KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 1
Artikel 4 Wonen - 2
Artikel 5 Waarde - Archeologie -2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Begrenzing Plangebied
1.3 Opzet Toelichting
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ligging Plangebied
2.2 Vigerend Bestemmingsplan
2.3 Beschrijving Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Cultuurhistorie En Archeologie
4.2 Bodem
4.3 Ecologie
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Milieuzonering
4.8 Water
4.9 Milieueffectrapportage
4.10 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten
5.1 Planuitgangspunten
5.2 Het Plan
5.3 Inrichting Plangebied
Hoofdstuk 6 Plansystematiek
6.1 Toelichting Op De Plansystematiek
6.2 Handhaving
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid Van Het Plan
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Inspraak, Overleg En Zienswijzen
8.1 Vooroverleg
8.2 Zienswijzen Naar Aanleiding Van Het Ontwerpbestemmingsplan

Buitengebied, Duivendansweg 4

Bestemmingsplan - gemeente Oldebroek

Vastgesteld op 12-07-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied, Duivendansweg 4 te Oldebroek;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0269.BG157-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:

het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend geheel door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, de omvang en de uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;

1.7 aan-huis-verbonden beroep:

het in een woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, kunstzinnig, maatschappelijk, medisch, ontwerptechnisch, paramedisch of zakelijk gebied dan wel een daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede dienstverlenende bedrijven (waaronder niet wordt begrepen een escortbedrijf en/of een seksinrichting), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.8 afwijking:

een afwijking als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.9 agrarisch gebruik:

gebruik dat gericht is op het bedrijfsmatig houden en/of op het hobbymatig houden van dieren (grondgebonden en niet-grondgebonden) en/of op het telen van gewassen, niet zijnde bloemkwekerijgewassen, boomkwekerijgewassen, graszodenteelt en/of containerteelt;

1.10 Algemene wet bestuursrecht:

Wet van 4 juni 1992, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.11 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage

een in de regels en/of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het gedeelte van het bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden;

1.14 bed and breakfast:

een bedrijfsmatige voorziening die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als een toeristische recreatieve activiteit aan maximaal acht personen en die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;

1.15 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis- verbonden beroep, voor een (dienstverlenend) bedrijf, voor een dienstverlenende instelling of voor een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief administratieruimte, opslagruimte en dergelijke;

1.16 Besluit ruimtelijke onderbouwing:

Besluit van 21 april 2008 tot uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dit besluit luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.17 bestaand:

a. voor bouwwerken die krachtens de Woningwet zijn toegestaan, andere werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:

  • aanwezig zijn, in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning, een omgevingsvergunning voor het bouwen, of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of van werkzaamheden, ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

b. voor het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat geen interne verbinding heeft met dat hoofdgebouw;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde en aan de onderzijde door een horizontale vloer of door een balklaag is begrensd, inclusief de onderliggende vloer en het deel van hetzelfde bouwniveau dat onder een dak ligt, waarvan de vrije doorgangshoogte meer bedraagt dan 1,50 meter;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek;

1.29 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.30 dakkapel:

een ondergeschikte uitbouw die het hellende vlak onderbreekt en aangebracht is om licht en lucht onder de kap toe te laten en om het gebruiksoppervlak te vergroten;

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, met uitzondering van e-commerce, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of het (af)leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een bedrijfs- of van een beroepsactiviteit, alsook ondersteunende horeca;

1.32 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.33 erf:

een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.34 erker:

een uitbouw aan een hoofdgebouw waarvan:

  1. a. de breedte niet meer dan 60% is van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd;
  2. b. de diepte niet meer dan 1,25 meter is;
  3. c. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter is, waarboven een vloerafscheiding van niet meer dan 1 meter is toegestaan; de oppervlakte niet meer dan 6 m2 is.

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 hoofdgebouw:

een gebouw, dat door zijn constructie, afmetingen en functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.37 horizontale diepte van een gebouw:

de afmeting van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel;

1.38 kelder:

een bouwlaag onder een gebouw en die geheel of grotendeels beneden het aanliggende terrein is gelegen;

1.39 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.40 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.41 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de biologische elementen, de bodemkundige elementen en de geologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.42 normaal agrarisch gebruik:

het regulier gebruik, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een goed grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;

1.43 normaal beheer en/of normaal onderhoud:

het beheer en/of het onderhoud, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en een goed gebruik van de gronden en van de gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.44 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.45 ondergronds:

onder peil.

1.46 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte met niet meer dan drie wanden vormt;

1.47 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.48 perceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.49 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.50 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.51 straatmeubilair:

bij de openbare weg behorende bouwwerken;

1.52 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.53 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, geldt de gevel van een gebouw die door de indeling van het gebouw, de ligging van het gebouw en/of de situatie ter plaatse, het sterkst op de weg gericht is;

1.54 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.55 Wet geluidhinder:

Wet van 16 februari 1979, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidshinder, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.56 Wet milieubeheer:

Wet van 13 juni 1979, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.57 Wet ruimtelijke ordening:

Wet van 20 oktober 2006, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening ter bevordering van een duurzame ruimtelijke kwaliteit, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.58 woning/wooneenheid:

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.59 Woningwet:

Wet van 29 augustus 1991 tot herziening van de Woningwet, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.60 zolder:

een gedeelte in een gebouw dat direct onder het dak is gelegen en dat slechts geschikt is als bergruimte.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
  • dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;
  • op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
  • voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.

