Buitengebied, Bovenheigraaf 69
Bestemmingsplan - gemeente Oldebroek
Vastgesteld op 17-12-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Buitengebied, Bovenheigraaf 69, met identificatienummerNL.IMRO.0269.BG174-VG01;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0269.BG174-VG01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aaneengebouwd
meer dan twee woningen waarvan ten minste 1 gevel van de hoofdgebouwen aaneen zijn gebouwd.
1.7 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteiten:
het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend geheel door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, de omvang en de uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend.
1.8 aan-huis-verbonden beroep:
het in een woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, kunstzinnig, maatschappelijk, medisch, ontwerptechnisch, paramedisch of zakelijk gebied dan wel een daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede dienstverlenende bedrijven (waaronder niet wordt begrepen een escortbedrijf en/of een seksinrichting), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
1.9 afwijking:
een afwijking als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.10 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingspercentage:
het percentage tot waar het bouwperceel mag worden bebouwd, waarbij alleen het hoofdgebouw tot de bebouwing wordt gerekend en niet de bijbehorende bouwwerken.
1.13 bed & breakfast:
een bedrijfsmatige voorziening die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als een toeristische recreatieve activiteit aan maximaal acht personen en die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming.
1.14 bestaand:
- a. voor bouwwerken die krachtens de Woningwet zijn toegestaan, andere werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:
- aanwezig zijn, in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning, een omgevingsvergunning voor het bouwen of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of van werkzaamheden, ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- a. voor het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat geen interne verbinding heeft met dat hoofdgebouw.
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 buitenspeelruimte:
een openbaar toegankelijke ruimte in de open lucht, hoofdzakelijk bedoeld voor kinderen, om te spelen.
1.26 college:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek.
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.28 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.29 dakkapel:
een bescheiden uitbouw die het hellende dakvlak onderbreekt en aangebracht is om licht en lucht onder de kap toe te laten en om het gebruiksoppervlak te vergroten.
1.30 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond.
1.31 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van dat gebouw.
1.32 erker:
een uitbouw aan een hoofdgebouw waarvan:
- a. de breedte niet meer dan 60% is van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd;
- b. de diepte niet meer dan 1,25 meter is;
- c. de bouwhoogte niet meer dan 3,00 meter is, waarboven een vloerafscheiding van niet meer dan 1,00 meter is toegestaan;
- d. de oppervlakte niet meer dan 6 m2 is.
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 hoekwoning:
een woning op een bouwperceel, gelegen op de hoek van twee wegen.
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk in gebruik is en/of als zodanig valt aan te merken.
1.36 huishouden
één huisgezin.
1.37 kelder:
een bouwlaag onder een gebouw en die geheel of grotendeels beneden het aanliggende terrein is gelegen.
1.38 normaal beheer en/of normaal onderhoud:
het beheer en/of het onderhoud, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en een goed gebruik van de gronden en van de gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
1.39 nutsvoorziening:
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals afvalverzamelpunten, apparatuur voor telecommunicatie (niet zijnde zendinstallaties voor mobiele telefonie of onderdelen daarvan), bemalingsinstallaties, gasreduceerstations, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes.
1.40 onderbouw:
het gedeelte onder de eerste bouwlaag van een gebouw.
1.41 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte met niet meer dan drie wanden vormt.
1.42 peil:
- voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.43 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.44 raamprostitutie:
een seksinrichting in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere, voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.45 rijenbouw:
een blok van meer dan twee zijdelings aaneengebouwde woningen.
1.46 seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht.
1.47 twee-aaneen
twee woningen waarvan ten minste 1 gevel van de hoofdgebouwen aaneen zijn gebouwd.
1.48 tussenwoning
woning waar aan twee zijden een woning is gebouwd.
1.49 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.50 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, geldt de gevel van een gebouw die door de indeling van het gebouw, de ligging van het gebouw en/of de situatie ter plaatse, het sterkst op de weg gericht is.
1.51 vrijstaande woning:
een woning waarvan het hoofdgebouw niet direct is verbonden met het hoofdgebouw van een andere woning.
1.52 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit.
1.53 wonen
de huisvesting van één huishouden in een woning.
1.54 woning/wooneenheid:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.55 zolder:
een gedeelte in een gebouw dat direct onder het dak is gelegen en dat slechts geschikt is als bergruimte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
- dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;
- op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
- voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.
2.1 afmetingen ander bouwwerk:
de grootste afmeting van een bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;
2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk of van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelgrens;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de horizontale diepte van een gebouw:
de afmeting van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel;
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer gerekend op 20 centimeter beneden de bovenzijde van de afgewerkte vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.10 de verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. (delen van) overkappingen en ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers;
met de daarbij behorende:
- c. andere werken;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en pergola’s;
- e. toegangspaden tot de gebouwen op het bijbehorende bouwperceel.
3.2 Bouwregels
- a. In of op deze gronden mogen geen gebouwen of delen daarvan worden gebouwd, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers en (delen van) overkappingen behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming;
- b. Voor het bouwen van de overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van (delen van) overkappingen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
- 2. de in de aangrenzende bestemming toegelaten overkappingen mogen worden gebouwd tot 1 meter voor het verlengde van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, met een oppervlakte van niet meer dan 5 m².
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2 meter bedragen;
- 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de achtergevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag bij hoekwoningen niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- 3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1 meter bedragen;
- 4. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
- 5. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst.
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2, onder a, en toestaan dat achter het verlengde van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming overkappingen worden gebouwd, mits:
- a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m2;
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. een goede woonsituatie;
- e. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- f. de sociale veiligheid;
- g. de verkeersveiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
- b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
- d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-perceelgebonden handelsreclame;
- e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- f. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
- g. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
- h. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden;
- b. bermen en sloten;
- c. bruggen, dammen en/of duikers;
- d. fiets- en voetpaden;
- e. groenvoorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- h. informatieborden;
- i. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- j. andere werken.
4.2 Bouwregels
- a. In of op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
- b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer en lichtmasten.
4.3 Nadere eisen
- 1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de archeologische waarden;
- b. de cultuurhistorische waarden;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. de geomorfologische waarden;
- e. een goede woonsituatie;
- f. de landschappelijke waarden;
- g. de milieusituatie;
- h. de natuurlijke waarden;
- i. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- j. de sociale veiligheid;
- k. de verkeersveiligheid.
4.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4.3 sub 2 en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 15,00 meter mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. de landschappelijke waarden;
- c. de verkeersveiligheid.
- 2. Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een afwijking op grond van artikel 4.4, is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de in artikel 4.4 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-afwijkingsbesluit.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- b. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
- c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
- e. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
- f. het gebruik van de gronden voor het tippelen van prostituees en het daaruit voortvloeiende contact tussen prostituees en weggebruikers;
- g. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- h. het storten van afvalstoffen en van puin.
4.6 Ontheffing van de gebruiksregels
- 1. Het college verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 4.5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
- 2. Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 4.6 is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de in artikel 4.6 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
- c. andere werken;
- d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
- e. erven, terreinen en tuinen;
- f. voorzieningen ten behoeve van het parkeren, zoals parkeerplaatsen en de daarbij behorende in- en uitritten;.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:
- 1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- 2. per bouwvlak maximaal 1 woning, tenzij anders op de verbeelding weergegeven;
- 3. als hoofdgebouwen mogen ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
- 4. als hoofdgebouwen mogen ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen toegestaan;
- 5. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of van een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 50 m²;
- 6. de maximum goothoogte bedraagt 4,5 meter;
- 7. de maximum bouwhoogte bedraagt 8,5 meter;
- b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan en dienen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
- 2. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Woningtype | Maximale goothoogte gebouwen | Maximale bouwhoogte gebouwen | Maximale bouwhoogte overkappingen | Maximale gezamenlijke oppervlakte per woning, waaronder een zwembad |
Tussenwoning | 3,50 meter | 5,5 meter | 3 meter | 30 m2 |
Halfvrijstaand/hoekwoning | 3,50 meter | 5,5 meter | 3 meter | 50 m2 |
Vrijstaand | 3,50 meter | 5,5 meter | 3 meter | 100 m2 |
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
- 2. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag bij hoekwoningen niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- 3. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- 4. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
- 5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
- 6. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst.
