Bedrijventerrein Hattemerbroek, tweede herziening
Bestemmingsplan - Oldebroek
Vastgesteld op 27-09-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Bedrijventerrein Hattemerbroek, tweede herziening van de gemeente Oldebroek;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0269.HB102-VG01 met de bijbehorende regels en bijlage;
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aanpijling
een op de plankaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;
1.7 afwijking
een afwijking als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.8 Algemene wet bestuursrecht
wet van 4 juni 1992, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.9 ander werk
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage
de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;
1.12 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.13 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.14 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.15 Bedrijven en milieuzonering
handreiking van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten met de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008, uitgave 2009;
1.16 Besluit omgevingsrecht
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals dit besluit luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.17 Besluit ruimtelijke ordening
Besluit van 21 april 2008 tot uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dit besluit luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.18 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke, bestaand of vergund op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
1.19 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.20 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.21 Bevi-inrichting
inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.22 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.23 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.24 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde en aan de onderzijde door een horizontale vloer of door een balklaag is begrensd, inclusief de onderliggende vloer en het deel van hetzelfde bouwniveau dat onder een dak ligt, waarvan de vrije doorgangshoogte meer bedraagt dan 1,50 meter;
1.25 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.26 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.27 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.28 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.29 college
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek;
1.30 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;
1.31 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.32 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.33 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in goederen die vanwege de aard en omvang een relatief groot oppervlakte nodig hebben voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair, meubelen, bouwmarkten en de detailhandel in landbouwwerkvoertuigen;
1.34 e-commerce
een vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren, dat uitsluitend verloopt via
e-mail, fax, internet, post of telefoon, waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en geen klanten op het bedrijf worden ontvangen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, geen toonbank heeft en de goederen niet uitstalt ten verkoop en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de bedrijvenfunctie, zijnde een magazijn en/of de opslag van goederen;
1.35 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
1.36 evenement
elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, zoals bedoeld in artikel 2.13 van de Algemene plaatselijke verordening (APV 2009);
1.37 erf
een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
1.38 Flora- en faunawet
Wet van 25 mei 1998, houdende regels ter bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.39 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.40 geluidsbelasting vanwege een bedrijf
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de inrichtingen en door de toestellen aanwezig bij een bedrijf;
1.41 geluidsbelasting vanwege een weg
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of op een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of in het Besluit geluidhinder;
1.42 geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of in het Besluit geluidhinder;
1.43 geluidszoneringsplichtige inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.44 gevoelige functie
- gebouwen waarin gewoond wordt ongeacht of de bewoning legaal of illegaal is;
- aanwezigheid van kwetsbare groepen, bijvoorbeeld kinderen, ouderen of zieken, in gebouwen zoals scholen, ouderenhuisvesting en ziekenhuizen;
- plaatsen in de openlucht waar het verrichten van bovengemiddelde fysieke inspanning plaatsvindt, zoals sportvelden;
- locaties waar tijdelijk wordt verbleven, zoals recreatieterreinen;
1.45 Habitatrichtlijn
de EG-richtlijn inzake de instandhouding van de natuurlijke habitat en de wilde flora en fauna (92/43/EEG van 21 mei 1992, in werking getreden in juni 1994) en heeft tot doel bij te dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie;
1.46 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.47 Ministeriële regeling omgevingsrecht
Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 maart 2010, houdende nadere regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en van het Besluit omgevingsrecht, zoals deze regeling luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.48 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.49 Natura 2000
een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie en omvat alle gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn (1979) en zijn aangemeld onder de Habitatrichtlijn (1992), welke richtlijnen zijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998;
1.50 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.51 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.52 onderbouw
het gedeelte onder de eerste bouwlaag van een gebouw;
1.53 ondersteunende horeca
het consumeren en het daarvoor moeten betalen van (kleine) eetwaren en/of (alcoholische) dranken in een inrichting die geen planologische hoofdbestemming 'Horeca' heeft;
1.54 onevenredige aantasting van de aanwezige waarden
het resultaat van een planologische ingreep die een verhoudingsgewijs te groot nadelig effect heeft op de aanwezige waarden in dat gebied;
1.55 overkapping
een bouwwerk dat, voor zo ver gebouwd voor (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zo ver gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;
1.56 peil
a. indien op het land wordt gebouwd:
- voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
b. indien in of op het water wordt gebouwd geldt:
- het Normaal Amsterdams Peil;
1.57 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.58 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.59 professioneel vuurwerk
vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk;
1.60 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een ander tegen een vergoeding;
1.61 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.62 Staat van bedrijfsactiviteiten
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijfstypen, ingedeeld conform de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), editie 2009;
1.63 uitwerking
een uitwerking als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening;
1.64 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.65 vuurwerkbedrijf
inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is;
1.66 wadi
een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren;
1.67 watergang
een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;
1.68 Welstandsnota
nota waarin is vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente is geregeld en die tevens uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel geeft;
1.69 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Wet van 6 november 2008, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.70 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidshinder, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.71 Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten
Wet van 7 februari 2008, houdende regels over de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.72 Wet luchtkwaliteit
wijziging van 15 november 2007 van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteit zoals deze wijziging luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.73 Wet milieubeheer
Wet van 13 juni 1979, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.74 Wet op de archeologische monumentenzorg
Wet van 21 december 2006, tot wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.75 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 20 oktober 2006, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening ter bevordering van een duurzame ruimtelijke kwaliteit, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.76 Wgh-inrichting
een inrichting als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
1.77 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.78 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.79 Woningwet
Wet van 29 augustus 1991 tot herziening van de Woningwet, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
- dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;
- op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
- voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.
2.2 Gebouwen en bouwwerken
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', voor bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
- b. detailhandel in volumineuze goederen uitsluitend in de vorm van detailhandel in auto's, boten en caravans;
met daarbijbehorende:
- c. gebouwen, bedrijfswoningen hier niet onder begrepen;
- d. overkappingen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
- g. opslag van goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf
- h. terreinen;
- i. wegen en paden;
- j. watergangen, wadi's en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. groenvoorzieningen;
- l. nutsvoorzieningen;
- m. parkeervoorzieningen;
met dien verstande dat:
- n. voor de voorziening in de parkeerbehoefte wordt voorzien in voldoende parkeer- of stallingsruimte.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. beplanting en bermen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'water' voor watergangen, wadi's en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. in- en uitritten;
- e. paden;
met daaraan ondergeschikt:
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijk afval en tuinafval;
- g. kunstwerken;
met de daarbijbehorende:
- h. andere werken, waaronder begrepen een geluidswal;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 5 Water
5.1 Begripsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kades, oevers en taluds;
- b. vijvers en waterlopen;
- c. waterberging;
- d. waterhuishouding;
met daaraan ondergeschikt:
- e. aanlegsteigers;
- f. groenvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en duikers;
- h. bouwwerken ten behoeve van de waterbeheersing;
- i. gemalen, sluizen en zinkers.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 6 Leiding - Gas
6.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.
