Oldebroek, Zuiderzeestraatweg en de Hagen
Bestemmingsplan - gemeente Oldebroek
Vastgesteld op 18-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Oldebroek, Zuiderzeestraatweg en de Hagen met identificatienummer NL.IMRO.0269.OB116-VG02 van de gemeente Oldebroek;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0269.OB116-VG02 met de bijbehorende regels;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:
het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend geheel door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, de omvang en de uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;
1.7 aan-huis-verbonden beroep:
het in een woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, kunstzinnig, maatschappelijk, medisch, ontwerptechnisch, paramedisch of zakelijk gebied dan wel een daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede dienstverlenende bedrijven (waaronder niet wordt begrepen een escortbedrijf en/of een seksinrichting), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.8 afwijking:
een afwijking als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
een in de regels en/of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het gedeelte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden;
1.11 bed en breakfast:
een bedrijfsmatige voorziening die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als een toeristische recreatieve activiteit aan maximaal acht personen en die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;
1.12 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis- verbonden beroep, voor een (dienstverlenend) bedrijf, voor een dienstverlenende instelling of voor een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief administratieruimte, opslagruimte en dergelijke;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat geen interne verbinding heeft met dat hoofdgebouw;
1.16 binnenwaarde:
binnenwaarde zoals opgenomen in de Wet geluidhinder;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het veranderen of het vernieuwen en het vergroten van een bouwwerk;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde en aan de onderzijde door een horizontale vloer of door een balklaag is begrensd, inclusief de onderliggende vloer en het deel van hetzelfde bouwniveau dat onder een dak ligt, waarvan de vrije doorgangshoogte meer bedraagt dan 1,50 meter;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, metaal, steen of enig ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 college:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek;
1.25 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.26 dakkapel:
een bescheiden uitbouw die het hellende dakvlak onderbreekt en aangebracht is om licht en lucht onder de kap toe te laten en om het gebruiksoppervlak te vergroten;
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden met uitzondering van e-commerce, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of het (af)leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een bedrijfs- of van een beroepsactiviteit, alsook een ondergeschikte horecavoorziening;
1.28 e-commerce:
een vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren, dat uitsluitend verloopt via e-mail, fax, internet, post of telefoon, waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en geen klanten op het bedrijf worden ontvangen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, geen toonbank heeft en de goederen niet uitstalt ten verkoop en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de bedrijvenfunctie, zijnde een magazijn en/of de opslag van goederen;
1.29 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.30 erf:
een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
1.31 erker:
een uitbouw aan een hoofdgebouw waarvan:
- de breedte niet meer dan 60% is van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd;
- de diepte niet meer dan 1,25 meter is;
- de bouwhoogte niet meer dan 3,00 meter is, waarboven een vloerafscheiding van niet meer dan 1,00 meter is toegestaan;
- de oppervlakte niet meer dan 6 m² is.
1.32 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is;
1.34 kampeermiddel:
een kampeerauto, een tent, een tentwagen, een toercaravan of enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan; één en ander voor zover deze onderkomens, voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.35 kelder:
een bouwlaag onder een gebouw en die geheel of grotendeels beneden het aanliggende terrein is gelegen;
1.36 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het op een bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen meldingsplicht of geen vergunningsplicht op grond van de milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden;
1.37 kunstwerk:
een met het oog op artistieke kwaliteit door kunstenaars beroepsmatig vervaardigd product;
1.38 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
1.39 nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.40 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.41 ondergronds:
onder peil;
1.42 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte met niet meer dan drie wanden vormt;
1.43 peil:
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst geldt de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst geldt de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- b. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;
1.44 perceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.45 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.46 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden en waaronder in ieder geval wordt verstaan een erotische massagesalon, een escortservice, een parenclub, een prostitutiebedrijf, een seksautomatenhal, een seksbioscoop of een sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.47 twee-aaneen:
twee woningen waarvan ten minste 1 gevel van de hoofdgebouwen aaneen zijn gebouwd;
1.48 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.49 verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;
1.50 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, geldt de gevel van een gebouw die door de indeling van het gebouw, de ligging van het gebouw en/of de situatie ter plaatse, het sterkst op de weg gericht is;
1.51 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.52 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
- dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;
- op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
- voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.
2.1 afmetingen ander bouwwerk:
de grootste afmeting van een bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;
2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk of van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelgrens;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. beplanting en bermen;
- b. groenvoorzieningen;
- c. paden;
met daaraan ondergeschikt:
- d. wadi’s/retentievijvers, waterberging en waterinfiltratie ten dienste van de waterhuishouding;
met de daarbij behorende:
- e. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
3.2 Bouwregels
- a. in of op deze gronden mag niet worden gebouwd;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen bouwwerken toegestaan' zijn gebouwen, (delen van) overkappingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde niet toegestaan en dienen de gronden niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van ter inzage gaan van het ontwerp van dit plan.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
Met daaraan ondergeschikt:
- b. delen van overkappingen en ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers;
- c. parkeren;
met de daarbij behorende:
- d. andere werken;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en pergola's, met uitzondering van overkappingen;
- f. toegangspaden tot de gebouwen op het bijbehorende bouwperceel.
4.2 Bouwregels
- 1. In of op deze gronden mogen geen gebouwen of delen daarvan worden gebouwd, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers en delen van overkappingen behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming 'Wonen'.
- 2. Voor het bouwen van de overkappingen gelden de volgende regels:
- a. een overkapping mag uitsluitend worden gebouwd als deze onderdeel uitmaakt van in de aangrenzende bestemming 'Wonen' toegelaten overkapping;
- b. de bouwhoogte van delen van overkappingen mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
- c. de in de aangrenzende bestemming 'Wonen' toegelaten overkappingen mogen worden gebouwd tot 1,25 meter voor het verlengde van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, met een oppervlakte van niet meer dan 6 m2.
- 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
- c. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen bouwwerken toegestaan' zijn gebouwen, (delen van) overkappingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde niet toegestaan en dienen de gronden niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van ter inzage gaan van het ontwerp van dit plan.