5.3 Nadere eisen
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.5.1 onder f, en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan worden, waarbij:
- a. de bed en breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van het perceel;
- b. de oppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 100 m2 mag bedragen;
- c. onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-, douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m2 mag bedragen, zonder een separate kookvoorziening;
- d. op eigen terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal één parkeerplaats;
- e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- 1. het bebouwingsbeeld;
- 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de verkeersveiligheid;
- 5. de woonsituatie.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op de tot 'Waarde - Archeologie' bestemde gronden gelden voor het bouwen van bebouwing de volgende regels:
- 1. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter en dieper dan de op de in Bijlage 3 beleids- en verwachtingskaart aangegeven oppervlakte en diepte, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
- 2. In afwijking van het gestelde onder 1 hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder 1 voor te leggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
- a. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut (met uitzondering van nieuwe kelders);
- b. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering, met behoud van bestaande funderingen;
- c. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,5 m onder het bestaande maaiveld;
- d. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
- 3. Indien het onder 1 genoemde rapport of de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder c daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
- 4. Indien uit het onder 1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder c of uit het vervolgonderzoek bedoeld in 3 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
- a. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
6.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:
- 1. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- 2. De dubbelbestemming Waarde - Archeologische monumenten op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken of werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde
- 1. Behoudens het bepaalde in lid 6.2 is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangewezen gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en de werkzaamheden uit te voeren:
- a. Aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- b. Aanleggen en dempen van watergangen en poelen;
- c. Aanbrengen van ondergrondse transport-, energie en telecommunicatieleidingen (nutsvoorzieningen) breder dan 80 cm en de daarmee verband houdende constructies, installatie en apparatuur;
- d. Diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan 05 m onder het maaiveld - omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
- e. Bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.
- 2. Het in lid 1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
- a. Werken en werkzaamheden in het kader van het normale (agrarische) beheer, onderhoud en exploitatie, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- b. Werken en werkzaamheden waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
- c. Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 1 bij d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist voor bouwen;
- d. Voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
- e. In het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
- f. Voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,5m onder het bestaande maaiveld met een maximale oppervlakte van:
- 120 m2 in een gebied met een Waarde - Hoge archeologische verwachting;
- 500 m2 in een gebied met een Waarde - Middelhoge archeologische verwachting;
- 2.500 m2 in een gebied met een Waarde - Lage archeologische verwachting;
- 50 m2 in een gebied met een Waarde - Archeologische monumenten
- 3. De onder lid 1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
- 4. Indien het onder 3 genoemde rapport of de beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Afwijkende maatvoering
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
8.2 Afwijkende afstand
In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Parkeer-, laad- en logeerruimte
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
- 1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersintensiteit en/of de verkeersveiligheid daartoe aanleiding geven;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene- en/of zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter.
- 2. Een in Artikel 10, onder 1, vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. de milieusituatie;
- c. de sociale veiligheid;
- d. het straat- en bebouwingsbeeld;
- e. de verkeersveiligheid;
- f. de woonsituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- 3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder 1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld onder 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Bovenheigraaf 69'.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Oldebroek op 17 december 2020.
voorzitter T. Haseloop-Amsing griffier J. Tabak
Bijlagen
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Parkeernota
Bijlage 3 Beleids- En Verwachtingskaart
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer heeft de opstallen met bijbehorende gronden gekocht van het voormalige transportbedrijf aan de Bovenheigraaf 69 in 't Loo, Oldebroek. Initiatiefnemer heeft via een principeverzoek, aan de gemeente gevraagd om medewerking te verlenen om op deze locatie woningbouw te mogen realiseren. De gemeente heeft aangegeven in principe bereid te zijn planologisch medewerking te willen verlenen aan het wijzigen van de bestemmingen 'Bedrijf-1' en 'Agrarisch-2' in de bestemming 'Wonen'. Medewerking kan alleen worden verleend door een bestemmingsplan procedure. De plannen zijn in strijd met het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2007. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt. In dit bestemmingsplan is aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan Bovenheigraaf 69 in 't Loo, aan de doorlopende weg tussen Wezep en Oldebroek.
Globale ligging (bron: pdok.nl)
Kadastrale gegevens
Kadastrale gegevens met globale plangrens (bron: www.kadastralekaart.com)
Kadastrale gemeente : Oldebroek
Sectie : L
Perceelnummers : 5599, 5638, 5768, 6011, 6228 en 6229
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor de percelen geldt het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007', welk is vastgesteld op 15 december 2009.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Het plangebied kent de bestemmingen 'Bedrijf - 1' en 'Agrarisch - 2'.
De gronden met de bestemming 'Bedrijf - 1' zijn geheel aangeduid als bouwvlak. Hiervoor geldt voor de bedrijfsbebouwing een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5 en 10 meter. Er is binnen de bestemming 'Bedrijf-1', maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan. Voor de aanwezige bedrijfswoning geldt een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 en 8 meter. De maximum milieucategorie bedraagt 3.2.
De gronden met de bestemming 'Agrarisch - 2' zijn bestemd voor agrarisch gebruik. Behalve bestaande gebouwen, mogen hier gebouwen worden gebouwd.
Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Deze gronden met zijn mede bestemd voor behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.
Het plangebied valt ook in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, administratieve correcties', deze is voor dit plan niet van toepassing.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Bovenheigraaf 69" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding, schaal 1 : 1.000 tekening nummer: NL.IMRO.0269.BG174-VG01;
- regels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden weergegeven.
In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.
1.5 Leeswijzer
Deze toelichting begint met een algemeen hoofdstuk. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plan, voor zover nu bekend. Het beleid komt aan de orde in Hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 gaat in op de milieutechnische en overige aspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de regels. De uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 6 en tot slot in hoofdstuk 7 het vooroverleg, inspraak en procedure.
Hoofdstuk 2 Historie, Huidige En Toekomstige Situatie
2.1 Historie
Op de historische kaarten van topotijdreis is zichtbaar dat er van 1900 tot aan het heden bebouwing zichtbaar is op gedeelten va
n het plangebied, waarbij wordt opgemerkt dat de locatie tussen 1916 en 1932 nagenoeg onbebouwd is.
Kaart 1900 (bron: www.topotijdreis.nl)
Kaart 1924 (bron: www.topotijdreis.nl)
De huidige vorm van bebouwing is zichtbaar vanaf 1986.
Kaart 1986 (bron: www.topotijdreis.nl)
2.2 Huidige Situatie
Het plangebied wordt omsloten door de Stuivezandsweg, de Bovenheigraaf en de Sportlaan en heeft een totaal oppervlak van circa 6.250 m2.
Luchtfoto (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Op het terrein is een transportbedrijf gevestigd (geweest) met diverse opstallen bestaande uit een woning, een kantoor met kleine werkplaats en een bedrijfsruimte ten behoeve van tijdelijke opslag van materiaal gesitueerd. Het buitenterrein is grotendeels voorzien van een gesloten verharding (asfalt).
Hieronder een tweetal foto's van de huidige situatie (bron: Beeldkwaliteitsplan)
2.3 Toekomstige Situatie
Binnen het plangebied worden er, naast de bestaande woning (BS), negen nieuwe woningen gerealiseerd. Het gaat om drie vrijstaande woningen, één twee-onder-een-kapwoning en vier aaneengebouwde woningen.
De ontsluiting van het plangebied geschiedt via de bestaande gemeenschappelijke oprit naar de Bovenheigraaf.
Verkaveling (bron: Huls architecten)
Nieuwe erfinrichting
De vrijstaande woningen 1 en 2 zijn gericht op de Sportlaan. Aan deze zijde dient de erfafscheiding laag te zijn. Aan de achterzijde is het mogelijk om een hoge erfafscheiding te plaatsen.
Aan de zuidzijde van woning 2 dient ruimte gereserveerd te houden ten behoeve van nutsvoorzieningen. In deze strook mag geen begroeiing worden aangebracht.
De woningen BS en 3 t/m 9 zijn gericht op de centrale openbare ruimte. De erfafscheidingen aan de openbare ruimte dienen dan ook laag te zijn.
Het plangebied is ingebed in een bomenrijk gebied. Men dient deze te respecteren.