2.1 afmetingen ander bouwwerk:

de grootste afmeting van een bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;

2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk of van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelgrens;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de horizontale diepte van een gebouw:

de afmeting van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel;

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer gerekend op 20 centimeter beneden de bovenzijde van de afgewerkte vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 de verticale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
    1. 1. een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
    2. 2. mantelzorg;
  2. b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

met de daarbij behorende:

  1. c. andere werken;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  3. e. erven, terreinen en tuinen;

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

  1. 1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing ten behoeve van:
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de milieusituatie;
    4. d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de verkeersveiligheid.
  2. 2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen is op grond van artikel 3.3, lid 1, de volgende procedure van toepassing:
    1. a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
    2. b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
    3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
    4. d. gedurende de in sub a, vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Wonen - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
    1. 1. een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
    2. 2. mantelzorg;
  2. b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

met de daarbij behorende:

  1. c. andere werken;
  2. d. cultuurgrond;
  3. e. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  4. f. erven, terreinen en tuinen;

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing ten behoeve van:
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de milieusituatie;
    4. d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de verkeersveiligheid.
  2. 2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen is op grond van artikel 4.3, lid 1, de volgende procedure van toepassing:
    1. a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
    2. b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
    3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
    4. d. gedurende de in sub a, vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie -2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie -2' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Ten behoeve van het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:

  1. a. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, dient door de aanvrager een rapport te worden overlegd, waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate te zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het college in ieder geval één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. c. Het bepaalde in artikel 5.2, sub b, onder 1 is niet van toepassing in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor:
    1. 1. de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,50 meter onder peil;
    2. 2. de bouw van een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m².

5.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan het gebruik, aan de inrichting en aan de situering van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het college kan afwijken van het bepaalde in artikel 5.2, sub a indien op basis van eerder uitgevoerd archeologische onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Parkeer-, laad- en losruimte

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. 1. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersintensiteit en/of de verkeersveiligheid daartoe aanleiding geven;
    2. 2. de bestemmingsregels toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene- en/of zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter.
  2. b. Een in artikel 8, sub a, vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. 2. de milieusituatie;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het straat- en bebouwingsbeeld;
    5. 5. de verkeersveiligheid;
    6. 6. de woonsituatie

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

9.2 Met een omgevingsvergunning afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 9.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.

9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning voor het bouwen en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het gestelde in lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Duivendansweg 4.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Oldebroek op 12 juli 2018.

, voorzitter J.F. Snijder-Hazelhoff

, griffier J. Tabak.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Bij brief van 20 juli 2016 heeft initatiefnemer verzocht om medewerking te verlenen aan het realiseren van een nieuw woongebouw met twee wooneenheden (hierna: het plan) op het perceel Duivendansweg 4 te Wezep.

Het plan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2007. Dit houdt in dat een herziening van het bestemmingsplan nodig is. Deze herziening betreft niet alleen het perceel Duivendansweg 4, maar tevens de percelen Duivendansweg 6 en 8.

Bij brief van 24 mei 2017 is aan initiatiefnemer van het plan kenbaar gemaakt dat onder voorwaarden aan het verzoek medewerking kan worden verleend. Één van de voorwaarden is dat wordt aangetoond dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting en is de juridisch-planologische regeling die het realiseren van het plan mogelijk maakt.

1.2 Begrenzing Plangebied

Het perceel Duivendansweg 4 (hierna: het plangebied) is gelegen in het buitengebied op circa 750 meter afstand van de kern Wezep.

Het plangebied is overwegend omgeven door percelen met een woonfunctie. Alleen aan de west-zuidwestzijde is een perceel aanwezig met een bedrijfsfunctie.

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Oldebroek, sectie S, nummer 30.

De afbeeldingen 1 en 2 geven inzicht in de ligging en begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG157-VG01_0001.png"

Afbeelding 1. Ligging plangebied (bron: www.kadaster.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG157-VG01_0002.png"

Afbeelding 2. Begrenzing plangebied (bron: www.gelderland.nl)

1.3 Opzet Toelichting

De toelichting bestaat uit acht hoofdstukken. Naast deze inleiding komt in hoofdstuk 2 de beschrijving van de bestaande situatie aan bod. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van de relevante beleidskaders. Hoofdstuk 4 bevat een uiteenzetting van de omgevings- en milieuaspecten onder de noemer randvoorwaarden. Hoofdstuk 5 is gewijd aan de planbeschrijving.De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt behandeld in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 worden overleg en zienswijzen behandeld.

Ook is een aantal bijlagen toegevoegd. Dit betreffen met name rapportages over gedane onderzoeken.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ligging Plangebied

Het plangebied betreft een bebouwd perceel met hoofdzakelijk voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. De twee meest in het oog springende gebouwen zijn de twee kalverenstallen, die op korte afstand van de weg staan. Afbeelding 3 geeft hiervan een impressie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG157-VG01_0003.png"

Afbeelding 3. Voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (bron: Street View)

Achter de woning staan ook nog twee gebouwen. Het gebouw direct achter de woning wordt ten behoeve van het wonen gebruikt.

Links van het plangebied is een loon- en mechanisatiebedrijf gevestigd en rechts een veehouderijbedrijf. Het veehouderijbedrijf is inmiddels gestopt. Ter plaatse vindt een transformatie naar wonen plaats. Aan de achterzijde van de plangebied zijn twee woonpercelen gelegen.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwingscluster Duivendans dat grenst aan het landgoed IJsselvliedt. Het landschap rondom het plangebied is kleinschalig van karakter, maar grenst aan het open polderlandschap. Op circa 650 meter afstand bevindt zich Rijksweg A28.