4.3 Nadere eisen
Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. een goede woonsituatie;
- c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de verkeersveiligheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
- b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
- d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- e. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
- f. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
- g. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
- c. andere werken;
- d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
- e. erven en tuinen;
- f. parkeren;
5.2 Bouwregels
- 1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mag één vrijstaande woning worden gebouwd;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen twee aaneengebouwde woningen of één vrijstaande woning worden gebouwd;
- c. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m2;
- d. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
- e. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
- 2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- a. de horizontale diepte van het bouwvlak mag niet meer dan 15,00 meter bedragen;
- 3. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel gelden de volgende regels:
- a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
- b. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Maximale bouwhoogte
overkappingenMaximale oppervlakte 3,50 meter 5,50 meter 3,00 meter 100 m2
- 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel of naar de openbare weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
- b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel of naar de openbare weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
- d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
- e. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
- f. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
5.3 Nadere eisen
Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de milieusituatie;
- d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de verkeersveiligheid.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
- 2. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4.1 onder f en 5.4.1 onder j en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan worden, waarbij:
- a. een bed en breakfast voorziening uitsluitend is toegestaan op percelen met vrijstaande woningen;
- b. de bed en breakfast voorziening uitsluitend mag worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van het perceel;
- c. de oppervlakte voor de bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 110 m² mag bedragen;
- d. onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-, douche-, en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m², zonder een separate kookvoorziening;
- e. op eigen terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal één parkeerplaats;
- f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- g. het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Ten behoeve van het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
- 1. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter en dieper dan de op de in Bijlage 2 opgenomen Archeologische beleidskaart aangegeven oppervlakte en diepte, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
- 2. In afwijking van het gestelde onder lid 1 hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder lid 1 voor te leggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
- a. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte van de te slopen bebouwing niet wordt meegerekend met de oppervlakte zoals bedoeld onder lid 1, de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut (met uitzondering van nieuwe kelders);
- b. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 meter uit de bestaande fundering, met behoud van bestaande funderingen;
- c. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,5 m onder het bestaande maaiveld;
- d. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
- 3. Indien het onder lid 1 genoemde rapport of de beschikbare informatie als bedoeld in lid 2 onder d daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
- 4. Indien uit het onder lid 1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in lid 2 onder d of uit het vervolgonderzoek bedoeld in lid 3 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
- a. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
- 5. Het bepaalde onder lid 1 tot en met 4 geldt niet voor het bouwen van een bouwwerk op gronden met een op basis van de Archeologische beleidskaart aangegeven lage archeologische verwachtingswaarde.
6.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:
- a. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- 1. Behoudens het bepaalde in artikel 6.2 is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangewezen gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en de werkzaamheden uit te voeren:
- a. Aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- b. Aanleggen en dempen van watergangen en poelen;
- c. Aanbrengen van ondergrondse transport-, energie en telecommunicatieleidingen (nutsvoorzieningen) breder dan 80 cm en de daarmee verband houdende constructies, installatie en apparatuur;
- d. Diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan 0,5 m onder het maaiveld - omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
- e. Bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.
- 2. Het in lid 1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
- a. Werken en werkzaamheden in het kader van het normale (agrarische) beheer, onderhoud en exploitatie, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- b. Werken en werkzaamheden waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
- c. Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 1 onder c, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist voor bouwen;
- d. Voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
- e. In het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
- f. Voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,5 m onder het omliggende bestaande maaiveld met een maximale oppervlakte van:
- 120 m² in een gebied met een Waarde - Hoge archeologische verwachting;
- 500 m² in een gebied met een Waarde - Middelhoge archeologische verwachting;
- 2.500 m² in een gebied met een Waarde - Lage archeologische verwachting;
- 50 m² in een gebied met een Waarde - Archeologische monumenten
- g. Werken en werkzaamheden op gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
- 3. De onder lid 1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
- 4. Indien het onder lid 3 genoemde rapport of de beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
- 1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersintensiteit en/of de verkeersveiligheid daartoe aanleiding geven;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene- en/of zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter.
- 2. Een in artikel 8, sub 1, vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. de milieusituatie;
- c. de sociale veiligheid;
- d. het straat- en bebouwingsbeeld;
- e. de verkeersveiligheid;
- f. de woonsituatie.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
- a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeren en laden en lossen
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Waterberging
Alvorens de gronden in gebruik genomen worden voor de doeleinden als bedoeld in de artikel 4.1 en artikel 5.1 dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:
- a. er is aantoonbaar gemaakt dat de toename van de afvoer van afstromend regenwater gecompenseerd wordt conform de eisen en voorwaarden van het waterschap en van de gemeente en voorzien is van een waterberging met voldoende capaciteit;
- b. de compensatie dient tenminste naar evenredigheid van de realisatie van verhardingen gerealiseerd te worden;
- c. de compensatie bedraagt tenminste 60 mm per m2 verharding conform de Leidraad Inrichten en Ontwerpen Openbare Ruimte 2023;
- d. indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de onder c. bedoelde Leidraad Inrichten en Ontwerpen Openbare Ruimte wordt vastgesteld, wordt deze nieuwe versie in acht genomen;
- e. de gestelde compensatie en voorwaarden dienen in stand te worden gelaten bij het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gebouwen en van het perceel volgens de doeleinden als bedoeld in Artikel 4 en Artikel 5.
Hoofdstuk 4 Overgangs-en Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of worden veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of worden veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- 2. Het college kan eenmalig in afwijking van het vermelde in artikel 12.1 sub 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 12.1 sub 1 met maximaal 10%.
- 3. Het bepaalde in artikel 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 12.2 sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 12.2 sub 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het bepaalde in artikel 12.2 sub 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Oldebroek, Zuiderzeestraatweg en de Hagen'.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Oldebroek op 18 april 2024.
, voorzitter T.H. Haseloop-Amsing
, griffier J. Tabak.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer heeft het voornemen om op de gronden nabij de rotonde Zuiderzeestraatweg en de Hagen, waar in het verleden een kantoor was gepland, maximaal drie woningen te realiseren. Twee vrijstaande woningen of één vrijstaande woning en een twee-onder-een-kapwoning. Het perceel is nu bestemd als 'Agrarisch -1'. De ontwikkeling vormt een afronding van de rand van Oldebroek.
Met dit initiatief wordt een open locatie binnen de bebouwde kom van bebouwing voorzien. Deze ontwikkeling past geheel binnen de 'ladder voor duurzame verstedelijking' en sluit aan bij de heldere kaders voor het woonbeleid zoals vastgelegd in het vigerende gemeentelijke Woonvisie en het Woningmarktonderzoek gemeente Oldebroek 2017. In Oldebroek ligt de kwalitatieve vraag in de komende jaren sterk op het toevoegen van woningen in de koopsector. Het accent van de vraag ligt op middeldure en dure vrijstaande woningen, middeldure tweekappers en goedkope en middeldure rijwoningen.