Aan de achterzijde van de woningen 3 t/m 6 dient men een gaashekwerk aan te brengen voorzien van een hedera beplanting. Dit geeft een natuurlijke gesloten afscheiding richting de Sportlaan. Hierdoor wordt het zicht op de achtertuinen en bergingen ontnomen.
Aan de zuid- en westzijde van de planlocatie (woningen 6 t/m 9) dient men het bestaande groen te handhaven c.q. te versterken zodat er een gesloten hoge erfafscheiding ontstaat.
De (half-) vrijstaande woningen (BS, 1, 2, 7 t/m 9) dienen op eigen terrein parkeervoorzieningen te maken voor tenminste twee auto’s.
Voor de woningen 3 en 6 dienen er op het eigen terrein een parkeervoorziening gerealiseerd worden voor één auto.
De overige parkeerplaatsen van de rijwoningen 3 t/m 6 worden samen met de gastenparkeerplaatsen gerealiseerd in de centrale openbare ruimte.
Beeldkwaliteit
Door HULS Architecten is in november 2020 een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 1Beeldkwaliteitsplan). Het beeldkwaliteitsplan geeft de visie weer op de locatie en geeft spelregels wat betreft de inrichting van het erf en haar bebouwing. Aangezien de kavels grenzen aan de dorpskern, zullen de woningen moeten aansluiten op de landelijke / dorpse uitstraling.
Structuur en situering:
- 1. De bebouwing dient te worden gesitueerd conform de in dit beeldkwaliteitsplan opgenomen situatietekening.
- 2. De hoofdbebouwing (hoofdvorm) reageert op de kenmerken van de kavel en is op een vanzelfsprekende wijze op de kavel gepositioneerd.
- 3. De overige bebouwing is ondergeschikt gepositioneerd.
- 4. Woningen 1 en 2 zijn georiënteerd op de Sportlaan. De overige woningen op de centrale openbare ruimte.
Hoofdvorm:
- 1. Vrij: aansluiten op de eenvoudige hoofdvormen uit de omgeving wordt aanbevolen.
- 2. Kleinschalig: Als binnen een blok meerdere identieke woningen worden gebouwd, moet deze zich kleinschalig uiten middels een dwarskap of een verspringing in de voorgevellijn.
- 3. Hoofdgebouw één tot maximaal anderhalve bouwlaag met kap. Bijgebouw duidelijk ondergeschikt.
Architectuurstijl en gevelcompositie
- 1. Het landelijke / dorpse karakter uit de omgeving is richtinggevend voor nieuwbouw.
- 2. De gevelcompositie, de plaats, de afmetingen en verhoudingen van gevelopeningen zijn op elkaar afgestemd.
- 3. Alle gevels richting de openbare ruimte zijn representatief vormgegeven.
- 4. Speciale aandacht moet gegeven worden aan de zijgevel van woning 3, aangegeven met een ster (*) op blad 7 van het BKP. Deze moet representatief zijn gezien de prominente plaats qua zichtlijn bij de toegang van de centrale ruimte.
Detaillering, kleuren en materialen
- 1. Het materiaalgebruik is vrij, mits deugdelijk en samenhangend toegepast.
- 2. Het kleurgebruik is vrij, met uitzondering van extreem felle kleuren of extreem glimmende materialen.
Erfafscheidingen
Criteria:
- 1. Op de aangegeven plaatsen (zie vorige afbeelding) dient bij de bouwaanvraag samen met het woningontwerp de erfscheiding mee ontworpen te worden.
- 2. De voorkeur gaat uit naar hagen (beuk).
- 3. Erfscheidingen dienen duurzaam te zijn en een groene uitstraling te hebben.
- 4. Kleur: Toepassing van gedekte kleuren of onbehandeld hout.
- 5. Hoogte: De lage erfafscheidingen mogen maximaal 1,0 m1 hoog zijn; de hoge maximaal 1,8 m1 hoog.
Hierna volgen een viertal inspiratiebeelden (bron: Huls architecten).
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan.
Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
Conclusie voor het plangebied:
Het rijksbeleid laat zich niet uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Daarmee wordt gesteld dat in dit geval geen rijksbelangen worden geraakt. Derhalve wordt gesteld dat het initiatief niet in strijd is met het rijksbeleid, zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI: NL: RVS: 2017: 1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan worden er per saldo negen woningen toegevoegd en een bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning. In dit plan is daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.
Conclusie
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' betekent voor de beoogde functieverandering geen belemmering, omdat het aantal extra woningen niet meer dan negen bedraagt.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:
- het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- militaire terreinen en -objecten;
- de Wadden;
- de kust (inclusief primaire kering);
- de grote rivieren;
- de Werelderfgoederen.
- reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
- veiligheid vaarwegen;
- het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
- de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
- bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
- reservering voor rivierverruiming Maas;
- de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
In het Barro worden regels gesteld omtrent de bescherming van militaire terreinen en onveilige gebieden hier buiten door het opnemen van een gebiedsaanduiding. Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van het Artillerie Schietkamp en het bijbehorende onveilige gebied is het opnemen van een aanduiding 'onveilig gebied' niet nodig.
Voor het plangebied gelden geen nationale belangen waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Dit bestemmingsplan voldoet aan het Barro.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie gaaf Gelderland
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie gaaf Gelderland vastgesteld en op 1 maart in werking getreden.
De provincie wil Gelderland in de toekomst ‘gaaf’ houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. De wereld verandert ingrijpend en snel. Er zijn grote, grensoverschrijdende ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is het streven. Dat is waar de provincie aan willen werken. Dit doen wij door bij de uitoefening van onze taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan.
- 1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
- 2. Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer
- 3. Circulaire economie: sluiten van kringlopen
- 4. Biodiversiteit: werken met de natuur
- 5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
- 6. Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!
- 7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam
Een visie met werking: vier Gelderse DOE principes
De provincie wil ontwikkelingen stimuleren, ruimte maken voor nieuwe technologieën en werkgelegenheid, kansen pakken op het terrein van duurzaamheid, economische kracht en verbondenheid. Niet zomaar en overal, maar met oog voor de veiligheid en de kwaliteiten die Gelderland uniek maken.
Doe-principes in het kort:
- Doen: We kijken breed met focus en zoeken actief ruimte
- Laten: We stimuleren niets buiten onze visie
- Zelf: We nemen zelf verantwoordelijkheid en geven het goede voorbeeld
- Samen: We doen het samen en met oog voor innovatie
Wat blijft de provincie doen
Ruimtelijk beleid
De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft.
Waterbeleid
De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem.
Milieubeleid
Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. De provincie streeft naar een op gezondheid gericht benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.
Natuur- en landschapsbeleid
De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities.
Verkeers- en vervoerbeleid
De provincie streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Voor de planontwikkeling is het thema Wonen van belang.
Wonen
In artikel 2.2.1.1 (Wonen) is bepaald dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het Regionaal Programma Wonen. Het gaat om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing, vrijkomende agrarische bebouwing etc.
Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
- a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
- b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
- c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling;
- d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.
Toetsing
Eén van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Daarbij is het van belang om te ontwikkelen met kwaliteit en recht te doen aan de kwaliteiten van het gebied. Onderhavig plan betreft een functiewijziging van de bestemmingen bedrijf en agrarisch naar de bestemming wonen, die zorgvuldig is ingepast in de omgeving. De ontwikkeling past daarmee binnen de kaders van de Omgevingsvisie Gelderland.
3.2.3 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3)
3.2.4 Nationaal Landschap
Het plangebied is niet gelegen in het Nationaal landschap Veluwe, toetsing kan dus achterwege blijven.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014
3.3.2 Toetsing van het initiatief aan het regionaal beleid
Het regionaal beleid verzet zich niet tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Oldebroek
De Omgevingsvisie Oldebroek is op 13 december 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie Oldebroek geeft de koers, die samen met de partijen uit de samenleving uitgestippeld is en waar vervolgens samen invulling aan is gegeven. De koers is niet nieuw, de gemeente borduurt voort op de ‘Toekomstvisie Oldebroek 2030’.
De gemeente werkt samen met de gemeente Nunspeet en Elburg (NEO) aan een visie op de ondergrond (PDF) als basis voor / uitwerking van de Omgevingsvisie: de bodem is immers de drager voor de fysieke leefomgeving. De bodem is voorwaarde stellend en tegelijk ook voorwaardenscheppend, voor het bereiken van verschillende maatschappelijke opgaven en behoeften, zoals op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, maar bijvoorbeeld ook een aangenaam en gezonde woon- en leefomgeving. Daarnaast herbergt de bodem ook onze historie.
