Oldebroek, Stationsweg 43
Bestemmingsplan - gemeente Oldebroek
Vastgesteld op 28-09-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Oldebroek, Stationsweg 43 te Oldebroek;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0269.OB111-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:
het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend geheel door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, de omvang en de uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;
1.7 aan-huis-verbonden beroep:
het in een woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, kunstzinnig, maatschappelijk, medisch, ontwerptechnisch, paramedisch of zakelijk gebied dan wel een daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede dienstverlenende bedrijven (waaronder niet wordt begrepen een escortbedrijf en/of een seksinrichting), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.8 afwijking:
een afwijking als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.9 Algemene wet bestuursrecht:
Wet van 4 juni 1992, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.10 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 bebouwingspercentage
een in de regels en/of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het gedeelte van het bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden;
1.13 bed and breakfast:
een bedrijfsmatige voorziening die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als een toeristische recreatieve activiteit aan maximaal acht personen en die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;
1.14 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis- verbonden beroep, voor een (dienstverlenend) bedrijf, voor een dienstverlenende instelling of voor een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief administratieruimte, opslagruimte en dergelijke;
1.15 Besluit ruimtelijke ordening
Besluit van 21 april 2008 tot uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dit besluit luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat geen interne verbinding heeft met dat hoofdgebouw;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde en aan de onderzijde door een horizontale vloer of door een balklaag is begrensd, inclusief de onderliggende vloer en het deel van hetzelfde bouwniveau dat onder een dak ligt, waarvan de vrije doorgangshoogte meer bedraagt dan 1,50 meter;
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.26 college:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek;
1.27 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.28 dakkapel:
een ondergeschikte uitbouw die het hellende vlak onderbreekt en aangebracht is om licht en lucht onder de kap toe te laten en om het gebruiksoppervlak te vergroten;
1.29 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.30 erf:
een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
1.31 erker:
een uitbouw aan een hoofdgebouw waarvan:
- a. de breedte niet meer dan 60% is van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd;
- b. de diepte niet meer dan 1,25 meter is;
- c. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter is, waarboven een vloerafscheiding van niet meer dan 1 meter is toegestaan; de oppervlakte niet meer dan 6 m2 is.
1.32 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 hoofdgebouw:
een gebouw, dat door zijn constructie, afmetingen en functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.34 horizontale diepte van een gebouw:
de afmeting van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel;
1.35 kelder:
een bouwlaag onder een gebouw en die geheel of grotendeels beneden het aanliggende terrein is gelegen;
1.36 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.37 nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.38 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de biologische elementen, de bodemkundige elementen en de geologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.39 normaal beheer en/of normaal onderhoud:
het beheer en/of het onderhoud, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en een goed gebruik van de gronden en van de gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.40 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.41 ondergronds:
onder peil.
1.42 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte met niet meer dan drie wanden vormt;
1.43 peil:
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- b. indien in of op het water wordt gebouwd geldt:
- het Normaal Amsterdams Peil;
1.44 perceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.45 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.46 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.47 straatmeubilair:
bij de openbare weg behorende bouwwerken;
1.48 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.49 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, geldt de gevel van een gebouw die door de indeling van het gebouw, de ligging van het gebouw en/of de situatie ter plaatse, het sterkst op de weg gericht is;
1.50 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.51 Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidshinder, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.52 Wet milieubeheer:
Wet van 13 juni 1979, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.53 Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober 2006, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening ter bevordering van een duurzame ruimtelijke kwaliteit, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.54 woning/wooneenheid:
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.55 Woningwet:
Wet van 29 augustus 1991 tot herziening van de Woningwet, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.56 zolder:
een gedeelte in een gebouw dat direct onder het dak is gelegen en dat slechts geschikt is als bergruimte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
- dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;
- op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
- voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.
2.1 afmetingen ander bouwwerk:
de grootste afmeting van een bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;
2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk of van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelgrens;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
met daaraan ondergeschikt
- b. (delen van) overkappingen en ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers;
- c. parkeren;
met de daarbij behorende:
- d. andere werken;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en pergola's;
- f. toegangspaden tot de gebouwen op het bijbehorende bouwperceel.
3.2 Bouwregels
- 1. In of op deze gronden mogen geen gebouwen of delen daarvan worden gebouwd, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers en (delen van) overkappingen behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming.
- 2. Voor het bouwen van de overkappingen gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van (delen van) overkappingen mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
- b. de in de aangrenzende bestemming toegelaten overkappingen mogen worden gebouwd tot 1,00 meter voor het verlengde van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, met een oppervlakte van niet meer dan 5 m2.
- 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
- b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de achtergevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag bij hoekwoningen niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
- e. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
3.3 Nadere eisen
- 1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. een goede woonsituatie;
- c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de verkeersveiligheid.
- 2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 3 lid 3 sub 1, is de volgende procedure van toepassing:
- a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de in artikel 3 lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 en toestaan dat achter het verlengde van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming overkappingen worden gebouwd, mits:
- a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m2;
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. een goede woonsituatie;
- e. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- f. de sociale veiligheid;
- g. de verkeersveiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
- b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid, anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
- c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting of prostitutie;
- e. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
- f. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en vuil;
- g. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
- c. andere werken;
- d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
- e. erven, terreinen en tuinen;
- f. parkeren.