Met dit plan meent de initiatiefnemer een bescheiden bijdrage te doen aan de doelstellingen die genoemd worden in de Woonvisie en het Woningmarktonderzoek met het bevorderen van de doorstroming op de woningmarkt en met het realiseren van aantrekkelijke woningen in een mooie omgeving met divers aanbod aan werkgelegenheid voor o.a. de hoger opgeleiden.
De initiatiefnemer is van mening dat deze ontwikkeling op de hoek Zuiderzeestraatweg en de Hagen inspeelt op de verwachte marktvraag in de komende jaren en dat de gekozen woningbouwtypologie goed past binnen het karakter van Oldebroek. Het plan sluit goed aan bij de omliggende bebouwing en voorziet in een behoefte van Oldebroek en haar (toekomstige) inwoners.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de westzijde van de kern Oldebroek, grenzend aan de Zuiderzeestraatweg ter hoogte van de rotonde met de Hagen en de Westerweg. De locatie markeert zowel de entree tot de kern Oldebroek als tot de nieuwbouwwijk Oldebroek West, komende vanaf de Zuiderzeestraatweg.
![]() |
Afbeelding 1: Ligging plangebied in groter geheel |
Hieronder ziet u een vogelvlucht van het plangebied.
![]() |
Afbeelding 2: Vogelvlucht |
Kadastrale gegevens
Kadastrale gemeente: Oldebroek
Sectie: AK
Nummers: 996
![]() |
Afbeelding 3: Kadastrale kaart met globale plangrens |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan ''Oldebroek, Zuiderzeestraatweg en de Hagen” bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0269.OB116-VG02) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting begint met een algemeen hoofdstuk. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plan, voor zover nu bekend. Het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek komt aan de orde in Hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 gaat in op de milieutechnische en overige aspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de regels. De uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 6 en tot slot in hoofdstuk 7 het vooroverleg, inspraak en procedure.
Hoofdstuk 2 De Historie En De Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Historie
Het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt door het ontstaan van stuwwallen en een slagenverkaveling. De gronden van het plangebied zijn voornamelijk in agrarisch gebruik geweest. Rondom het plangebied is relatief veel beplanting aanwezig. Dit met name aan de zuidwestzijde waar een bosperceel (voormalige begraafplaats) is te vinden. De bebouwing staat vooral langs de evenwijdig aan de stuwwal lopende wegen. Daarnaast zijn relatief veel waterafvoerende sloten aanwezig. Voor zover bekend is het gebied altijd agrarisch in gebruik geweest.
2.2 Geldend Planologisch Regime
Voor het plangebied is het geldende bestemmingsplan 'Oldebroek Dorp 2009'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 28 juni 2011. Volgens dit bestemmingsplan kent het plangebied de bestemming 'Agrarisch -1' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De bestemmingsomschrijving voor 'Agrarisch -1' is:
De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. beplanting, bermen en waterlopen;
- b. cultuurgrond;
- c. wadi’s/retentievijvers, waterberging en waterinfiltratie ten dienste van de waterhuishouding;
met daaraan ondergeschikt:
- d. (hout)wallen;
- e. paden en wegen;
met de daarbij behorende:
- f. andere werken;
- g. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
- h. Woningbouw is binnen deze bestemming niet mogelijk.
![]() |
Afbeelding 4: Uitsnede geldend bestemmingsplan |
In oktober 2016 is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3 van de Wabo een aanvraag ingediend voor het planologisch mogelijk maken voor het bouwen van een kantoorvilla met parkeerplaatsen, welke in 2017 is ingetrokken.
Om nu woningbouw mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
2.3 Gewenste Situatie
Initiatiefnemer wil in het plangebied maximaal drie woningen realiseren. Initiatiefnemer wil dat de woningen aansluiten aan de aangrenzende woonwijk en vanwege de beeldbepalende ligging, aandacht besteden aan de uitstraling van de woningen.
Daarom is in januari 2021 door JD-RO uit Zwolle een beeldkwaliteitsplan (BKP) opgesteld (zie Bijlage 1Beeldkwaliteitsplan). Dit beeldkwaliteitskader geeft opdrachtgevers, ontwerpers en bouwers vooraf informatie waaraan bouwplannen moeten voldoen en is een inspiratiebron om goede kwaliteit te realiseren. Het beeldkwaliteitskader richt zich op 2 belangrijke onderdelen.
- 1. Het architectuurbeeld.
- 2. De overgangen van openbaar naar privé (erfscheidingen).
Voor de overige aspecten (algemene criteria, reclamecriteria etc.) blijft de huidige Welstandsnota, van toepassing.
Bij de ontwikkeling van het stedenbouwkundig concept zijn de volgende aspecten als uitgangspunt voor de ontwikkeling gehanteerd.
- De ontwikkeling zoekt qua structuur aansluiting bij de structuur die wordt gevormd door de inrichting van de Zuiderzeestraatweg en de bestaande wijkstructuur, maar zal door de situering als entree van de woonwijk een hogere architectonische uitstraling verlangen en daarmee medebepalend zijn voor de stedenbouwkundige structuur van de wijk als geheel.
- Het beoogde bouwprogramma is 2 vrijstaande woningen of 1 vrijstaande woning met een twee-onder-één-kapwoning. Dit wordt als passend ervaren binnen de ruimtelijke context. Hierbij is de rooilijn van de bestaande woningen langs de Hagen het uitgangspunt. Aan de zijde van de Zuiderzeestraatweg is de achtergevel van de eerstvolgende bestaande woning het referentiepunt, zodat de bestaande bebouwing aan de Zuiderzeestraatweg wordt gerespecteerd.
Hierna worden beide varianten weergegeven.
![]() ![]() |
Afbeelding 5: 2 vrijstaande woningen 1 vrijstaande woning en 2 halfvrijstaande woningen |
De varianten in vogelvlucht.
In het BKP wordt ingegaan op:
- Oriëntatie en situering hoekwoning en Oriëntatie en situering vrijstaande – halfvrijstaande woning
- Hoofdvorm
- Architectuurstijl en gevelcompositie
- Materiaal, kleurgebruik en detaillering
- Erfinrichting
Hierna volgen referentie beelden.