- b. In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
6.2 Bouwregels
Op of in de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van inwerkingtreding van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
10.2 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.4 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
10.5 Strijdig gebruik
- a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- b. Indien het gebruik, bedoeld 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Hattemerbroek, tweede herziening.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 27 september 2011
, voorzitter mr. A. Hoogendoorn
, griffier J. Tabak,
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Inleiding
De gemeenten Hattem, Heerde en Oldebroek ontwikkelen gezamenlijk een lokaal intergemeentelijk bedrijventerrein in de zuidelijke en oostelijke oksel van knooppunt Hattemerbroek. De aanleg van het bedrijventerrein, ook aangeduid als bedrijvenpark H2O, wordt geregeld in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Hattemerbroek. Het bedrijventerrein strekt zich uit over het grondgebied van de gemeente Hattem en de gemeente Oldebroek. In december 2005 is dit bestemmingsplan door de gemeenteraden van Hattem en Oldebroek vastgesteld en in juli 2006 is het door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland goedgekeurd. Het bestemmingsplan voor plandeel Oldebroek is kort na de goedkeuring in juli 2006 onherroepelijk geworden, aangezien er tegen dit plandeel geen beroep bij de RvS is ingesteld.
Inmiddels is het bouw- en woonrijp maken van het nieuwe bedrijventerrein in volle gang; ook zijn inmiddels de eerste bedrijfskavels uitgegeven. In de uitvoeringsfase van deze ontwikkeling blijken enkele (technische) aanpassingen aan het oorspronkelijke ontwerp mogelijk en/of noodzakelijk. Het geldende bestemmingsplan biedt echter niet de mogelijkheid om deze aanpassingen "binnenplans" door te voeren. Het geldende bestemmingsplan wordt daarom op deze onderdelen (partieel) herzien.
Concreet betreft de onderhavige partiële herziening een aanpassing van de verbeelding ten behoeve van een optimalisatie van het plangebied richting Voskuilerdijk. Om de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied planologisch-juridisch mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
Figuur 1: Ligging plangebied tov bedrijventerrein Hattemerbroek
1.2 Aanleiding
In het kader van de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan maakten de toenmalige bewoners van de woningen Voskuilerdijk 17 en 17-1 bezwaar. Na onderhandelingen met Ontwikkelingsmaatschappij Hattemerbroek BV, verder aangeduid als H2O BV, werd met de bewoners overeenstemming bereikt over de verwerving van de desbetreffende percelen door H2O BV. Nu H2O BV eigenaar is van het gebied tussen de huidige plangrens en het talud van het viaduct Voskuilerdijk, is een planoptimalisatie realiseerbaar. Daartoe wordt het desbetreffende gebied bij het aanvankelijk plangebied betrokken; de optimalisatie betreft het gebied dat in Bijlage 1Situering plangebied wordt weergegeven.
Feitelijk gevolg van deze wijziging is een optimalisatie van het uitgeefbaar terrein met circa 7.000 m2. Aangezien de infrastructuur niet wordt aangepast, zal er zeer waarschijnlijk geen sprake zijn van één of meerdere extra kavels; twee uit te geven kavels zullen qua oppervlakte groter worden.
1.3 Plangebied
Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat globaal gelegen is aan de noordoostkant van Wezep. Het plangebied ligt in de hoek waar de Voskuilerdijk de A28 overgaat. Het plangebied wordt begrensd door de Voskuilerdijk, de A28, en overlapt gedeeltelijk het huidige bestemmingsplan van het bedrijventerrein. Bijlage 1 Situeringplangebied geeft de situering en de begrenzing van het plangebied weer.
1.4 Planologisch-juridische Regeling
1.4.1 Geldende bestemmingsplannen
De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in de bestemmingsplannen "bedrijventerrein Hattemerbroek" en “Buitengebied Oldebroek-Zuid”.
Het bestemmingsplan "bedrijventerrein Hattemerbroek" is in december 2005 door de gemeenteraad van Oldebroek vastgesteld en op in juli 2006 door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland goedgekeurd. De gronden hebben hierin de bestemming "Water" en "Groen".
Het bestemmingsplan “Buitengebied Oldebroek-Zuid” is op 17 februari 2004 door de gemeenteraad vastgesteld en op 28 september goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. De gronden hebben de bestemming "Agrarisch gebied met Natuur- en landschapswaarden".
1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hattemerbroek, tweede herziening" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr. NL.IMRO.0269.HB102-VG01);
- regels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Oldebroek is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Nota Ruimte
Het plangebied van het bedrijventerrein valt niet onder de in de Nota Ruimte aangewezen stedelijke netwerken of bundelingsgebieden. Algemeen uitgangspunt in de Nota is de bundeling van verstedelijking en economische activiteiten waarbij wordt aangesloten bij de bestaande ruimtelijke structuren, waaronder het watersysteem.
Bij de ontwikkeling van nieuwe uitbreidingen moet worden gestreefd naar een optimale benutting van de bestaande infrastructuur.
Het bedrijventerrein Hattemerbroek is een gezamenlijk bedrijventerrein voor hoofdzakelijk de gemeenten Hattem, Heerde en Oldebroek. De groei van de lokale bedrijvigheid van deze gemeenten wordt hoofdzakelijk geconcentreerd op één bedrijventerrein. Daarnaast is het bedrijventerrein Hattemerbroek bedoeld voor het oplossen van bestaande lokale bedrijfshuisvestingsknelpunten Ontwerpuitgangspunt is geweest het aansluiten bij bestaande ruimtelijke structuren. In verband met het plaatselijke watersysteem is het Waterschap Veluwe nauw betrokken bij de planontwikkeling.
Conclusie
De ontwikkeling van bedrijventerrein Hattemerbroek strookt met het Rijksbeleid zoals vastgelegd in de Nota Ruimte; dit blijkt ook uit het feit dat de VROM-inspectie heeft ingestemd met goedkeuring van het huidige bestemmingsplan.
De partiële herziening die nu wordt doorgevoerd is echter van een zodanig detailniveau dat de Nota Ruimte hierover geen uitspraken doet. Er kan dan ook gesteld worden dat de onderhavige partiële herziening niet strijdig is met de Nota Ruimte.
2.3 Provinciaal Beleid Gelderland
2.3.1 Streekplan Gelderland 2005
Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld op 29 juni 2005 en geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Dit plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven, dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van een structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.