Visie Oldebroek op hoofdlijnen:
- 1. Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving.
- 2. Ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan.
- 3. Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets- en wandelgebied.
- 4. Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente.
- 5. Goede bereikbaarheid is noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit.
- 6. Oldebroek klimaatneutraal.
Een aantal van deze hoofdlijnen zijn in dit plan verwerkt zoals o.a.:
- extra woonmogelijkheden voor jong en oud nabij de woonkern 't Loo;
- het plangebied is goed bereikbaar met het openbaar vervoer;
- duurzaam en klimaatneutraal bouwen.
De Omgevingsvisie onderscheidt 5 integrale thema’s, die zowel ruimtelijke-, sociale-, gezondheids-, economische- als milieuaspecten bevatten.
Thema 1: Leefbare dorpen met een actieve samenleving.
Het plangebied is gelegen nabij de woonkern 't Loo, wat de leefbaarheid ten goede komt.
Thema 2: Aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit.
De inrichting van het plangebied en de woningen sluiten aan op het dorpse karakter van 't Loo.
Thema 3: Een vitaal economisch klimaat
Thema 4: Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig
De woningen worden duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig gebouwd.
Thema 5: Bereikbaar, nabij en toegankelijk
De woningen worden ontsloten op de Bovenheigraaf en gelegen op korte afstand van de A28.
De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor de gemeenten IDee-kaarten hebben opgesteld, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale ‘NEO-niveau’ Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Voor het plangebied geldt IDee-kaart 'Natuurgebied de Veluwe' .
Idee-kaart Natuurgebied de Veluwe
Ontwikkelingsrichting
- Behoud en versterking van de natuurfunctie staat voorop.
- Ontwikkelingen ten aanzien van landschap en natuur moeten gericht zijn op een verbetering van de ruimtelijke samenhang tussen bos, heide en stuifzandgebieden; met inbegrip van terreinen van defensie.
- De A28 en het spoor vormen samen een grote barrière en uitwisseling van klein wild vormt een aandachtspunt.
- De functionele ontwikkelingsmogelijkheden in het gebied zijn beperkt. Gedoseerd en afgestemd op de ecologische en landschappelijke kwaliteiten kunnen ontwikkelingen plaatsvinden die de belevingsmogelijkheden van het gebied verbeteren, evenals de toegankelijkheid ervan
- Kleinschalige, passende recreatie(ondersteunende)functies zijn afweegbaar.
- De verwachting is dat het militaire terrein ook naar de toekomst behouden zal blijven, wenselijk is dat het zich meer voegt naar de natuurfunctie.
- Het bedrijventerrein Zeuven Heuvels is verouderd en bedrijven worden verplaatst. Het terrein wordt getransformeerd naar wonen.
Aandachts-/uitgangspunten kwaliteit en leefbaarheid:
- Kleinschalige, gedoseerde ontwikkelingen zijn onder voorwaarden mogelijk, waarbij herontwikkeling van bestaande bebouwde percelen passend in het karakter van het gebied de voorkeur heeft.
- De ecologische- en landschappelijke waarden staan voorop.
De realisatie van de woningen speelt goed in op de Idee-kaart doordat:
- kleinschalig bedrijventerrein wordt getransformeerd naar wonen, wat de leefbaarheid en vitaliteit van het dorp ten goede komt;
- er is sprake van herontwikkeling van bestaand bebouwd gebied naar aantrekkelijk woonbuurtje met een dorpse uitstraling.
Idee-kaart Kern 't Loo
Ontwikkelingsrichting
- Behoud van het dorpse, hoogwaardige karakter en daarmee de aantrekkelijkheid voor wonen, ondernemen (op bedrijventerrein Stuivezand of aan huis) en recreëren, is van grote waarde voor 't Loo.
- Voor de leefbaarheid en vitaliteit van het dorp is het realiseren van woningbouw voor de eigen behoefte belangrijk. Door de beschermde natuurgebieden rondom de kern is het echter niet eenvoudig om daar invulling aan te geven. We onderzoeken als gemeente samen met de bewoners de mogelijkheden om dit op een zorgvuldige wijze te doen.
- Daarnaast zetten we ons samen in voor het behoud van de voorzieningen, die deels net buiten de kern liggen (basisschool en gymzaal). Voor de leefbaarheid van het dorp is een multifunctionele ontmoetingsplek (buurthuis 't Grinthuus) van groot belang. Hier kunnen ook verenigingen samenkomen. We stimuleren het verder verbreden van het gebruik, zoals een informatiepunt over gezondheid, zorg en duurzame energievoorziening. Ook een openbare speelplek is van belang voor de leefbaarheid van de kern.
- 't Loo is echt een sportdorp, dit blijkt uit de bijzondere sportvoorzieningen (zoals ATB Sportpark Stuivezand en motorcross op de Bargen), het Buitencentrum en de sportevenementen die georganiseerd worden. De verenigingen zijn actief en dat willen we met het oog op de vitaliteit van 't Loo ook voor de toekomst stimuleren.
- Voor dagelijkse voorzieningen zijn de bewoners aangewezen op Wezep en Oldebroek. Een goede bereikbaarheid hiervan moet geborgd worden.
- Recreatie is een belangrijke functie voor 't Loo, niet alleen de dag-/ routegerelateerde recreatie, maar vooral de verblijfsrecreatie (vakantiepark Landal 't Loo). Behoud is van belang. Het vakantiepark moet toekomstbestendig en aantrekkelijk zijn en blijven. In het algemeen streven we voor alle (verblijfs) recreatievoorzieningen naar kwaliteitsversterking.
- Het accent op versterking van de recreatiefunctie vraagt om aandacht voor de kwaliteit en compleetheid van paden en (informatie-/rust)voorzieningen.
Aandachts-/uitgangspunten kwaliteit en leefbaarheid
- Zorgvuldige inpassing van (her)ontwikkelingen, met het oog op de natuur- en ecologische waarden, evenals de cultuurhistorisch en landschappelijke waarden van 't Loo en omgeving. De besloten plekken rondom het dorp in het kampenlandschap zijn karakteristiek.
- Behoud van open landschap naar het noorden.
Conclusie:
De realisatie van de woningen sluit goed aan op de Omgevingsvisie Oldebroek door o.a verbetering van de vitaliteit van 't Loo, bouwen voor eigen behoefte, het dorpse woonmilieu, bereikbaarheid en duurzaamheid.
3.4.2 Woonvisie gemeente Oldebroek 2016 - 2020
3.4.3 Kwalitatief woonprogramma
Op gemeentelijk niveau wordt jaarlijks het Kwalitatief Woningbouw Programma (KWP) opgesteld waarbij het gemeentelijke woningbouwprogramma naast het provinciale beleid en de vertaling daarvan in regionale afspraken wordt gelegd. Het KWP bevat een omschrijving van de huidige marktomstandigheden, de doelstellingen op het gebied van woningbouw en het woningbouwprogramma.
Toetsing
In het KWP wordt het plan niet specifiek benoemd. Echter in december 2017 heeft de gemeente per brief aan de initiatiefnemer laten weten akkoord te zijn met de realisatie van de woningen. Dit is dus naar verwachting verwerkt in het woningbouwprogramma 2018-2024.
Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van negen woningen. De beoogde woningen zijn deels geschikt als levensloopbestendige woningen. Er wordt voor verschillende doelgroepen gebouwd. In totaal worden er drie vrijstaande woningen, een twee-onder-een-kapwoning en vier rijwoningen gebouwd. Hiermee wordt ingespeeld op de behoefte naar o.a. levensloopbestendige woningen en duurdere woningen.
3.4.4 Welstandsnota 2014
Algemeen
Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.