![]() ![]() |
Afbeelding 6: Referentiebeelden van vrijstaande en halfvrijstaande woningen |
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.2 Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende nationale belangen kunnen binnen de gemeente Oldebroek relevant zijn:
- 1. Defensie
- a. Militaire laagvliegroutes, jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen
- b. Militaire terreinen
- 2. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
- 3. Natuurnetwerk Nederland
- 4. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
- 5. IJsselmeergebied
Defensie:
- Militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen
In het Barro worden regels gesteld voor militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen. In nieuwe bestemmingsplannen mogen geen nieuwe bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter te meten vanaf het maaiveld mogelijk maken. In het besluit worden twee laagvliegroutes aangewezen, waarvan er één over de gemeente Oldebroek ligt.
- Militaire terreinen
In het Barro worden regels gesteld ten aanzien van militaire terreinen, veiligheidszonen en munitieopslagen. Binnen de gemeente Oldebroek liggen het Artillerie Schietkamp en de Prinses Margrietkazerne. De functies van deze terreinen mogen op basis van het Barro niet worden belemmerd.
Natuurnetwerk Nederland:
In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) bij provinciale verordening. Het plan mag geen negatieve effecten met zich meebrengen ten aanzien van het NNN.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
- bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
- stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van meer dan 11 woningen als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724).
Het voorliggend bestemmingsplan biedt de planologische kaders voor maximaal drie woningen. Nadere toetsing aan de ladder is daarom niet noodzakelijk.
3.1.4 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet. Tevens is de beoogde ontwikkeling in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking,
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
3.2.3 Toetsing initiatief aan het provinciaal beleid
Landschap en natuur
Het plangebied grenst aan het Nationaal Landschap. Aan de overzijde van de Zuiderzeestraatweg begint ook het Waardevol Open gebied.
Milieu
Het plangebied is niet in of in de nabijheid gelegen van een stiltegebied.
Water
Het plangebied is niet in of in de nabijheid gelegen van een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of een oppervlaktewaterlichaam.
Ruimtelijk beleid
Het plangebied is gelegen in een aandachtsgebied voor windenergie. Gezien de Omgevingsverordening brengt dit geen beperkingen met zich.
Kwalitatief Woonprogramma
Voor wonen geldt dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De woningen waarin het plan voorziet, is opgenomen in de plancapaciteit van de gemeente Oldebroek. Hiermee voldoet het plan aan het Kwalitatief Woonprogramma.
Conclusie
Het plan maakt de bouw van maximaal drie woningen in het plangebied mogelijk. Provinciale ruimtelijke belangen spelen niet in het plangebied. Verder is het plan opgenomen in het Kwalitatief Woonprogramma.
De locatie ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone, beschermingszone natte natuur of waardevol open gebied. Ook ligt het plan gebied niet binnen het Nationaal Landschap. Op grond daarvan gelden er vanuit de Omgevingsverordening geen gebiedsgebonden beperkingen. Ten aanzien van het initiatief zijn in de provinciale Omgevingsverordening geen concrete beleidsuitgangspunten opgenomen die rechtstreeks ingrijpen op dit initiatief. Uit de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland vloeien geen belemmeringen voort.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Oldebroek
3.3.2 Welstandsnota 2014
Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.
De Zuiderzeestraatweg valt als hoofdstructuur van de gemeente onder welstandsniveau 1. Voor het plangebied geldt daarom welstandsniveau 1.
Algemeen
Het beleid van de gemeente Oldebroek is gericht op het handhaven van het bestaande afwisselende beeld van het bebouwingslint. Bebouwing dient zich te voegen in de bestaande structuur waardoor karakteristiek van het bebouwingslint behouden blijft, maar biedt wel mogelijkheden tot vernieuwing. In het bebouwingsbeeld is sprake van een kleinschalig gevarieerd bebouwingsbeeld, elk pand kent binnen beperkte marges zijn eigen situering, uitstraling en kleur- en materiaalgebruik.
Welstandsniveau
Met gebiedsgericht welstandsbeleid dat zich uitstrekt over de totale lengte van de Zuiderzeestraatweg, kunnen de betrokken gemeenten bij toekomstige ontwikkelingen grip houden op de kwaliteit van deze belangrijke beelddrager. De Zuiderzeestraatweg valt als hoofdstructuur van de gemeente onder welstandsniveau 1.
Dit welstandsniveau is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste de ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In beheersituaties gebeurt dit vooral via regels en toetsing, terwijl in ontwikkelingssituaties het accent ligt op het faciliteren en stimuleren van kwaliteit. Zware toetsing houdt in dat over alle plannen (lichte en reguliere vergunning) advies wordt gevraagd aan de welstandscommissie.
Beeldkwaliteitsplan (BKP)
Door de hoge beeldkwaliteitseisen die er aan de Zuiderzeestraatweg worden gesteld, is voor de voorliggende locatie het uitgangspunt dat hier passende stedenbouwkundige en architectonische eisen worden gesteld, zodat de ruimtelijke kwaliteit wordt geborgd. Om dit te borgen is door JD-RO uit Zwolle een BKP opgesteld. Deze wordt tegelijk met het bestemmingsplan vastgesteld. Het BKP is als Bijlage1 Beeldkwaliteitsplan toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
3.3.3 Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014
In 2008 heeft de Gemeente Oldebroek de groenstructuren vastgelegd in de 'Groenvisie Gemeente Oldebroek'. In deze Groenvisie zijn de belangrijkste groenstructuren van de gemeente weergeven en zijn adviezen gegeven over de verdere inrichting, beheer en gebruik van het openbaar groen in de gemeente. Nu, vijf jaar later hebben er verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden waardoor een actualisering van de Groenvisie op zijn plaats is. De Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014 is een actualisatie van de Groenvisie Gemeente Oldebroek 2008 en maakt de Groenvisie toepasbaar in de huidige en toekomstige ontwikkelingen in de gemeente. In de Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014 legt de gemeente Oldebroek de groenstructuren vast die duurzaam en waardevol openbaar groen waarborgen en geeft richting aan het in de toekomst te ontwikkelen openbaar groen. Tevens kan het als beleidskader worden ingezet voor integrale plantoetsingen, kwaliteitsverbeteringen en beheerafwegingen.
In de nabijheid van het plangebied is relatief gezien veel groen aanwezig. Dit komt doordat het plangebied grenst aan het buitengebied. Het plangebied wordt duidelijk afgescheiden van dit groen door de Zuiderzeestraat weg en De Hagen. De invulling van het plangebied is dan ook niet in strijd met de groenvisie.
