Oldebroek, Zuiderzeestraatweg 124
Bestemmingsplan - Gemeente Oldebroek
Vastgesteld op 09-11-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Oldebroek, Zuiderzeestraatweg 124 met identificatienummer NL.IMRO.0269.OB117-VG01 van de gemeente Oldebroek;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:
het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend geheel door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, de omvang
en de uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
het in een woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, kunstzinnig, maatschappelijk, medisch, ontwerptechnisch, paramedisch of zakelijk gebied dan wel een daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede dienstverlenende bedrijven (waaronder niet wordt begrepen een escortbedrijf en/of een seksinrichting), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.7 afwijking:
een afwijking als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.8 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
een in de regels en/of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het gedeelte van het bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden;
1.11 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis- verbonden beroep, voor een (dienstverlenend) bedrijf, voor een dienstverlenende instelling of voor een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief administratieruimte, opslagruimte en dergelijke;
1.12 Besluit ruimtelijke ordening:
Besluit van 21 april 2008 tot uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dit besluit luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat geen interne verbinding heeft met dat hoofdgebouw;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het veranderen of het vernieuwen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, het veranderen of het vernieuwen van een standplaats;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde en aan de onderzijde door een horizontale vloer of door een balklaag is begrensd, inclusief de onderliggende vloer en het deel van hetzelfde bouwniveau dat onder een dak ligt, waarvan de vrije doorgangshoogte meer bedraagt dan 1,50 meter;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 college:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek;
1.24 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.25 dakkapel:
een ondergeschikte uitbouw die het hellende vlak onderbreekt en aangebracht is om licht en lucht onder de kap toe te laten en om het gebruiksoppervlak te vergroten;
1.26 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.27 erf:
een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
1.28 erker:
een uitbouw aan een hoofdgebouw waarvan:
- a. de breedte niet meer dan 60% is van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd;
- b. de diepte niet meer dan 1,25 meter is;
- c. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter is, waarboven een vloerafscheiding van niet meer dan 1 meter is toegestaan;
- d. de oppervlakte niet meer dan 6 m2 is;
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.31 horizontale diepte van een gebouw:
de afmeting van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel;
1.32 huishoudelijk afval:
afval dat ontstaat bij het voeren van een particulier huishouden;
1.33 kunstwerk:
een met het oog op artistieke kwaliteit door kunstenaars beroepsmatig vervaardigd product;
1.34 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
1.35 nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.36 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals afvalverzamelpunten, apparatuur voor telecommunicatie (niet zijnde zendinstallaties voor mobiele telefonie of onderdelen daarvan), bemalingsinstallaties, gasreduceerstations, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes
1.37 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.38 ondergronds:
onder peil;
1.39 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte met niet meer dan drie wanden vormt;
1.40 peil:
- a. indien op het land wordt gebouwd:
voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- b. indien in of op het water wordt gebouwd geldt:
het Normaal Amsterdams Peil;
1.41 perceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.42 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.43 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.44 straatmeubilair:
bij de openbare weg behorende bouwwerken;
1.45 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.46 verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatieverblijf, een groepsaccommodatie of een kampeermiddel, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.47 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, geldt de gevel van een gebouw die door de indeling van het gebouw, de ligging van het gebouw en/of de situatie ter plaatse, het sterkst op de weg gericht is;
1.48 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.49 Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober 2006, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening ter bevordering van een duurzame ruimtelijke kwaliteit, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.50 woning/wooneenheid:
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
- dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;
- op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
- voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.
2.1 afmetingen ander bouwwerk:
de grootste afmeting van een bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;
2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk of van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelgrens;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de horizontale diepte van een gebouw:
de afmeting van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 de verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
met daaraan ondergeschikt
- b. delen van overkappingen en ondergeschikte bouwdelen;
- c. parkeren;
met de daarbij behorende:
- d. andere werken;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en pergola's;
- f. toegangspaden tot de gebouwen op het bijbehorende bouwperceel;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
De tot 'Tuin' bestemde gronden mogen uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van de bestemming.