Toetsing
Het beeldkwaliteitsplan wordt tegelijk met dit bestemmingsplan vastgesteld. Daarmee maakt het onderdeel uit van de Welstandsnota. Hierdoor valt het plangebied binnen het welstand niveau 1 en moet een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen worden voorgelegd aan de welstandscommissie
3.4.5 Gebiedsplan zoekzones landschappelijke versterking en groene wiggen
Algemeen
In de streekplanuitwerking van de provincie Gelderland zijn zoekzones opgenomen voor landschappelijke versterking. De zoekzones zijn gebieden waar het landschap moet worden versterkt en waar incidenteel en op beperkte schaal woningen mogen worden gebouwd mits dit bijdraagt aan de landschappelijke versterking. In het Streekplan (inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie) zijn daarnaast groene wiggen aangewezen die ervoor moeten zorgen dat de randen van de Centrale Veluwe Noord (CVN) niet dichtslibben met ‘rode’ functies en zo verbonden blijven met het aangrenzende landschap. In de gemeenten Elburg en Oldebroek zijn zowel zoekzones ‘landschappelijke versterking’ als ‘groene wiggen’ aangewezen. Op basis hiervan heeft de gemeente Oldebroek samen met de gemeente Elburg het gebiedsplan opgesteld.
Het gebiedsplan wordt gehanteerd als toetsingskader bij ruimtelijke initiatieven in de betreffende gebieden.
Toetsing
Het plangebied maakt onderdeel uit van de zoekzones en de groene wiggen (zie navolgende afbeelding).
Het nieuwe erf is in deze zoekzone gelegen achter het bebouwingslint van de Bovenheigraaf. Dit nieuwe erf vormt als het ware een nieuw kamp in de overgangszone van de bosrijke Veluwe naar het kampenlandschap.
3.4.6 Klimaatneutraal Oldebroek
Algemeen
De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen. Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energie-opgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en - projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.
Toetsing
De nieuw te bouwen woningen worden gasloos gebouwd. Daarnaast wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de ambitie omtrent het energieneutraal bouwen. Hiermee voldoet het plan aan voornoemde ambitie.
3.4.7 Energieneutraal
Algemeen
De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 – en bij voorkeur eerder- klimaatneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Eén van de scenario is “Al het vastgoed duurzaam”. Vanaf 2020 zal het energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit worden opgenomen als voorschrift. Daarop inspelend wordt de eis gesteld dat nieuwbouwwoningen in het kader van het VAB-beleid energieneutraal worden opgeleverd.
Toetsing
De nieuw te bouwen worden energie-neutraal gebouwd waardoor wordt voldaan aan bovenstaande ambitie.
3.4.8 Parkeernota Oldebroek 2014
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de functie. In het bestemmingplan is een algemene bepaling opgenomen die voorziet in de juridische borging van het aanleggen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is gekoppeld aan de Parkeernota Oldebroek 2014.
Toetsing
Uit 4.10.1 blijkt dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernota.
3.4.9 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid
Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid zoals omschreven in voorgaande paragrafen.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk gaat in op alle relevante milieu- en omgevingsaspecten.
4.1 Archeologie
4.1.1 Algemeen
Het Verdrag van Malta regelt de omgang met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland ondertekende dit verdrag van de Raad voor Europa in 1992. Aanleiding voor dit verdrag was dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening. In de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden, worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
4.1.2 Onderzoek
Archeologie
EDOK-RO heeft de bouwplannen voorgelegd aan de regio archeoloog. De regio archeoloog heeft aangegeven dat het plangebied ligt in een zone met een lage archeologische verwachting. Hiervoor geldt een vrijstellingsgrens van 2500 m2. Aangezien een groot deel van het plangebied al geroerd is en het plan onder de vrijstellingsgrens blijft is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Aangrenzend aan het plangebied, op de hoek Bovenheigraaf / Sportlaan is de cultuurhistorische grafkelder van de familie Engelenburg ‘gelegen.
Luchtfoto met ligging grafkelder (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De grafkelder is gebouwd in 1833 in opdracht van Frans Thomas Engelenburg en is een gemeentelijk monument. De gehele begraafplaats is recentelijk volledig opgeknapt en in oude glorie herstelt. Er vinden geen begrafenissen meer plaats. De dichtstbijzijnde woning komt op enkele meters afstand van de grens van de begraafplaats. Er zijn geen wettelijke regels van minimale afstandseisen voor woningen tot aan begraafplaatsen. Ook heeft de realisatie van de woningen geen belemmeringen voor de historische begraafplaats.
4.1.3 Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie zijn geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
Ook voor vrijgegeven gebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
De mail van de regio archeoloog is als Bijlage 2 toegevoegd aan dit plan.
4.2 Bodem
4.2.1 Algemeen
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
4.2.2 Onderzoek
In mei 2019. is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd met als doel een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen).
Toegepaste onderzoeksnormen zijn:
- Strategie voor uitvoeren van milieu hygiënisch vooronderzoek NEN 5725:2017
- Strategie voor uitvoeren van verkennend (chemisch) onderzoek NEN 5740:2009 + A1: 2016
De veldwerkzaamheden en laboratorium werkzaamheden zijn uitgevoerd volgens de actuele beoordelingsrichtlijn en accreditatieschema.
Vooronderzoek
Het plangebied wordt omsloten door de Stuivezandweg, de Bovenheigraaf en de Sportlaan en heeft een oppervlak van circa 6.250 m2. Op het terrein is een transportbedrijf gevestigd (geweest) met diverse deellocaties, welke in 2015 onderzocht zijn. Op de locatie is een asbestverdacht dak aanwezig welke gedeeltelijk afwatert op onverhard maaiveld. De druppelzone van het asbestverdacht dak is beschouwd als verdacht voor asbest.
Veldwerkzaamheden
Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 2,85 m-mv. Tijdens het veldwerk is onder het asfalt een puinlaag met grind en plaatselijk asbestverdacht materiaal aangetroffen. Verder zijn er geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen. De puinlaag wordt conform bijlage A4 van de NEN5725:2017 beschouwd als zijnde asbestverdacht.
Zintuiglijk zijn geen asbest(houdende) materialen op de bodem en in de bodem ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Uit de analyses is het volgende naar voren gekomen:
Grond:
In de grondmonsters zijn geen van de onderzochte parameters in verhoogde gehalten gemeten.
Grondwater:
In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten gemeten aan barium en kwik.
Asbestverdacht materiaal in puin:
In het puin zijn asbesthoudende materialen waargenomen en aangetoond.
4.2.3 Conclusie
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er in het grondwater overschrijdingen van de streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, zijn er geen verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische chemische bodemkwaliteit te verwachten. De resultaten van het chemisch onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de bestemming van het terrein.
Het puin onder het asfalt bevat asbest. Er wordt nader onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de puinlaag onder het asfalt. Zodra dit is uitgevoerd worden de resultaten aan het bevoegd gezag gezonden.
De onverharde druppelzone van het asbest dak is niet onderzocht op asbest. Dit onderzoek wordt alsnog uitgevoerd en zal t.z.t. aan het bevoegd gezag worden gezonden.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan. Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient dit uitgevoerd te zijn.
4.3 Ecologie
4.3.1 Algemeen
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen.
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura-2000 gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden.
Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura-2000 gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een ‘Nee, tenzij’- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura-2000 gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk ‘soortbescherming’:
- 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
- 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
- 3. Nationaal beschermde ‘andere soorten’ (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
4.3.2 Onderzoek
In april 2019 is door Bureau Natuurlijk een onderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen of de geplande werkzaamheden conflicteren met de Wet Natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op circa 175 meter van het dichtbijzijnde Natura-2000 gebied De Veluwe, waardoor een vergunning nodig is. Er wordt daarom geadviseerd een natuurtoets uit te laten voeren op de externe werking van het plan op het Natura-2000 gebied.
Stikstofdepositie
In Natura 2000-gebieden zijn habitattypen aanwezig die gevoelig zijn voor de verzurende en vermestende werking van stikstofdepositie. Om in het kader van een mogelijke vergunningaanvraag Wet natuurbescherming te onderzoeken wat de stikstofdepositie is tijdens de bouw- en gebruiksfase is een berekening benodigd.
Door SAB (Arnhem) is in maart 2020 een Aeriusberekening gemaakt waaruit blijkt dat zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase de nu gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet worden overschreden. Er zijn geen belemmeringen voor het aspect stikstof voor de gebruiksfase.
De uitgevoerde berekening is als Bijlage 4 Aeriusberekening toegevoegd aan dit plan.
Natuurnetwerk Gelderland (GNN)
Het plangebied ligt in de “kern” van “t Loo Oldebroek en op ongeveer 173 meter van het dichtstbijzijnde onderdeel van het GNN (voorheen de Ecologische Hoofd Structuur kortweg EHS). Nabij de locatie liggen dus onderdelen van het GNN als ook nabij de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Omdat de projectlocatie buiten het GGN, de groene ontwikkelingszone, waardevol open gebied en buiten de Nationale landschappen ligt is een verdere toetsing niet aan de orde.
Soortbescherming
Flora
Het terrein bestaat momenteel uit een woning met een loods en enkele aanbouwen alsmede een kantoor. Het overgrote gedeelte van het terrein is verhard met asfalt en straatklinkers. Enkel aan de randen van het terrein zijn enkele groenstroken aanwezig.
Fauna
Vleermuizen : geen overtreding wet natuurbescherming.
Zoogdieren : geen overtreding wet natuurbescherming.
Vogels : geen overtreding wet natuurbescherming.
Houtopstanden
Geen overtreding wet natuurbescherming.
4.3.3 Conclusie
Dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van dit plan. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage5 Natuurtoets toegevoegd aan dit plan.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Algemeen
Het beleid op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Daarbij kan het niet alleen gaan om ongevallen die te maken hebben met bedrijven die gevaarlijke stoffen opslaan (stationaire bron), maar ook om een ongeval veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen.
Inrichtingen
Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).
Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt voor nieuwe situaties een harde grenswaarde van 10-6. Voor bestaande situaties geldt een tijdelijke grenswaarde van 10-5 (tot 3 jaar na het vaststellen van een bestemmingsplan). Voor sommige bedrijven - bijvoorbeeld met koelinstallaties met ammoniak als koudemiddel - zijn in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) vaste afstanden tot gevoelige functies vastgelegd. Ten aanzien van het groepsrisico zijn geen grenswaarden vastgesteld, maar gelden richtwaarden gekoppeld aan een verantwoordingsplicht.
In het bestemmingsplan dient bij de bestemmingskeuzen rekening te worden gehouden met de grenswaarden, richtwaarden en afstanden uit het Bevi. Concreet betekent dit dat nieuwvestiging van risicovolle inrichtingen wordt uitgesloten. Voor de bestaande risicovolle inrichtingen geldt dat deze planologisch worden vastgelegd in hun huidige omvang.
In het onderhavige bestemmingsplan is ten aanzien van externe veiligheid het uitgangspunt, dat wordt voldaan aan de eisen die voortvloeien uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden. Dit besluit heeft grote gevolgen voor de ruimtelijke ordening. Bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting moet nu op bindende wijze rekening worden gehouden met de mogelijke invloed van die inrichting.
4.4.2 Onderzoek
In april 2019 is door Kragten een inventarisatie uitgevoerd van de externe veiligheidsrisico's ten behoeve van het woningbouwplan. In deze quickscan zijn de risicobronnen geïnventariseerd en is beoordeeld of de genoemde risicobronnen mogelijk een belemmering vormen voor de invulling van het plangebied. Indien risicobronnen een mogelijke belemmering vormen, is een vervolgonderzoek noodzakelijk.
Transport over het water en de weg
Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een waterweg of weg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van transport over het water en het spoor vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.
Transport over het spoor
Op circa 1.150 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Amersfoort - Zwolle. Deze spoorlijn is opgenomen in het Basisnet spoor. Gezien de ruimtelijke scheiding is het PAG en het plaatsgebonden risico van deze spoorweg geen aandachtspunt voor de planvorming. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen (D4). De risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over het spoor dienen te worden meegenomen in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Buisleidingen
Het plangebied ligt binnen de 1% letaliteitsafstand van een buisleiding. De invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico moet kwantitatief worden bepaald met behulp van het rekenprogramma Carola. Tevens dienen de risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen te worden meegenomen in een verantwoording van het groepsrisico.
In juli 2019 is door Kragten een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. De berekening heeft overeenkomstig de voorschriften plaatsgevonden met het rekenprogramma CAROLA. Uit de berekening blijkt dat ter hoogte van het plangebied geen plaatsgebonden 106-risicocontour wordt berekend. Uit de berekening blijkt dat zowel in de huidige als toekomstige situatie een groepsrisico berekend wordt dat ruim lager is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. De planontwikkeling leidt niet tot een rekenkundige toename van de hoogte van het groepsrisico.
In artikel 12 lid 3 van het besluit externe veiligheid buisleidingen juncto artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In onderhavig plan is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. Voor een verantwoording van het groepsrisico moet door het bevoegd gezag advies worden gevraagd bij de regionale brandweer/Veiligheidsregio.
In juli 2019 is door Kragten een notitie opgesteld waarin elementen zijn aangedragen die de gemeenteraad kan gebruiken bij de oordeelsvorming inzake de verantwoording van het groepsrisico. het bevoegd gezag dient in het kader van de ruimtelijke procedure een standpunt in te nemen aangaande de verantwoording van het groepsrisico.
Inrichtingen
Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. De risico's als gevolg van inrichtingen vormen geen belemmeringen voor de planvorming uit het oogpunt van externe veiligheid. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
VNOG
Het plan is ter beoordeling voorgelegd aan de veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland (VNOG). Zij hebben op 16 januari 2020 een advies uitgebracht, welke als Bijlage 9 Advies VNOG is toegevoegd aan dit plan. Na nader onderzoek heeft de VNOG het advies aangepast, zie Bijlage 10 Mail 26-02-2020VNOG. In dit advies heeft de VNOG aangegeven dat de bereikbaarheid geen grote problemen zal opleveren. De toegang tot het plangebied is maar een korte weg. Het tegemoetkomend verkeer zal nauwelijks vertraging opleveren, er zijn zelfs uitwijkmogelijkheden aanwezig (zie Bijlage 11 Brief VNOGd.d. 23-10-2020).
4.4.3 Conclusie
Er zijn vanuit dit aspect geen belemmering voor de realisatie van de woningen. De uitgevoerde onderzoeken zijn Bijlage 6 Externe Veiligheid, Bijlage 7 Externe veiligheid buisleidingen en Bijlage 8Verantwoording groepsrisico toegevoegd aan dit plan.
4.5 Geluid
4.5.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek naar wegverkeer uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
- de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
- het aantal rijstroken.
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
- wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
- wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
- wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
- wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
- wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
- wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.
4.5.2 Onderzoek
Spoorweglawaai
De zonebreedte voor de A28 bedraagt 400 meter en voor de spoorlijn Amersfoort - Zwolle bedraagt 300 meter. Gezien de afstand van ruim 1 km tot de A28 en spoorlijn Amersfoort - Zwolle is geen van beide een belemmering voor de realisatie van de woningen.
Industrielawaai
In de nabijheid van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein aanwezig en is. Voor invloed individuele bedrijvigheid wordt verwezen naar paragraaf ‘milieuzonering’.
Wegverkeerslawaai
In april 2019 is door Kragten een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd. Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke vastgestelde zone van de Bovenheigraaf, de Vreeweg en de Stuivezandsweg. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarde en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de relevante 30 km/uur-wegen in de directe nabijheid van het plan in het onderzoek betrokken. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
Wet geluidhinder
Ten gevolge van het wegverkeer op de Bovenheigraaf, de Stuivezandsweg en de Vreeweg bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 48 dB (inclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder). Hiermee wordt de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder gerespecteerd.
Gemeentelijk geluidbeleid
Ten gevolge van het wegverkeer op de Bovenheigraaf, de Stuivezandsweg en de Vreeweg respecteert de geluidbelasting de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Het plan voldoet derhalve aan de eisen overeenkomstig het gemeentelijk geluidbeleid.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van alle wegen inzichtelijk gemaakt. Voor de cumulatieve geluidbelasting zijn zowel zoneplichtige als de niet-zoneplichtige wegen beschouwd. De cumulatieve geluidbelastingen (exclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder) bedragen ten hoogste 54 dB. Derhalve kan gesteld worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de hogere geluidbelasting van 54 dB dient een Hogere Grenswaarde procedure gevolgd te worden.
4.5.3 Conclusie
Dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van de woningen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 12 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.