3.3.4 Parkeernota Oldebroek 2014
Op dit moment wordt in nieuwbouwsituaties, na functiewijzigingen en na verbouwingen getoetst aan het parkeerartikel 2.5.30 in de bouwverordening. Vanaf 19 november 2014 (bestaande plannen overgangsperiode tot 1 juli 2018) is dat niet meer mogelijk maar zal het parkeren in bestemmingsplannen geregeld moeten worden.
Het opnemen van alle concrete parkeernormen, zoals benoemd in bijlage 1 van deze nota, in alle bestemmingsplannen zou ertoe leiden dat alle bestemmingsplannen moeten worden gewijzigd wanneer de parkeernormen worden geactualiseerd. Dat is niet efficiënt. Het is voldoende in de bestemmingsplannen de algemene bepaling op te nemen dat binnen het plan voldaan moet worden aan de parkeernormen, zoals vastgelegd in de door de raad vastgestelde vigerende parkeernota. Dit ter aanvulling op het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP), dat het verkeers- en parkeerbeleid op strategisch niveau behandelt. Bepalend voor de te hanteren parkeernormen is het moment waarop de voorgeschreven openbare procedure wordt opgestart. Bijvoorbeeld het moment van eerste publicatie. Omdat dat voor het bestemmingsplan als geheel anders is dan voor latere wijzigingen, kan dat ertoe leiden dat bij op verschillende tijdstippen vastgestelde plannen, en wijzigingen daarop, verschillende parkeernormen van kracht zijn.
De in deze nota opgenomen fietsparkeernormen beogen een bijdrage te leveren aan een fietssysteem dat voor lokale verplaatsingen een aantrekkelijk alternatief is voor autoverplaatsingen. Desondanks is deze nota niet het geëigende instrument om invulling te geven aan het streven naar minder (auto)mobiliteit. Ook al zijn de parkeernormen in deze nota circa 10 % lager dan de maximum parkeernormen met een vergelijkbare stedelijkheidsgraad. De bedoeling van deze nota is te voorzien in de parkeercapaciteit die hoort bij een gegeven (auto)mobiliteit.
Op het perceel is voldoende ruimte om op eigen erf te kunnen parkeren, waardoor wordt voldaan aan de Parkeernota 2014 (zie ook 4.11 Verkeer en parkeren).
3.3.5 Volkshuisvesting
3.3.6 Bed en Breakfast
In de gemeentelijke beleidsnota 'Recreatie & Toerisme, Ruimtelijke aspecten' (2010) wordt de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Achterliggend doel is de verbreding van het toeristisch product. De nota wijst op de behoefte aan meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente. Daarnaast is er behoefte aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, waaronder de lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe. Bed en breakfast voorzieningen worden beschouwd als een welkome aanvulling op het toeristische aanbod. Bed en breakfast voorzieningen zijn daarom in de gehele gemeente toegestaan, mits er wordt voldaan aan een aantal beleidsregels. In hoofdlijnen moeten de voorzieningen een kwaliteitsimpuls zijn voor het landelijke gebied. In de notitie 'Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek' (2009) wordt aangegeven welke beleidsregels van toepassing zijn en hoe de functie planologisch verankerd wordt in nieuwe bestemmingsplannen.
3.3.7 Klimaatneutraal Oldebroek
De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.
Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energie-opgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en -projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.
Conclusie
De nieuw te bouwen woningen moeten voldoen aan het Bouwbesluit en worden volgens de geldende duurzaamheidseisen gerealiseerd. Hiermee voldoet het plan aan voornoemde ambitie.
3.3.8 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid
De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in strijd met ruimtelijke belangen van het gemeentelijk beleid en passen binnen het relevante ruimtelijke beleid. Er is namelijk sprake van inbreiding, er wordt duurzaam gebouwd, parkeren vindt plaats op eigen terrein en de kwaliteit op deze beeldbepalende entree locatie wordt geborgd door het BKP.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's cultuurhistorie, archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, geur, water, het Besluit milieueffectrapportage en verkeer en parkeren.
4.1 Cultuurhistorie En Archeologie
4.1.1 Cultuurhistorie
Algemeen
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan een beschrijving van "de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.
Situatie plangebied
De gemeente Oldebroek beschikt over een eigen (concept) Cultuurhistorische Waardenkaart.
![]() |
Afbeelding 7: Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart |
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Oldebroek, in het plangebied geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten. In de omgeving van het plangebied aan de Zuiderzeestraatweg 47/47A is wel sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden, dit is namelijk een monument. De ontwikkeling van de woningen in het plangebied hebben geen negatieve invloed op de cultuurhistorische waarden, door de aanwezige bebouwing tussen dit monument en het plangebied.
Zuiderzeestraatweg
In 1827 werd door Koning Willem I de aanleg van de Zuiderzeestraatweg tussen Amersfoort en Zwolle goedgekeurd. Al in 1830 werd de weg opengesteld. Bijna 100 jaar later, in 1927, werd de Zuiderzeestraatweg opgenomen in het Rijkswegenplan. De gehele route kreeg toen een klinkerbestrating van 5 meter breedte en aan weerszijden bomenrijen. Met 64,4 km was dit destijds het langste rijkswegtracé in het land.
De Zuiderzeestraatweg is van grote invloed geweest op de ontwikkeling van de dorpen en de steden langs de voormalige Zuiderzeekust. De ruimtelijke structuur van alle daaraan gelegen dorpen en steden wordt er in sterke mate door bepaald, zoals ook in Oldebroek, Wezep en Hattemerbroek. Veel historische bebouwing is gericht op deze weg, waaronder vele boerderijen, een groot aantal landgoederen, villa’s en andere woonhuizen, maar ook fabrieken, bedrijfsgebouwen en kazernecomplexen.
Om de kwaliteit van de Zuiderzeestraatweg te behouden / te versterken is er voor dit plan een BKP opgesteld, welke gelijktijdig met het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Hierdoor is de cultuurhistorische waarde van de Zuiderzeestraatweg geborgd.
4.1.2 Archeologie
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld.
Situatie plangebied
Op basis van de Archeologische beleidskaart van de gemeente Oldebroek, blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied met een middelhoge verwachting. Hiervoor geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak groter dan 500 m2 en die dieper gaan dan 50 centimeter beneden maaiveld archeologisch onderzoek verplicht is.
![]() |
Afbeelding 8: Uitsnede archeologische beleidskaart |
Met de realisatie van dit plan wordt minder dan 500 m2 verstoord, waardoor er geen archeologisch onderzoek nodig is. Mocht er sprake zijn van meer dan 500 m2 verstoring, dan wordt eerst contact opgenomen met de regio-archeoloog.
Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.
4.2.2 Situatie plangebied
Door Milieutechniek Rouwmaat Groenlo bv is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de algemene bodemkwaliteit te bepalen ter plaatse van de onderzoekslocatie, waarmee bekeken kan worden in hoeverre deze bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor het beoogde gebruik en/of de voorgenomen ontwikkelingen.
Uit het onderzoek blijkt dat de hypothese "De gehele locatie is onverdacht" grotendeels aangenomen dient te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.
Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dan dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt. Ondanks de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd, is het altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.
4.2.3 Conclusie
Het aspect bodem is geen belemmering voor de realisatie van de woningen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan.
4.3 Ecologie
4.3.1 Algemeen
Wettelijk kader
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuur Netwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
NNN (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)
Het NNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. De provincie Gelderland heeft hiervoor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) opgesteld. Het GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
4.3.2 Situatie plangebied
![]() |
Afbeelding 9: Foto plangebied (2020) |
In juni 2020 is een Natuurnotitie opgesteld (zie Bijlage 3 Natuurnotitie). Hieruit blijkt dat Natura 2000-gebied Veluwe op circa 1,65 km afstand van het plangebied ligt. Door deze aanzienlijke afstand blijft de stikstofdepositie 0,00 mol/ha/j. Andere verstoringen als gevolg van de ontwikkeling, zoals verstoring van instandhoudingsdoelstellingen door geluid, trillingen en licht, zijn vanwege de afstand op voorhand uit te sluiten. Er zijn daardoor geen nadelige milieueffecten te verwachten op de omliggende Natura 2000-gebieden.
Provinciale bescherming
Het dichtstbijzijnde gedeelte van het natuurnetwerk bevindt zich op circa 400 meter ten noorden van het plangebied. De bescherming van het NNN kent in de provincie Gelderland niet het begrip externe werking. Aangezien het plangebied niet in het GNN of GO ligt, leidt de voorgenomen ingreep niet tot vermindering van de oppervlakte kwaliteit of samenhang van de aanwezige natuur. De voorgenomen ingreep zal geen effect op de wezenlijke waarden en kenmerken van het Gelders Natuurnetwerk hebben. De bescherming van het Gelders Natuurnetwerk staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.3.3 Conclusie
Volgens de notitie blijkt dat er geen beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aanwezig zijn in het plangebied. Dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van de woningen. De notitie is als Bijlage 3 Natuurnotitie toegevoegd aan dit plan.
4.4 Stikstof
4.4.1 Algemeen
Met de voorgenomen ontwikkeling betreffende het plangebied is het noodzakelijk om een stikstofonderzoek uit te voeren. Deze berekening is noodzakelijk om uitsluitsel te kunnen geven of de geplande ontwikkeling voor de aanlegfase en de gebruiksfase niet de grenswaarde van stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j overschrijdt.
4.4.2 Onderzoek
In mei 2021 is door Bureau Natuurlijk een stikstofberekening uitgevoerd (zie Bijlage 4 Stikstof).
Aanlegfase
Voor de berekening van de aanlegfase is een inschatting gemaakt op basis van ervaring en bureaustudie. Er is rekening gehouden met een worst case scenario. Deze gegevens zijn verwerkt in de Aerius calculator. Uit de berekeningen van de aanlegfase blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j op het omliggende Natura 2000-gebied. Geconcludeerd wordt dat door de aanlegfase de nu gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Er is geen sprake van een significante verslechtering van Natura 2000-gebied door de aanlegfase van het plan.
Toekomstige gebruiksfase
Uit de Aerius berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j op het omliggende Natura 2000-gebied. Geconcludeerd wordt dat door de gebruiksfase de nu gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Er is geen sprake van een significante verslechtering van Natura 2000-gebied door de gebruiksfase van het plan.
4.4.3 Conclusie
Stikstof is geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
De regelgeving omtrent buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
4.5.2 Situatie plangebied
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
![]() |
Afbeelding 10: Uitsnede risicokaart |
Transport over de weg
A28
Op een afstand van circa 2,95 km is de rijksweg A28 gelegen. Deze weg is opgenomen in het Basisnet. Aangezien de ruimtelijke ontwikkeling op meer dan 200 meter afstand van de basisnetroute is gesitueerd, is het plaatsgebonden risico en het PAG van deze weg geen aandachtspunt voor de planvorming. Gelet op de ruimtelijke scheiding van meer dan 200 meter, is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken.
De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg (toxisch scenario) dienen te worden meegenomen in een verantwoording van het groepsrisico. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie
Transport over het spoor
Ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn Amersfoort - Zwolle gelegen (lijn 253). Conform Bijlage II Tabel Basisnet spoor van de Regeling basisnet betreft het een Basisnetroute. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 3,05 km. Op grond van deze afstand is het plaatsgebonden risico (PR 10-6 -risicocontour) en plasbrandaandachtsgebied van deze spoorlijn geen aandachtspunt voor de planvorming.
Gezien de afstand (groter dan 200 meter) is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Het plangebied bevindt zich wel binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn, aangezien hier bulktransporten van A, B2, C3, D3 en D4-stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (brand- en toxisch scenario) van deze spoorlijn. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie.
Transport door buisleidingen
Het plangebied ligt op ruime afstand van twee buisleidingen. In de onderstaande tabel is de eigenschappen van deze leidingen samengevat.
Tabel Leidinggegevens
Buisleiding | Diameter | Druk | 100% letaliteitsafstand | 1% letaliteitsafstand | Afstand tot plangebied |
N-570-20 | 12 inch | 40 bar | 70 m | 140 m | ca. 1,45 km |
A 510 | 36 inch | 66,2 bar | 180 m | 430 m | ca. 3,06 km |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de 1% letaliteitsafstand van de buisleidingen ligt. De risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen de PR 10-6 risicocontouren en invloedsgebieden/effectafstanden 1% letaliteit van de inrichtingen in de omgeving van het plangebied. De risico's als gevolg van inrichtingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.
Beperkte verantwoording
Indien zoals in onderhavig plan sprake is van een beperkte verantwoordingsplicht dient in te gaan op de volgende onderdelen:
- a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg of spoorweg, en
- b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg of spoorweg een ramp voordoet.
Ad a) Bestrijdbaarheid
De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.
Ad b) Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.
In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij maatgevend. Uitgangspunt is dat bij nieuwbouw voldoende aandacht besteed wordt aan de luchtdichtheid van gebouwen.
Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het bebouwde grondgebied van de Noord-Veluwse gemeenten valt grotendeels binnen de dekking van deze sirenepalen.
De gemeente zal de toekomstige bewoners er ook op wijzen dat zij er verstandig aan doen er voor te zorgen dat ze via hun mobiele telefoon zijn aangesloten op NL-alert en het CPR network.
4.5.3 Conclusie
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
4.6 Geluid
4.6.1 Algemeen
Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
4.6.2 Situatie plangebied
Door Kragten is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de realisatie van de woningen op de hoek Zuiderzeestraatweg-De Hagen (perceel AK-996) te Oldebroek.
In verband met de realisatie van het plan wordt een ruimtelijke procedure doorlopen. In het kader van deze procedure is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt.
De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Zuiderzeestraatweg. Vanwege het wegverkeer wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet gerespecteerd. Aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt wel voldaan. Overige wegen in de nabijheid van de planlocatie hebben vanwege de geringe intensiteit en tussenliggende bebouwing geen relevante geluidbijdrage ter plaatse van het plan. De Hagen is tevens een niet zoneplichtige weg (30 km/h).
Maatregelen zijn onderzocht om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Maatregelen om de geluidbelastingen terug te brengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke dan wel financiële aard. Bij de gemeente Oldebroek kan een hogere waarde voor de woningen worden aangevraagd. Indien een hogere waarde wordt aangevraagd dient te worden voldaan aan de voorwaarden in het gemeentelijk beleid.
Bij de gemeente Oldebroek kan een hogere waarde voor de woningen worden aangevraagd. Indien een hogere waarde wordt aangevraagd dient te worden voldaan aan de voorwaarden in het gemeentelijk beleid. Vanuit het gemeentelijke geluidbeleid geldt dat alle woningen een geluidluwe gevel hebben aan de zuidzijde. Verder dient in het ontwerp rekening te worden gehouden met de indeling van de woningen en dienen de woningen te beschikken over een geluidluwe gevel. Middels een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevel dient te worden aangetoond dat de gevelgeluidwering (GA,k) voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit. Na het verlenen van een hogere waarde voor de woningen vormt het aspect geluid vanwege omliggende wegen geen belemmering voor de realisatie van het plan.
4.6.3 Conclusie
De hogere grenswaarde procedure dient te worden doorlopen. Dit is mogelijk aangezien alle woningen beschikken over een geluid luwe gevel. Bij de bouwaanvraag zal worden aangetoond dat wordt voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB. Het aspect geluid is geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 5 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.
4.7 Luchtkwaliteit
4.7.1 Algemeen
Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
- voor projecten die combinaties hiervan vormen geldt een speciale formule, zie bijlage 3A3 van de Regeling NIBM;
4.7.2 Situatie plangebied
De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven (het betreft namelijk de bouw van maximaal drie woningen en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Er hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit in te worden gegaan.
4.7.3 Conclusie
Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is het uitvoeren van berekeningen niet nodig omdat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse (conform besluit NIBM). De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
4.8.1 Algemeen
Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieu-zonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.
Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.
4.8.2 Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
4.8.3 Situatie plangebied
4.8.4 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.9 Water
4.9.1 Vigerend beleid
4.9.2 Waterparagraaf
4.9.3 Conclusie
Er komen geen gebouwen langs de A-watergang, waardoor het water geen belemmering is voor de plannen.
Mochten er in de toekomst plannen zijn om de huidige situatie langs de watergang te veranderen, bijvoorbeeld door het aanplanten van beplanting of het plaatsen van een hekwerk in de strook langs de A-watergang, dan dient dit te worden afgestemd met (de vergunningverlener van) het waterschap. Initiatiefnemer zal dit de toekomstige kopers schriftelijk melden.
4.10 Besluit Milieueffectrapportage (Mer)
4.10.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan). Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3). Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4). Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen dan voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
4.10.2 Situatie plangebied
Het plan ziet op het realiseren van maximaal drie woningen. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie "D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 ha. of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat er geen directe plicht is om een milieueffectrapport op te stellen. Wel moet een vormvrije milieueffectbeoordeling worden uitgevoerd. Uit deze beoordeling moet blijken of alsnog een milieueffectrapport moet worden opgesteld vanwege belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu.
Op basis van 4.3.2 is gebleken dat er geen significant negatieve effecten optreden op Natura 2000-gebieden. Dit betekent dat er geen passende beoordeling op grond van de Wnb voor het plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een directe plicht tot het opstellen van een milieueffectrapport.
4.10.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.11 Verkeer En Parkeren
4.11.1 Parkeren
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke parkeernota 2014.
Voor de woningen geldt een parkeernorm van 2,5 parkeerplek per woning. De percelen zijn groot genoeg om dit op eigen terrein te realiseren. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal worden aangetoond dat hieraan wordt voldaan.
4.11.2 Verkeer
Uit de CROW blijkt dat voor een vrijstaande woning en een half vrijstaande woning gemiddeld respectievelijk 8,6 en 8,2 verkeersbewegingen per etmaal zijn. Dit resulteert voor dit plan in maximaal 25 ((1x 8,6) + (2x 8,2)) verkeersbewegingen per etmaal. Uitgaande van 10% tijdens de spits resulteert dit in 1 auto per 24 minuten. Dit is voor de omliggende wegen geen enkel probleem.
4.12 Kabels En Leidingen
4.12.1 Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
4.12.2 Situatie plangebied
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
4.12.3 Conclusie
In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet- planologische leidingen.
Hoofdstuk 5 Plansystematiek
5.1 Toelichting Op De Plansystematiek
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
5.2 Opzet Van De Regels
5.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs-en slotregels.
In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingsregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
Hoofdstuk 4 betreft de overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
5.2.2 Toelichting op de plansystematiek
In het voorliggende bestemmingsplan heeft de locatie de volgende bestemmingen:
'Groen';
'Tuin';
'Wonen';
'Waarde - Archeologie'.
'Groen'
Ter hoogte van de woning en serre van Zuiderzeestraatweg 45 is voor de gronden die twee meter uit de erfgrens liggen de bestemming 'Groen' opgenomen. Hier mag niet worden gebouwd. Binnen deze bestemming is ook de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen bouwwerken toegestaan' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding zijn gebouwen, (delen van) overkappingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde niet toegestaan en dienen de gronden ook niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van ter inzage gaan van het ontwerp van dit plan. Dit houdt in dat ook vergunningvrije gebouwen en bouwwerken (waaronder schuttingen) niet mogen worden gebouwd.
