libellenstraat 14/Krekelstraat 8 aangekocht. Binnen de bestaande bestemming en bouwmogelijkheden is een nieuwe invulling gevonden. Op een gedeelte van de kavel wordt een woon-zorgcomplex gebouwd gericht op dementerenden. Het bestaande schoolgebouw wordt gesloopt.
6.2.2 ontwikkelingen Marie Curiestraat/Celsiusstraat
Op de gronden gelegen tussen de Marie Curiestraat, Nieuwe Mollenhutseweg, Celsiusstraat en het kindcentrum Grootstal ligt in het huidige bestemmingsplan Nijmegen Zuid een wijzigingsbevoegdheid, aangeduid als 'locatie 12'. Conform deze wijzigingsbevoegdheid kunnen de gronden door middel van een wijzigingsplan worden gewijzigd in de bestemmingen Wonen, Tuin, Erf en/of Gemengd (wonen, kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen), alsmede in de bestemmingen Groen, Verkeer en Bedrijf - Nutsvoorziening. In de voorschriften van het huidige bestemmingsplan zijn tevens nog een aantal voorwaarden opgenomen waaraan voldaan moet worden bij het wijzigingsplan. In het nieuwe bestemmingsplan zal de wijzigingsbevoegdheid niet meer worden opgenomen, omdat de wijzigingsbevoegdheid niet de mogelijkheden biedt die voor de locatie gewenst zijn. Deze locatie is onderdeel van de planexploitatie Onderwijshuisvesting. Dit betekent dat de locatie voor woningbouw geprogrammeerd is en de inkomsten uit verkoop van de grond zijn opgenomen in de gemeentelijke planexploitatie. Deze plannen zijn op dit moment echter nog niet concreet genoeg om ze nu al in het bestemmingsplan op te nemen. Voor deze locatie zal te zijner tijd dan ook een apart bestemmingsplan worden gemaakt en in procedure gebracht.
Hoofdstuk 7 Plansystematiek En Juridische Vormgeving
7.1 Algemeen
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) is op het voorliggende plan toegepast om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen, welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels is opgenomen (bijvoorbeeld de overgangsregels), is voorgeschreven in het Bro.
Het (juridische deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de (plan)regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van de aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen bindende werking: de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
planvorm
De planvorm moet er op gericht zijn alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een zodanige bestemmingsregeling dat enerzijds in zekere mate ontwikkelingen mogelijk zijn en anderzijds de ruimtelijke kwaliteit voldoende gewaarborgd blijft. Uitgangspunt is een flexibel en toekomstgericht bestemmingsplan. Dit betekent dat niet alleen het bestaande gebruik van een perceel of pand wordt vastgelegd, maar ook wordt bekeken of op voorhand een ander gebruik aanvaardbaar is. Ook betekent het dat niet alleen de bestaande bebouwing wordt vastgelegd, maar wordt tevens bekeken in hoeverre extra bebouwingsmogelijkheden geboden kunnen worden. Daarbij wordt rekening gehouden met bestaande planologische mogelijkheden.
planmethodiek
Voor de actualisatie van bestemmingsplannen wordt gebruik gemaakt van het Standaard bestemmingsplan van de gemeente Nijmegen. Het Standaard bestemmingsplan is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan is zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.
stedenbouwkundige matrix
De gemeente Nijmegen heeft beleidsregels vastgesteld voor categorieën van gevallen voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning kan worden verleend (artikel 2.12 lid 1, onder a, onder 20 Wabo, juncto bijlage II, artikel 4 Bor). Deze beleidsregels zijn op 14 juli 2015 in werking getreden. Onderdeel van deze beleidsregels is de stedenbouwkundige matrix waarin de stedenbouwkundige uitgangspunten zijn geformuleerd. Met deze stedenbouwkundige uitgangspunten is ook bij het opstellen van het bestemmingsplan rekening gehouden. Aan de hand van de stedenbouwkundige matrix wordt bijvoorbeeld bepaald waar de grens tussen de bestemmingen Tuin en Wonen ligt, de grootte van het bouwvlak en mogelijkheden om aan- en uitbouwen te realiseren. De stedenbouwkundige matrix heeft alleen betrekking op grondgebonden woningen. Behalve bij de bestemmingen Wonen en Tuin, is ook bij de bestemming Gemengd, voor zover in deze bestemmingen ook grondgebonden woningen voorkomen, rekening gehouden. Het opstellen van een bestemmingsplan is echter maatwerk. Het kan zijn dat het gezien de feitelijke situatie of bestaande planologische mogelijkheden gewenst is om van de stedenbouwkundige matrix af te wijken.