3.3 Nadere eisen
Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. een goede woonsituatie;
- c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de verkeersveiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 en toestaan dat achter het verlengde van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming overkappingen worden gebouwd, mits:
- a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 2. een goede woonsituatie;
- 3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de verkeersveiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
- b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid, anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
- c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting of prostitutie;
- e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-perceelgebonden handelsreclame;
- f. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
- g. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en vuil;
- h. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. parkeervoorzieningen;
- b. paden, straten en wegen;
- c. groenvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijk afval en tuinafval;
- e. gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer, zoals een bushokje;
- f. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;
- g. kunstwerken;
- h. tuinen;
- i. voorzieningen ten dienste van de (boven- en de ondergrondse) waterhuishouding;
met de daarbij behorende:
- j. andere werken.
4.2 Bouwregels
- a. In of op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
- b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer en lichtmasten.
4.3 Nadere eisen
- 1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de archeologische waarden;
- b. de cultuurhistorische waarden;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. de geomorfologische waarden;
- e. een goede woonsituatie;
- f. de landschappelijke waarden;
- g. de milieusituatie;
- h. de natuurlijke waarden;
- i. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- j. de sociale veiligheid;
- k. de verkeersveiligheid.
4.4 Afwijken van de bouwregels
- 1. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4.3 sub 2 en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 15,00 meter mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. de landschappelijke waarden;
- c. de verkeersveiligheid.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
- b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
- d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
- e. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
- f. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
- g. het gebruik van de gronden voor het tippelen van prostituees en het daaruit voortvloeiende contact tussen prostituees en weggebruikers;
- h. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
- c. andere werken;
- d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
- e. geluidswerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm';
- f. geluidswerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel';
- g. erven, terreinen en tuinen;
- h. parkeren.
5.2 Bouwregels
- 1. De totale bebouwde oppervlakte van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 50% ten opzichte van het gehele bouwperceel.
- 2. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- a. aaneengebouwde woningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd';
- b. één vrijstaande woning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
- c. het maximum aantal woningen mag niet meer dan 7 bedragen;
- d. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m2;
- e. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
- f. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
- g. de maatvoering van de hoofdgebouwen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
- h. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- i. indien niet anders op de verbeelding is weergegeven, mag de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens aan de niet aangebouwde zijde niet minder dan 3,00 meter bedragen;
- j. installaties voor warmte- en koudeopwekking moeten voldoen aan artikel 3.8, tweede lid van het Bouwbesluit.
- 3. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel gelden de volgende regels:
- a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
- b. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximum goothoogte gebouwen Maximum bouwhoogte gebouwen Maximum bouwhoogte overkappingen Maximum gezamenlijke oppervlakte per woning waaronder een zwembad 3,00 meter 5,50 meter 3,00 meter 100 m2
- 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
- b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
- c. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
- d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
- e. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het college kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in artikel 5.1, onder a en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een woning mag worden aangebracht, mits tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.5 onder b is verleend.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
- 1. de bed en breakfast voorziening uitsluitend mag worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van het perceel;
- 2. de oppervlakte voor de bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 110 m² mag bedragen;
- 3. onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-, douche-, en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m², zonder een separate kookvoorziening;
- 4. op eigen terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de perceelgrens ten minste 10,00 meter dient te bedragen;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Regels
7.1 Parkeer-, laad- en losruimte
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
- 1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersintensiteit en/of de verkeersveiligheid daartoe aanleiding geven;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene- en/of zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter.
- 2. Een in artikel 8, sub 1, vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. de milieusituatie;
- c. de sociale veiligheid;
- d. het straat- en bebouwingsbeeld;
- e. de verkeersveiligheid;
- f. de woonsituatie.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
- a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of worden veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of worden veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- 2. Het college kan eenmalig in afwijking van het vermelde in artikel 10.1 sub 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10.1 sub 1 met maximaal 10%.