De Duivendansweg komt in zuidwestelijke richting uit op de provinciale weg N308, een belangrijke verbindingsweg tussen Oldebroek en Wezep.

2.2 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2007 (hierna: het vigerend bestemmingsplan).

Op grond van het vigerend bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Wonen – 1'. Deze bestemming staat maximaal één woning in het plangebied toe. Het plan is hiermee in strijd. Daarnaast geldt de bestemming 'Waarde – Archeologie 2'. Dit houdt in dat het plangebied mede bestemd is voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.

Afbeelding 4 betreft een uitsnede van de verbeelding behorende bij het vigerend bestemmingsplan. Op deze uitsnede is het plangebied in rood aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG157-VG01_0004.png"

Afbeelding 4. Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

2.3 Beschrijving Plangebied

In het kader van functieverandering wordt ten minste 900 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt een woongebouw met twee wooneenheden gerealiseerd ter plaatse van de twee kalverenstallen. De bestaande woning blijft behouden. Afbeelding 5 geeft een impressie van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG157-VG01_0005.png"

Afbeelding 5. Impressie toekomstige situatie (bron: Gelders Genootschap)

Het woongebouw (met inpandige bijgebouwen) wordt met de nokrichting haaks op de Duivendansweg gesitueerd. De verschijningsvorm van het gebouw sluit uit stedenbouwkundig oogpunt aan bij het landelijke buurtschap met landelijk wonen.

Hoofdstuk 3 Beleid

Ingevolge artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van relevante feiten en af te wegen belangen. Ingegaan wordt op het beleid van rijk, provincie en gemeente.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) van kracht geworden. De SVIR actualiseert het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid als gevolg van nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en heeft de Nota Ruimte vervangen.

In de SVIR kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied is het volgende nationale belang uit de SVIR van toepassing: 'Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Een ieder heeft de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure op deze afweging te reageren.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In (het per 1 juli 2017 gewijzigde) artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, moet de benutting van ruimte in ruimtelijke besluiten worden gemotiveerd.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens jurisprudentie dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' betekent voor de beoogde functieverandering geen belemmering, omdat het aantal extra woningen niet meer dan twee bedraagt.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het natuurnetwerk Nederland bij provinciale verordening. Het plangebied is niet in een natuurnetwerk gelegen.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het Rijksbeleid is niet van betekenis voor het plan. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland (2014)

Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is vastgelegd in de Omgevingsvisie en de uitwerking hiervan in de Omgevingsverordening.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

1. een duurzame economische structuur, en

2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Het plan wordt niet als zodanig beschreven in de Omgevingsvisie. Dit laat onverlet dat gekeken moet worden naar de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het plangebied en de gevolgen hiervoor vanwege het plan.

Nationaal landschap en waardevol open gebied

Het plangebied is gelegen in het Nationaal landschap Veluwe en in Waardevol open gebied. Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van dit landschap en dit gebied te behouden en waar mogelijk verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt middels een regel in de Omgevingserordening die bepaalt dat alleen activiteiten zijn toegestaan die de kernkwaliteiten behouden of versterken.

De belangrijkste kernkwaliteiten zijn het grote, aaneengesloten bosgebied en actieve stuifzanden en het open en gesloten landschap. Met het plan neemt per saldo bebouwing in het plangebied af. Om die reden zal het plan niet van invloed zijn op genoemde kernkwaliteiten, in het bijzonder de openheid van het gebied.

Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Groene Ontwikkelzone

De provincie Gelderland heeft de Ecologische Hoofdstuctuur opnieuw gedefinieerd in het Gelders Natuurnetwerk (hierna: het GNN). In het GNN is uitsluitend sprake van een natuurbestemming. De provincie richt zich op het realiseren van een robuust GNN met voldoende middelen voor het ontwikkelen, onderhouden en beheren op de langere termijn.

De 'niet-natuur' in de voormalige Ecologische Hoofdstructuur, zoals wonen, bedrijven en infrastructuur heet de Gelderse Groene Ontwikkelzone (hierna: de GO). In de GO liggen ontwikkelingsmogelijkheden voor organisaties en particulieren. Ontwikkelingen moeten passen bij het karakter van de GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

Het plangebied ligt op circa 150 meter afstand van het GNN, zodat het plan hierop geen negatief effect heeft. De GO is op grotere afstand gelegen.

Kwalitatief Woonprogramma

Voor wonen geldt dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De twee wooneenheden waarin het bestemmingsplan voorziet, is opgenomen in de plancapaciteit van de gemeente Oldebroek.

Voor functieveranderingsprojecten is er overigens een reservering opgenomen.

3.2.2 Conclusie provinciaal beleid

Het bestemmingsplan maakt de bouw van twee woonheden in één gebouw mogelijk. Provinciale ruimtelijke belangen spelen een rol in het plangebied, met name de openheid van het gebied. Het plan tast de openheid van het gebied niet aan . Verder is het plangebied opgenomen in het Kwalitatief Woonprogramma waarbij in de regionale verdeling ruimte wordt geboden voor de bouw van twee wooneenheden.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Streekplanuitwerking functieverandering Noord-Veluwe

De Regio Noord-Veluwe, waar de gemeente Oldebroek onderdeel van uitmaakt, heeft de Streekplanuitwerking functieverandering Regio Noord-Veluwe opgesteld. De streekplanuitwerking is geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. In de streekplanuitwerking worden spelregels gegeven voor functieverandering. Afhankelijk van het gebied waarin een perceel ligt, de omvang van de te slopen bebouwing en de gewenste vervolgfunctie worden regels gegeven waaraan de functieverandering moet voldoen.