Er wordt een vijftal gebiedstypen onderscheiden waarvoor stedenbouwkundige uitgangspunten zijn geformuleerd. Een gebiedstype vertegenwoordigt een stadsdeel van Nijmegen met een eigen stedenbouwkundige- en architectonische uitstraling en met een eigen identiteit. Bij de stedenbouwkundige matrix is een kaart opgenomen van de stad, ingedeeld in gebiedstypen. In de stedenbouwkundige matrix zijn 5 gebiedstypen opgenomen:
- historisch gesloten bebouwing;
- historisch open bebouwing;
- tuinstad;
- jaren '70 en '80 wijken;
- overig.
Het plangebied Nijmegen Zuid 2016 bestaat uit de gebiedstypen 'historisch tuinstad', 'tuinstad' en 'overig'.
7.2 Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen en dubbelbestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan) en de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht). In de SVBP 2012 is de indeling van de regels van het bestemmingsplan en de wijze waarop de planregels zijn opgebouwd aangegeven.
7.3 Flexibiliteitsbepalingen
Naast de flexibiliteit, die de rechtstreekse bouw- en gebruiksmogelijkheden reeds bieden, kunnen extra mogelijkheden worden geboden via een omgevingsvergunning en wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden, de zogenaamde flexibiliteitsbepalingen. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen bij de dubbelbestemmingen Waarde Archeologie 2 en Waarde-Archeologie 3 en bij de aanduidingen milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied en wetgevingszone-waarde archeologie 1. Verder zijn in dit bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen om met een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels.
Wijzigingsbevoegdheden
Bij de dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie 2 en Waarde-Archeologie 3 en de aanduiding wetgevingszone-waarde archeologie 1 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze dubbelbestemming of aanduiding te kunnen laten vervallen of juist een dubbelbestemming op te kunnen nemen wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn dan wel uit onderzoek juist blijkt dat er ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn. Bij de aanduiding milieu-grondwaterbeschermingsgebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wanneer door beëindiging van de waterwinning deze aanduiding kan komen te vervallen
Omgevingsvergunning
Binnen de verschillende bestemmingen, dubbelbestemmingen, algemene regels en overgangs- en slotbepalingen is de mogelijkheid opgenomen om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de regels. Het kan hierbij gaan om afwijking van de bouwregels of afwijking van de gebruiksregels. Ook is bij de dubbelbestemmingen het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden (voormalige aanlegvergunning) en/of een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (voormalige sloopvergunning) alleen mogelijk na het verlenen van een omgevingsvergunning.
7.4 Aanvullende Ruimtelijke Instrumenten
Op het moment dat zich een geval voordoet dat niet past binnen de bestaande situatie en waarvoor op grond van het bestemmingsplan ook geen (binnenplanse) omgevingsvergunning kan worden verleend, kan gebruik worden gemaakt van een aantal (wettelijke) instrumenten om af te wijken van het bestemmingsplan. Deze instrumenten worden hieronder nader beschreven.
7.4.1 Vergunningvrij bouwen (of gebruiken)
In bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) zijn activiteiten opgenomen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van vergunningvrije activiteiten:
- de categorieën gevallen waarin voor bouwactiviteiten of planologische gebruiksactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist (artikel 2). Deze activiteiten zijn op grond van het Bor vergunningvrij, ook al passen ze niet in het bestemmingsplan of de beheersverordening. De activiteiten hebben o.a. betrekking op: bijbehorende bouwwerken, een dakkapel in het achterdakvlak, zonnepanelen, vlaggenmasten, erfafscheidingen, nutsgebouwtjes, dakkapellen, antenne-installaties, straatmeubilair, containers voor huisvuil en installaties voor het regelen van verkeer;
- de categorieën gevallen waarin voor bouwactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist (artikel 3). Deze activiteiten zijn op grond van het Bor vergunningvrij voor zover de activiteiten passen in het bestemmingsplan of de beheersverordening. De activiteiten hebben o.a. betrekking op: bijbehorende bouwwerken, een dakkapel in het voordakvlak, zwembaden bij woningen, openbare speeltoestellen en een veranderingen van een bouwwerk.