- 3. Het bepaalde in artikel 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.2 sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.2 sub 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het bepaalde in artikel 10.2 sub 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Oldebroek, Zuiderzeestraatweg 124.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Oldebroek op 9 november 2023.
voorzitter T.H. Haseloop-Amsing griffier J. Tabak
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In april 2019 heeft de initiatiefnemer een principeverzoek ingediend voor het wijzigen van de bestemming van het perceel Zuiderzeestraatweg 124 in Oldebroek, ten behoeve van het realiseren van zes grondgebonden levensloopbestendige woningen. Op 1 juli 2020 heeft de gemeente aangegeven in principe planologisch medewerking te willen verlenen aan het wijzigen van de bestemming naar een woonbestemming voor het realiseren van zes grondgebonden levensloopbestendige woningen. De centrumbestemming van de woning aan de straatzijde wordt gewijzigd naar een woonbestemming.
Aan de Zuiderzeestraatweg 124 in Oldebroek is er een mogelijkheid ontstaan om een aantal woningen te realiseren. In april 2019 heeft de Gemeente Oldebroek haar medewerking verleent middels een principe verzoek om een kleinschalig appartementencomplex neer te zetten met 9 woningen. Dit bleek gegeven de situatie niet mogelijk en is een ander plan ontwikkeld.
Met onderhavig initiatief wordt een open locatie binnen de bebouwde kom van bebouwing voorzien, dit volgens en in overeenstemming met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Ook stellen de vigerende gemeentelijke Woonvisie en het Woningmarktonderzoek gemeente Oldebroek 2017 heldere kaders voor het woonbeleid.
Met het plan voor de Zuiderzeestraatweg 124 meent de initiatiefnemer een bescheiden bijdrage te doen aan de doelstellingen die o.a. genoemd worden in de Woonvisie en het Woningmarktonderzoek met o.a. het bevorderen van de doorstroming op de woningmarkt en om woningen aantrekkelijke woningen te realiseren voor o.a. de senioren.
Met het voorliggende plan meent de initiatiefnemer dat de ontwikkeling aan de Zuiderzeestraatweg inspeelt op de verwachte marktvraag dat de gekozen opzet en indeling van het terrein goed past in de omgeving En dat deze ontwikkeling een goede aansluiting is ten opzichte van de omliggende bebouwing en hiermee passend is en voorziet in een behoefte van Oldebroek en haar (toekomstige) inwoners.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan en hierdoor is er een herziening noodzakelijk. Om dit mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
De locatie van het plangebied is gelegen in de lintbebouwing, het noorden van de Zuiderzeestraatweg aan de rand van het dorpscentrum.
Afbeelding 1.1: Luchtfoto (plangebied rode cirkel)
Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich de BONI, aan de westzijde woningen en een bed and breakfast en aan de achterzijde een kerk met verenigingsgebouw en een uitvaartcentrum. Verder zijn er in de nabije omgeving onder andere winkels, een kerk en woningen gelegen.
Afbeelding 1.2: Luchtfoto (plangebied rode lijn)
Op de onderstaande foto is ingezoomd op het plangebied.
Afbeelding 1.3: Luchtfoto met globale plangrens
Kadastraal
Het plangebied staat kadastraal bekend als Gemeente Oldebroek, sectie AH, Perceelnummers 372, 710 en 729. :
Het totale gebied heeft een oppervlakte van circa 1.600 m2.
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Oldebroek, Zuiderzeestraatweg 124" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek. nr NL.IMRO.0269.OB117-VG01) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding (Hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op het vooroverleg en de inspraak.
Hoofdstuk 2 De Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Bestaande Situatie
Op het huidige perceel staan veelal bijgebouwen die in slechte staat verkeren en die een negatieve uitstraling hebben richting de omgeving. (zie afbeelding 1.3). Het perceel heeft in het verleden een agrarisch functie gehad. Het perceel bevindt zich naast de Boni. Verder bevinden zich in de omgevingen o.a. een kerl, winkels en woningen. Het perceel is gelegen aan de doorgaande weg Zuiderzeestraatweg, vanouds de rour\te van Harderwijk naar Zwolle.