Bij functieverandering naar wonen geldt dat minimaal 500 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen moet worden gesloopt. Het plan behelst de sloop van 900 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing.

3.3.2 Conclusie regionaal beleid

Met de sloop van 900 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt aan de voorwaarde voor functieverandering naar wonen voldaan.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Oldebroek 2030 gemeente Oldebroek

In deze strucuurvisie wordt vooruitgekeken op de ontwikkelingen in de gemeente tot 2030. De toekomstige identiteit en de visie op het landelijk gebied worden hierin beschreven, waarbij wordt ingezet op het behouden van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit houdt in dat in het landelijk gebied geen bedrijven of woningen worden toegelaten, met uitzondering van functieveranderingsprojecten of bij woningbouw in de zoekzones.

Het plan betreft functieverandering, waarbij wordt ingezet op ruimtelijke kwaliteit door het versterken van het groene en landelijke karakter van de Duivendansweg.

3.4.2 Structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2015

De Structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2015 (hierna: structuurvisie functieverandering) is een uitwerking van de Streekplanuitwerking functieverandering Regio Noord-Veluwe. De structuurvisie functieverandering schetst de mogelijkheden voor functieverandering op percelen in het buitengebied van de gemeente Oldebroek, waarbij de belangen van nog actieve agrariërs niet uit het oog wordt verloren. Functieverandering mag dan ook geen nadelige invloed hebben op de aanwezige agrarische bedrijven, woningen en andere functies.

In de structuurvisie functieverandering is een schema opgenomen op basis waarvan kan worden bepaald hoeveel woningen / wooneenheden per perceel mogen worden gebouwd, afhankelijk van de hoeveelheid te slopen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Afbeelding 7 geeft het schema weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG157-VG01_0006.png"

Afbeelding 6. Schema functieverandering (bron: gemeente Oldebroek)

Het plan heeft betrekking op de sloop van 900 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Het schema laat zien dat in dit geval maximaal twee woongebouwen mogen worden gerealiseerd. Initiatiefnemer heeft gekozen voor het realiseren van twee wooneenheden in één gebouw.

3.4.3 Welstandsnota

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid van de gemeente Oldebroek, dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek (vastgesteld door de gemeenteraad op 22 juni 2004). In de nota staan welstandscriteria die burgemeester en wethouders gebruiken bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand, met als doel een bijdrage te leveren aan het behoud en de verbetering van het woonmilieu en de aantrekkelijkheid van onder andere het buitengebied. Deze criteria zijn algemeen en gaan niet in op specifieke kenmerken van locaties waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden.

Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In beheerssituaties gebeurt dit vooral via regels en toetsing, terwijl in ontwikkelingssituaties het accent ligt op het faciliteren en stimuleren van kwaliteit.

Voor het plan is een erftransformatierapport (versie 19-04-2018) opgesteld door het Gelders Genootschap, waarbij aansluiting is gezocht bij de welstandsnota. Het erftransformatierapport wordt gebruikt als basis voor een verdere stedenbouwkundige uitwerking. De uitgangspunten en randvoorwaarden uit dit rapport zijn in de planregels vastgelegd als voorwaardelijke verplichting.

Bij de nieuwbouw van het woongebouw, bestaande uit twee woningen met inpandige bergingen, in het kader van functieverandering geldt de welstandsnota wel. Het erftransformatierapport heeft daarbij de status van beeldkwaliteitsplan en maakt om die reden onderdeel uit van de welstandsnota. Het bouwplan in dit kader moet daarom voor advisering worden voorgelegd aan de welstandscommissie.

Het erftransformatierapport is opgenomen als bijlage 1 van deze toelichting.

3.4.4 Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 2006

In het LOP wordt ingezet op het accentueren van de ruimtelijke structuur zodat de verschillende landschappen herkenbaar en leesbaar worden. Door het afnemen van de betekenis van de landbouw moet ruimte worden gegeven aan nieuwe functies zoals recreatie en landgoederen, die met het oog op kwaliteit worden ingepast. Wel wordt opgemerkt dat het aantal hectare landbouwgrond niet of nauwelijks afneemt. Natuurontwikkeling kan plaatsvinden op de aangewezen plaatsen en de grondgebonden veehouderij moet behouden blijven, om de openheid van het landschap ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen.

Zoals aangegeven is voor het plan een erftransformatierapport opgesteld. In dit rapport is ook aansluiting gezocht bij het LOP. In de visie van het LOP ligt het plangebied in deelgebied 2, het middengebied. De grote waarden van dit gebied is de veelzijdigheid door de afwisseling in gesloten en open landschappen. De open gebieden moeten behouden blijven. Bij het opnieuw inrichten van het erf is hiermee rekening gehouden.

3.4.5 Volkshuisvesting

In het Kwalitatief Woningbouwprogramma geeft de gemeente aan dat zij voldoende woningen wil realiseren voor de opvang van de eigen woningbehoefte. De gemeente wil daarbij een gedifferentieerde woningvoorraad realiseren, zodat verschillende alternatieven kunnen worden aangeboden aan mensen met binding aan de gemeente Oldebroek. Het plan houdt met genoemde woningdifferentiatie rekening.

In de gemeentelijk Woonvisie 2016 - 2020 is aangegeven dat voor iedereen passende huisvesting met voldoende keuzemogelijkheden voor mensen in verschillende inkomens- en leeftijdsklassen een belangrijk doel is voor de komende periode.