Het Bor zelf stelt een aantal beperkingen aan het vergunningvrij bouwen (of gebruiken). Deze beperkingen zijn o.a. van toepassing op:
- beschermde monumenten (artikel 3a en 4a lid 1);
- (rijks)beschermde stadsgezichten (artikel 4a lid 2);
- een gebied dat wegens explosiegevaar of op grond van veiligheidsrisico's
onbebouwd moet blijven (artikel 5, lid 3); - gebieden met archeologische waarden (artikel 5 lid 4).
Bijbehorende bouwwerken (zoals aan-, uit- en bijgebouwen) mogen alleen vergunningvrij gebouwd worden binnen het 'achtererfgebied'. In artikel 1 is een definitie van het 'achtererfgebied' opgenomen. Wat op grond van het Bor onder 'achtererfgebied' wordt verstaan, kan echter verschillen met wat in het bestemmingsplan onder 'erf' wordt verstaan.
De mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen (of gebruiken) volgens artikel 2 worden door het bestemmingsplan niet ingeperkt, tenzij in het bestemmingsplan een regeling is opgenomen die bebouwing van het erf verbiedt. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer voor (een gedeelte van) het erf de bestemming Groen is opgenomen of een (andere) bestemming of aanduiding die bebouwing uitsluit.
In het bestemmingsplan zijn vaak een of meerdere dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen opgenomen met als doel om bepaalde waarden en/of bepaalde belangen te beschermen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de bescherming van archeologische waarden of het belang van een veilige waterkering. Om deze waarden of belangen te beschermen wordt meestal gewerkt met een bouwverbod. Het bouwverbod bij de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen is niet van toepassing op het vergunningvrij bouwen (of gebruiken) volgens artikel 2. Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen hebben wel tot gevolg dat het vergunningvrij bouwen volgens artikel 3 niet mogelijk is. Er moet dan een omgevingsvergunning worden aangevraagd waarbij wordt getoetst of door dit bouwen de te beschermen waarden en belangen niet worden geschaad.
Op het vergunningvrije bouwen (of gebruiken) is geen procedure van toepassing. Deze activiteiten kunnen zonder meer worden uitgevoerd. Vergunningvrije bouwactiviteiten dienen wel te voldoen aan het Bouwbesluit.
7.4.2 Planologische kruimelgevallen
In bijlage II (artikel 4) van het Bor zijn ook de zogenaamde planologische kruimelgevallen opgenomen. Het gaat om bijbehorende bouwwerken die groter zijn dan de vergunningvrije bouwwerken, infrastructurele en nutsvoorzieningen, antennes tot 40 m, duurzame energie-installaties, evenementen en gebruiksveranderingen (inclusief inpandige bouwactiviteiten). Voor de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid zijn beleidsregels opgesteld.
Voor de activiteiten die via de kruimelgevallenregeling mogelijk kunnen worden gemaakt geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat er een beslistermijn geldt van 8 weken na ontvangst van de aanvraag. Nadat de vergunning is verleend staat tegen de vergunning bezwaar en beroep open.
7.4.3 Projectafwijkingsbesluit
Voor de, op dit moment, onvoorziene omstandigheden, die niet met de voorgaande instrumenten zijn in te passen, biedt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de mogelijkheid van het bestemmingsplan af te wijken indien wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Voor het afwijken van het bestemmingsplan via dit instrument geldt de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure omvat een termijn waarin de ontwerpvergunning ter inzage wordt gelegd en eenieder zijn of haar zienswijze kan indienen. De wettelijke proceduretijd bedraagt 6 maanden (exclusief voorbereidingstijd, opstellen ruimtelijke onderbouwing etc.). Nadat de vergunning is verleend staat hiertegen direct beroep open.