Bestemming 'Tuin'
Deze bestemming is toegekend aan die delen van de percelen, die onbebouwd dienen te blijven. Het betreft hier de "voortuinen" van de geprojecteerde woningen, aan de zijde van de Zuiderzeestraatweg en de Hagen. Op deze gronden mag niet gebouwd worden, uitgezonderd erkers en delen van overkappingen van de aangrenzende woonpercelen.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen bouwwerken toegestaan' zijn gebouwen, (delen van) overkappingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde niet toegestaan en dienen de gronden niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van ter inzage gaan van het ontwerp van dit plan. Dit houdt in dat ook vergunningvrije gebouwen en bouwwerken (waaronder schuttingen) niet mogen worden gebouwd.
Bestemming 'Wonen'
De percelen, waar woningen zijn geprojecteerd, krijgen de bestemming 'Wonen'. Op de verbeelding is aangegeven, dat er een vrijstaande of een twee-onder-een-kapwoningen gerealiseerd mag worden binnen het plangebied. De goothoogte van alle woningen bedraagt maximaal 7,0 meter, terwijl de bouwhoogte maximaal 11,0 meter bedraagt.
Bij de woningen mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 100 m2 per woning.
Zowel bij de vrijstaande als de dubbele woningen heeft een ieder de mogelijkheid om maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning inclusief de bijgebouwen, waaronder aan- en uitbouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Daarbij geldt een maximum van 100 m2. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.
Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.
5.3 Handhaving
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.
Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid Van Het Plan
Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten anderszins verzekerd zijn.
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt wordt gerealiseerd in opdracht van de initiatiefnemer. De uit dit plan voortvloeiende kosten zullen door de initiatiefnemer worden bekostigd en drukken niet op de gemeentelijke begroting.
Het kostenverhaal van de gemeente Oldebroek maakt deel uit van de anterieure overeenkomst, die met de initiatiefnemer is afgesloten. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente Oldebroek voldoende geborgd, zodat afgezien kan worden het opstellen van een exploitatieplan. De gemeenteraad moet bij het vaststellen van het bestemmingsplan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12, tweede lid, van de Wro). Dit is gebeurd.
De economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan is niet in het geding.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
De ontwikkeling is passend binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt.
Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Vanwege corona is aan de bewoners van de nabijgelegen woningen een brief afgegeven waarin het plan nader is toegelicht. Een ieder kreeg de gelegenheid om per mail of telefoon een reactie te geven. Tijdens het bezorgen van de brieven is er met het merendeel van de omwonenden gesproken en zijn vragen beantwoord. De later binnengekomen reacties heeft initiatiefnemer eveneens beantwoord en initiatiefnemer is met diverse omwonenden een persoonlijk gesprek aangegaan.
Naar aanleiding van het contact met omwonenden is in overleg de voorgevelrooilijn aangepast en uitgezet, daarnaast is de strook gemeentegrond buiten het plangebied gelaten. Van het participatietraject met omwonenden is een verslag gemaakt en toegevoegd als Bijlage 7 aan dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Dit bestemmingsplan is op 9 maart 2021 in het kader van het vooroverleg besproken met de provincie. Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan en op 30 maart 2021 besproken met de gemeente.
7.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
Het plan wordt direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd en gedurende zes weken wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze in te dienen.
Het plan is voorgelegd aan de omwonenden, naar aanleiding hiervan is de voorgevelrooilijn aangepast en strook gemeentegrond buiten het plangebied gelaten. Het verslag is als Bijlage 7 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
7.4 Verslag Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft na publicatie op 13 juli 2021, via de gebruikelijke weg (Officiële bekendmakingen, www.ruimtelijkeplannen.nl, gemeentelijke website en de lokale Huis aan Huis courant) conform de Wet ruimtelijke ordening (artikel 3.8) met ingang van woensdag 14 juli 2021 gedurende zes weken (tot en met 24 augustus 2021) ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze op het bestemmingsplan mondeling of schriftelijk kenbaar te maken aan de gemeenteraad.
Gedurende deze termijn is één zienswijze ingediend.
De zienswijze geeft aanleiding om het plan op enkele punten aan te passen en nader toe te lichten. Zo worden de planregels op twee punten aangepast":
- 1. De bepaling van 60% bebouwing ten opzichte van het bouwvlak wordt geschrapt (artikel 4.2.1);
- 2. Daarnaast vindt een aanpassing plaats van de regels onder artikel 3.2 lid 3. Sub a, b en c hadden betrekking op de bouwhoogte van erf- en terrein/perceelafscheidingen. In dit plan zijn de regels in één regel vervat onder sub a. Artikel 4.2, sub 4 onder a en b wordt ook aangepast.
- a. 3.2 lid 3 sub a wordt: de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- b. 4.2 sub 4 onder a wordt: de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel of naar de openbare weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
- c. 4.2 sub 4 onder b wordt: de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel of naar de openbare weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen.
Daarnaast zijn een drietal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd, welke inhoudelijk geen consequenties tot gevolg hebben.
Het bestemmingsplan is daarom op 18 april 2024 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.
De Nota van beantwoording zienswijzen is als Bijlage 8 toegevoegd aan dit plan.
7.5 Gewijzigde Vaststelling Naar Aanleiding Van Beroep
Het bestemmingsplan "Oldebroek, Zuiderzeestraatweg en de Hagen" alsmede het bijbehorende beeldkwaliteitsplan is op 3 februari 2022 door de gemeenteraad van Oldebroek vastgesteld. In de periode van 16 februari 2022 tot en met 29 maart 2022 heeft het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage gelegen en is binnen deze termijn de mogelijkheid geboden tot het instellen van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling). Binnen deze termijn is één beroepschrift ingediend tegen dit bestemmingsplan. De zitting naar aanleiding van dit beroep heeft op dinsdag 23 januari 2024 plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is met de indiener van het beroepschrift overeenstemming bereikt en is een proces-verbaal opgesteld door de Afdeling waarin de afspraken tussen de gemeente en de indiener van het beroepschrift zijn vastgelegd. Naar aanleiding hiervan is het bestemmingsplan "Oldebroek, Zuiderzeestraatweg en de Hagen" conform het proces-verbaal van de Afdeling opnieuw gewijzigd vastgesteld.
Bijlage 1 Parkeernota 2014
Bijlage 2 Archeologische Beleidskaart
Bijlage 2 Archeologische beleidskaart
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Natuurnotitie
Bijlage 4 Stikstof
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek