KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Regels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Parkeernota
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Huidige Planologische Regime
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Cultuurhistorie En Archeologie
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Ecologie
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Water
4.9 Besluit Milieueffectrapportage (Mer)
4.10 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten
Hoofdstuk 6 Plansystematiek
6.1 Toelichting Op De Plansystematiek
6.2 Opzet Van De Regels
6.3 Handhaving
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid Van Het Plan
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Inspraak, Overleg En Zienswijzen
8.1 Vooroverleg
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Collegebesluit 3 April 2018
Bijlage 2 Collegebesluit 29 Mei 2018
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Natuurtoets
Bijlage 5 Vleermuisonderzoek
Bijlage 6 Voortoets Stikstofdepositie
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Zuiderzeestraatweg
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Rustenburgsweg
Bijlage 9 Watertoets
Bijlage 10 Samenvatting Watertoets
Bijlage 11 Uitnodiging Inloopavond
Bijlage 12 Verslag Informatieavond
Bijlage 13 Nota Van Zienswijzen

Oldebroek, Rustenburgsweg 13

Bestemmingsplan - gemeente Oldebroek

Vastgesteld op 12-12-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Oldebroek, Rustenburgsweg 13 met identificatienummer NL.IMRO.0269.OB114-VG01 van de gemeente Oldebroek;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:

het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend geheel door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, de omvang en de uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;

1.6 aan-huis-verbonden beroep:

het in een woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, kunstzinnig, maatschappelijk, medisch, ontwerptechnisch, paramedisch of zakelijk gebied dan wel een daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede dienstverlenende bedrijven (waaronder niet wordt begrepen een escortbedrijf en/of een seksinrichting), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.7 afwijking:

een afwijking als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.8 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een in de regels en/of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het gedeelte van het bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden;

1.11 bed and breakfast:

een bedrijfsmatige voorziening die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als een toeristische recreatieve activiteit aan maximaal acht personen en die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;

1.12 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis- verbonden beroep, voor een (dienstverlenend) bedrijf, voor een dienstverlenende instelling of voor een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief administratieruimte, opslagruimte en dergelijke;

1.13 Besluit ruimtelijke ordening:

Besluit van 21 april 2008 tot uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dit besluit luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat geen interne verbinding heeft met dat hoofdgebouw;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het veranderen of het vernieuwen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, het veranderen of het vernieuwen van een standplaats;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde en aan de onderzijde door een horizontale vloer of door een balklaag is begrensd, inclusief de onderliggende vloer en het deel van hetzelfde bouwniveau dat onder een dak ligt, waarvan de vrije doorgangshoogte meer bedraagt dan 1,50 meter;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 dakkapel:

een ondergeschikte uitbouw die het hellende vlak onderbreekt en aangebracht is om licht en lucht onder de kap toe te laten en om het gebruiksoppervlak te vergroten;

1.27 erf:

een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.28 erker:

een uitbouw aan een hoofdgebouw waarvan:

  1. a. de breedte niet meer dan 60% is van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd;
  2. b. de diepte niet meer dan 1,25 meter is;
  3. c. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter is, waarboven een vloerafscheiding van niet meer dan 1 meter is toegestaan;
  4. d. de oppervlakte niet meer dan 6 m2 is;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.31 horizontale diepte van een gebouw:

de afmeting van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel;

1.32 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.33 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.34 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.35 ondergronds:

onder peil;

1.36 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte met niet meer dan drie wanden vormt;

1.37 peil:

  1. a. indien op het land wordt gebouwd:

voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  1. b. indien in of op het water wordt gebouwd geldt:

het Normaal Amsterdams Peil;

1.38 perceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.39 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.40 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.41 straatmeubilair:

bij de openbare weg behorende bouwwerken;

1.42 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.43 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, geldt de gevel van een gebouw die door de indeling van het gebouw, de ligging van het gebouw en/of de situatie ter plaatse, het sterkst op de weg gericht is;

1.44 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.45 Wet ruimtelijke ordening:

Wet van 20 oktober 2006, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening ter bevordering van een duurzame ruimtelijke kwaliteit, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.46 woning/wooneenheid:

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.47 Woningwet:

Wet van 29 augustus 1991 tot herziening van de Woningwet, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
  • dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;
  • op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
  • voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.

2.1 afmetingen ander bouwwerk:

de grootste afmeting van een bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;

2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk of van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelgrens;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de horizontale diepte van een gebouw:

de afmeting van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 de verticale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;

met daaraan ondergeschikt

  1. b. (delen van) overkappingen en ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers;
  2. c. parkeren;

met de daarbij behorende:

  1. d. andere werken;
  2. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en pergola's;
  3. f. toegangspaden tot de gebouwen op het bijbehorende bouwperceel;
  4. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

De tot 'Tuin' bestemde gronden mogen uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van de bestemming.

3.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de verkeersveiligheid.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 en toestaan dat achter het verlengde van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming overkappingen worden gebouwd, mits:

  1. a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
  2. b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. 2. een goede woonsituatie;
    3. 3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de verkeersveiligheid.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  2. b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid, anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
  3. c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  4. d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting of prostitutie;
  5. e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-perceelgebonden handelsreclame;
  6. f. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
  7. g. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en vuil;
  8. h. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. paden, pleinen, straten en wegen;
  3. c. in- en uitritten;
  4. d. parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijk afval en tuinafval;
  2. f. gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer, zoals een bushokje;
  3. g. kunstwerken;
  4. h. tuinen en terrassen;
  5. i. voorzieningen ten dienste van de (boven- en de ondergrondse) waterhuishouding;

met de daarbij behorende:

  1. j. andere werken;
  2. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Verkeer' is aan een aantal regels gebonden.

4.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de verkeersveiligheid.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming 'Verkeer' wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  2. b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  3. c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
  4. d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  5. e. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
  6. f. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
  7. g. het gebruik van de gronden voor het tippelen van prostituees en het daaruit voortvloeiende contact tussen prostituees en weggebruikers;
  8. h. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  9. i. het gebruik van de gronden ten behoeve van een weg met meer dan 2 rijstroken.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
  2. b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

met de daarbij behorende:

  1. c. andere werken;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  3. e. erven, terreinen en tuinen;
  4. f. parkeren.