7.4.4 Postzegelbestemmingsplan
Behalve de mogelijkheden uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), kent ook de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) nog een mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Indien zich, na de vaststelling van het bestemmingsplan, op een bepaald perceel een ontwikkeling voordoet die niet past binnen het bestemmingsplan, kan hiervoor een zogenaamd postzegel-bestemmingsplan worden vastgesteld. Voor dat perceel komt dit (actualisatie) bestemmingsplan dan te vervallen.
Hoofdstuk 8 Retrospectieve Toets
Het bestemmingsplan is bindend voor een ieder. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente. Doel van handhaven is het verkrijgen van een verbeterde leefbaarheid, veiligheid en verhoogde kwaliteit van de woon- en werkomgeving. Bouwen en gebruik conform het bestemmingsplan is uitgangspunt. Afwijkingen zijn alleen toelaatbaar als daarvoor een omgevingsvergunning voor is verleend.
Handhaving kan plaats vinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Bij deze laatste vorm is het Openbaar Ministerie betrokken. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de bepalingen van het bestemmingsplan. Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan in plaats daarvan aan een overtreder een last onder dwangsom opleggen. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.
Naast repressieve wordt preventieve handhaving onderscheiden, gericht op het voorkómen dat overtredingen ontstaan. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op bouwen en gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen zoals informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de gebruikers en bouwers.
Aan het hebben van voldoende draagvlak voor het gevoerde beleid kan essentiële betekenis worden toegekend. Bij het opstellen van het bestemmingsplan wordt door regelmatig bestuurlijk en maatschappelijk overleg en het instellen van een projectgroep met vertegenwoordigers van verschillende disciplines gestreefd naar consensus over het te voeren beleid. De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (gebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan. Ook voor de rechtszekerheid is het vastleggen van de bestaande toestand belangrijk. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan wordt ruim aandacht besteed aan de (technische) handhaafbaarheid van de regels. Deze dienen eenduidig te zijn.
Een retrospectieve toets geeft aan welke situaties in bouw en gebruik er bestaan die niet in overeenstemming zijn met de vigerende bestemmingsplannen en verleende vergunningen. In deze toets wordt aangegeven:
- in welke situaties handhavend wordt opgetreden (na de strijdige situatie te hebben gewraakt);
- in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven, of een omgevingsvergunning wordt verleend, waarmee de strijdige situatie gelegaliseerd wordt;
- in welke situaties wordt gekozen voor het onder het overgangsrecht brengen van de strijdige situatie (hetgeen alleen in uitzonderlijke situaties mogelijk is).
In onderstaande tabel is de retrospectieve toets voor het plangebied Nijmegen Zuid aangegeven:
Adres | Situatieschets: | Actie: |
Craayensteinstraat 14 | Groothandel in vlees in strijd met bestemming detailhandel | Na aanschrijving zijn de bedrijfsactiviteiten beëindigd |
Grootstalselaan (ong.) | Parkeerplaats in groenbestem- ming | Aangeschreven om gebruik te (laten) beëindigen |
Hatertseweg 777 | Bewoning garage/bijgebouw | Na aanschrijving is de bewoning beëindigd |
Hatertseweg 596 | Bewoning voormalige bedrijfs- woning door derden | Eigenaar en verhuurder worden aangeschreven om de bewoning te laten beëindigen |
Heidebloemstraat 1-3 | Kringloopwinkel in het gehele pand. Detailhandel maakt deel uit van bedrijfsvoering | Detailhandel is in strijd met bestemmingsplan. ODRN heeft dit schriftelijk aan eigenaar medegedeeld. Aangeschreven om gebruik te (laten) beëindigen |
Marie Curiestraat 72 | Kringloopwinkel in het gehele pand. Detailhandel maakt deel uit van bedrijfsvoering | Detailhandel is in strijd met bestemmingsplan. Aangeschreven om gebruik te (laten) beëindigen |
Parelmoervlinderstraat 9 | Handel in en reparatie van witgoed aan huis | Bewoner wordt aangeschreven om activiteiten te beëindigen |
Schouwenburgstraat 3 | Bewoning in tuinhuisje/ bijgebouw | Na aanschrijving is de bewoning beëindigd |
Van Peltlaan 162 | Transportbedrijf met provinciale subsidie (sanering milieu- hinderlijke bedrijven) in 2004 verplaatst naar Wijchen | Bedrijfsbestemming niet meer van toepassing |
Van Peltlaan 309 | Erotische massages niet toegestaan; in strijd met prostitutiebeleid en bestem- mingsplan | Exploitant aangeschreven om de overtreding te beëindigen en te voorkomen |
Zijpendaalstraat 66 | Productiebakkerij binnen bestemming Gemengd. Overlast in woonomgeving. Bedrijven niet toegestaan | Dwangsombeschikking vastgesteld. Invorderingsprocedure in werking gesteld. |
Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid
9.1 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de beoordeling van de economische uitvoerbaarheid wordt onderscheid gemaakt in (zie ook paragraaf 6.1):
- recent gerealiseerde projecten;
- nieuwe ontwikkelingen;
- toekomstige ontwikkelingen;
- overig plangebied.