4.2 Bouwregels
- 1. De totale bebouwde oppervlakte van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 50% ten opzichte van het gehele bouwperceel.
- 2. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- a. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
- b. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m2;
- c. tenzij anders op de verbeelding is aangegeven dient de maatvoering van de hoofdgebouwen te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte 3,5 meter 8,00 meter - d. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- e. indien niet anders op de verbeelding is aangegeven, mag de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen niet minder dan 3,00 meter bedragen;
- f. indien niet anders op de verbeelding is aangegeven, mag de horizontale diepte van het bouwvlak niet meer dan 12,00 meter bedragen;
- g. op het bouwperceel dient voldoende ruimte te worden gereserveerd voor ten minste twee parkeerplaatsen per woning.
- 3. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel gelden de volgende regels:
- a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
- b. bij het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dient één strook van ten minste 3,00 meter evenwijdig aan een zijdelingse perceelgrens onbebouwd te blijven;
- c. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale goothoogte gebouwen | Maximale bouwhoogte gebouwen | Maximale bouwhoogte overkappingen | Maximale gezamenlijke oppervlakte per woning waaronder een zwembad |
3,50 meter | 5,50 meter | 3,00 meter | 100 m2 |
- 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
- b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
- c. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
- e. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
4.3 Nadere eisen
- 1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de milieusituatie;
- d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de verkeersveiligheid.
- 2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 4.3, is de volgende procedure van toepassing:
- a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;gedurende de in artikel 4.3, sub 2, onder a, vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.2 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
- b. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
- c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
- f. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
- g. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- h. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, indien:
- het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
- de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning en van de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en/of de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 100 m2;
- i. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
- j. het gebruik van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
- k. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- l. het storten van afvalstoffen en van vuil.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Ten behoeve van het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
- 1. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, dient door de aanvrager een rapport te worden overlegd, waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate te zijn vastgesteld.
- 2. Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het college in ieder geval één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- 3. Het bepaalde in artikel artikel 5 lid 2 sub 2 onder a is niet van toepassing in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor:
- a. de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,50 meter onder peil;
- b. de bouw van een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m².
5.3 Nadere eisen
Het college kan nadere eisen stellen aan het gebruik, aan de inrichting en aan de situering van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het college kan afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 sub 1 indien op basis van eerder uitgevoerd archeologische onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden
- 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
- a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan 100 m², in combinatie met werken op een diepte van 0,50 meter of meer, waartoe onder meer wordt gerekend:
- het egaliseren, het roeren en het omwoelen van gronden;
- het aanleggen en het verbreden van water;
- het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
- b. het aanbrengen van drainage op een diepte van 0,50 meter of meer;
- c. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op een diepte van 0,50 meter of meer.
- a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan 100 m², in combinatie met werken op een diepte van 0,50 meter of meer, waartoe onder meer wordt gerekend:
- 2. Het in artikel 5 lid 5 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
- a. het normale beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
- b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan met een daarvoor verleende omgevingsvergunning;
- c. indien op basis van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
- 3. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld.
- 4. Het college kan aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, blijven overeenkomstig het gestelde in de van toepassing zijnde artikelen in de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
- c. de laad- en losmogelijkheden en de parkeergelegenheid;
- d. de ruimte tussen bouwwerken;
- e. het bouwen bij hoogspanningsverbindingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
- 1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersintensiteit en/of de verkeersveiligheid daartoe aanleiding geven;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene- en/of zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter.
- 2. Een in artikel 8, sub 1, vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- a. de milieusituatie;
- b. de sociale veiligheid;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de woonsituatie.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
- a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of worden veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of worden veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- 2. Het college kan eenmalig in afwijking van het vermelde in artikel 10 lid 1 sub 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10 lid 1 sub 1 met maximaal 10%.
- 3. Het bepaalde in artikel 10 lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10 lid 2 sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10 lid 2 sub 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het bepaalde in artikel 10 lid 2 sub 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Oldebroek, Stationsweg 43.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Oldebroek op 28 september 2017.
, voorzitter mr. A. Hoogendoorn
, griffier J. Tabak
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Bij brief van 3 oktober 2014 heeft de heer H.C. Hoekert, wonende Stationsweg 43 te Oldebroek, verzocht om medewerking te verlenen aan het realiseren van twee woningen op het perceel naast Stationsweg 43 (hierna: het plan).
Het plan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan Oldebroek Dorp 2009. Dit houdt in dat een herziening van het bestemmingsplan nodig is.
Bij brieven van 6 januari 2015 en 3 juli 2015 hebben burgemeester en wethouders van Oldebroek aan de heer Hoekert kenbaar gemaakt dat onder voorwaarden aan het verzoek medewerking kan worden verleend. Één van de voorwaarden is dat wordt aangetoond dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting.
Dit bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
1.2 Begrenzing Plangebied
Het perceel naast Stationsweg 43 (hierna: het plangebied) is gelegen in de bebouwde kom van Oldebroek en grotendeels in gebruik als dierenweide.
Het plangebied is gelegen tussen Stationsweg 43 en 47. Op beide percelen staat een woning. Aan de noordoostzijde grenst het plangebied aan de Stationsweg en aan de zuidwestzijde aan de Salviastraat.
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Oldebroek, sectie H, nummer 5568 (gedeeltelijk).