Aan de voorzijde aan de Zuiderzeestraatweg bevindt zich een woning met daaraan vast het achterhuis.
Afbeelding 2.1: Foto van het huis met daarachter het achterhuis (begroeid met groen)
2.2 Geldend Planologisch Regime
Voor het plan is het geldende bestemmingsplan 'Oldebroek Dorp 2009', welk is vastgesteld op 28 juni 2011. Het plangebied heeft de bestemmingen 'Centrum - 3' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
De bestemming 'Centrum - 3' is bestemd voor o.a.:
- gebouwen en overkappingen ten behoeve van detailhandel;
- gebouwen en overkappingen ten behoeve van dienstverlening en/of voorzieningen;
- (boven)woning(en) al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit.
De maximum goothoogte bedraagt 7 meter en de maximum bouwhoogte bedraagt 10 meter. 80% van het bouwvlak mag bebouwd zijn.
De bestemming 'Waarde - Archeologie' geldt voor het gehele plangebied en is bestemd voor:
- behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.
Afbeelding 2.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan
De realisatie van zes grondgebonden levensloopbestendige woningen is volgens dit geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Om dit wel mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
2.3 Gewenste Situatie
Op het perceel aan de Zuiderzeestraatweg 124 in Oldebroek worden alle aanwezige opstallen verwijderd. Alleen het voorhuis aan de Zuiderzeestraatweg blijft bestaan. Dit pand wordt bestemd ten behoeve van een vrijstaande woning. Op het perceel worden twee rijen van drie grondgebonden levensloopbestendige gerealiseerd. De ligging van het plangebied nabij verschillende voorzieningen maakt het een zeer geschikte locatie voor seniorenwoningen. Voor de verkeersafwikkeling is overleg geweest met de eigenaar van de naastgelegen supermarkt.
Afbeelding 2.3: Gevelaanzichten (indicatief)
De twee rijen van elk drie woningen komen tegenover elkaar te liggen aan een plein. In het midden van het plein worden enkele parkeerplaatsen en groen met bomen aangelegd, waardoor een groene uitstraling ontstaat. De bewoners van de zes seniorenwoningen kunnen gebruik maken van de bestaande faciliteiten in de directe omgeving. Doordat de bestaande woning grenzend aan de Zuiderzeestraatweg blijft bestaan, wordt de bestaande lintbebouwing niet doorbroken.
Verkeer en Parkeren
In paragraaf 4.12 wordt nader ingegaan op verkeer en parkeren.
Duurzaamheid
De woningen wordt volledig volgens bouwbesluitnormen en bouwverordening uitgevoerd. De verwarming vindt plaats door middel van een warmtepomp en er wordt gebruikt gemaakt van zonnepanelen. Er wordt gestreefd naar bijna energie neutraal.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
Aansluitend is bij de woningbehoefte gewenst dat de woningvoorraad van het dorp Oldebroek als geheel toe zal nemen, waarbij met name de aandacht uitgaat naar specifieke doelgroepen en daarop afgestemde woningtypen. Een dergelijke vergroting dient echter wel te passen binnen het rijksbeleid en het provinciale beleid.
3.2 Rijksbeleid
Het Rijksbeleid omvat twee onderdelen waaraan het plan getoetst is; De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.2.2 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid
Het voorliggende plan voor de realisatie van 6 grondgebonden levensloopbestendige woningen aan de Zuiderzeestraatweg 124 is niet van directe invloed op de beleidsdoelstellingen vanuit het Rijk en kent geen uitgangspunten die in strijd met de Rijksbelangen.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.3.3 Toetsing initiatief aan het provinciaal beleid
Het plangebied heeft geen overlap met relevante zoneringen in de Omgevingsvisie. Op grond van de bepalingen opgenomen in de omgevingsverordening gelden er geen restricties of specifieke regels ten aanzien van de uitvoering van dit plan. Het provinciaal beleid werpt geen belemmeringen op voor de uitvoering van dit plan.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Oldebroek
3.4.2 Volkshuisvesting
3.4.3 Welstandsnota 2014
3.4.4 Klimaatneutraal Oldebroek
3.4.5 Energieneutraal
De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 – en bij voorkeur eerder- klimaatneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaat neutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Eén van de scenario's is “Al het vastgoed duurzaam”. Op 1 januari 2020 zal het energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit worden opgenomen als voorschrift. Daarop inspelend wordt de eis gesteld dat nieuwbouwwoningen energieneutraal worden opgeleverd.