Recent gerealiseerde projecten
Voor de recent gerealiseerde projecten zijn aparte procedures doorlopen. Daarbij is de financiële haalbaarheid zeker gesteld door (anterieure) overeenkomsten en/of grondverkoop aan derden.
Toekomstige ontwikkelingen
In algemene zin kan gesteld worden dat wanneer het gaat om gemeentelijke terreinen of complexen (of delen daarvan) de financiële regie zal lopen via de gemeentelijke grondexploitaties. Daarbij dient sprake te zijn van een sluitende exploitatie. Gaat het daarentegen om ontwikkelingen op particulier terrein dan kan, wanneer de gemeente op een of andere wijze bij het geheel betrokken is, sprake zijn van een tussen de gemeente en ontwikkelaar af te sluiten (anterieure) overeenkomst. Eventuele gemeentelijke kosten, bijvoorbeeld met betrekking tot aanpassingen in het openbaar gebied, worden in deze overeenkomst opgenomen. Voor deze ontwikkelingen worden aparte procedures doorlopen. Als onderdeel van deze procedures zal worden ingegaan op de economische uitvoerbaarheid.
Overig plangebied
Het overige deel van het plangebied heeft een consoliderend karakter. Hier worden dus geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Voor dit deel is afgezien van een onderzoek naar de financieel-economische uitvoerbaarheid.
Conclusie
Aangezien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie van de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan anderszins verzekerd is, hoeft er geen exploitatieplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening te worden vastgesteld.
9.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het concept bestemmingsplan is aan de diverse instanties worden voorgelegd. De resultaten van dit overleg zijn, voor zover reacties zijn ontvangen, hieronder vermeld.
9.2.1 Provincie Gelderland
Een deel van het plangebied ligt in het grondwaterbeschermingsgebied, dat hoort bij de drinkwaterwinning Heumensoord. Geadviseerd wordt om in de toelichting aan paragraaf 4.6.4 het volgende toe te voegen:
1. Advies: een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen van het waterleidingbedrijf.
2. Melding: een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat initiatiefnemer daarover een melding heeft gedaan bij Provincie Gelderland indien dat is vereist volgens de Omgevingsverordening Gelderland Hoofdstuk 3, paragraaf 3 Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning.
In paragraaf 5.2.2 wordt nog gesproken over de Provinciale milieuverordening Gelderland (PmG). Deze is echter niet meer van toepassing; de regelgeving voor grondwaterbescherming is opgenomen in de Omgevingsverordening.
Reactie gemeente
De toelichting zal worden aangevuld op het punt van de omgevingsvergunning in het kader van de grondwaterbescherming, zoals de provincie adviseert.
Paragraaf 5.2.2 zal worden aangepast door de Provinciale milieuverordening Gelderland te vervangen door Omgevingsverordening.
9.2.2 Waterschap Rivierenland
Het Waterschap heeft aangegeven dat op de verbeelding de rioolwatertransportleiding bij de Malderburchtstraat en Ruijs de Beerenbrouckstraat niet is opgenomen. In de regels is de bestemming van de leiding correct opgenomen. Zij verzoeken de leiding op de verbeelding op te nemen en sturen de digitale bestanden van de ligging van de leiding.