Onderstaande afbeeldingen geven globaal inzicht in de ligging en begrenzing van het plangebied.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
1.3 Opzet Toelichting
De toelichting bestaat uit acht hoofdstukken. Naast deze inleiding komt in hoofdstuk 2 de beschrijving van de bestaande situatie aan bod. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van de relevante beleidskaders. Hoofdstuk 4 bevat een uiteenzetting van de omgevings- en milieuaspecten onder de noemer randvoorwaarden. Hoofdstuk 5 is gewijd aan de planbeschrijving.De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt behandeld in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 worden de overleg en zienswijzen behandeld.
Ook is een aantal bijlagen toegevoegd. Dit betreffen rapportages over gedane onderzoeken.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Historie
Het dorp Oldebroek ontstond als een bebouwingslint langs de Broekdijk, op een centrale plaats tussen de agrarische nederzettingen Bovenstreek en Eekt. De nederzetting ligt excentrisch ten opzichte van de Mheneweg. Hetzelfde geldt voor de Bovenstraatweg die ten zuiden van het dorp is gelegen, welk lint tot op heden los van het dorp ligt en een geheel eigen landelijk karakter heeft.
Het dorp Oldebroek bestond tot het midden van de vorige eeuw voornamelijk uit de bebouwing langs de Zuiderzeestraatweg. De Sint Lambertuskerk en 't Olde Amshuus markeerden het toenmalige dorpscentrum. Eind 50-er jaren werd gestart met een uitbreiding van het dorp in zuidelijke richting. Door de gestage groei van de bebouwing in deze richting, is het karakter van het straatdorp Oldebroek in de afgelopen decennia verwaterd.
In de zestiger jaren werd in dit nieuwe woongebied als het ware een tweede dorpscentrum gecreëerd in het gebied dat begrensd wordt door de van Sytzemalaan in het noorden, de van Asch van Wijklaan in het zuiden, de Spronksweg in het westen en de Stationsweg in het oosten. Voorliggend plangebied is gelegen aan de oostrand van deze ontwikkeling, die een aanvang nam in de jaren zestig.
2.2 Huidige Situatie
Het plangebied bestaat uit een nagenoeg onbebouwd perceel. Op dit perceel vindt (hobbymatige) beweiding van dieren plaats. Verder is verharding aanwezig voor het bereiken van de achterzijde van de woning op het perceel Stationsweg 43.
Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de feitelijke situatie.
Bestaande woning op het perceel Stationsweg 43
Dierenweide naast de bestaande woning
Het plangebied is gelegen in het oostelijk gedeelte van de bebouwde kom tussen de percelen Stationsweg 43 en 47. Op beide percelen staat een woning. Aan de noordoostzijde grenst het plangebied aan de Stationsweg en aan de zijdwestzijde aan de Salviastraat.
De directe omgeving van het plangebied is te typeren als woongebied, waarbij de zijde van de Salviastraat meer sprake is van een woonwijk en aan de zijde van de Stationsweg meer vrijstaande bebouwing met een wisselend karakter.
Het plangebied kan worden getypeerd als een kleine inbreidingslocatie: een onbebouwde ruimte waarop mogelijkheden aanwezig zijn voor de bouw van ten hoogste twee woningen.
2.3 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Oldebroek Dorp 2009 (hierna: het vigerend bestemmingsplan) dat op 28 juni 2011 door de raad van de gemeente Oldebroek is vastgesteld.
Op grond van het vigerend bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Tuin'. Deze bestemming staat het plan niet toe. Daarnaast geldt de 'Waarde - Archeologie'. Deze bestemming bepaalt dat bij bodemroerende werkzaamheden de archeologische waarden van de grond in voldoende mate zijn vastgesteld.
Onderstaand een uitsnede van de verbeelding behorende bij het vigerend bestemmingsplan. Op deze verbeelding is het plangebied met een rode arcering weergegeven.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan
Op grond van de vigerende bestemming zijn woningen in het plangebied niet toegestaan. Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk om het plan te kunnen realiseren.
Hoofdstuk 3 Beleid
Ingevolge artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven relevante feiten en af te wegen belangen. Ingegaan wordt op het beleid van rijk, provincie en gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de onderzoeksaspecten.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrsastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) van kracht geworden. De SVIR actualiseert het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid als gevolg van nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte.
In de SVIR kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor het plangebied is het volgende nationale belang van toepassing: 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Een ieder heeft de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure op deze afweging te reageren.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Jurisprudentie leert dat het bouwen van twee woningen geen stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ontwikkeling. Dit houdt in dat een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. Dit betekent echter niet dat de woningbehoefte niet hoeft te worden aangetoond. In het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet deze behoefte alsnog worden onderbouwd. In dit geval kan worden verwezen naar de door de raad vastgestelde beleidsnotitie 'Uitgangspunten voor de bouw van één of twee extra woningen binnen de bebouwde kom' (zie paragraaf 3.3.2).
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte, zijn de nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
In het Barro worden regels gesteld omtrent de planologische bescherming van de Ecologische hoofdstructuur (hierna: de EHS). Het plangebied ligt niet in de EHS en ook niet binnen het Nationaal Landschap Veluwe Veluwe (zie paragraaf 3.2).
3.1.4 Conclusie Rijksbeleid
Het initiatief betreft de realisatie van twee woningen op een inbreidingslocatie in het dorp Oldebroek. Het Rijksbeleid is niet van betekenis voor dit plan. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland (2014)
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is vastgelegd in de Omgevingsvisie en de uitwerking hiervan in de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
1. een duurzame economische structuur, en
2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Het plan wordt niet als zodanig beschreven in de Omgevingsvisie en in de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Dit laat onverlet dat gekeken moet worden naar de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het plangebied en de gevolgen hiervoor vanwege het plan.
Het plangebied is niet gelegen in het Nationaal landschap Veluwe. Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van dit landschap te behouden en verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt middels een regel in de Ruimtelijke Verordening Gelderland die bepaalt dat alleen activiteiten zijn toegestaan die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken.
De belangrijkste kernkwaliteiten van het Nationaal landschap Veluwe zijn het grote, aaneengesloten bosgebied en actieve stuifzanden en het open en gesloten landschap. Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom buiten het Nationaal landschap Veluwe. Om die reden zal het plan niet van invloed zijn op genoemde kernkwaliteiten.
Voor wonen geldt dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De twee woningen waarin het bestemmingsplan voorziet, is opgenomen in de plancapaciteit van de gemeente Oldebroek.
3.2.2 Conclusie provinciaal beleid
Het bestemmingsplan maakt de bouw van twee woningen mogelijk. Provinciale ruimtelijke belangen spelen geen rol in het plangebied. Verder is het plangebied opgenomen in het Kwalitatief Woonprogramma waarbij in de regionale verdeling ruimte wordt geboden voor de bouw van woningen .
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie 2030 gemeente Oldebroek
In deze strucuurvisie wordt vooruitgekeken op de ontwikkelingen in de gemeente tot 2030. De toekomstige identiteit en de visie op het landelijk gebied worden hierin beschreven, waarbij wordt ingezet op het behouden van de kwaliteiten van het landelijk gebied.
Inbreidingslocaties kunnen op een zorgvuldige wijze worden bebouwd, waarbij het bouwen gericht is op een gedifferentieerd woningaanbod. Dit betekent dat alle typen woningen en alle prijsklassen worden aangeboden. Het plan sluit aan bij het beleid zoals verwoord in de structuurvisie.
3.3.2 Beleidsnotitie 'Uitgangspunten voor de bouw van één of twee extra woningen'
De notitie 'Uitgangspunten voor de bouw van één of twee extra woningen' dient als toetsingskader voor de bouw van één of twee woningen op een kleine inbreidingslocatie.
Extra woningen op een inbreidingslocatie zijn mogelijk, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- de locatie voldoet aan de definitie van kleine inbreidingslocatie;
- de woningen passen binnen het volkshuisvestingsbeleid (zie paragraaf 3.3.4);
- het plan past binnen de stedenbouwkundige randvoorwaarden;
- er is sprake van een kwaliteitsslag;
- er wordt voldaan aan overige regelgeving (zie hoofdstuk 4);
- er is overeenstemming over eventuele planschade (zie paragraaf 7).
Het plangebied kan als kleine inbreidingslocatie worden gezien: een onbebouwde ruimte omgeven door bestaande bebouwing binnen het bebouwd gebied.
Aan de zijde van de Stationsweg wordt een woning op logische wijze tussen twee bestaande woningen (Stationsweg 43 en 47) gesitueerd. Aan de achterzijde van het plangebied wordt bij de situering van de woning aangesloten bij het rijtje woningen aan de Ranonkel. Op deze wijze is sprake van een goede ruimtelijke inpassing die uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.
Ruimtelijke kwaliteit wordt behaald door beëindiging van het gebruik van het plangebied als dierenweide en het verwijderen van de bijbehorende schuur. Ook de voorgestane landschappelijke inpassing van de woningen draagt bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
3.3.3 Welstandsnota
Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand.
Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object.
In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.
Het welstandsbeleid kent vier niveaus. Het plangebied ligt in een gebied dat welstandsvrij is. Voor de ruimtelijke kwaliteit kan aansluiting worden gezocht bij omliggende bebouwing.
3.3.4 Volkshuisvesting
Het plan is getoetst aan het Kwalitatief Woonprogramma. In dit programma heeft de gemeente Oldebroek aangegeven dat zij voldoende woningen wil realiseren voor de opvang van de eigen woningbehoefte. De gemeente heeft hierbij een gedifferentieerde woningvoorraad voor ogen, zodat verschillende alternatieven kunnen worden aangeboden aan mensen met binding met de gemeente Oldebroek. Het plan houdt met deze woningdifferentiatie rekening. De bouw betreft kleine - en betaalbare - woningen voor starters dan wel voor senioren.
3.3.5 Beleidsregel Aan huis verbonden beroep
De mogelijkheid bestaat om maximaal 40% van de vloeroppervlakte (tot een maximum van 100 m2) van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.
3.3.6 Conclusie gemeentelijk beleid
De bouw van twee woningen in het plangebied is in lijn met het gemeentelijk beleid, nu voor starters dan wel senioren wordt gebouwd. Dit draagt bij aan de ambitie van de gemeente Oldebroek om diverse kwalitatief hoogwaardige woningen aan te bieden.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden / Milieu
4.1 Cultuurhistorie En Archeologie
4.1.1 Algemeen
De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. Een en ander heeft ook geresulteerd in de nieuwe Erfgoedwet die voorzag in een bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed.
Een groot deel van de Erfgoedwet stond al in andere wetten en regelingen. Op een aantal gebieden zorgt de Erfgoedwet wel voor veranderingen.Er zijn bijvoorbeeld nieuwe regels voor het afstoten van cultuurgoederen door de Rijksoverheid.
In de Erfgoedwet staat:
- wat cultureel erfgoed is;
- hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed (zoals schilderijen);
- wie welke verantwoordelijkheden heeft;
- hoe Nederland daar toezicht op houdt.
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
4.1.2 Archeologie
Op 1 juli 2016 onder andere de Monumentenwet 1988 opgenomen in de Erfgoedwet.Gemeenten hebben een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit blijft in stand, maar wordt overgeheveld naar de nieuwe Omgevingswet. Alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komen daarin terecht.De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
- Het certificeringsstelsel en de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten in de Erfgoedwet.
- De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving in de Omgevingswet.
- Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet over gaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. Ze zijn opgenomen in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet.
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten, moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld. Hieruit blijkt dat voor het onderhavige plangebied het opnemen van een beschermende regeling niet noodzakelijk is, omdat er op het perceel geen aanwezige en/of aangetoonde waarden voorkomen.
Te verwachten archeologische waarden
De gemeente Oldebroek heeft in 2010 een archeologische verwachtingenkaart laten opstellen door het bureau RAAP (RA2032_OLVK). Op basis van deze kaart is het onderhavige plangebied gelegen in een gebied met een middelmatige archeologische verwachting.
Bij projecten die groter zijn dan 100 m2 moet een archeologische toets plaatsvinden zodra er sprake is van te verwachten archeologische waarden. Bij zowel een omgevingsvergunning voor het bouwen als een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden moet er een toets plaatsvinden of een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Hierbij zal bij de regionaal archeoloog of bij de provinciaal archeoloog advies worden ingewonnen. Zodra er een eigen gemeentelijke archeologische beleidskaart is vastgesteld door de gemeenteraad, kan deze een rechtstreekse werking krijgen.
Het plan is voorgelegd aan de regionaal archeoloog. Op basis van een uitgevoerd bureau-onderzoek heeft hij op basis van de grootte van het plan geadviseerd dat geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.
4.1.3 Zichtbare cultuurhistorische waarden
In het plangebied of in de omgeving bevindt zich geen cultuurhistorisch waardevolle of monumentale bebouwing. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.2 Bodem
De kwaliteit van de bodem is in het kader van ruimtelijke ordening van belang, indien er sprake is van functieverandering en / of een ander gebruik van gronden. De bodem moet immers geschikt zijn voor de betreffende functie.
In het onderhavige geval gaat om een wijziging van het gebruik van tuin naar wonen. Een onderzoek naar de geschiktheid van de bodem is dan ook noodzakelijk.
Advies- en ingenieursbureau Tauw uit Deventer heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 3 februari 2016, kenmerk R001-1235779HJS-rrt-V01-NL, 'Verkennend bodemonderzoek Stationsweg 43 te Oldebroek'. Door Tauw is geconcludeerd dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor het plan.
Het bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 1 van deze toelichting.
4.3 Ecologie
Vanaf 1 januari 2017 geldt de nieuwe Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Deze nieuwe wet regelt de gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Daarnaast moet worden gekeken naar het effect op het Gelders Natuurnetwerk. De nieuwe wet regelt ook de soortenbescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren.
Het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied is de 'Veluwe', dat op circa 2.100 meter van het plangebied is gelegen. Dit gebied is tevens onderdeel van de Gelders Natuurnetwerk. Gelet op de afstand tot het gebied zijn geen negatieve effecten te verwachten.
De Wet natuurbescherming verplicht om na te gaan of in het plangebied beschermde flora en fauna aanwezig is.
Adviesgroep Ruimte voor Advies uit Vaassen heeft onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde flora en fauna. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 4 februari 2016, 'Flora en Fauna Quickscan Stationsweg 43, Oldebroek'. Door Ruimte voor Advies is geconcludeerd dat het plan geen invloed heeft op zwaarder beschermde planten en dieren.
Een mogelijk negatief effect treedt op voor de foerageermogelijkheden voor huismussen en vleermuizen. Aanbevolen wordt om de hagen rondom het terrein niet te snoeien of rooien om het leefgebied van de huismus in stand te houden. Andere werkzaamheden dienen zo veel mogelijk buiten het broedseizoen plaats te vinden. Wanneer toch binnen het broedseizoen wordt gewerkt dan moet een ter zake kundige vooraf vaststellen dat er geen broedsels verstoord worden.
Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar het flora- en fauna-onderzoek, dat opgenomen is als bijlage 2 van deze toelichting.
Er is geen aanvullend onderzoek in het plangebied nodig.
4.4 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico zijn voor de leefomgeving. Dergelijke risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
In het kader van externe veiligheid moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
De weg waaraan het plangebied grenst, wordt niet gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Spoor- en waterwegen zijn in de nabijheid van het plangebied niet aanwezig. Ook zijn er in de nabijheid van het plangebied geen buisleidingen voor het transport voor gevaarlijke stoffen gelegen. Er zijn derhalve uit oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen aanwezig voor het realiseren van twee woningen.
4.5 Geluid
De mate waarin het woonmilieu door geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, mag worden belast, is geregeld in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh). In de Wgh is onder andere bepaald dat geluidgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegen en bedrijfsmatige activiteiten op gezoneerde industrieterreinen. In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorweg en gezoneerd industrieterrein gelegen.
Woningen worden in de Wgh als geluidgevoelige bestemmingen gezien. Het beschermen van het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen langs wegen. Binnen deze zones gelden de grenswaarden van de Wgh. Er is echter geen sprake van een zone langs een weg, indien:
a. de weg binnen een als woonerf aangeduid gebied ligt, of
b. voor de weg een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.
Het plangebied is gelegen aan een gedeelte van de Stationsweg en ontsluit aan de zuidwestzijde op Salviastraat. Voor beide straten is een maximum snelheid van 30 km per uur is ingesteld. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan derhalve achterwege blijven. Er zijn derhalve uit oogpunt van geluid geen belemmeringen aanwezig voor het realiseren van twee woningen.
4.6 Luchtkwaliteit
De belangrijkste luchtkwaliteitseisen zijn als grenswaarden in de Wet milieubeheer opgenomen. Verder is in het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' vastgelegd dat een project 'niet in betekenende mate' (hierna: NIBM) bijdraagt zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% van de grenswaarde bedraagt. In de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouw-locaties) opgenomen die NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden. Er zijn derhalve uit oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmeringen aanwezig voor het realiseren van twee woningen.
4.7 Milieuzonering
Milieuzonering heeft betrekking op de situering van milieubelastende activiteiten (zoals het houden van dieren) en milieugevoelige functies (zoals wonen) ten opzichte van elkaar. Hierbij moeten twee situaties van elkaar worden onderscheiden:
1. leidt het realiseren van twee woningen tot beperkingen voor omliggende bedrijven met milieubelastende activiteiten, en
2. kan ter plaatse van de twee woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden geboden vanwege milieubelastende activiteiten door omliggende bedrijven?
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven met milieubelastende activiteiten gelegen. Er zijn derhalve uit oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen aanwezig voor het realiseren van twee woningen.
4.8 Water
4.8.1 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
4.8.2 Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!
In het Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!' worden uitgangspunten, randvoorwaarden en streefbeelden weergegeven. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en de overige aangrenzende beleidsterreinen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Hoofdverantwoordelijke voor het waterbeheer is het 'Waterschap Vallei en Veluwe'.
Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater, wat strookt met het Waterplan Oldebroek.
De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuwbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Gelet op het feit dat het hier nieuwbouw betreft, worden er voorzieningen getroffen om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater. Vuilwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel.
4.8.3 Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe en wordt door een primaire watergang begrensd. Zie onderstaande afbeelding.
Ligging plangebied ten opzichte van primaire watergang
Op eigen terrein kan in voldoende mate worden voorzien in de infiltratie van hemelwater. Vuilwater wordt afgevoerd naar het bestaande rioleringssysteeem.
Voor de ontsluiting van het plangebied naar de Salviastraat wordt een duiker in de watergang wordt gelegd. Hiervoor is een watervergunning verleend. Deze vergunning is opgenomen als bijlage 3 van deze toelichting.
Uit de uitgevoerde watertoets en het contact met het waterschap Vallei en Veluwe raakt de bouw van de woningen niet direct een waterbelang. De watertoets is opgenomen als bijlage 4 van deze toelichting.
De reactie (d.d. 6-3-2017) van het waterschap Vallei en Veluwe luidde als volgt: “Vanuit water en riolering zie ik geen probleem. In de watertoets is al aandacht voor regenwater (mag niet op gemengde rioolstel, kan afgevoerd worden naar het oppervlaktewater) en grondwater”.
4.8.4 Conclusie
Het plan raakt niet direct een waterbelang, met uitzondering van de ontsluiting in verband met een watergang. Hiervoor is een watervergunning verleend. Verder wordt geen hemelwater op de riolering geloosd.
4.9 Milieueffectrapportage
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
- a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect). Zijn belangrijke nadelige milieugevolgen uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
- b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
- c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.
Toets planMER-plicht
Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het omzetten van een tuinbestemming in een woonbestemming. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie "D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 ha. of meer, 2000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling zal blijken of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vorm vrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.
De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe) bedraagt meer dan 2 km. Op basis van de aard van de activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied wordt uitgesloten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.
De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij dit bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect).
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
Conclusie t.a.v. MER
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.
Het opstellen van een milieueffectrapportage (hierna: mer) en het doorlopen van de bijbehorende procedure is verplicht bij de voorbereiding van ruimtelijke besluiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer.
Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject geldt een zogeheten mer-beoordelingsplicht, indien sprake is van een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied met 2000 of meer woningen. Het realiseren van twee woningen blijft ver onder voornoemde drempelwaarden, zodat een mer-beoordeling niet verplicht is. Echter, ook onder deze drempelwaarden kan een mer-beoordeling gelden, als het plan nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit is naar verwachting niet het geval, zodat er geen mer-beoordelingsplicht geldt.
4.10 Verkeer En Parkeren
Het toevoegen van 2 woningen zal niet leiden tot een substantiële toename van het verkeer op de Stationsweg en de Salviastraat. De geringe toename van het aantal verkeerbewegingen kan aanvoudig worden opgevangen in de bestaande verkeersstroom.