3.4.6 Conclusie gemeentelijk beleid

Het plan voldoet aan het beschreven gemeentelijk beleid. In het kader van functieverandering wordt 900 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Hiervoor in de plaats komt één woongebouw met twee wooneenheden. Bij het ontwerpen van het nieuwe erf is rekening gehouden met de welstandsnota en het LOP.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Cultuurhistorie En Archeologie

4.1.1 Algemeen

De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. Een en ander heeft ook geresulteerd in de nieuwe Erfgoedwet die voorzag in een bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed.

Een groot deel van de Erfgoedwet stond al in andere wetten en regelingen. Op een aantal gebieden zorgt de Erfgoedwet wel voor veranderingen. Er zijn bijvoorbeeld nieuwe regels voor het afstoten van cultuurgoederen door de Rijksoverheid.

In de Erfgoedwet staat:

- wat cultureel erfgoed is;

- hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed (zoals schilderijen);

- wie welke verantwoordelijkheden heeft, en

- hoe Nederland daar toezicht op houdt.

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.

4.1.2 Zichtbare cultuurhistorische waarden

In het plangebied of in de omgeving bevindt zich geen cultuurhistorisch waardevolle of monumentale bebouwing

4.1.3 Archeologie

Op 1 juli 2016 is onder andere de Monumentenwet 1988 opgenomen in de Erfgoedwet.Gemeenten hebben een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit blijft in stand, maar wordt overgeheveld naar de nieuwe Omgevingswet. Alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komen daarin terecht.

Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten, moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

Aanwezige archeologische waarden

Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veilig stellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld. Hieruit blijkt dat voor het onderhavige plangebied het opnemen van een beschermende regeling niet noodzakelijk is, omdat er op het perceel geen aanwezige en/of aangetoonde waarden voorkomen.

Te verwachten archeologische waarden

De gemeente Oldebroek heeft in 2010 een archeologische verwachtingenkaart laten opstellen door het bureau RAAP (RA2032_OLVK). Op basis van deze kaart, die door de gemeenteraad op 20 april 2017 is vastgesteld, is het onderhavige plangebied gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachting.

Bij projecten die groter zijn dan 100 m2 moet een archeologische toets plaatsvinden zodra er sprake is van te verwachten archeologische waarden. Bij zowel een omgevingsvergunning voor het bouwen als een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden moet er een toets plaatsvinden of een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Hierbij zal bij de regionaal archeoloog of bij de provinciaal archeoloog advies worden ingewonnen. Zodra er een eigen gemeentelijke archeologische beleidskaart is vastgesteld door de gemeenteraad, kan deze een rechtstreekse werking krijgen.

Het plan is voorgelegd aan de regionaal archeoloog. Op basis van een uitgevoerd bureau-onderzoek heeft hij op basis van de grootte van het plan geadviseerd dat geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is (e-mailbericht van 5 juli 2017). Vanwege de aanwezige opstallen is de grond zodanig geroerd, dat geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Het e-mailbericht is opgenomen als bijlage 2 van deze toelichting.

4.1.4 Conclusie

De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

De kwaliteit van de bodem is in het kader van ruimtelijke ordening van belang, indien er sprake is van functieverandering en / of een ander gebruik van gronden. De bodem moet immers geschikt zijn voor de betreffende functie.

In het onderhavige geval gaat om functieverandering. Op de plek waar twee voormalige kalverenstallen worden gesloopt, wordt een woongebouw gerealiseerd. Een onderzoek naar de geschiktheid van de bodem is dan ook noodzakelijk.

4.2.2 Onderzoek

Advies- en ingenieursbureau Tauw uit Deventer heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 31 juli 2017, kenmerk R001-1252859MDO-mfv-V01-NL, 'Verkennend bodemonderzoek Duivendansweg 4 te Wezep'. Door Tauw is op basis van de onderzoeksresultaten geconcludeerd dat de chemische resultaten geen belemmering vormen voor het plan. Daarnaast heeft Tauw aanbevolen om een asbestinventarisatie uit te voeren vanwege asbestgolfplaten op de te slopen stallen (naast een vooronderzoek naar asbest in de bodem conform NEN 5707).

Het bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 3 van deze toelichting.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3 Ecologie

4.3.1 Algemeen

Vanaf 1 januari 2017 geldt de nieuwe Wet natuurbescherming. Deze wet heeft drie wetten vervangen: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de Natura 2000-gebieden en de soortenbescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren.

4.3.2 Natura 2000-gebieden

Het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied is de 'Veluwe', dat op circa 2.000 meter van het plangebied is gelegen. Gelet op de afstand tot het gebied zijn geen negatieve effecten te verwachten.

4.3.3 Flora en fauna

De Wet natuurbescherming verplicht om na te gaan of in het plangebied beschermde flora en fauna aanwezig is. Adviesgroep Ruimte voor Advies uit Vaassen heeft onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde flora en fauna. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 1 augustus 2017, 'Flora en Fauna Quickscan Duivendansweg 4 te Wezep'. Door Ruimte voor Advies is geconcludeerd dat het plan niet tot verstoring, aantasting of vernieling van jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels, vleermuizen of grondgebonden zoogdieren. Het uitvoeren van nader onderzoek naar jaarrond beschermde verblijfplaatsen is niet nodig.

Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar het flora- en fauna-onderzoek van Ruimte voor Advies, dat opgenomen is als bijlage 4 van deze toelichting.

4.3.4 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico zijn voor de leefomgeving. Dergelijke risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

In het kader van externe veiligheid moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi). Daarnaast moet worden gekeken of het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd. Dit is geregeld in het Besluit externe veiligheid transporttroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

4.4.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig die onder het Bevi vallen. De weg waaraan het plangebied grenst, wordt niet gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Spoor- en waterwegen zijn in de nabijheid van het plangebied niet aanwezig. Ook zijn er in de nabijheid van het plangebied geen buisleidingen voor het transport voor gevaarlijke stoffen gelegen.

4.4.3 Conclusie

Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen aanwezig voor het plan.

4.5 Geluid

4.5.1 Algemeen

Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied. Nu het plan in het akoestisch aandachtsgebied van verkeerswegen en een inrichting is gelegen, is een akoestische toetsing uitgevoerd.

4.5.2 Wegverkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/h-gebied of in een woonerf. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg.

Het plangebied is gelegen in de geluidszone van de Zuiderzeestraatweg (N308) en de Duivendansweg. Om die reden heeft Sain milieuadvies uit Vaassen akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de notitie van 25 augustus 2017, kenmerk 2017-3067-b2362/1453. Door Sain is op basis van de onderzoeksresultaten geconcludeerd dat de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai zal voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh.

De notitie is opgenomen als bijlage 5 van deze toelichting.

4.5.3 Industrielawaai

Geluid vanwege de naast het plangebied aanwezige inrichting veroorzaakt een zekere milieubelasting in de omgeving. Voor deze inrichting gelden de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarmee wordt een aanvaardbaar geluidsniveau bij de in het plangebied gelegen geluidsgevoelige objecten gewaarborgd. In de huidige situatie zijn er in het plangebied geen geluidsknelpunten bekend.

4.5.4 Conclusie

Het aspect geluid (wegverkeerslawaai en industrielawaai) vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. I

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

De belangrijkste luchtkwaliteitseisen zijn als grenswaarden in de Wet milieubeheer opgenomen. Verder is in het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' vastgelegd dat een project 'niet in betekenende mate' (hierna: NIBM) bijdraagt zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% van de grenswaarde bedraagt. In de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouw-locaties) opgenomen die NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

4.6.2 Woningbouw

Het plan betreft een project (een woningbouwlocatie voor twee woningen) dat zonder toetsing aan de gwaarden voor luchtkwaliteit kan worden uitgevoerd.

4.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Milieuzonering

4.7.1 Algemeen

Om het plan te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.

Algemeen wordt hiervoor de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.

4.7.2 Aanwezige bedrijven

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich twee bedrijven die vanuit milieuzonering bezien mogelijk invloed hebben op het plangebied. Sain milieuadvies uit Vaassen heeft aan de hand van voornoemde VNG-publicatie een beoordeling uitgevoerd of de afstanden tussn deze bedrijven en het plangebied (meer specifiek de locatie van het woongebouw) voldoende groot is. De resultaten van deze beoordeling zijn vastgelegd in de notitie van 29 augustus 2017, kenmerk 2017-3067-b2364/1453. Door Sain is vastgesteld dat het plan aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie voldoet.

De notitie is opgenomen als bijlage 6 van deze toelichting.

4.7.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.8 Water

4.8.1 Algemeen

Tot 1 november 2003 had de watertoets uitsluitend een bestuurlijke status, gebaseerd op de afspraken gemaakt in de startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw'. Met ingang van 1 november 2003 is de watertoets ook wettelijk verplicht bij gemeentelijke, provinciale en regionale structuurvisies, bij bestemmingsplannen en bij afwijkingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De watertoets omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de vermelde ruimtelijke plannen en besluiten.

4.8.2 Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!

In het Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!' worden uitgangspunten, randvoorwaarden en streefbeelden weergegeven. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en de overige aangrenzende beleidsterreinen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Hoofdverantwoordelijke voor het waterbeheer is het 'Waterschap Vallei en Veluwe'.

Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater, wat strookt met het Waterplan Oldebroek.

De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuwbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Gelet op het feit dat het hier nieuwbouw betreft, worden er voorzieningen getroffen om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater. Vuilwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel.

4.8.3 Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe. In de directe nabijheid zijn geen primaire watergangen gelegen.

Op eigen terrein kan in voldoende mate worden voorzien in de infiltratie van hemelwater. Vuilwater wordt afgevoerd naar het bestaande rioleringssysteeem.

Uit de uitgevoerde watertoets en het contact met het waterschap Vallei en Veluwe raakt de bouw van de woningen niet direct een waterbelang. De watertoets is opgenomen als bijlage 8 van deze toelichting.

De reactie (per e-mailbericht van 30-6-2017) van het waterschap Vallei en Veluwe luidde als volgt: “Ten aanzien van de watertoets voor Duivendansweg 4 Oldebroek heb ik geen opmerkingen”.

Het e-mailbericht is opgenomen als bijlage 8 van deze toelichting.

4.8.4 Wateradvies

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.9 Milieueffectrapportage

4.9.1 Algemeen

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  1. a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect). Zijn belangrijke nadelige milieugevolgen uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  2. b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  3. c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

4.9.2 Toets planMER-plicht

Ditt bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het mogelijk maken van een woongebouw met twee wooneenheden. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie "D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 ha. of meer, 2000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling zal blijken of niet alsnog een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe) bedraagt twee km. Op basis van de aard van de activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied wordt uitgesloten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Wet natuurbescherming voor het plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor het plan.

4.9.3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij dit bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing moet worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

4.9.4 Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject geldt een zogeheten mer-beoordelingsplicht, indien sprake is van een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied met 2000 of meer woningen. Het realiseren van een woongebouw met twee wooneenheden blijft ver onder voornoemde drempelwaarden, zodat een mer-beoordeling niet verplicht is. Echter, ook onder deze drempelwaarden kan een mer-beoordeling gelden, als het plan nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit is naar verwachting niet het geval, zodat er geen mer-beoordelingsplicht geldt.

4.10 Verkeer En Parkeren

Het toevoegen van een woongebouw met twee wooneenheden zal niet leiden tot een substantiële toename van het verkeer op de Duivendansweg. De geringe toename van het aantal verkeerbewegingen kan aanvoudig worden opgevangen in de bestaande verkeersstroom.

Op 2 oktober 2014 heeft de gemeente de Parkeernota Oldebroek vastgesteld. Per woning moeten voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. De norm is 2,5 parkeerplaats per woning. Naast de parkeermogelijkheid in de garage/berging is er per wooneenheid ruimte voor 2 parkeerplaatsen vóór de garage/berging. Er is in en bij het plangebied voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien. Hiermee voldoet het plan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.

Het parkeren en het verkeer veroorzaken geen problemen in het plangebied en de omgeving en vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

5.1 Planuitgangspunten

Voor het ontwikkelen van het plangebied en het realiseren van het plan heeft de gemeente Oldebroek bij brief van 24 mei 2017 (kenmerk 0269201600425 en 262501) de volgende randvoorwaarden opgesteld:

  • het erftransformatierapport is de basis voor het wijzigen van het bestemmingsplan;
  • het plangebied wordt conform het erftransformatierapport ingericht;
  • de woonbestemming van het plangebied wordt zodanig gewijzigd dat, naast de bestaande woning, één woongebouw voor twee wooneenheden met inpandige bijgebouwen aanwezig mag zijn;
  • het plangebied blijft één erf met één toegangsweg vanaf de Duivendansweg, en
  • het parkeren, bij elke woning, geschiedt op het eigen erf.

5.2 Het Plan

In het plangebied worden alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt één woongebouw voor twee wooneenheden met inpandige bijgebouwen gerealiseerd. De huidige woning blijft bestaan.

Het woongebouw met inpandige bijgebouwen komt in één volume met de nokrichting haaks op de Duivendansweg. De twee wooneenheden hebben ieder een inhoud van maximaal 400 m3, een enkelvoudige hoofdvorm met zadeldak en een eenvoudige landelijke uitstraling. De bijgebouwen hebben ieder een oppervlakte van maximaal 50 m2.

Het woongebouw is qua uitstraling ondergeschikt aan de bestaande woning. Door de inpandige bijgebouwen slibt het plangebied niet dicht met meerdere kleinere bijgebouwen.

Het plan gaat uit van één erfgedachte en past in de ontwikkeling van de Duivendansweg, waar het agrarische karakter verdwijnt. Op verschillende locaties aan deze weg de Duivendansweg zijn zodanige ontwikkelingen (geweest), waardoor de Duivendansweg evolueert naar een buurtschap met landelijke woningen.

5.3 Inrichting Plangebied

Voorliggend bestemmingsplan betreft de percelen Duivendansweg 4, 6 en 8. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op het perceel Duivendansweg 4, zijnde het plangebied. De grenzen van het plangebied wordt met streekeigen beplanting (struiken en hagen) versterkt. Hiermee wordt de bebouwing op de aangrenzende percelen uit het zicht onttrokken.

De rij knotwilgen aan de noordoostzijde van het plangebied blijft behouden en vormt een karakteristieke beplanting van de begrenzing. Fruitbomen aan deze zijde van het plangebied versterken het landelijk beeld aan de Duivendansweg.

Enkele solitaire bomen op het erf verzachten de bebouwing en zorgen voor gelaagdheid van beplanting in het plangebied.

Voor een impressie van de inrichting van het plangebied wordt verwezen naar afbeelding 5.

Hoofdstuk 6 Plansystematiek

Met het onderhavige plan wordt beoogd een planologische regeling te bieden voor de in hoofdstuk 5 beschreven gewenste situatie. Het plan is opgesteld overeenkomstig de door de gemeente gehanteerde standaarden, welke kunnen worden beschouwd als een uitwerking van de landelijke RO standaarden, waaraan alle ruimtelijke plannen dienen te voldoen.

6.1 Toelichting Op De Plansystematiek

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven.

6.1.1 Indeling regels per bestemming

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  1. 1. Bestemmingsomschrijving. Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
  2. 2. Bouwregels. Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
  3. 3. Nadere eisen. Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de plaats en aan de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
    2. b. de woonsituatie: ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking, de parkeerbehoefte en het uitzicht.
    3. c. de milieusituatie: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
    4. d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld: ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
    5. e. de sociale veiligheid: uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
    6. f. de verkeersveiligheid: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
  4. 4. Afwijken van de bouwregels. In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregeling is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling. Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  5. 5. Specifieke gebruiksregels. In principe moeten de gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt;
  6. 6. Afwijken van de gebruiksregels. Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bestaande gebruik. Deze omgevingsvergunning wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.