4.6 Luchtkwaliteit
4.6.1 Algemeen
Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:
- kantoorlocaties groter dan 33.333 m² bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg;
- kantoorlocaties groter dan 66.667 m² bruto vloeroppervlak met twee ontsluitingswegen;
- woningbouwlocaties met meer dan 500 woningen met één ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties met meer dan 1000 woningen met twee ontsluitingswegen;
- voor projecten die combinaties hiervan vormen geldt een speciale formule, zie bijlage 3b van de Regeling NIBM;
- projecten die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsstructuur dienen bij elkaar te worden opgeteld.
4.6.2 Conclusie
Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is het uitvoeren van berekeningen niet nodig, omdat het plan 'in niet betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse (conform besluit NIBM). De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
4.7 Milieuzonering
4.7.1 Algemeen
Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.
De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
- het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en rustig buitengebied’;
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
- bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
4.7.2 Onderzoek
In het kader van onderhavig plan is uitgegaan van het omgevingstype gemengd gebied vanwege de ligging van het bouwplan in de omgeving van enkele bedrijven en de begraafplaats.
In geval sprake is van het omgevingstype gemengd gebied, kunnen de richtafstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één stap worden teruggebracht.
Interne werking
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich een aantal bedrijven met een maximale milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een minimale afstand van 30 meter.
Adres | Bedrijf | milieucategorie | minimale afstand (gemengd) | werkelijke afstand |
Bovenheigraaf 77 | timmerfabriek-audio inbouw auto's | 2 | 10 meter | 45 meter |
Bovenheigraaf106 | autobedrijf | 3.1 | 30 meter | 60 meter |
Stuivezandsweg ong | bestratingsbedrijf | 2 | 10 meter | 125 meter |
Bovenheigraaf | begraafplaats | 1 | 0 meter | 0 meter |
Voor defensie met artillerie geldt een afstand volgens de VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 200 meter. De werkelijke afstand bedraagt 1,15 km. Daarnaast heeft de munitieopslag een veiligheidszone. Het plangebied ligt op circa 1,5 km van deze veiligheidszone.
Uit bovenstaande blijkt dat de bedrijven niet beperkt worden door de beoogde woningbouw op deze locatie.
Externe werking
De functie 'wonen' is geen milieubelastende activiteit, waardoor omliggende functies niet worden belemmerd.
4.7.3 Conclusie
Geconcludeerd mag worden dat een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden bereikt en dat de bedrijven in haar omgeving niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering door onderhavige planontwikkeling.
4.8 Water
4.8.1 Algemeen
De waterhuishouding in de plangebieden zal veranderen. Er wordt een aantal gebouwen geamoveerd waardoor het verharde oppervlak zal afnemen.
Om in een zo vroeg mogelijk stadium inzicht te krijgen in het meest gewenste waterbeheer en de daarmee gepaard gaande inrichtingsmaatregelen is de zogenoemde watertoets uitgevoerd. Verplicht onderdeel daarvan is de "waterparagraaf".
4.8.2 Beleid
Tot 1 november 2003 had de watertoets uitsluitend een bestuurlijke status, gebaseerd op de afspraken gemaakt in de startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw'. Met ingang van 1 november 2003 is de watertoets ook wettelijk verplicht bij gemeentelijke, provinciale en regionale structuurvisies, bij bestemmingsplannen en bij afwijkingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De watertoets omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de vermelde ruimtelijke plannen en besluiten.
Afvalwaterketenplan 2015-2019 (AWP)
Het Afvalwaterketenplan 2015-2019 (AWP) is één integraal plan voor de gemeenten Hattem, Heerde, Oldebroek en het waterschap Vallei en Veluwe (de kring H2OW). Het AWP is een integraal beleidsplan voor riolering en zuivering in de kring H2OW. Hiermee wordt beoogd het beleid op de zorgplichten in het gebied op elkaar af te stemmen met als neveneffect winst op het gebied van kwetsbaarheid, kwaliteit en minder meerkosten.
In het AWP zijn beleidskaders opgenomen die zich richten op verschillende thema's. Beleidskaders zijn opgenomen voor een doelmatig rioolbeheer en omgang met regenwater, afvalwater en grondwater. De beleidskaders zijn verder uitgewerkt in verschillende beleidsscenario's. In de scenario zijn kenmerken beschreven voor afvalwater, hemelwater, grondwater en RWZI. De beleidskaders en kenmerken geven specifieke aanwijzingen voor onder meer de nieuwbouw van woningen.
Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat het hemelwater op eigen terrein verwerkt wordt. Indien hier geen mogelijkheid tot is mag overtollig hemelwater worden afgevoerd naar de openbare ruimte. Ook is de aanleg van duurzame watersystemen gewenst. Dergelijke systemen dienen ervoor te zorgen dat vuil en schoon water gescheiden blijft.
4.8.3 Riolering en afvoer hemelwater
Met betrekking tot het plangebied geldt dat het hemelwater zal worden gescheiden van het vuile afvalwater.
Het afvalwater wordt afgevoerd middels het bestaande drukrioleringssysteem. Het hemelwater, afkomstig van het bebouwde oppervlak, wordt zoveel mogelijk op het eigen terrein in de bodem geïnfiltreerd.
Infiltratiecapaciteit hwa per woning
Bij de omgevingsaanvraag voor de woningen zal door initiatiefnemer worden aangegeven hoeveel infiltratiekratten nodig zijn en waar deze worden aangebracht volgens bergingseis T=10 bui (36 mm).
4.8.4 Grondwaterbeschermingsgebied
De nieuwe ontwikkelingen in het onderhavige plangebied hebben geen grootschalige veranderingen voor het watersysteem tot gevolg. Wel gelden de uitgangspunten ten aanzien van de riolering en de afvoer van hemelwater. De waterparagraaf wordt voor goedkeuring naar het Waterschap Veluwe gezonden.
4.8.5 Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op onze website, -link-.
4.8.6 Onderzoek
In april 2019 is door EDOK-RO de digitale watertoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan heeft het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Aangezien de locatie nabij een grondwaterfluctuatiezone ligt is bekeken of er gevolgen zijn voor deze zone. De locatie is gelegen op een overgangszone hoog-laag waar grondwaterstanden sterk kunnen fluctueren. Dit is ook af te lezen in de meetgegevens van een peilbuis nabij de ontwikkellocatie (Zie afbeelding hieronder) waarin te zien is dat tussen de laagst en hoogst gemeten grondwaterstand maar liefst 0,75 meter verschil is waargenomen over een periode van 7 jaar.
Wanneer het grondwater dichtbij het maaiveld zou komen (<1m-mv) is grondwateroverlast te verwachten. Op deze locatie is dat echter niet het geval.
Uit de meetgegevens van de peilbuis blijkt namelijk dat het verschil tussen het maaiveld en de hoogst gemeten grondwaterstand op de locatie Bovenheigraaf groot genoeg is (>2m) om te kunnen stellen dat er geen invloed of overlast vanuit het grondwater is te verwachten. Het maaiveld bevindt zich op de ontwikkellocatie namelijk om en nabij de 5,5m t.o.v. NAP terwijl de hoogst gemeten grondwaterstand tussen 2010 en 2018 op 3,25m t.o.v. NAP is gemeten. Op basis hiervan wordt dus geen nadelige invloed verwacht vanuit het grondwater. Als er kelders worden aangelegd dan zou je wel kunnen overwegen om deze waterdicht aan te leggen.
4.8.7 Conclusie
Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie van de woningen. De digitale toets is als Bijlage 13 Watertoets en Bijlage 14 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit plan.
4.9 M.e.r.-beoordeling
4.9.1 Algemeen
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
- 1. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect). Zijn belangrijke nadelige milieugevolgen uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
- 2. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000 gebieden niet zijn uit te sluiten;
- 3. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.
4.9.2 Onderzoek
Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het omzetten van een bedrijfs bestemming in een woonbestemming voor negen woningen. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie "D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare. of meer, 2000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling zal blijken of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.
De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied (Veluwe) bedraagt circa 175 meter. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000 gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000 gebied (zie 4.3.2). De realisatie van negen woningen is dit dat opzicht een verbetering t.o.v. de bestaande situatie.
Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Zoals is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij dit bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect).
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
4.9.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.
4.10 Parkeren En Verkeer
4.10.1 Parkeren
Op 2 oktober 2014 heeft de gemeente de Parkeernota Oldebroek vastgesteld. Voor parkeren in het buitengebied geldt dat het op eigen terrein moet worden gerealiseerd dan wel dat alternatieven zijn geregeld. Parkeren op de openbare weg ('in de berm') is niet wenselijk.