Op 2 oktober 2014 heeft de gemeente de Parkeernota Oldebroek vastgesteld. Per woning moeten voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. De norm is 2,5 parkeerplaats per woning. Naast de parkeermogelijkheid in de garage/berging is er ruimte voor 2 parkeerplaatsen vóór de garage/berging. Aan de Stationsweg zijn ook nog openbare parkeerplaatsen gelegen. Er is in en bij het plangebied voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien. Hiermee voldoet het plan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.
Het parkeren en het verkeer veroorzaken geen problemen in het plangebied en de omgeving. Er zijn geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Planuitgangspunten
Voor de ontwikkeling van het plangebied voor woningbouw heeft de gemeente de volgende randvoorwaarden opgesteld:
- goede ruimtelijke inpassing van de woningen zowel aan de zijde van de Stationsweg als aan de Salviastraat;
- een logische wijze inpassing van de woning aan de Stationweg. De woning aan de Salviastraat dient aan te sluiten op de het rijtje woningen aan de Ranonkel;
- aandacht besteden aan de ontsluiting aan de Salviastraat vanwege de ligging van een fiets-/voetpad en een watergang;
- bouwen voor senioren en/of jongeren
- het voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
5.2 Het Plan
In het plangebied worden twee woningen gebouwd. Het gaat om woningen van het type 'laag-met-kap' met een eenvoudige verschijningsvorm en stedenbouwkundig passend in het heersende straatbeeld. De goothoogte en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 meter en 8 meter. Deze woningen zijn - gelet op de inhoud, oppervlakte en hoogten van het hoofdgebouw, met name geschikt voor de doelgroepen van het woonbeleid zoals senioren en starters.
De kaprichting van de woning is evenwijdig aan de Stationweg en heeft dezelfde richting als de kappen van de bestaande woningen aan weerzijden van deze nieuwe woning. Deze nieuwe woning ligt nagenoeg in de rooilijn van de bestaande woningen aan de Stationweg.
De kaprichting van de woning aan de zijde van de Salviastraat is ook gelijk aan die van de aaneengesloten woningen. De rooilijn van deze nieuwe woning wijkt af van de rooilijn van de aaneengesloten woningen. De rooilijn van de nieuwe woning ligt verder naar voren, richting de Salviastraat. De aaneengesloten woningen hebben aan de voorzijde een aanbouw waardoor de situering van de nieuwe woning het stedelijk beeld niet verstoort.
Elke woning beschikt over een garage/berging. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige bebouwing.
Impressie zijgevel met entree
Impressie voorgevel
5.3 Inrichtingsplan
De bij de woningen behorende garage/berging wordt gesitueerd achter de woning, zodat voor de garage/berging voldoende ruimte ontstaat om parkeerplaatsen aan te leggen. Parkeren vindt op eigen terrein plaats. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de wijze waarop het terrein wordt ingericht en ontsloten.
Globale inrichting terrein
De geplande woning aan de Stationsweg wordt ontsloten aan deze gelijknamige weg. Dit betreft een bestaande ontsluiting. De andere woning wordt ontsloten op de Salviastraat. Deze laatste ontsluiting is nieuw en vindt plaats over een oppervlaktewaterlichaam. Met de aanleg van een duiker wordt hier een verkeersovergang gerealiseerd in de richting van de Salviastraat waarbij het bestaande voet-/fietspad blijft gehandhaafd. Onderstaande afbeelding maakt dit duidelijk. De Salviastraat is een doodlopende weg.
Ontsluiting via de Salviastraat
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes.
6.2 Toelichting Op Plansystematiek
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt sinds 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is sindsdien verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van dit bestemmingsplan bestaat uit planregels en een bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Het plan kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels (o.a. afwijkingen);
- Overgangs- en slotregels.
In het voorliggende plan is aangesloten bij de plansystematiek van het bestemmingsplan Dorp Oldebroek 2009.
6.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op de verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
6.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen 'Tuin', 'Wonen' en 'Waarde- Archeologie' die voorkomen in het plangebied. De regels zijn onderverdeeld in o.a. (en indien van toepassing):
Bestemmingsomschrijving:
Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
Bouwregels:
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
Nadere eisen:
Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van onder andere:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
- de milieusituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:
ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid:
uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
- de verkeersveiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie.
Afwijken van de bouwregels:
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels.
Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregeling is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling.
Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Specifieke gebruiksregels:
In principe moeten de gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
Afwijken van de gebruiksregels:
Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bestaande gebruik. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.
6.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
- Algemene bouwregels (Artikel 7)
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.
- Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)
In dit artikel worden de afwijkingsvoorwaarden beschreven. Deze ontheffingen gelden voor het hele plangebied.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
6.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Tuin (Artikel 3)
De gedeelten van de percelen waar geen (bij)gebouwen mogen worden gebouwd, behoudens ondergeschikte bouwdelen waaronder erkers, hebben deze bestemming gekregen. Meestal liggen deze gronden tussen de voorgevel van de hoofdgebouwen en de openbare weg. Ook aan de zijkant van de gebouwen kan deze bestemming gelegen zijn om een bepaalde openheid te kunnen houden.
De in de aangrenzende bestemming toegelaten overkappingen mogen worden gebouwd tot 1,00 meter voor het verlengde van de voorgevel, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 5 m2 en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3,00 meter mag zijn.