Hierbij hanteert de provincie de volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling:
- sterke stedelijke netwerken en regionale centra bevorderen;
- versterken van de economische kracht en de concurrentiepositie van Gelderland;
- bevorderen van een duurzame toeristische-recreatieve sector in Gelderland met een bovengemiddelde groei;
- de vitaliteit van het landelijk gebied en de leefbaarheid van daarin aanwezige kernen versterken;
- de waardevolle landschappen verbeteren en de Ecologische Hoofdstructuur realiseren;
- de watersystemen veilig en duurzaam afstemmen op de veranderende wateraan- en afvoer en de benodigde waterkwaliteit;
- een gezonde en veilige milieu(basis)kwaliteit bewerkstelligen;
- met ruimtelijk beleid bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van en in de provincie;
- bijdragen aan een evenwichtige regionaal gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkeling, door de cultuurhistorische identiteiten en ruimtelijke kenmerken als inspiratiebron te hanteren in de ruimtelijke planning.
In dit streekplan is het plangebied van bedrijventerrein Hattemerbroek aangemerkt als multifunctioneel platteland. Het bundelingsprincipe dat in het oude streekplan uit 1996 was opgenomen, geldt ook in het huidige streekplan. De provinciale stedelijke hoofdstructuur wordt gevormd door het rode raamwerk; hoogdynamische functies samenhangend met de hoofdinfrastructuur en intensieve vormen van ruimtegebruik. De A28 en de A50 vallen onder het rode raamwerk. Het plangebied van het bedrijventerrein zelf niet.
In het huidige bestemmingsplan is al aangegeven dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein Hattemerbroek in overeenstemming is met het provinciale Streekplan. Dit is door de provincie bevestigd blijkens de goedkeuring van het huidige bestemmingsplan, in 2006. Aangezien de onderhavige partiële herziening relatief ondergeschikt is en geen beleidswijzigingen tot gevolg heeft, mag worden aangenomen dat ook de partiële herziening in overeenstemming is met het Streekplan. Hierna wordt nog ingegaan op de streekplanuitwerking die na goedkeuring van het huidige bestemmingsplan door de provincie is vastgesteld.
2.3.2 Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking
In de sturingsfilosofie van het streekplan wordt veel ruimte geboden voor de in regionaal verband samenwerkende gemeenten. Niet voor niets is de subtitel 'Kansen voor de regio's'. In die filosofie past ook het verzoek van de provincie aan de regio's om conform het streekplan vóór 1 juli 2006 in regionaal verband afgestemde zoekzones stedelijke functies (wonen en werken) en landschappelijke versterking voor te stellen. Op basis van die voorstellen hebben GS een streekplanuitwerking opgesteld en vastgesteld (d.d. 12-12-2006).
Voor de onderhavige partiële herziening is alleen de deeluitwerking regio Noord-Veluwe relevant. Hieronder worden per thema, voor zover relevant voor de onderhavige herziening, de aandachtspunten uit deze deeluitwerking benoemd. Tevens wordt aangegeven waar in deze toelichting nader op de genoemde aspecten wordt ingegaan.
Aandachtspunten per thema
Programmatische aspecten
Werken: indicatieve taakstelling 100 ha netto (140 ha bruto) bedrijventerrein. De totale zoekruimte komt hiermee op 280 ha.
Wat betreft het accommoderen van de milieucategorieën 4 en hoger voorziet het plan Lorentz oost (gemeente Harderwijk) daarin. Dat laat onverlet dat in een incidenteel geval een oplossing wordt geboden (maatwerk). Overigens zal tijdens de planperiode actief inhoud moeten worden gegeven aan de Intentieverklaring, gesloten op 22 mei 2003 tussen het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Noordwest-Veluwe en de provincies Gelderland en Flevoland over samenwerking bij de opvang van Noordwest-Veluwse bedrijvigheid in Flevoland, om tijdig locaties voor na de planperiode beschikbaar te hebben in laatstgenoemde provincie.
Cultuurhistorie en Archeologie
De provincie heeft geconstateerd dat de regio voor de aspecten cultuurhistorie en archeologie geen ruimtelijke afwegingen in hun zoekzonevoorstel heeft gemaakt. Dat betekent dat de gemeenten bij uitwerking van plannen binnen zoekzones in alle gevallen deze waarden alsnog zullen moeten onderzoeken en zorgvuldig bij hun afwegingen moeten betrekken. Zij moeten er rekening mee houden dat na het van kracht worden van de archeologiewet bestemmingsplannen "Malta-proof" moeten zijn.
In paragraaf 3.2 van deze toelichting wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.
Milieu-aspecten
De provincie heeft geconstateerd dat de regio voor de aspecten bodem, luchtkwaliteit, geur en geluid slechts een globale milieutoets op de zoekzones heeft toegepast. Dat betekent dat de gemeenten bij uitwerking van plannen binnen zoekzones in alle gevallen de milieu-aspecten bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid nader moeten onderbouwen. Deze aspecten komen aan de orde in de paragrafen 3.6 tot en met 3.9.
Natuur en landschap
De provincie heeft geconstateerd dat (delen van) zoekzones in multifunctioneel gebied zijn gelegen binnen "Waardevolle landschappen". Dit betreft echter niet het plangebied van de onderhavige partiële herziening en is in deze derhalve niet relevant.
Wateraspecten
Bij de uitwerking van plannen binnen de zoekzones zal in alle gevallen een watertoets moeten worden uitgevoerd. De waterparagraaf 3.4 van deze toelichting gaat hierop uitgebreid in.
Strategische milieubeoordeling (SMB) en toetsing aan de Natuurbeschermingswet
Op basis van de voortoets zullen de gemeenten voor de categorieën geel en oranje een passende beoordeling van de zoekzones moeten uitvoeren om te kunnen beoordelen in hoeverre de verwachte effecten van realisatie van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen met mitigerende maatregelen kan worden voorkomen. Het gaat om de volgende locaties: WE1 en WE2 (Wezep). Deze locaties zijn met oranje weergegeven (effecten niet uit te sluiten). Als effect wordt aangegeven: menselijke verstoring en als mogelijk effect: hydrologie.
Wanneer een effect niet met zekerheid uit te sluiten is, dient in een passende beoordeling bepaald te worden of dit effect daadwerkelijk op kan treden, of het mitigeerbaar is en of er uiteindelijk sprake is van een significant gevolg.
Figuur 2: uitsnede streekplanuitwerkingskaart zoekzones stedelijke functies
In paragraaf 3.3 van deze toelichting wordt aangegeven op welke wijze bij de totstandkoming van het huidige bestemmingsplan al rekening is gehouden met ecologie; de aanwezigheid van (eventueel beschermde) flora en fauna en de mogelijke effecten van de ontwikkeling van het bedrijventerrein en de mitigerende maatregelen om deze effecten tegen te gaan.
Conclusie
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein Hattemerbroek, inclusief de onderhavige partiële herziening, past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid.
2.3.3 Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties
De provincie heeft in juni 2010 de structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties vastgesteld. De structuurvisie richt zich op meer regie van de provincie op het ontwikkelen van bedrijventerreinen die milieutechnisch en ruimtelijk goed zijn ingepast, goed bereikbaar zijn en zoveel mogelijk klimaatneutraal opereren.
In het eerder genoemde Streekplan 2005 en de streekplanuitwerking "Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking" staat het beleid beschreven ten aanzien van de zoekzones werken en wonen. Dit beleid is niet gewijzigd met de structuurvisie.
Voor wat betreft intergemeentelijke bedrijventerreinen worden gemeenten aangespoord gezamenlijk locaties te ontwikkelen voor lokale bedrijvigheid. Daar waar behoefte is aan de nieuwe vestiging van lokale bedrijvigheid zal dus eerst moeten worden gekeken en beoordeeld of en in hoeverre samenwerkende gemeenten gezamenlijk kunnen ontwikkelen en welke bedrijven daar qua aard, schaal en functie passend zijn. Samenwerking van gemeenten leidt tot voordelen als risicospreiding, professionalisering, ontsluiting en beheer.
Intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen buiten het bundelingsgebied
De provincie geeft aan dat stedelijke uitbreidingen (waaronder werklocaties) moeten passen of aansluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Aard en schaal van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen moeten passen bij of een goede aanvulling zijn op het bestaande productiemilieu, de werkgelegenheidsstructuur en de omvang van de woonkern.
Bij nieuwvestiging van bedrijven moet ook sprake zijn van een aangetoonde binding aan de betreffende gemeente/locatie en van een passend milieuregime (in beginsel maximale hindercategorie 3 volgens de VNG). Hiervan kan beargumenteerd worden afgeweken. Verder dienen het bereikbaarheidsprofiel van de betreffende locatie en het mobiliteitsprofiel van de (gewenste) vestigingen met elkaar in overeenstemming te zijn.
De plaats en functie van het bedrijventerrein dat mogelijk wordt gemaakt in het bestaande bestemmingsplan is destijds getoetst aan het vigerende beleid van toen. Gezien de kleine toevoeging van bedrijfsterrein is een toetsing aan dit nieuwe beleid niet logisch. Immers de (omgeving van de) locatie heeft nu al een bedrijfsbestemming. Er wordt geen nieuw intergemeentelijk bedrijventerrein mogelijk gemaakt.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurvisie 2030 (2003)
In deze structuurvisie is een deel van het plangebied van het bedrijventerrein Hattemerbroek aangegeven als woon- en werkgebied voor op de langere termijn. Met de ontwikkeling van dit gebied als woon- en werklocatie wordt de Rondweg doorgetrokken, waardoor het dorp Hattemerbroek verlost wordt van het doorgaande verkeer.
Figuur 3: uitsnede Structuurvisie 2030
Het plangebied van het geldende bestemmingsplan Bedrijventerrein Hattemerbroek valt deels onder het zoekgebied voor een intergemeentelijk bedrijventerrein in samenwerking met de gemeenten Hattem en Heerde. Bedrijven die qua aard en schaal niet passend zijn in hun huidige omgeving kunnen hier een plaats vinden.
In de Structuurvisie wordt daarnaast groot belang gehecht aan een ruimtelijke (groene) scheiding tussen Wezep en Hattemerbroek; ter hoogte van beëindiging van het bedrijventerrein Wezep-Noord. Dit laatste is vooral van belang voor de onderhavige partiële herziening; optimalisatie van het plangebied richting Voskuilerdijk. In paragraaf 4.1 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de wijze waarop het belang van de ruimtelijke groene scheiding in deze ontwikkeling is meegenomen en gewaarborgd.
2.4.2 Ruimtelijk-Economisch Ontwikkelingsplan Hattem-Heerde-Oldebroek - Masterplan (2003)
De ontwikkeling van het bedrijventerrein Hattemerbroek is onderdeel van een intergemeentelijk proces om te komen tot een adequate ruimteverdeling voor de bedrijvigheid binnen de drie gemeenten. Dit proces omvat:
- de ontwikkeling van een gezamenlijk lokaal bedrijventerrein;
- de revitalisering van bestaande bedrijventerreinen;
- de verplaatsing van bedrijven (ook uit kernen, randzones van kernen en het buitengebied);
- de herontwikkeling van vrijkomende bedrijfslocaties met andere functies.
Om aan de toekomstige vraag naar bedrijfskavels te voldoen, is de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein noodzakelijk. Bovendien zal een nieuw terrein de benodigde ruimte voor het oplossen van ruimtelijke knelpunten en revitalisering mogelijk maken. Uit bestaande gegevens en het onderzoek naar de verplaatsingbehoefte blijkt dat de ruimtebehoefte tot 2020 bruto ruim 55 hectare (netto 40 hectare) bedraagt. De verhouding uitgeefbaar/niet uitgeefbaar is 70:30.
De onderhavige partiële herziening is het gevolg van voortschrijdend inzicht en de voortgang van het ontwikkelingsproces; dit betreft geen wezenlijke beleidswijziging op ruimtelijk-economisch vlak; gesteld kan dan ook worden dat deze herziening in overeenstemming is met het Ruimtelijk-Economisch Ontwikkelingsplan.
Conclusie
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein Hattemerbroek, inclusief de onderhavige partiële herziening, past binnen het gemeentelijk ruimtelijk beleid.
2.4.3 Welstandsnota
Naast de bepalingen in het bestemmingsplan is het uiterlijk van een bouwwerk erg belangrijk. Hiervoor is welstandsbeleid door de gemeente opgesteld. Het welstandsbeleid is opgesteld aan de hand van gebiedsgerichte welstandscriteria. Deze criteria zijn weer gekoppeld aan deelgebieden. De verschillende deelgebieden hebben een duidelijk waarneembare samenhang door de verschijningsvorm en functie van de bebouwing in combinatie met de stedenbouwkundige opzet. Vaak is de bebouwing ook in dezelfde periode gerealiseerd. Naast de verschijningsvorm en de functie is ook de hoofdstructuur een middel om tot een gebiedsindeling te komen.
Ten aanzien van de beeldkwaliteit van de inrichting van de uitgeefbare bedrijfskavels en de openbare ruimte voor het plangebied van deze bestemmingsplanwijziging dient te worden uitgegaan van de beeldkwaliteitscriteria zoals beschreven in het “Beeldkwaliteitsplan bedrijventerrein Hattemerbroek” van de gemeente Oldebroek (december 2005). Het plangebied van deze bestemmingsplanwijziging vormt als het ware een uitbreiding van deelgebied 1 uit het betreffende beeldkwaliteitsplan.
Voor het plangebied gelden dan ook de beeldkwaliteitscriteria, voor zover van toepassing, van “deelgebied 1” uit het “Beeldkwaliteitsplan bedrijventerrein Hattemerbroek” van de gemeente Oldebroek (december 2005). De criteria worden weergegeven in Bijlage 6 Beeldkwaliteit.
Deze beeldkwaliteitscriteria dienen, voor dit plangebied, ter vervanging van de huidige vigerende gemeentelijke welstandsnota.
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Allereerst wordt inzicht gegeven in de bestaande situatie van het plangebied.
Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied.
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.
3.2 Cultuurhistorie En Archeologie
In 2006 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Naast bouwkundige monumenten zijn er ook aardkundige monumenten, natuurmonumenten en landschapsmonumenten.
Uitgevoerd onderzoek
Het plangebied ligt in een archeologisch gevoelige zone. In de laatste jaren heeft uitgebreid archeologisch onderzoek plaatsgevonden in het plangebied zelf en in de directe omgeving. Aanleiding daarvoor waren de aanleg van zowel de Hanzelijn als het Bedrijvenpark Hattemerbroek. Tot dan was zeer weinig bekend over de bewoningsgeschiedenis van deze regio en slechts enkele “losse” vondsten wezen op mogelijke archeologische resten uit voornamelijk de vroege prehistorie.
Tussen 2005 en 2009 zijn een aantal archeologische onderzoeken binnen Bedrijvenpark Hattemerbroek en Hanzelijn "Knooppunt Hattemerbroek" uitgevoerd:
Quickscan Grontmij (2005)
Ondanks de lage tot middelhoge archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied op grond van de IKAW, werd vanwege de recente inzichten bij het tracé van Hanzelijn, inventariserend onderzoek geadviseerd. Er zijn daarom in de navolgende jaren in de omgeving van het plangebied de volgende onderzoeken uitgevoerd:
IVO Fase 1 en 2 in Hattemerbroek west/Oldebroek
Prospectief booronderzoek gericht op het in kaart brengen van kansrijke locaties en het opsporen van archeologische vindplaatsen in het door veen overdekte dekzandlandschap.
IVO fase 3 Module 5, Knooppunt Hattemerbroek, Hanzelijn
Proefsleuvenonderzoek door middel van 24 sleuven.
IVO Fase 3 in Hattemerbroek oost/Hattem
Combinatie van prospectief booronderzoek (52 handmatige megaboringen) en 31 proefsleuven (uitgevoerd in 2006 door ADC ArcheoProjecten).
Opgravingen Hattemerbroek west/Oldebroek en Hanzelijn "Knooppunt Hattemerbroek" (van 2005 t/m 2007)
- Archeologische Opgraving (circa 3 ha) van diverse prehistorische vindplaatsen in het tracé bij “Knooppunt Hattemerbroek”.
- Gefaseerde opgraving in Oldebroek en uitvoeringsbegeleiding (circa 6,5 ha) tussen de Middeldijk en de Voskuilerdijk (2007).
Resultaten
Alle archeologische onderzoeken binnen het Bedrijvenpark Hattemerbroek en in het tracé van de Hanzelijn ter hoogte van "Knooppunt Hattemerbroek" hebben resten van menselijke activiteiten in het verleden opgeleverd. Deze zijn grofweg in vijf perioden te dateren: laatpaleolithicum, mesolithicum, neolithicum, bronstijd en middeleeuwen.
De enorme hoeveelheid vondsten uit diverse prehistorische perioden maakt duidelijk dat het gebied rond Knooppunt Hattemerbroek een zeer zeldzaam begraven (vroeg) prehistorisch cultuurlandschap bergt met een zeer hoge archeologische waarde.
Laatpaleolithicum
Zowel in de Hanzelijn als in het bedrijvenpark zijn vondsten en sporen van tijdelijke verblijfplaatsen of kampementen van laatpaleolithische jagers en verzamelaars aangetroffen. De vuurstenen artefacten zijn toe te schrijven aan de zogenaamde Federmesser-cultuur, rond 11.500 voor Christus.
Mesolithicum
Uit de midden steentijd zijn naast grote hoeveelheden vuurstenen en natuurstenen artefacten ook clusters van haardkuilen gevonden. Opmerkelijk is dat in het tracé van de Hanzelijn rond 400 haardkuilen opgespoord konden worden terwijl in Oldebroek maar 19 haardkuilen gelokaliseerd zijn. Voorlopige datering van haardkuilen wijst op een gebruiksduur van de kuilen van circa 1.800 jaar, rond 6.000 voor Chr. De haardkuilen in de Hanzelijn bevatten aanwijzingen voor pekproductie. Aard en gebruik van de ondiepere en lichtere kuilen in het bedrijvenpark is nog niet duidelijk.
Neolithicum
Uit het neolithicum zijn alleen sporen en vondsten aangetroffen die tot het midden- en laat-neolithicum gerekend kunnen worden (tussen 3.000 en 2.000 voor Chr.).
De resten van nederzettingen uit de Trechterbeker-periode (TRB) bevinden zich in beide projectgebieden en worden gekenmerkt door concentraties van bewoningssporen, waaronder kuilen, paalsporen en een palissade. De palissade vormt een deel van een cirkel die een diameter heeft gehad van circa 110 meter.
De meest in het oog springende resten van de laatneolithische bewoning zijn twee inhumatiegraven uit de Standvoetbeker-periode (SVB), en twee inhumaties en een crematiegraf uit de Klokbeker-periode (KB). De twee graven uit de standvoetbekerperiode bevinden zich in het bedrijvenpark, en liggen op enkele tientallen meters van elkaar. Een graf bevatte één versierde pot, het tweede graf daarentegen twee versierde potten, een vuurstenen dolk en een bijl. Mogelijk zijn hier twee individuen begraven. De klokbekerbijzettingen (één binnen de Hanzelijn en één binnen Bedrijvenpark Hattemerbroek) liggen in een houten bekisting. Bij de schedels lagen zeer fraaie barnstenen kralen (resp. 16 en 24 stuks). Een dergelijke hoeveelheid barnstenen artefacten is zeer zeldzaam in Nederland. Het crematiegraf bevond zich binnen het bedrijvenpark en bevatte een kleine versierde klokbeker.
Bronstijd (circa 1800 tot 1200 voor Chr.)