5.2 Bouwregels

  1. 1. De totale bebouwde oppervlakte van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 50% ten opzichte van het gehele bouwperceel.
  2. 2. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. a. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend aaneengesloten woningen worden gebouwd;
    2. b. het maximum aantal woningen mag niet meer dan 7 bedragen;
    3. c. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m2;
    4. d. de maatvoering van de hoofdgebouwen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
      Maximum goothoogte Maximum bouwhoogte
      4,0 meter 9,00 meter
    5. e. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    6. f. indien niet anders op de verbeelding is weergegeven, mag de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens aan de niet aangebouwde zijde niet minder dan 3,00 meter bedragen;
  3. 3. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel gelden de volgende regels:
    1. a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
    2. b. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
      Maximum goothoogte gebouwen Maximum bouwhoogte gebouwen Maximum bouwhoogte overkappingen Maximum gezamenlijke oppervlakte per woning waaronder een zwembad
      3,50 meter 5,50 meter 3,00 meter 100 m2
  4. 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
    2. b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
    3. c. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
    4. d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
    5. e. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;

5.3 Nadere eisen

  1. 1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de milieusituatie;
    4. d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de verkeersveiligheid.
  2. 2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 5.3, is de volgende procedure van toepassing:
    1. a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
    2. b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
    3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
    4. d. gedurende de in artikel 5.3, sub 2, onder a, vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het college kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in artikel 5.1, onder a en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een woning mag worden aangebracht, mits tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.6 onder b is verleend.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.2 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. b. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen, anders dan voor eigen gebruik gedurende een periode van maximaal vier weken per jaar;
  3. c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  4. d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
  5. e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-perceelgebonden handelsreclame;
  6. f. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  7. g. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
  8. h. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  9. i. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, indien:
    1. 1. het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
    2. 2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning en van de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en/of de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 100 m2;
  10. j. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
  11. k. het gebruik van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
  12. l. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  13. m. het storten van afvalstoffen en van vuil.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  2. b. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.5 sub f en sub k en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan worden, waarbij:
    1. 1. de bed en breakfast voorziening uitsluitend mag worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van het perceel;
    2. 2. de oppervlakte voor de bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 110 m² mag bedragen;
    3. 3. onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-, douche-, en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m², zonder een separate kookvoorziening;
    4. 4. op eigen terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de perceelgrens ten minste 10,00 meter dient te bedragen;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het bebouwingsbeeld;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de woonsituatie.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Regels

7.1 Parkeer-, laad- en losruimte

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

  1. 1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersintensiteit en/of de verkeersveiligheid daartoe aanleiding geven;
    2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene- en/of zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter.
  2. 2. Een in artikel 8, sub 1, vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. b. de milieusituatie;
    3. c. de sociale veiligheid;
    4. d. het straat- en bebouwingsbeeld;
    5. e. de verkeersveiligheid;
    6. f. de woonsituatie.

Artikel 9 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. d. gedurende de onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of worden veranderd;
    2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of worden veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. 2. Het college kan eenmalig in afwijking van het vermelde in artikel 10.1 sub 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10.1 sub 1 met maximaal 10%.
  3. 3. Het bepaalde in artikel 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.2 sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.2 sub 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het bepaalde in artikel 10.2 sub 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Oldebroek, Rustenburgsweg 13.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Oldebroek op 12 december 2019.

voorzitter T.H. Haseloop-Amsing griffier J. Tabak

Bijlagen

Bijlage 1 Parkeernota

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft een principeverzoek ingediend om op de locatie Rustenburgsweg 13, de voormalige Golff-supermarkt, de bestemming te wijzigen naar wonen. De huidige bestemming is detailhandel. Initiatiefnemer wil zeven senioren woningen realiseren in twee bouwblokken.

Bij de gemeente Oldebroek is een principeverzoek ingediend. Op 3 april 2018 heeft de gemeente de plannen beoordeeld en aangegeven dat zij in principe bereid zijn planologisch, onder voorwaarden medewerking te verlenen aan de bestemmingswijziging naar wonen (zie Bijlage 1 Collegebesluit 3 april2018). In mei 2018 heeft de gemeente aangegeven medewerking te willen verlenen aan de realisatie van zeven woningen in de prijsklasse tussen € 200.000,-- en € 300.000,-- (zie Bijlage 2 Collegebesluit 29mei 2018).

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen in de kern Oldebroek, ten zuiden van de Zuiderzeestraatweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0001.jpg"

Ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

De locatie is gelegen aan de Rustenburgsweg 13 en grenst aan de achterzijde aan Het Kooiveen. Het Kooiveen maakt hier onderdeel uit van het Wezenlaantje, de ruimtelijke geleding tussen bebouwing Rustenburgsweg en de nieuwbouw van Oldebroek-West. Het Wezenlaantje is een belangrijke cultuurhistorisch element in Oldebroek-West (karakteristieke landschapselement: singel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0002.jpg"

Luchtfoto plangebied (bron: google earth)

Het plangebied is kadastraal bekend:

Gemeente : Oldebroek

Sectie : H

Nummers : 4641 en 4642

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0003.jpg"

Uitsnede kadastrale kaart

Perceelnummer 5970 behoort niet bij de bouw van de zeven woningen. Dit perceel is eigendom van de naastgelegen perceeleigenaar. Aangezien dit nu nog de bestemming 'Detailhandel' heeft, wordt dit met het voorliggende bestemmingsplan meegenomen en krijgt het de bestemming 'Wonen'.

1.3 Huidige Planologische Regime

Voor het plangebied is van toepassing bestemmingsplan 'Oldebroek Dorp 2009', welk is vastgesteld op 28 juni 2011. Voor het perceel geldt de enkel bestemming 'Detailhandel 1' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Binnen het aangegeven bouwvlak mogen gebouwen en overkappingen ten behoeve van detailhandel worden opgericht. Het bouwvlak mag 100% worden bebouwd met een maximum hoogte van 8 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0004.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Oldebroek, Rustenburgsweg 13" bestaat uit de volgende stukken:

  • de verbeelding (tek.nr.: NL.IMRO.0269.OB114-VG01 en een renvooi);
  • regels (en bijbehorende bijlage).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 komen de planuitgangspunten aan de orde en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording. Hoofdstuk 7 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat tot slot in op de vooroverleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 De Huidige En Gewenste Situatie

2.1 Huidige Situatie

Op de locatie Rustenburgsweg 13 te Oldebroek staat nu nog het gebouw van de Golff supermarkt met de bijbehorende parkeergelegenheid. Sinds het vertrek van de Golff supermarkt staat het pand leeg en staat het onkruid hoog.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0005.jpg"

Foto Golff supermarkt

2.2 Gewenste Situatie

Op de locatie wil de initiatiefnemer een rij van drie en vier senioren woningen realiseren. De goothoogte en bouwhoogte bedragen respectievelijk 4 en 9 meter. Parkeren vindt plaats, deels op eigen terrein en aan de Rustenburgsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0006.jpg"