Onder voorwaarden kan het college bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en toestaan dat er overkappingen worden gebouwd achter het verlengde van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, met een oppervlakte van niet meer dan 15 m2.
Wonen (Artikel 4)
Binnen de bestemming mogen twee woningen worden gebouwd. Verder is bepaald dat de woning tevens benut mag worden voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, mits dat beperkt blijft tot maximaal 40 % van de vloeroppervlakte met een maximum van 100 m2.
Het hoofdgebouw van de woning mag uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd. De bijgebouwen mogen ook op het aansluitende terrein worden gebouwd. De maximale bouw- en goothoogte van de gebouwen zijn in de regels vastgelegd. De voorgevels van twee naast elkaar gelegen woningen moeten ten opzichte van elkaar verspringen. De afstand van de voorgevel tot de naar de weg gekeerde bouwgrens bedraagt hierbij maximaal 5 meter. De verspringing van de voorgevels ten opzichte van elkaar bedraagt minimaal 2 meter.
De hoogte van erfafscheidingen mag op de gronden die achter de voorgevel van de woning liggen niet meer zijn 2 meter.
In de specifieke gebruiksregels is een uitgebreide beschrijving opgenomen van de verschillende vormen van verboden gebruik.
Waarde - Archeologie (Artikel 5)
Omdat alle gronden binnen het onderhavige plangebied een lage tot een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben, hebben zij de (dubbel)bestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen, om te voorkomen dat men bij bodemverstorende activiteiten voor verrassingen komt te staan wat betreft archeologische waarden. Daarom is het bodemarchief beschermd door deze (dubbel)bestemming waarbij voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning noodzakelijk is.
6.4 Handhaving
Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hieraan hecht, heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'. In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld, omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen één van de prioriteiten. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden.
Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt worden gerealiseerd in opdracht van de initiatiefnemer. De uit dit plan voorvloeiende kosten zullen door de initiatiefnemer worden bekostigd en drukken niet op de gemeentelijke begroting.
Het kostenverhaal van de gemeente en mogelijke planschade zullen deel uitmaken van de anterieure overeenkomst en de planschadeovereenkomst, die met de initiatiefnemer zullen worden afgesloten. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente Oldebroek voldoende geborgd zodat afgezien kan worden het opstellen van een exploitatieplan.
De gemeenteraad moet bij het vaststellen van het bestemmingsplan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12, tweede lid, Wro).
De economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan is niet in het geding.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Informatieavond
Op 27 oktober 2016 heeft de initiatiefnemer voor omwonenden een informatieavond georganiseerd. Een aantal bewoners heeft aandacht gevraagd voor de verkeersveiligheid, de ontsluiting van het plangebied, het bouwverkeer via Stationsweg, de aanvang en de duur van de bouw, de hoogtematen van de bebouwing. Er zijn tijdens deze avond geen reacties binnen gekomen welke hebben geleid tot een significante wijziging van het voorliggende plan. Van deze bijeenkomst is een verslag gemaakt waarvan de uitgenodigde omwonenden een kopie hebben toegestuurd gekregen.
Hoofdstuk 8 Inspraak, Overleg En Zienswijzen
8.1 Inspraak
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling met de bouw van twee woningen. Gelet hierop heeft het initiatief naar verwachting geen significante negatieve invloed op de omgeving.
Gezien de geringe planologische betekenis van dit plan is afgezien van het ter visie leggen van het voorontwerpbestemmingsplan en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Tijdens de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is het uiteraard mogelijk zienswijzen in te dienen.
8.2 Overleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1.van het Besluit ruimtelijke ordening is reactie gevraagd aan de provincie Gelderland en het Waterschap Vallei en Veluwe. Er is geen reactie gevraagd aan het Rijk omdat er geen nationale belangen in het geding zijn bij het voorliggend bestemmingsplan
Provincie
In het reguliere overleg met de provincie op 11 oktober 2015 is aangekondigd dat het ontwerpbestemmingsplan wordt voorbereid. In het overleg van 26 januari 2017 is het project besproken. Afgesproken is dat het ontwerpplan aan de provincie zal worden aangeboden. De provincie heeft het ontwerpplan ontvangen en heeft geen opmerkingen en/of aanvullingen op het ontwerpplan.
Advies Waterschap Vallei en Veluwe
Het Waterschap heeft aangegeven dat in verband met het plaatsen van een duiker in de watergang ten behoeve van de ontsluiting van perceel aan de Salviastraat een watervergunning moet worden aangevraagd.
De initiatiefnemer heeft overleg gevoerd met het waterschap gelegd. De watertoets is uitgevoerd. De (verleende) watervergunning en de watertoets zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
De geplande woning nabij de Salviastraat wordt door een groenstrook en de bij de woning behorende tuin gescheiden van de watergang.
8.3 Zienswijzen
Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan van 12 april 2017 tot en met 23 mei 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn heeft een ieder mondeling of schriftelijk zijn of haar zienswijze kenbaar kunnen maken aan de gemeenteraad. Er zijn tijdens deze termijn van ter inzage geen zienswijzen ontvangen bij de gemeenteraad.
Bijlage 1 Parkeernota 2014
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Quickscan Flora- En Fauna
Bijlage 2 Quickscan Flora- en fauna
Bijlage 3 Watervergunning Aanleg Duiker
Bijlage 3 Watervergunning aanleg duiker