Het meest in het oog springt een omvangrijk nederzettingsterrein gelegen op een dekzandkopje binnen het geplande bedrijvenpark. Binnen de nederzetting zijn 23 huisplattegronden aangetroffen en daarnaast nog eens 22 spiekers, 6 bijgebouwen en water- en haardkuilen. Daarnaast zijn in beide projectgebieden akkercomplexen vastgesteld. Er zijn tientallen meters stakenrijen aangetroffen die als perceel- of akkerscheidingen gefungeerd hebben.
Latere perioden
Archeologische resten uit latere periodes, te weten de ijzertijd en romeinse tijd, zijn vrijwel niet aangetroffen. Een mogelijke vlaskuil met veel aardewerk aan de westelijk rand van Bedrijvenpark Hattemerbroek kan tot de volle middeleeuwen gerekend worden.
Verder onderzoek of bescherming van waarden is in het plandeel Oldebroek niet noodzakelijk. het gebied is vrijgegeven.
3.3 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Door Grontmij is voor de planvorming van het bedrijventerrein een "Verkenning Flora en Fauna in Hattemerbroek" opgesteld (25 juli 2003). Uit deze verkenning blijkt dat nader onderzoek naar beschermde soorten moest worden uitgevoerd mede in verband met de vereiste ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet. Het betreft met name de soortgroepen amfibieën, vissen, vleermuizen, vogels en planten (ook in verband met de bemerkingen van het waterschap).
Ten aanzien van de gebiedsbescherming is van belang dat het plangebied in de nabijheid van Vogel- en Habitatrichtlijngebied de Veluwe ligt. Het Vogelrichtlijngebied IJssel ligt eveneens in de nabijheid van het plangebied. Uit onderzoek moest blijken of het plangebied van belang is als foerageergebied voor overwinterende vogels.
Uit nader onderzoek naar soort- en gebiedsbescherming dienden eventuele mitigerende dan wel compenserende maatregelen te blijken.
Uit aanvullend onderzoek (Grontmij d.d. 1 juli 2005) is gebleken dat bestaande boomsingels en de waterplas buiten het plangebied voor het bedrijventerrein vallen en dus gehandhaafd blijven.
De planontwikkeling heeft geen negatief effect op de duurzame instandhouding van de populaties. Voor de soorten zijn voldoende uitwijkmogelijkheden in de omgeving.
Voor de algemene soorten (amfibieën en zoogdieren) is het niet nodig een ontheffing aan te vragen (met uitzondering van vleermuizen).
Ten aanzien van vissen, amfibieën en vleermuizen heeft nog een nadere inventarisatie plaatsgevonden in juli 2005. Uit dit nader onderzoek (Grontmij, november 2005) is het volgende gebleken:
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in gebieden die volgens de Natuurbeschermingswet (waaronder Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied) zijn beschermd. Ofschoon het plangebied op korte afstand ligt van de Richtlijngebieden de IJssel en de Veluwe, zal de ingreep geen effect hebben op de aangewezen soorten en habitattypen van de richtlijngebieden. Het is derhalve niet nodig een vergunning aan te vragen in het kader van de Natuurbeschermingswet.
Het plangebied is ook niet gelegen binnen de Ecologische hoofdstructuur. Wezenlijke kenmerken of waarden van de nabijgelegen EHS worden niet aangetast. Het plangebied is niet gelegen in aangewezen foerageergebied voor ganzen en smienten of weidevogelgebied.
Soortbescherming
In het plangebied komen broedvogels voor; deze zijn streng beschermd volgens de Flora- en faunawet. Voor het verstoren van broedvogels kan geen ontheffing worden verkregen, waardoor het voorkomen van verstorende werkzaamheden verplicht is.
In het plangebied komen geen verblijfplaatsen voor van vleermuizen. Het plangebied maakt echter wel deel uit van de vliegroutes en foerageergebieden van drie soorten vleermuizen, te weten de Laatvlieger, de Gewone dwergvleermuis en de Watervleermuis.
Mits er voldoende mitigerende maatregelen getroffen worden voor het behoud van de vliegroutes is een ontheffingsaanvraag voor vleermuizen niet nodig.
Dassen gebruiken het plangebied mogelijk als doortrekgebied en foerageergebied. Er zijn geen burchten van de das binnen het gebied.
Binnen het plangebied zijn drie soorten beschermde amfibieën aangetroffen: Gewone pad, Bruine kikker en de Groene kikker. Omdat deze voorkomen op lijst 1 van de Flora- en faunawet hoeft hiervoor geen ontheffing te worden aangevraagd.
Er zijn geen andere beschermde soorten aangetroffen.
Conclusie
Er is geen ontheffing nodig, mits er voldoende mitigerende maatregelen worden uitgevoerd voor het behoud van vliegroutes van de vleermuizen en de trekroute van de das. Met genoemde onderzoeken is voldoende aangetoond dat de haalbaarheid van de planontwikkeling niet in het geding is als het gaat om in en om het plangebied voor komende natuurwaarden (Flora- en faunawet).
Het Ecologisch onderzoek van oktober 2005 is als Bijlage 2 Ecologisch onderzoek bij deze toelichting gevoegd
Zorgplicht
De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.
De werkzaamheden ten behoeve van de planontwikkeling dienen buiten het broedseizoen (soortafhankelijk, maar in elk geval 15 maart - 15 juli) uitgevoerd te worden.
3.4 Water
3.4.1 Algemeen
De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.
3.4.2 Waterrelevant Beleid
De belangrijkste beleidsdocumenten waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven zijn 4e Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), Beleidslijn Grote Rivieren en de Nota Ruimte.
3.4.3 Watertoetsproces
Water is een belangrijk ordenend principe in de ontwikkeling van het gehele plangebied als bedrijventerrein. In een vroegtijdig stadium is overleg met het Waterschap Veluwe gevoerd ten einde te komen tot een goede afstemming van water en bedrijventerreinontwikkeling. De waterparagraaf van het geldende bestemmingsplan bedrijventerrein Hattemerbroek geeft de resultaten weer van deze afstemming voor zover deze ruimtelijk relevant zijn.
Het overleg heeft geresulteerd in het opstellen van een grondwatermodel waarbij rekening is gehouden met de aanwezige watergangen, polderpeilvakken en kwel. Een en ander is vastgelegd in het rapport “Grondwatermodellering” (Grontmij, 21 juli 2004).
Bouwrijp maken - Waterstructuurplan
Op grond van het hiervoor genoemde grondwatermodel is gewerkt aan het opstellen van een bestek voor het bouwrijp maken van het plangebied. Onderdeel van het bouwrijp maken is het beschrijven van de toekomstige waterstructuur. Deze beschrijving is vastgelegd in het Waterstructuurplan Bedrijventerrein Hattemerbroek (DHV, december 2006); het bevat de hoofdlijnen voor de toekomstige waterhuishouding en heeft als doel een globaal beeld te geven van de omgang met hemel-, grond-, oppervlakte- en afvalwater. Het Waterstructuurplan heeft de basis gevormd voor het waterhuishoudings- en rioleringsplan, waarin de waterstructuur meer in detail is uitgewerkt.