De planuitgangspunten zijn weergegeven in Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

3.2.3 Toetsing initiatief aan het provinciaal beleid

Relatie met het plangebied / conclusie Het plangebied heeft geen overlap met relevante zoneringen in de Omgevingsvisie. Op grond van de bepalingen opgenomen in de omgevingsverordening gelden er geen restricties of specifieke regels ten aanzien van de uitvoering van dit plan. Het provinciaal beleid werpt geen belemmeringen op voor de uitvoering van dit plan.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 gemeente Oldebroek

Op 18 februari 2003 heeft de raad van de gemeente Oldebroek de Structuurvisie 2030 gemeente Oldebroek vastgesteld. In de structuurvisie zijn de lijnen naar de toekomst uitgezet. In de visie wordt een beeld gegeven van de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente tot 2030. Aangegeven wordt hoe wordt omgegaan met zaken als woningbouw, bedrijventerreinen, voorzieningen, recreatie, infrastructuur, natuur, landschap en landbouw. Centraal in de visie staat de gedachte dat de gemeente Oldebroek haar eigen identiteit wil bewaren. Met deze gedachte als uitgangspunt geeft de gemeente aan wat er in de komende jaren wel en niet kan.

Er zijn zes kernen: Wezep, Oldebroek, Oosterwolde, Noordeinde, 't Loo en Hattemerbroek. Omdat alle kernen een eigen karakter hebben, wordt voor elke kern een eigen ontwikkelingsvisie gehanteerd. Het merendeel van de ontwikkelingen wordt geconcentreerd in de hoofdkernen Wezep en Oldebroek. Om redenen van leefbaarheid wil de gemeente echter ook in de kleinere kernen woningen blijven bouwen.

3.3.2 Woonvisie gemeente Oldebroek 2016 - 2020

De 'Woonvisie gemeente Oldebroek 2016 - 2020' is vastgesteld op 7 juli 2016.

Doelstelling vitale kernen:

  • Kernwaarden: sociale samenhang en aandacht voor elkaar.
  • Leefbaarheid niet voor, maar door bewoners.
  • Inspanningen: tenminste gelijkblijvende bevolkingsomvang, zo mogelijk een lichte groei, met een evenwichtige opbouw.
  • Drie doelgroepen speciale aandacht:
    1. 1. Jongeren (tot 30 jaar): extra aandacht voor woningen en voorzieningen.
    2. 2. Hoger opgeleiden: aantrekkelijke woningen in een mooie omgeving met divers aanbod aan werkgelegenheid, ruimte voor creatief ondernemerschap.
    3. 3. Ouderen (55 plus): goede voorzieningen, de juiste zorg, de juiste woonvormen

De doelstelling voor het woonaanbod zijn:

  • onderscheid woonmilieus: starterswoningen, centrumwonen, landelijk wonen, woonwerkwoningen;
  • woningen voor starters en senioren, levensloopbestendig en nabij voorzieningen;
  • woningen in luxere segment en buitengebied;
  • bedienen specifieke doelgroepen;
  • uitleglocaties en herstructurering bestaande wijken;
  • beperkt en kleinschalig toevoegen in kleinere dorpen Noordeinde, ¡¦t Loo, Oosterwolde en Hattemerbroek (extra focus);
  • in Oldebroek en Wezep ruimte voor grotere projecten (versterkt draagvlak voorzieningen en beide dorpsharten);
  • zo mogelijk en naar behoefte toepassen van ¡¥generatiewoningen.

De centrale doelstelling van de woonvisie is: Goed wonen voor iedereen in de kernen van de gemeente Oldebroek.

Om die doelstelling te bereiken, zijn 4 pijlers geformuleerd, waarop het woonbeleid is gefundeerd, te weten:

  1. 1. Beschikbaarheid en betaalbaarheid.
  2. 2. Wonen met welzijn en zorg.
  3. 3. Duurzaamheid.
  4. 4. Vitale kernen met actieve, betrokken inwoners.

De gemeente Oldebroek wil voldoende keuzemogelijkheden voor woningzoekende huishoudens nu en in de toekomst. Daarbinnen wil de gemeente voldoende keuzemogelijkheden voor mensen in de verschillende inkomensklassen, van laag tot hoog.

De gemeente Oldebroek beseft dat een aantal doelgroepen kwetsbaar is op de woningmarkt en zonder extra aandacht moeilijk zelfstandig aan geschikte woningen kan komen. De gemeente wil daarin een extra verantwoordelijkheid voor nemen.

Deze doelgroepen zijn: lagere inkomensgroepen, vergunninghouders, arbeidsmigranten, starters en ouderen.

De voorgenomen realisatie van zeven seniorenwoningen in de kern Oldebroek sluit dus goed aan op de woonvisie.

3.3.3 Omgevingsvisie Oldebroek

De Omgevingsvisie Oldebroek is op 13 december 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie Oldebroek geeft de koers, die samen met de partijen uit de samenleving uitgestippeld is en waar vervolgens samen invulling aan is gegeven. De koers is niet nieuw, de gemeente borduurt voort op de ‘Toekomstvisie Oldebroek 2030’.

De gemeente werkt samen met de gemeente Nunspeet en Elburg (NEO) aan een visie op de ondergrond als basis voor / uitwerking van de Omgevingsvisie: de bodem is immers de drager voor de fysieke leefomgeving. De bodem is voorwaarde stellend en tegelijk ook voorwaardenscheppend, voor het bereiken van verschillende maatschappelijke opgaven en behoeften, zoals op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, maar bijvoorbeeld ook een aangenaam en gezonde woon- en leefomgeving. Daarnaast herbergt de bodem ook onze historie.

Visie Oldebroek op hoofdlijnen:

  1. 1. Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving

Kernpunten:

  • voldoende woonmogelijkheden voor jong en oud in alle dorpen;
  • het behoud en waar dat mogelijk is ook het versterken van het imago van Oldebroek als een ‘groene, levendige woongemeente’
  • ervoor zorgen dat ons landschappelijke en cultuurhistorische karakter zichtbaar en voelbaar is en blijft;
  • nieuwbouw en transformatie opgaven levensloopbestendig, duurzaam en klimaatneutraal bouwen.
  1. 2. Ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan

Kernpunten

  • werken aan vitale dorpen met een aantrekkelijk dorpshart;
  • voldoende ruimte voor spelen, bewegen en ontmoeten;
  • streven naar een dorpshuis en een basisschool voor ieder dorp;
  • het faciliteren van een redzame gemeenschap: zelfsturing in de dorpen op basis van dorpsagenda’s.
  1. 3. Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets- en wandelgebied

Kernpunten:

  • het trots zijn op ons fraaie landschap en dit uitdragen;
  • het behouden en versterken van de diversiteit van het landschap, zorg dragen voor goede verbindingen onderling en het beter toegankelijk maken;
  • inspelen op de veranderde wensen van toeristen en recreanten.
  1. 4. Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente

Kernpunten:

  • het versterken van een gezond ondernemingsklimaat, met voldoende mogelijkheden voor bijvoorbeeld de innovatieve maak- en voedselindustrie, voor alle opleidingsniveaus;
  • het waar mogelijk versterken van de kwaliteit van de bestaande bedrijventerreinen en daarnaast het voortzetten van gerichte acquisitie voor de ontwikkeling van het nieuwe terrein H2O.
  1. 5. Goede bereikbaarheid is noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit

Kernpunten:

  • het samen met andere gemeenten en hogere overheden blijven werken aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het voorkomen van nieuwe knelpunten op het gebied van infrastructuur en bereikbaarheid;
  • verbeteren van het fietspadennetwerk en extra aandacht voor bereikbaarheid via het openbaar vervoer • een nieuwe aansluiting op de A28.
  1. 6. Oldebroek klimaatneutraal

Kernpunten:

  • Oldebroek profileren als ‘duurzame gemeente’;
  • prioritair stellen van deze maatschappelijk urgente opgave;
  • maatwerk leveren door een optimale landschappelijke inpassing.

De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor de gemeenten IDee-kaarten hebben opgesteld, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale ‘NEO-niveau’ . Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Daarnaast is ook voor de 6 kernen een IDee-kaart opgesteld.

Idee-kaart Kern Oldebroek

Ontwikkelingsrichting:

  • Behouden van de verzorgende functie voor haar omgeving.

De gemeente Oldebroek gaat aan de slag met een tweede fase voor het centrumgebied, welke gericht is op het bundelen van de centrumfuncties langs de Zuiderzeestraatweg, tussen de Spronksweg, Stationsweg, Van Asseltsweg en het Lambertusplein. Een aantrekkelijk verblijfsmilieu staat voorop.

  • Een belangrijk deel van de woningbouwopgave voor onze gemeente zal in Oldebroek gerealiseerd worden.

Er zijn herontwikkelingslocaties nabij het centrum. Hier is er behoefte aan levensloopbestendige woningen en woningen voor jongeren. Oldebroek heeft ruimte voor uitbreiding in Oldebroek-West. Beleid is inbreiding voor uitbreiding. Het bedrijventerrein Oude Dijk is vol, er vindt geen uitbreiding plaats. Nieuwe bedrijfsinitiatieven en bedrijven die willen uitbreiden vinden op het bedrijventerrein H2O in Wezep ruimte.

  • Voor de leefbaarheid van het dorp is het belangrijk om de multifunctionele inzetbaarheid van ´Kulturhus Talter´ en clustering van zorgvoorzieningen te behouden.

Ook openbare speelvoorzieningen zijn belangrijk.

  • De Talter en omgeving omvat een clustering van sportvoorzieningen, dit behouden en zo mogelijk versterken.

Zoals bij het Talterplein waar momenteel, door inwonersinitiatief, een versterking plaats vindt van sportfuncties, waaronder de aanleg van een 200m skeelerbaan en een beweegroute.

  • Verder versterken van de recreatieve functies in en om Oldebroek.

Door het verbeteren en aantrekkelijker maken van fietsroutes en kleinschalig verblijf zoals B&B.

Aandachts-/uitgangspunten kwaliteit en leefbaarheid

  • Het karakter van lintdorp (binnen de kern en de omgeving) moet gerespecteerd worden.
  • Ook de openheid in het gebied richting Oosterwolde is karakteristiek en moet gekoesterd worden.
  • Aan de zuidzijde is Oldebroek op een fraaie manier afgerond. Dit moet behouden worden.
  • Nieuwe ontwikkelingen moeten op een goede manier ingepast worden in kleinschalig landschap, denkend aan karakteristieke landschapselementen zoals houtwallen en singels op de perceelsgrenzen.
  • De intensiteit van het verkeer op de Zuiderzeestraatweg vraagt om aandacht voor de verkeersveiligheid en de oversteekbaarheid, maar ook voor effecten als geluidshinder.

Bij de realisatie van zeven senioren woningen is spraken van inbreiding en levensloopbestendige woningen en sluit dus goed aan op de Omgevingsvisie Oldebroek.

3.3.4 Woningmarktonderzoek 2017

In 2017 is door Companen een woningmarktonderzoek uitgevoerd. In het onderzoek is ook gekeken naar de geschiktheid van de woningvoorraad naar leeftijd van de hoofdbewoner, zie navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0007.jpg"

(Bron: BRP en WOZ-registratie gemeente Oldebroek (2017))

Uit het onderzoek blijkt het aandeel ouderen in de sociale huur dat in een niet-geschikte woning woont een punt van aandacht is. Dit zijn vaak kleinere rijwoningen die zich moeilijk lenen voor aanpassing. Ouderen met een koopwoningen wonen in veel gevallen in een niet-geschikte woning. Maar omdat de koopwoningen in Oldebroek veelal ruime (half) vrijstaande woningen zijn, is het aandeel ouderen dat in een potentieel geschikte woning woont dan weer groot. Dit betekent tegelijkertijd dat hier een opgave ligt. Om een potentieel geschikte woning daadwerkelijk geschikt te maken, dient de eigenaar-bewoner namelijk zelf in actie te komen.

Uit het woningmarktonderzoek blijkt dat er een duidelijke behoefte is aan senioren woningen. Doordat de senioren een woning achterlaten ontstaat doorstroming.

3.3.5 Welstandsnota 2014

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.

Voor het plangebied geldt welstandsniveau 4

Algemeen

De secundaire bebouwingslinten bepalen van diverse (kleine) kernen de uitstraling. Veelal is het wegenpatroon, waaraan de kernen zijn ontstaan wat betreft het straatbeeld nog in tact. Ze onderscheiden zich, soms nadrukkelijk, van de achterliggende wijken door de bebouwingsrichting. De gemeente wil dit beeld in stand houden, het gebied onderscheidt zich met name door de criteria.

Het beleid is gericht op het behouden van het variërende bebouwingsbeeld. Op plaatsen waar het mogelijk is zal de relatie met het landelijk gebied versterkt worden. Bebouwing dient zich te voegen in de bestaande structuur waardoor de oorspronkelijke afwisselende karakteristiek van het bebouwingslint behouden blijft. In het bebouwingsbeeld is sprake van een kleinschalig gevarieerd bebouwingsbeeld, elk pand kent binnen beperkte marges zijn eigen situering, uitstraling en kleur- en materiaalgebruik.

Welstandsniveau

Naast de kenmerken van de gebieden is er onderscheid in de ‘strengheid’ van beoordelen van de bouwplannen. Dat is geregeld met de welstandsniveaus 1 of 4.

Het plangebied is welstandsniveau 4 (welstandsvrij) wat betekent dat bouwplannen bij de aanvraag niet worden getoetst aan welstandscriteria. Uiteraard worden de bouwplannen wel aan alle andere voorschriften getoetst. Voor het realiseren van een bouwwerk dat positief bij draagt aan de ruimtelijke kwaliteit van uw omgeving kunt u altijd gebruik maken van de algemene welstandscriteria en de aandachtspunten onder het hoofdstuk criteria kleine bouwplannen.

3.3.6 Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014

In 2008 heeft de Gemeente Oldebroek de groenstructuren vastgelegd in de 'Groenvisie Gemeente Oldebroek'. In deze Groenvisie zijn de belangrijkste groenstructuren van de gemeente weergeven en zijn adviezen gegeven over de verdere inrichting, beheer en gebruik van het openbaar groen in de gemeente. Nu, vijf jaar later hebben er verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden waardoor een actualisering van de Groenvisie op zijn plaats is. De Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014 is actualisatie van de Groenvisie Gemeente Oldebroek 2008 en maakt de Groenvisie toepasbaar in de huidige en toekomstige ontwikkelingen in de gemeente. In de Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014 legt de gemeente Oldebroek de groenstructuren vast die duurzaam en waardevol openbaar groen waarborgen en geeft richting aan het in de toekomst te ontwikkelen openbaar groen. Tevens kan het als beleidskader worden ingezet voor integrale plantoetsingen, kwaliteitsverbeteringen en beheerafwegingen.

3.3.7 Parkeernota Oldebroek 2014

Op dit moment wordt in nieuwbouwsituaties, na functiewijzigingen en na verbouwingen getoetst aan het parkeerartikel 2.5.30 in de bouwverordening. Vanaf 19 november 2014 (bestaande plannen overgangsperiode tot 1 juli 2018) is dat niet meer mogelijk maar zal het parkeren in bestemmingsplannen geregeld moeten worden.

Het opnemen van alle concrete parkeernormen, zoals benoemd in bijlage 1 van deze nota, in alle bestemmingsplannen zou ertoe leiden dat alle bestemmingsplannen moeten worden gewijzigd wanneer de parkeernormen worden geactualiseerd. Dat is niet efficiënt. Het is voldoende in de bestemmingsplannen de algemene bepaling op te nemen dat binnen het plan voldaan moet worden aan de parkeernormen, zoals vastgelegd in de door de raad vastgestelde vigerende parkeernota. Dit ter aanvulling op het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP), dat het verkeers- en parkeerbeleid op strategisch niveau behandelt. Bepalend voor de te hanteren parkeernormen is het moment waarop de voorgeschreven openbare procedure wordt opgestart. Bijvoorbeeld het moment van eerste publicatie. Omdat dat voor het bestemmingsplan als geheel anders is dan voor latere wijzigingen, kan dat ertoe leiden dat bij op verschillende tijdstippen vastgestelde plannen, en wijzigingen daarop, verschillende parkeernormen van kracht zijn.

De in deze nota opgenomen fietsparkeernormen beogen een bijdrage te leveren aan een fietssysteem dat voor lokale verplaatsingen een aantrekkelijk alternatief is voor autoverplaatsingen. Desondanks is deze nota niet het geëigende instrument om invulling te geven aan het streven naar minder (auto)mobiliteit. Ook al zijn de parkeernormen in deze nota circa 10 % lager dan de maximum parkeernormen met een vergelijkbare stedelijkheidsgraad. De bedoeling van deze nota is te voorzien in de parkeercapaciteit die hoort bij een gegeven (auto)mobiliteit.

3.3.8 Volkshuisvesting

In het Kwalitatief Woningbouwprogramma (KWP) geeft de gemeente aan dat zij voldoende woningen wil realiseren voor de opvang van de eigen woningbehoefte. De gemeente wil daarbij een gedifferentieerde woningvoorraad realiseren, zodat verschillende alternatieven kunnen worden aangeboden aan mensen met binding aan de gemeente Oldebroek.

3.3.9 Bed en Breakfast

In de gemeentelijke beleidsnota 'Recreatie & Toerisme, Ruimtelijke aspecten' (2010) wordt de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Achterliggend doel is de verbreding van het toeristisch product. De nota wijst op de behoefte aan meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente. Daarnaast is er behoefte aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, waaronder de lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe. Bed en breakfast voorzieningen worden beschouwd als een welkome aanvulling op het toeristische aanbod. Bed en breakfast voorzieningen zijn daarom in de gehele gemeente toegestaan, mits er wordt voldaan aan een aantal beleidsregels. In hoofdlijnen moeten de voorzieningen een kwaliteitsimpuls zijn voor het landelijke gebied. In de notitie 'Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek' (2009) wordt aangegeven welke beleidsregels van toepassing zijn en hoe de functie planologisch verankerd wordt in nieuwe bestemmingsplannen.

3.3.10 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid

De voorgenomen plannen voldoen aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

In dit hoofdstuk wordt het onderzoek naar de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In dit hoofdstuk wordt de uitbreiding van de bestaande parkeervoorziening buiten beschouwing gelaten, aangezien deze gelet op de aard en omvang niet van milieukundige betekenis is.

4.1 Cultuurhistorie En Archeologie

4.1.1 Cultuurhistorie

4.1.2 Archeologie

4.1.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is in dit geval een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.

4.2.2 Situatie plangebied

In oktober 2018 is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin).

Veldwerkzaamheden

Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn, zwak siltig zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 0,90 m-mv. Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde zintuiglijke waarnemingen naar voren gekomen.

Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond:

In de boven- en ondergrond zijn geen parameters in verhoogde mate gemeten.

Grondwater:

In het grondwater is een licht verhoogd gehalte gemeten aan barium.

Conclusies en aanbevelingen

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het grondwater sprake is van een overschrijding van de streefwaarde aan barium uit de Wet bodembescherming. Het verhoogde gehalte aan barium is beschouwd als een van nature verhoogde achtergrondconcentratie. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein. Hierbij wordt echter opgemerkt dat de locatie van de ondergrondse tank niet is onderzocht. Indien deze bij verdere werkzaamheden alsnog wordt aangetroffen wordt er aanvullend onderzoek uitgevoerd.

Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf achten wij milieuhygiënisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend grondonderzoek conform het Besluit Bodemkwaliteit. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.

4.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan.

4.3 Ecologie

4.3.1 Wettelijk kader

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Gelders Natuur Netwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)

Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

4.3.2 Situatie plangebied

In juni 2018 is door Bureau Natuurlijk een natuurtoets uitgevoerd om inzicht te verschaffen of de geplande uit te voeren werkzaamheden conflicteren met de Wet Natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

  • Verstoring: Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand tot het Natura2000 gebied wordt geen verstoring verwacht.
  • Stikstofdepositie: geen (negatieve) effecten of invloeden verwacht op de projectlocatie.

Natuur Netwerk Nederland

Omdat het NNN in Gelderland geen externe werking kent, is een verdere toetsing niet aan de orde.

Soortbescherming

Flora

Geen overtreding wet natuurbescherming.

Vleermuizen

Op basis van de waarnemingen tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat het gebouw potentiële verblijfplaatsen voor de vleermuis biedt. Om dit vast te stellen of uit te sluiten is door Bureau Natuurlijk in december 2018 er een nader onderzoek vleermuizen uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied zelf geen belangrijke waarde heeft als jachtgebied of onderdeel is van een vliegroute: geen van de vleermuizen foerageerde voor langere tijd achter elkaar binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig (in de vorm van de tuinen van omliggende woningen). De waarnemingen die zijn gedaan zijn vooral solitaire soorten die gebruik maakte van de begroeiing op het naastgelegen perceel aan de zuid/oost zijde. Na zonsondergang kwamen de soorten vooral invliegen vanuit de noord/oostzijde van het perceel. Daarnaast zijn tijdens de veldbezoeken geen aanwijzingen gevonden waaruit blijkt dat bomen binnen het plangebied deel uitmaken van een vliegroute. Bovendien wordt het plangebied in de toekomstige situatie niet veranderd waardoor er essentiële lijnelementen verloren gaan.

Zoogdieren

Geen overtreding wet natuurbescherming.

Vogels

Geen overtreding wet natuurbescherming.

Stikstof

In september 2019 is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. Doel van dit onderzoek is toetsing van mogelijke (negatieve) effecten op Natura 2000 gebieden, als gevolg van de activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maakt, aan de Wet natuurbescherming.

Door de ontwikkeling zal een toename van de verkeersgeneratie optreden van 53,9 bewegingen per dag voor licht verkeer. De uitstoot (NOx) wordt als gevolg van deze toename met 1,0 kg/j verhoogd. De emissie NH3 neemt als gevolg van de toename van het aantal verkeersbewegingen toe met 0,0 kg/j. Het gebruik van de woningen veroorzaakt op de Natura 2000-gebieden geen bijdrage hoger dan 0,00 mol/ha/j.

De aanlegfase zal 1 jaar in beslag nemen. Op basis van de inschatting van de activiteiten die stikstofuitstoot met zich meebrengen, is de Aeriusberekening ingevoerd. In deze periode zal de emissie NOx als gevolg van de verwachte verkeersbewegingen van de werklieden toenemen met 0,0 kg/j. Als gevolg van het ingeschatte gebruik van mobiele werktuigen neemt de emissie NOx toe met 17,7 kg/j. De aanleg van de woningen veroorzaakt op Natura 2000-gebieden op basis van de inschatting van de werkzaamheden geen bijdrage hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd neemt de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet toe. Er is dus geen sprake van significante effecten op beschermde Natura 2000 gebieden, het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

4.3.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen. De uitgevoerde onderzoeken zijn respectievelijk als Bijlage 4 Natuurtoets en Bijlage 5 Vleermuisonderzoek toegevoegd aan dit plan. De voortoets stikstofdepositie is als Bijlage 6 Voortoets stikstofdepositie toegevoegd aan dit plan.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

4.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0008.jpg"

Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart).

Transport over de weg

A28

Op een afstand van circa 2,8 km is de rijksweg A28 gelegen. Deze weg is opgenomen in het Basisnet. Aangezien de ruimtelijke ontwikkeling op meer dan 200 meter afstand van de basisnetroute is gesitueerd, is het plaatsgebonden risico en het PAG van deze weg geen aandachtspunt voor de planvorming. Gelet op de ruimtelijke scheiding van meer dan 200 meter, is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken.

De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg (toxisch scenario) dienen te worden meegenomen in een verantwoording van het groepsrisico. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie

Transport over het spoor

Ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn Amersfoort - Zwolle gelegen (lijn 253). Conform Bijlage II Tabel Basisnet spoor van de Regeling basisnet betreft het een Basisnetroute. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 2,95 km. Op grond van deze afstand is het plaatsgebonden risico (PR 10-6 -risicocontour) en plasbrandaandachtsgebied van deze spoorlijn geen aandachtspunt voor de planvorming.

Gezien de afstand (groter dan 200 meter) is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Het plangebied bevindt zich wel binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn, aangezien hier bulktransporten van A, B2, C3, D3 en D4-stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (brand- en toxisch scenario) van deze spoorlijn. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie.

Transport door buisleidingen

Het plangebied ligt op ruim 1,35 km afstand van een buisleiding. In de onderstaande tabel is de eigenschappen van deze leiding samengevat.

Tabel Leidinggegevens

Buisleiding Diameter Druk 100 % letaliteitsafstand 1 % letaliteitsafstand Afstand tot plangebied
N-570-20 12 inch 40 bar 70 m 140 m ca. 1,35 km

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de 1% letaliteitsafstand van de buisleidingen ligt. De risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.

Inrichtingen

Het plangebied bevindt zich niet binnen de PR 10-6 risicocontouren en invloedsgebieden/effectafstanden 1% letaliteit van de inrichtingen in de omgeving van het plangebied. De risico's als gevolg van inrichtingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

4.5 Geluid

4.5.1 Algemeen

Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd.

4.5.2 Situatie plangebied

Wegverkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/h-gebied of in een woonerf. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg.

Het plangebied ligt binnen de 200 m geluidzone van de Zuiderzeestraatweg.

Uit een akoestisch onderzoek van september 2009 en die gedaan is voor een nabijgelegen locatie aan de overzijde van de Rustenburgsweg, is gebleken dat de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen ten gevolge van het verkeer op de Zuiderzeestraatweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Gezien het feit dat beide locaties tegenover elkaar liggen en de afstand tot de weg gelijk of iets groter is, mag aangenomen worden dat de voorkeursgrenswaarde op de gevels van deze woning eveneens niet wordt overschreden. De locatie waarvoor dit onderzoek is uitgevoerd bevond zich op een afstand van circa 60 meter tot de Zuiderzeestraatweg. Onderhavig plangebied bevindt zich op circa 135 meter vanaf de Zuiderzeestraatweg. In overleg met de gemeente is bepaald dat de resultaten uit dit onderzoek gebruikt kunnen worden dit plan.

Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 7 Akoestisch onderzoek Zuiderzeestraatweg toegevoegd aan dit plan.

De planlocatie is gelegen binnen de invloedssfeer van de Rustenburgsweg (30 km/uur). Deze weg is nietzoneplichtig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in december 2018 onderzoek verricht naar de geluidbelasting vanwege deze weg.

Ten gevolge van het wegverkeer op de Rustenburgsweg (30 km/uur) bedraagt de geluidbelasting exclusief aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder ter plaatse van de maatgevende gevel 53 dB. Overeenkomstig de methode Miedema is dit te classificeren als ‘Redelijk’. Hiermee is sprake van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat.

Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 8 Akoestisch onderzoek Rustenburgsweg toegevoegd aan dit plan.

Spoorlawaai

De spoorlijn Amersfoort - Zwolle (lijn 253) heeft een zonebreedte van 300 meter ter weerszijden van de spoorlijn, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. Het plangebied ligt op bijna 3 km van de geluidszone van de spoorlijn.

Industrielawaai

Er zijn geen bedrijven gelegen in de omgeving van het plangebied die vanuit het aspect industrielawaai een belemmering vormen voor de realisatie van de woningen.

4.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouw-locaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:

  • kantoorlocaties groter dan 33.333 m² bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties groter dan 66.667 m² bruto vloeroppervlak met twee ontsluitingswegen;
  • woningbouwlocaties met meer dan 500 woningen met één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met meer dan 1.000 woningen met twee ontsluitingswegen;
  • voor projecten die combinaties hiervan vormen geldt een speciale formule, zie bijlage 3b van de Regeling NIBM;
  • projecten die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsstructuur dienen bij elkaar te worden opgeteld.

4.6.2 Situatie plangebied

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Tot slot wordt geconcludeerd dat het plangebied niet gelegen is binnen deze zones zoals opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen. Het plan betreft een woningbouwlocatie voor zeven woningen dat zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan worden uitgevoerd.

4.6.3 Conclusie

Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is het uitvoeren van berekeningen niet nodig omdat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse (conform besluit NIBM). De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

4.7.1 Algemeen

Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.

Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.

4.7.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

4.7.3 Situatie plangebied

4.7.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.8 Water

4.8.1 Vigerend beleid

4.8.2 Waterparagraaf

4.8.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.9 Besluit Milieueffectrapportage (Mer)

4.9.1 Algemeen

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.

In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;

Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

4.9.2 Situatie plangebied

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het slopen van een supermarkt en de realisatie van woningen. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe) bedraagt circa 1,7 kilometer. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

4.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

4.10 Verkeer En Parkeren

4.10.1 Verkeer

Op basis van de CROW publicatie-317 is voor het voornemen de verkeersgeneratie bepaald. In het plangebied vindt de realisatie van 7 tussen/rijwoningen plaats. Voor dit bouwplan geldt:

Verkeersgeneratie van maximaal 7,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal per tussen/rijwoning.

De realisatie van 7 nieuwe woningen draagt dan ook bij aan een verkeersgeneratie van 52 mvt/etmaal. Uitgaande van 10% tijdens de spits resulteert dit in 1 auto per 11 minuten. Dit is voor de verkeersintensiteit van de omliggende wegen geen enkel probleem.

4.10.2 Parkeren

Voor het voornemen zijn de normen uit de Parkeernota 2014 gehanteerd. Uitgangspunt hierbij is dat het parkeren op eigen erf zal plaatsvinden.

Ten behoeve van de 7 woningen geldt volgens de Parkeernota 2014 een norm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Echter worden de woningen uitgevoerd als seniorenwoningen met een volledig woonprogramma (met badkamer en slaapkamer) op de begane grond. Voor seniorenwoningen wordt veelal een norm aangehouden van 1,3 parkeerplaats per woning.

In de praktijk zullen niet alle woningen door senioren met één auto bewoond gaan worden. Het is daarom verstandig om een norm te hanteren die tussen de beide genoemde normen in ligt. Bovendien moet rekening gehouden worden met de bestaande parkeerdruk op de Rustenburgsweg. Het betreffende gedeelte van de Rustenburgsweg kent op dit moment uitsluitend vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen, met opritten naast de woningen, zodat in principe op eigen erf geparkeerd kan worden. In de praktijk staan er echter ook enkele bedrijfsbusjes en personenauto’s langs de weg geparkeerd. Het is daarom gewenst om het maximaal aantal parkeerplaatsen dat ruimtelijk passend is toe te voegen.

Tegelijkertijd is het gewenst om een aantal bomen toe te voegen om verstening van het straatbeeld te voorkomen. Gelet op de beschikbare ruimte is het mogelijk om in totaal 10 haakse parkeerplaatsen en 4 boomvakken te realiseren, naast de vier opritten voor de hoekwoningen. Dit is één parkeerplaats meer dan op de schetsplannen is ingetekend. Dat betekent dat er in totaal 10 haakse openbare parkeerplaatsen en 4 parkeerplaatsen op eigen erf kunnen worden gerealiseerd. Of te wel in totaal 14 parkeerplaatsen die allemaal vanaf de Rustenburgsweg bereikbaar zijn. Dat komt neer op een parkeernorm van 2,0 per woning. Voor een seniorenwoning is dit ruim voldoende. Het parkeren is dan ook geen probleem voor de realisatie van de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0009.jpg"

4.10.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

Stedenbouw

In de omgeving van het plangebied staan voornamelijk woningen bestaande uit één laag met kap (zie navolgende 4 afbeeldingen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0013.jpg"

De realisering van de woningen past dan ook goed in het bestaande straatbeeld en zeer wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt.

Het plan

Er worden zeven senioren woningen gerealiseerd op de locatie aan de Rustenburgsweg 13 te Oldebroek op de voormalige locatie van de Golff supermarkt. De vier hoekwoningen kunnen op eigen terrein parkeren. Door aan de zijde van Het Kooiveen drie extra parkeerplaatsen aan te leggen ontstaat er aan de voorzijde ruimte voor groen en enkele bomen. De woningen hebben alle een voortuin en een diepe achtertuin.