In de nota zijn parkeernormen per functie opgenomen. Deze zijn afgeleid uit kencijfers van de CROW richtlijnen (ASVV 2012, landelijke norm).
Type woning | aantal | parkeernorm | aantal benodigde parkeerplaatsen |
Vrijstaand | 3 | 2,5 | 7,5 |
twee-onder-een-kap | 2 | 2,4 | 4,8 |
Rij | 4 | 2,3 | 9,2 |
Totaal | 21,5 |
In totaal worden 14 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd en 10 parkeerplaatsen op openbaar terrein. In totaal dus 24 parkeerplaatsen. Hiermee wordt dus voldaan aan de Parkeernota van Oldebroek.
Situering parkeerplaatsen (bron: Huls architecten)
4.10.2 Verkeersafwikkeling
Op basis van de CROW publicatie-317 is voor het voornemen de verkeersgeneratie bepaald. In het plangebied vindt de realisatie van 9 woningen plaats. Voor dit bouwplan geldt:
Type woning | aantal | verkeergeneratie per woning (max) | verkeersgeneratie per type | ||
Vrijstaand | 3 | 8,6 | 25,8 | ||
Twee-onder-een-kap | 2 | 8,2 | 16,4 | ||
Rij | 4 | 7,8 | 31.2 | ||
Totaal | 73,4 |
De realisatie van 9 nieuwe woningen zorgt voor een verkeersgeneratie van 73,4 mvt/etmaal. Uitgaande van 10% tijdens de spits resulteert dit in 1 auto per 8 minuten. Dit is voor de verkeersintensiteit van de omliggende wegen geen enkel probleem.
Hoofdstuk 5 Plansystematiek
5.1 Toelichting Op De Plansystematiek
Als opzet voor de planologische regeling voor deze locaties, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven.
5.1.1 Opbouw van de regels
Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels.
- 2. Bestemmingsregels.
- 3. Algemene regels.
- 4. Overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
Begrippen
In artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt de digitale verbeelding.
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a:
Bestemmingsomschrijving: Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
Bouwregels: In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
Afwijken van de bouwregels: Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.
Specifieke gebruiksregels: In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.
Afwijken van de gebruiksregels: Deze afwijking geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels.
In paragraaf 6.1.2 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze bestemming is gekozen.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels: Dit artikel bevat diverse regels parkeer-, laad- en losruimte.
Algemene afwijkingsregels: In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene procedureregels: In deze regels zijn voorbereidingsprocedure regels opgenomen ten behoeve van een besluit tot het stellen van nadere eisen.
Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
5.1.2 Bestemmingen
Tuin
De voor 'Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, met daaraan ondergeschikt speelvoorzieningen, parkeren en (delen van) overkappingen en ondergeschikte bouwedelen (waaronder erkers). In of op deze gronden mogen geen gebouwen of delen daarvan worden gebouwd, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers en (delen van) overkappingen behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming.
Verkeer
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor groenvoorzieningen, paden, pleinen, straten, wegen en parkeervoorzieningen. In of op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer, lichtmasten en vlaggenmasten.
Wonen
Deze bestemming is toegekend aan de beoogde locatie van de aaneengebouwde woningen, twee-onder-een-kapwoning en de vrijstaande woningen. De voor ‘Wonen’ aanwezen gronden zijn bestemd voor woningen (al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit) en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
In de bouwregels is onder andere bepaald dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal woningen.
Per bouwvlak is op de verbeelding aangegeven hoeveel woningen er maximaal per bouwvlak zijn toegestaan. Daarnaast is door middel van aanduidingen aangegeven welke type woningen er per bouwvlak zijn toegestaan. Er is hierbij een onderscheid gemaakt in ‘vrijstaand’, 'twee-onder-een-kap' en ‘aaneengebouwd’. Voor de goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding aanduidingen opgenomen. Per bouwvlak is de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven. Door middel van een voorwaardelijke verplichting is vastgelegd dat voldaan moet worden aan het BKP, welk als bijlage is toegevoegd aan de regels.
5.2 Handhaving
Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hecht aan handhaving heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'.
In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen een van de prioriteiten. Voor de uitvoering hiervan worden dan ook jaarlijks, in de begroting en in het uitvoeringsprogramma, middelen gereserveerd.
Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Deze vorm van handhaving bestaat uit communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie' die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden. Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die op 1 november 2010 in werking is getreden, is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid Van Het Plan
Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op basis van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk worden gemaakt door het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn, omdat er anders sprake is van een oneigenlijke bestemming.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op initiatief van een ontwikkelaar. De gemeente en de initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is het kostenverhaal geregeld, waaronder ook de kosten voor de aanleg van de openbare ruimte in het plangebied. In de anterieure overeenkomst wordt tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee voldoende aangetoond. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan door de gemeenteraad achterwege kan blijven.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Het betreft een ontwikkeling op enkele percelen, die passend zijn binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Dit is ook gebleken uit de Aeriusberekening (zie Bijlage 4Aeriusberekening). Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.
Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
In verband met het Corona-virus is er nog geen inloopavond georganiseerd. Om toch de buurt goed te kunnen informeren en mogelijke reacties op te halen, ontvangen na goedkeuring van het college, geselecteerde adressen een informatiepakket over de voorgestelde wijziging. De omwonenden kunnen hierop schriftelijk reageren en/of telefonisch nadere informatie bij de initiatiefnemer inwinnen.
Ook wordt het plan IS voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Van de te doorlopen procedure en de ter inzage termijn is openbare kennisgeving gedaan volgens de wettelijk voorgeschreven kennisbronnen.
Hoofdstuk 7 Overleg
7.1 Inspraak
Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd.
7.2 Overleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Gelderland
In kader van vooroverleg heeft de gemeente het plan toegezonden aan de provincie. Op 10 oktober 2019 is het plan besproken met de provincie. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen en/of aanvullingen op het plan te hebben. Afgesproken is dat na de verdere uitwerking het ontwerpbestemmingsplan aan de provincie zal worden aangeboden.
Waterschap Vallei en Veluwe
Voor de locatie is door het waterschap op 25 april 2019 een positief wateradvies afgegeven (zie Bijlage13 Watertoets).
7.3 Zienswijzen
Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken van 24 juni 2020 tot en met 4 augustus 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn heeft een ieder mondeling of schriftelijk zijn of haar zienswijze kenbaar kunnen maken aan de gemeenteraad. Er zijn tijdens deze termijn van ter inzage twee zienswijzen ontvangen bij de gemeenteraad.
De zienswijzen zijn tijdig ontvangen en daarom zijn alle zienswijzen ontvankelijk. De zienswijzen zijn samengevat en van een reactie voorzien. De zienswijzennota is als Bijlage 15 Zienswijzennota toegevoegd aan dit plan.
7.4 Vaststelling
Naar aanleiding van de ingekomen zienswijze, zoals beantwoord in de nota van beantwoording zienswijze (Bijlage 15) is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld op 17 december 2020. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan. Echter geldt dit alleen voor indieners van een zienswijze en diegene die redelijkerwijs kunnen aantonen dat zij niet in staat waren om een zienswijze in te dienen. Indien het plan gewijzigd wordt vastgesteld dan kan een ieder tegen die wijziging in beroep bij de RvS.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Het Advies Van De Regio Archeoloog
Bijlage 2 Het advies van de regio archeoloog
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Aeriusberekening
Bijlage 5 Natuurtoets
Bijlage 6 Externe Veiligheid
Bijlage 7 Externe Veiligheid Buisleidingen
Bijlage 7 Externe veiligheid buisleidingen
Bijlage 8 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 8 Verantwoording groepsrisico
Bijlage 9 Advies Vnog
Bijlage 10 Mail 26-02-2020 Vnog
Bijlage 10 Mail 26-02-2020 VNOG
Bijlage 11 Brief Vnog D.d. 23-10-2020
Bijlage 11 Brief VNOG d.d. 23-10-2020
Bijlage 12 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 12 Akoestisch onderzoek
Bijlage 13 Watertoets
Bijlage 14 Samenvatting Watertoets
Bijlage 14 Samenvatting watertoets