Rioleringsplan
In het waterstructuurplan is een uitgebreide gebiedsbeschrijving opgesteld en zijn de principekeuzes gemaakt. In het Riolerings- en afwateringsplan Bedrijventerrein Hattemerbroek is deze structuur verder uitgewerkt. Het doel van het riolerings- en afwateringsplan is het opstellen van een technisch ontwerp voor de toekomstige waterhuishouding en het bepalen van de toekomstige peilen.
Conform het landelijke waterbeleid staat het basisprincipe dat het watersysteem niet nadelig beïnvloed mag worden door de ontwikkeling van het bedrijventerrein centraal. Belangrijke criteria hierbij zijn:
- geen extra grondwaterafvoer (grondwaterneutraal bouwen, geen extra ontwatering maar ophogen);
- geen wateroverlast creëren;
- voldoende ruimte reserveren voor water;
- het vasthouden van gebiedseigen water.
In het bestemmingsplan en stedenbouwkundig plan is met deze criteria rekening gehouden door voldoende ruimte voor water te reserveren. Dit is in het riolerings- en afwateringsplan concreet doorvertaald:
- schoon regenwater wordt gescheiden van vuilwater en zoveel mogelijk vastgehouden en geborgen in het plangebied;
- in het oppervlaktewatersysteem is voldoende berging gecreëerd, waardoor piekafvoeren vertraagd worden afgevoerd naar benedenstrooms gelegen waterschapleidingen (conform de huidige, landelijke situatie);
- vuilwater wordt met een Verbeterd Gescheiden Stelsel (VGS) ingezameld en afgevoerd naar de RioolWaterZuiveringsInstallatie (RWZI) Hattem.
Voor het bouwrijpmaken van het bedrijventerrein zijn en worden ingrepen uitgevoerd aan huidige en toekomstige watergangen en waterpartijen die op de legger van het Waterschap staan of komen te staan. Voor deze ingrepen zijn keurontheffingen en een vergunning op grond van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) nodig. Het gaat om de volgende ingrepen:
- aanleggen nieuwe watergangen;
- aanpassen bestaande A-watergang;
- WVO: lozing regenwateruitlaten op het oppervlaktewater;
- dempen bestaande B-watergangen.
De benodigde keurontheffingen en vergunning zijn bij Waterschap Veluwe aangevraagd, waarbij het Waterstructuurplan en Riolerings- en Afwateringsplan als onderbouwing hebben gediend. Het Waterschap heeft de ontheffingen en de vergunning inmiddels verleend (nr. 128409).
In het Matenplan (tekeningnr. A-0390-01) behorende bij het Riolerings- en Afwateringsplan is de optimalisatie van het plangebied richting de Voskuilerdijk (onderwerp van de onderhavige partiële herziening) al meegenomen voor wat betreft het ontwerp met betrekking tot de waterhuishouding. Het Waterschap is hiermee derhalve bekend en heeft al Keurontheffing verleend voor het aanleggen van de nieuwe watergang.
Figuur 4: uitsnede Matenplan (tek.nr. A-0390-01), incl. optimalisatie plangebied
3.5 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid".
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Omdat er op het bedrijventerrein, ook na deze partiële herziening, geen nieuwe (dienst)woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen, worden toegestaan is hinder vanwege wegverkeerslawaai voor deze planherziening geen beperkende factor.
Het geluid van de windturbines die ten noorden van het knooppunt Hattemerbroek langs het tracé van de Hanzelijn zijn gepland, is voor het plangebied niet van belang omdat er geen geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd.
In verband met de verkeersaantrekkende werking van het nieuwe bedrijventerrein als geheel is door middel van het mobiliteitsprofiel van het bedrijventerrein onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting als gevolg hiervan op omliggende woningen. Uit de akoestische verkenning (Grontmij, 29 juni 2005) blijkt dat het geluid vanwege de ontsluitingsweg voor het bedrijventerrein (Rondweg) ter hoogte van de Voskuilerdijk 56 dB(A) bedraagt.
Uit nader akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting lager is (Grontmij, november 2005). Ter controle is dit voorgelegd aan een ander gespecialiseerd bureau (BVA, november 2005). De conclusie dat er gelet op de geluidsbelasting, geen hogere grenswaarde nodig is, blijkt juist te zijn.
Uit de akoestische verkenning (Grontmij, 29 juni 2005) blijkt dat het geluid ter hoogte van de ontsluitingsweg op de Zuiderzeestraatweg onder de grenswaarden van de Wet geluidhinder blijft.
Het Akoestisch onderzoek en het Aanvullend akoestisch onderzoek zijn als bijlage 3 en 4 bij deze toelichting gevoegd.
3.6 Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
In het kader van de verwerving van Voskuilerdijk 17 en 17-1, die de aanleiding heeft gevormd voor de onderhavige partiële herziening, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Conclusie van dit onderzoek is dat de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie. Het bijbehorend onderzoeksrapport is als Bijlage 5Bodemonderzoek bij deze toelichting opgenomen.
3.7 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
- b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
- d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
- voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
- voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
- voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
3.8 Externe Veiligheid
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ("Indeling Leidraad maatramp") zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.
Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (hierna: Bevi) regels gesteld.
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Buisleidingen
Door het plangebied loopt een tracé van een hoge druk gastransportleiding: N-570-20 met een diameter van 12’’ en een werkdruk van 40 bar. De gasleiding heeft op de verbeelding behorende bij dit plan een belemmeringenstrook van 4 meter aan beide zijden van de hartlijn gekregen. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd, tenzij het ten dienste van deze gasleiding is.
In het stedenbouwkundig ontwerp is in ruime mate rekening gehouden met deze bebouwingsafstand.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In de directe nabijheid van het plangebied vindt transport van gevaarlijke stoffen over de weg plaats. De huidige contour van het individueel risico (10-6) ligt op dit moment op de as van de weg. Dit is logisch omdat op dit moment nog weinig bebouwing in het plangebied langs de rijksweg staat. Dit verandert wanneer het bedrijventerrein wordt ingevuld. Eén van de parameters voor externe veiligheid is de bebouwing en het aantal mensen dat in die bebouwing aanwezig is. Er is dus sprake van een duidelijke wisselwerking tussen ontwerp en externe veiligheid. Daarom is in het kader van de totstandkoming van het huidige bestemmingsplan een verkenning uitgevoerd naar de externe veiligheid in het gehele plangebied (Grontmij, d.d. 30 juni 2005 en november 2005). Berekeningen volgens de RBM-II methode geven aan dat het bedrijventerrein Hattemerbroek niet binnen een 10-6 contour (plaatsgebonden risico) van de A28 en de A50 vallen. Tevens wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden.