Hierna wordt het indicatieve gevelbeeld van de zeven woningen weergegeven, gezien vanaf de Rustenburgsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0014.jpg"

Voorgevel seniorenwoningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0015.jpg"Achtergevel rij van vier woningen

Seniorenwoningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0016.jpg"

Zijgevel en achtergevel rij van drie woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0017.png"

Begane grond rij van vier woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB114-VG01_0018.jpg"

Begane grond rij van drie woningen

De woningen sluiten stedenbouwkundig, qua functie, schaal, maatvoering en karakteristiek goed aan op de bestaande omgeving.

Hoofdstuk 6 Plansystematiek

6.1 Toelichting Op De Plansystematiek

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet Van De Regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

6.2.2 Indeling regels per bestemming

De regels zijn als volgt ingedeeld:

Bestemmingsomschrijving

Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.

Bouwregels

Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

Nadere eisen

Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
  2. b. de milieusituatie: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
  3. c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld: ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
  4. d. de sociale veiligheid: uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
  5. e. de verkeersveiligheid: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
  6. f. de woonsituatie: ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.

Afwijken van de bouwregels

In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling. Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Specifieke gebruiksregels

In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.

Afwijken van de gebruiksregels

Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.

6.2.3 Bestemmingen

Tuin

De gronden met de bestemming 'Tuin' maken juridisch en feitelijk deel uit van de bouwpercelen waarop woningen zijn gesitueerd.
De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de gronden aan de voorzijde van de naar de weg gekeerde bouwgrens van het bouwvlak waarbinnen de woningen mogen worden gesitueerd. Vanwege het behoud van het straatbeeld en het zicht op de woningen is binnen deze bestemming alleen een beperkte bebouwingsregeling opgenomen voor het bouwen van vlaggenmasten, speeltoestellen, en dergelijke. In het algemeen geldt dat gebouwen op deze gronden dan ook niet zijn toegestaan. Alleen de bouw van bijbehorende bouwwerken (een erker, toegangspartij en overkapping) is binnen deze bestemming mogelijk.

Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de gronden met een ontsluitende en verkeersdoorstromende functie. Ook is de bestemming toegekend aan bermen, parkeerplaatsen en niet structurele groenvoorzieningen. In de regels van deze bestemming is een beperkte bebouwingsregeling opgenomen voor gebouwen ten behoeve van de bestemming zoals bushokjes en nutsvoorzieningen. Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals straatmeubilair, straatverlichting, en dergelijke. Binnen de regels zijn afwijkingsregelingen opgenomen om onder voorwaarden van de maximale bouwhoogte te mogen afwijken.

Wonen

De bestemming 'Wonen' omvat alle percelen waarop woningen en bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten.

De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding is aangegeven wat de maximale goothoogte- en bouwhoogtematen mogen zijn.

Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan binnen de bestemming 'Wonen' en het daarin gelegen bouwvlak. Zij moeten op minimaal 1 meter achter de voorgevel van de woning worden gebouwd.

Ten behoeve van het bouwen van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak en het plaatsen en gebruiken van een tijdelijke woonunit als woonruimte voor mantelzorg kan onder bepaalde voorwaarden een afwijking van het in het bestemmingsplan bepaalde worden verleend.

Op gronden met de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van een vrij beroep en een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf toegestaan. Voorwaarde daarvoor is dat de woonfunctie in alle gevallen de hoofdfunctie binnen de bestemming blijft. In beperkte mate mag bij de uitoefening van een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf ook detailhandel plaatsvinden.

6.2.4 Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.

Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.

Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

6.3 Handhaving

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.

Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.

Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid Van Het Plan

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het uitvoeren van het plan heeft mogelijk financiële gevolgen. Deze gevolgen komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond. Er zal een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer worden afgesloten zodat er geen financiële gevolgen voor de gemeente zijn.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.

Het betreft ontwikkelingen op slechts 1 perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.

Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.

Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 8 Inspraak, Overleg En Zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen.

De initiatiefnemer heeft op 28 januari 2019 de direct omwonenden aan de Rustenburgsweg en het Kooiveen (18 adressen) en de gemeente een uitnodiging gestuurd. In deze brief stond dat er op 11 februari 2019 in de Zwikmeule een inloopbijeenkomst was met de mogelijklheid de plannen in te zien en vragen te stellen.

Van deze gelegenheid is goed gebruik van gemaakt. De algehele indruk was positief. De gegeven reacties worden nader bekeken door de initiatiefnemer. Van deze bijeenkomst is een kort verslag gemaakt.

De uitnodiging en het verslag zijn respectievelijk als Bijlage 11 Uitnodiging inloopavond en Bijlage 12Verslag informatieavond toegevoegd aan dit plan.

Om privacy-redenen is de intekenlijst niet opgenomen in dit plan.

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Gelderland

Het plan is in het kader van vooroverleg naar de provincie toegezonden. De eventuele reacties worden t.z.t. toegevoegd aan dit plan.

8.1.3 Waterschap Vallei & Veluwe

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets is de 'korte procedure' van toepassing. Het watertoetsresultaat is opgenomen als Bijlage 9 Watertoets van deze toelichting. Het waterschap geeft een positief wateradvies.

8.2 Inspraak

Gelet op de manier van het betrekken van omwonenden wordt een voorontwerpbestemmingsplan achterwege gelaten.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 22 mei 2019 tot en met 2 juli 2019, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Er zijn twee zienswijzen ingediend, welke zijn verwerkt in de Nota van zienswijzen (zie Bijlage 13 Nota van zienswijzen). Geen van de zienswijzen heeft geleidt tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Bijlage 1 Collegebesluit 3 April 2018

Bijlage 1 Collegebesluit 3 april 2018

Bijlage 2 Collegebesluit 29 Mei 2018

Bijlage 2 Collegebesluit 29 mei 2018

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Natuurtoets

Bijlage 4 Natuurtoets

Bijlage 5 Vleermuisonderzoek

Bijlage 5 Vleermuisonderzoek

Bijlage 6 Voortoets Stikstofdepositie

Bijlage 6 Voortoets stikstofdepositie

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Zuiderzeestraatweg

Bijlage 7 Akoestisch onderzoek Zuiderzeestraatweg

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Rustenburgsweg

Bijlage 8 Akoestisch onderzoek Rustenburgsweg

Bijlage 9 Watertoets

Bijlage 9 Watertoets

Bijlage 10 Samenvatting Watertoets

Bijlage 10 Samenvatting watertoets

Bijlage 11 Uitnodiging Inloopavond

Bijlage 11 Uitnodiging inloopavond

Bijlage 12 Verslag Informatieavond

Bijlage 12 Verslag informatieavond

Bijlage 13 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 13 Nota van zienswijzen