Reactie gemeente
De rioolwatertransportleiding wordt conform de digitale bestanden op de verbeelding opgenomen.
9.2.3 Liander
Liander Infra N.V. is onder andere de eigenaar van een aantal gasdrukmeet- en regelstations (>0,5 m3) in het plangebied. Op deze stations zijn de regels uit de Wet milieubeheer en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) van toepassing. Gelet op de ruimtelijke uitstraling van het bovengenoemde stations (zie de veiligheidsafstanden in artikel 3.12 lid 6 van het Activiteitenbesluit die gelden voor een vrijstaand gebouw) willen wij u vragen deze gasdrukmeet- en regelstations te koppelen aan de daarbij behorende veiligheidscontour (Activiteitenbesluit-zone). Door deze wijze van bestemmen is de aanwezigheid van de gasdrukmeet- en regelstations voor derden zichtbaar en wordt beter geborgd dat de veiligheidsafstanden ten opzichte van respectievelijk kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten nu en in de toekomst in acht worden genomen.
Reactie gemeente
De door Liander aangegeven gasdrukmeet- en regelstations zijn bestemd als Bedrijf-Nutsvoorziening en hebben tevens een tweetal veiligheidscontouren (veiligheidszone 1 en 2) gekregen op de verbeelding.
9.2.4 GGD
De GGD geeft aan dat de roetreductienorm een betere indicator is voor de lokale luchtkwaliteit dan de huidige, wettelijk genormeerde componenten PM10 en PM2,5 en vragen of bekeken zou kunnen worden of de roetreductienorm in het bestemmingsplan kan worden opgenomen.
Binnen het Besluit 'Gevoelige bestemmingen' worden woningen niet als 'gevoelige bestemming' gezien. De GGD is van mening dat, naast scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardenhuizen ook woningen als gevoelige bestemming moeten worden aangemerkt.
In paragraaf 5.4.3 van de toelichting kan een aanvulling worden opgenomen, namelijk dat alle woningen minimaal één aangename zijde (gevel) hebben. In Nijmegen Zuid ligt een aantal drukke straten waar het verkeer en bedrijvigheid kunnen leiden tot onrust, lawaai en luchtverontreiniging. Minimaal één zijde die rustig is, biedt bewoners keuzemogelijkheden waardoor zij thuis tot rust kunnen komen. Minder luchtverontreiniging en lawaai voorkomt hinder, hart- en vaatziekten en luchtwegaandoeningen.
Reactie gemeente
Het aanmerken van woningen als 'gevoelige bestemming' zou helaas een niet werkbare situatie opleveren, omdat er in Nijmegen voor het overgrote deel sprake is van een bestaande situatie. Bij nieuwe situaties zal worden getracht een zo optimaal mogelijke luchtkwaliteit te bereiken.
Ten aanzien van de opmerking over de roetreductienorm kan worden opgemerkt dat deze norm een steeds belangrijkere positie inneemt en dat de gemeente Nijmegen voornemens is een actieplan voor de roetreductienorm op te stellen.
De opmerking dat alle woningen minimaal één aangename zijde (gevel) hebben is in Nijmegen Zuid moeilijk te realiseren, omdat er zoals hiervoor al opgemerkt voor het overgrote deel sprake is van een bestaande situatie. In het kader van een nieuwe situatie waar een hogere waarde moet worden verleend, geldt het Nijmeegse geluidbeleid. Een belangrijk uitgangspunt in dit beleid is dat er sprake moet zijn van één aangename zijde bij een woning.
De reactie van de GGD leidt niet tot aanpassing van het plan.
9.2.5 Rijkswaterstaat Oost-Nederland
Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat zij geen opmerkingen hebben op het concept-ontwerpbestemmingsplan.
9.2.6 Gasunie
De Gasunie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het concept-ontwerpbestemmingsplan.
9.2.7 Veiligheidsregio Gelderland-Zuid
Het advies van de Veiligheidsregio is weergegeven en verwerkt in paragraaf 5.5 van deze toelichting.