Er zijn bij de gemeente geen feiten of omstandigheden bekend die maken dat de conclusies van het eerder vermeld onderzoek niet ook gelden voor het plangebied van de onderhavige partiële herziening. Gezien het voorgaande levert het relevante externe veiligheidsaspect geen belemmeringen op voor de ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt middels de onderhavige partiële herziening.
3.9 Leidingen
In het plangebied bevindt zich een hoge druk gastransportleiding. Deze wordt weergegeven op de verbeelding bij dit plan. De leiding heeft een zone van 4 meter aan beide zijden van de hartlijn van de gasleiding. In deze zone mogen geen gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht, tenzij ten dienste van de bestemming.
Hoofdstuk 4 Het Plan
4.1 Inleiding
Het plangebied wordt geoptimaliseerd voor het gebruik van het huidige bedrijventerrein. Tevens vindt er op deze manier een verbetering van de planologische situatie plaats met betrekking tot de percelen aan de Voskuilerdijk 17 en 17-1.
4.2 Toekomstige Situatie
In de Structuurvisie 2030 wordt aangegeven dat er groot belang wordt gehecht aan het behoud van een ruimtelijke (groene) scheiding tussen Wezep en Hattemerbroek. Vanaf de Zuiderzeestraatweg lijken de dorpen een geheel te vormen. In het gebied erachter wordt deze ruimtelijke scheiding echter wel ervaren. Dit gebied dient gevrijwaard te blijven van nieuwe bebouwing.
In het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hattemerbroek" is met dit belang rekening gehouden door een strook van circa 50 m tussen de bestaande bebouwing op de percelen Voskuilerdijk 17 en 17-1 en de toekomstige bedrijfsbebouwing te voorzien van een groen/blauwe bestemming.
Na de verwerving van deze percelen wordt het plangebied richting de Voskuilerdijk geoptimaliseerd, door ze op te nemen in het plangebied en de groen/blauwe bebouwingsvrije strook te verleggen. Hierdoor zal er geen sprake zijn van een strook tussen de woningen en het bedrijventerrein, maar van een strook met slechts aan één zijde bebouwing. Het bestaande talud van de Voskuilerdijk zal dan visueel onderdeel gaan uitmaken van de (optisch grotere) groene, bebouwingsvrije scheiding tussen Wezep en Hattemerbroek.
Ontwerp groen/blauwe bebouwingsvrije zone
De aangepaste inrichting van dit gebied is ontwerptechnisch al meegenomen bij het woonrijp maken; zie figuur hieronder.
Figuur 5: ontwerp woonrijp maken (DHV A0390-W01)
De optimalisatie van het bedrijventerrein zorgt voor een uitgeefbaar terrein van circa 7.000 m2. Aangezien de infrastructuur niet wordt aangepast, zal er geen sprake zijn van één of meerdere extra kavels; twee uit te geven kavels zullen qua oppervlakte groter worden.
Parkeren
Voor wat betreft het parkeren ten behoeve van het nieuw uit te geven terrein geldt dat er geen nieuwe parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en dat er geparkeerd moet worden op eigen terrein. Het gebruik van de bedrijfskavels mag niet leiden tot een grotere parkeerdruk in het openbare gebied.
Figuur 6: schetsmatige invulling nieuwe verbeelding
Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde Grondexploitatiewet.
De Grondexploitatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid en verplichting om de kosten van grondexploitaties te verhalen op en te verdelen tussen de grondeigenaren in het plangebied. Daarnaast biedt het stelsel gemeenten de mogelijkheid om eisen te stellen aan de kwaliteit van de inrichting van het gebied en de fasering van de ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is, dat een grondeigenaar in beginsel de mogelijkheid heeft om zijn eigen perceel te ontwikkelen.
In het kader van de Verkenning intergemeentelijk lokaal bedrijventerrein (Royal Haskoning d.d. 20 januari 2003) en het Masterplan Ruimtelijk-economische ontwikkelingen (Grontmij, d.d. 9 oktober 2003) zijn studies verricht naar de financieel-economische haalbaarheid van de ontwikkeling van het intergemeentelijk lokaal bedrijventerrein. Hieruit blijkt dat het gehele project financieel haalbaar is.
Daarnaast is voor het plangebied een exploitatie opgezet. Bij deze exploitatie is rekening gehouden met kosten voor de verwerving van gronden, sloop van opstallen, milieukosten, grondwerk, bouw- en woonrijpmaken, planstructurele voorzieningen, plankosten, managementkosten en planschade. Deze kosten zijn afgezet tegen de opbrengsten die verkregen worden uit de uitgifte van bedrijfskavels. Hieruit blijkt dat er sprake is van batig saldo: de realisatie van het plangebied is financieel-economisch gezien haalbaar.
Uitvoerbaarheid partiële herziening
De met de onderhavige partiële herziening samenhangende plan- en uitvoeringskosten zullen worden gedekt uit de exploitatie van het gehele plangebied; het hiervoor genoemde batig saldo is hiervoor toereikend. Bovendien zal de met deze herziening samenhangende optimalisatie van het uitgeefbaar terrein zorgen voor extra inkomsten. De realisatie van de ontwikkelingen voortvloeiende uit de onderhavige partiële herziening worden dan ook financieel-economisch gezien haalbaar geacht.
Hoofdstuk 6 Inspraak En Overleg
6.1 Overleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan wordt over het algemeen in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg gepleegd met diverse instanties. Er is vanwege de geringe aanpassingen die het plan op het oog heeft, gezien de belangen, enkel overleg gepleegd met het waterschap. Het waterschap heeft aangegeven geen op- of aanmerkingen te hebben op het bestemmingsplan. De reactie heeft niet geleid tot het wijzigen van het plan.
6.2 Terinzagelegging
Het ontwerp bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hattemerbroek, tweede herziening" heeft vanaf 1 juli tot en met 11 augustus 2011, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen.
In reactie op het plan is door de Gasunie een zienswijze ingediend met betrekking tot de ligging van een gasleiding in het plangebied. De Gasunie heeft hierbij verzocht het plan hierop aan te passen, door de leiding op de verbeelding weer te geven en een artikel "Leiding-Gas" in de regels op te nemen.
Naar aanleiding van deze zienswijze is het plan op genoemde punten aangepast. Tevens is de toelichting op dit punt gewijzigd.
september 2011.