6.1.2 Bestemmingen

Wonen (Artikel 3 en 4)

Voorliggend bestemmingsplan betreft de percelen Duivendansweg 4, 6 en 8. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op het perceel Duivendansweg 4, zijnde het plangebied. Voorliggend bestemmingsplan is specifiek gericht op het regelen van een nieuw woongebouw met daarin twee wooneenheden en het toekennen van een woonbestemming en regeling voor de bestaande woningen.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee woonbestemmingen. Voor de bestaande woningen geldt de bestemming ‘Wonen – 1’ en voor het nieuwe woongebouw geldt de bestemming ‘Wonen – 2’.

Blijkens de bestemming ‘Wonen – 1’ geldt, dat bij de bestaande woningen maximaal 100 m2 aan bijgebouwen en overkappingen opgericht worden. Voor deze woning blijft de bestaande regeling van kracht, zoals een grootte van 600 m3 of groter indien de bestaande inhoud ook groter is.

Binnen de bestemming Wonen – 1 is ook het maximaal aantal toegelaten wooneenheden opgenomen.Deze woningen mogen afzonderlijk een inhoud van 600 m3 hebben.

Voor het nieuwe woongebouw geldt een maatwerkregeling, welke in de bestemming ‘Wonen – 2’ geregeld is. Voor het woongebouw zijn een maximale oppervlakte van 50 m2 en een maximale inhoud van 400 m3 opgenomen per wooneenheid.

Per wooneenheid mag maximaal 50 m² aan bijgebouwen worden opgericht.

Bij een omgevingsvergunning is het college bevoegd af te wijken van de gebruiksregels en onder voorwaarden een bed & breakfast voorziening in de woning toe te staan. Dergelijke regels zijn tevens opgenomen voor het mogelijk maken van een paardenbak en met betrekking tot een aan huis gebonden beroep.

Waarde - Archeologie - 2 (Artikel 5)

Omdat alle gronden binnen het onderhavige plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben, hebben zij de (dubbel)bestemming 'Waarde - Archeologie -2' gekregen, om te voorkomen dat men bij bodemverstorende activiteiten voor verrassingen komt te staan wat betreft archeologische waarden. Daarom is het bodemarchief beschermd door deze (dubbel)bestemming waarbij voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning noodzakelijk is.

6.1.3 Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.

Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.

Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

6.1.4 Overgangsrecht

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

6.2 Handhaving

Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hecht aan handhaving heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'.

In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen een van de prioriteiten. Voor de uitvoering hiervan worden dan ook jaarlijks, in de begroting en in het uitvoeringsprogramma, middelen gereserveerd.

Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Deze vorm van handhaving bestaat uit communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie' die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden. Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die op 6 november 2008 van kracht is geworden, is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid Van Het Plan

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten anderszins verzekerd zijn.

De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt worden gerealiseerd in opdracht van de initiatiefnemer. De uit dit plan voorvloeiende kosten zullen door de initiatiefnemer worden bekostigd en drukken niet op de gemeentelijke begroting.

Het kostenverhaal van de gemeente zal deel uitmaken van de anterieure overeenkomst, die met de initiatiefnemer zal worden afgesloten. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente Oldebroek voldoende geborgd zodat afgezien kan worden het opstellen van een exploitatieplan. De gemeenteraad moet bij het vaststellen van het bestemmingsplan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12, tweede lid, Wro).

De economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan is niet in het geding.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak

Onderhavige herziening is gericht op het slopen van alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Duivendanswewg 4 te Wezep en in ruil hiervoor mogen twee met bijgebouwen geschakelde woningen bijgebouw worden teruggebouwd. Er wordt voor onderhavig initiatief niet extra m2 bijgebouwd. De verstening op het perceel neemt derhalve niet toe. Gelet hierop heeft het initiatief naar verwachting geen significante negatieve invloed op de omgeving.

Gezien de geringe planologische betekenis van dit plan is afgezien van het ter visie leggen van het voorontwerpbestemmingsplan en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Tijdens de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is het uiteraard mogelijk zienswijzen in te dienen.

7.2.2 Informatieavond

Op 28 juni 2017 heeft initiatiefnemer voor omwonenden een informatieavond georganiseerd. Deze vond plaats op de locatie Duivendansweg 4 te Wezep. Er zijn tijdens deze avond geen reacties binnen gekomen welke hebben geleid tot significante wijzigingen van voorliggend plan. Weergave van de opmerkingen en vragen zijn opgenomen in een verslag. Dit verslag is opgenomen in bijlage 9 van de toelichting.

Hoofdstuk 8 Inspraak, Overleg En Zienswijzen

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Waterschap Vallei en Veluwe

In dit geval is de digitale watertoets uitgevoerd voor het plan. Hieruit kwam naar voren dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Er vindt geen uitbreiding van verhard oppervlak plaats en er is geen sprake van demping of herinrichting van watergangen. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De betreffende mail van berichtte het Waterschap Vallei en Veluwe dat er geen waterbelangen worden geraakt.

Dit advies, vermeld in de mail van 30-6-2017, is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Het e-mailbericht is opgenomen als bijlage 8 van deze toelichting.

8.2 Zienswijzen Naar Aanleiding Van Het Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van met ingang van woensdag 28 december 2017 gedurende zes weken (tot en met 7 februari 2018) ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk ter kennis van de gemeenteraad te brengen.

Er is één zienswijze ontvangen. Deze zienswijze is samengevat en van commentaar voorzien. De zienswijze heeft geleid tot enkele aanpassingen in de toelichting en in het erftransformatierapport. Voor een uitgebreide beschrijving hiervan wordt kortheidshalve verwezen naar de bijlage 'Zienswijzennota bestemmingsplan Buitengebied, Duivendansweg 4'.