Het bouwplan zal ter toetsing worden voorgelegd.
3.4.6 Parkeernota Oldebroek 2014
3.4.7 Afvalwaterketenplan
3.4.8 Geluidbeleid bij ruimtelijke ontwikkelingen/beleid hogere waarden geluid
3.4.9 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid
Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid zoals omschreven in voorgaande paragrafen.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het beste-mingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's cultuurhistorie, archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, geur, water, het Besluit milieueffectrapportage en verkeer en parkeren.
4.1 Cultuurhistorie En Archeologie
4.1.1 Cultuurhistorie
4.1.2 Archeologie
4.1.3 Conclusie
Het aspect 'archeologie' is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek verricht te worden conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.
4.2.2 Situatie plangebied
In september 2020 is door Eco Reest een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd om een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieu hygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin). Doel van het asbestonderzoek is om met een relatief geringe onderzoeksinspanning na te gaan of de verdenking op verontreiniging van de bodem met asbest terecht is en een indicatieve uitspraak te doen over het asbestgehalte in de bodem ter plaatse van de druppelzone van de schuur.
Vooronderzoek
Op het terrein bevindt zich een schuur met aan de westzijde asbest golfplaten dakbedekking. Aan deze zijde is geen dakgoot aanwezig, het dak watert hier af op onverharde grond. Aan de oostzijde is de schuur voorzien van blikken dakbedekking.
Bij een verkennend / nul situatie en actualisatie bodemonderzoek (Hunneman Milieu-Advies BV, september 2011, kenmerk: 2011470/lvh/sh) ter plaatse van de naastgelegen locatie Zuiderzeestraatweg 126 is een verontreiniging met sterk verhoogde gehalten aan zware metalen aangetroffen ter plaatse van een voormalig sloottracé op het perceel. Deze verontreiniging is gesaneerd volgens het BUS.
Veldwerkzaamheden
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie tot circa 2,5 m-mv opgebouwd is uit zwak ziltig, matig fijn zand of zwak tot sterk zandig veen, plaatselijk matig humus. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,3 m-mv. Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen.
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
- Grond:
In de geanalyseerde mengmonsters van de bovengrond overschrijden de gehalten aan koper, kwik, lood, zink, minerale olie en/of PAK de achtergrondwaarden. In het geanalyseerde mengmonster van de ondergrond overschrijdt het gehalte aan minerale olie de achtergrondwaarde.
- Grondwater:
In het geanalyseerde grondwatermonster overschrijdt geen van de onderzochte parameters de streefwaarden en/of detectiegrenzen.
Uit de asbestanalyses is het volgende naar voren gekomen:
- Locatie druppelzone asbest dak:
In het geanalyseerde mengmonster van de toplaag van de bodem is een gehalte aan asbest aangetoond beneden de helft van de interventiewaarde.
4.2.3 Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat er geen milieu hygiënische belemmering zijn in relatie tot de woonbestemming van het terrein en dat met betrekking tot de onverharde druppelzone er geen nader asbestonderzoek noodzakelijk is. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 1 Verkennend bodem- enasbestonderzoek toegevoegd aan dit plan.
4.3 Asbest Gebouwen
In juli 2020 is door Gebouwen Inspectie Nederland een asbestinventarisatie van het achterhuis, de opstallen en het terrein uitgevoerd (zie Bijlage 2). Het achterhuis en de opstallen worden gesloopt. Het doel van het onderzoek is het identificeren, registreren, kwantificeren en intekenen van de in het achterhuis, de opstallen en het terrein aanwezige asbesthoudende en asbestverdachte materialen en objecten.
Het onderzoek is uitgevoerd conform het 'Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering.'
Uit het onderzoek blijkt dat er asbesthoudende materialen zijn aangetroffen. Het aangetroffen asbest dient verwijderd te worden door een gecertificeerd asbestverwijderingbedrijf. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de in de bronbladen aangegeven risicoklasse.
Het asbestverwijderingsbedrijf is vrij om, naar eigen inzicht, het te saneren gebied of ruimte af te bakenen, binnen de onderzochte locatie.
Een aanvullende asbestinventarisatie is van toepassing indien er ter plaatse van de locaties genoemd in paragraaf 3.3 werkzaamheden worden uitgevoerd.
Het rapport is geschikt voor uitsluitend het verwijderen van het in dit rapport genoemde asbesthoudende materiaal.
4.4 Ecologie
4.4.1 Wettelijk kader
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Gelders Natuur Netwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)
Het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. De provincie Gelderland heeft hiervoor het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
4.4.2 Situatie plangebied
In september 2020 is door Eco Reest een Quickscan natuurtoets uitgevoerd (zie Bijlage 3 Quickscannatuurtoets). Het doel van de Quickscan is inzicht verkrijgen in de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden als gevolg van het plan.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen Veluwe en Veluwerandmeren, op respectievelijk 2.14 en 4.57 kilometer afstand.
Afbeelding 4.3: Globale ligging plangebied (zwarte asterisk) ten opzichte van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden
Vanwege de afstand tot de meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden (>2 kilometer), de potentiële effecten, bekende dosis-effectrelaties (Cardinaals et al. 2019, Vegte et al. 2014, Broekmeyer et al. 2014 en Krijgsveld et al. 2008) en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn negatieve effecten – met uitzondering van stikstofdepositie – op voorhand uitgesloten.
Door Ecofect is in april 2023 is nagegaan of er sprake is van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden (zie Bijlage 4). Uit de AERIUS-berekeningen voor het beschouwde plan komt naar voren dat, zowel in de aanleg- als de gebruiksfase, géén sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (<0,00 mol/ha/jr).
Het beoogde plan voor de beoogde sloop en nieuwbouw heeft géén negatief effect als gevolg van stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Het stikstofaspect staat vaststelling van het plan in het kader van de Wet natuurbescherming daarmee niet in de weg. Voor de uitvoering van het plan geldt ten aanzien van het aspect stikstof in het kader van de Wet natuurbescherming geen vergunningplicht.
Natuurnetwerk Nederland
Gezien de ruime afstand (>2 kilometer), de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Vervolgstappen ten aanzien van het NNN zijn niet aan de orde.
Afbeelding 4.4: Globale ligging plangebied (blauwe marker) ten opzichte van het GNN
Natuur buiten het NNN
In navolgende afbeelding is te zien dat het plangebied niet binnen dergelijke gebieden ligt. Het dichtstbijzijnde deel ligt op ongeveer 50 meter afstand en betreft weidevogelgebied. De voorgenomen plannen hebben gezien de afstand, de ligging binnen bebouwde kom, bestaande verstoringsbonnen (parkeerveld)en de lokale aard en beperkte omvang van het plan geen effect op het nabijgelegen aangewezen weidevogelgebied en andere Gelderse natuur gebieden. Vervolgstappen zijn niet aan de orde.
Afbeelding 4.5: Globale ligging plangebied (grijze marker) ten opzichte van de natuurgebieden buiten het NNN
Houtopstanden
Op basis van de ligging van het plangebied in relatie tot de Wet natuurbescherming, wordt geconcludeerd dat het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming ten aanzien van houtopstanden niet geldt. Vervolgstappen in het kader van de Wnb zijn zodoende niet aan de orde. Wel kunnen vervolgstappen (zoals een omgevingsvergunning) in het kader van het gemeentelijke beleid ten aanzien van kap van bomen aan de orde zijn.
Soortenbescherming
Uit het onderzoek blijkt dat bij renovatiewerkzaamheden van de bestaande woning mogelijk nader soortgericht onderzoek nodig is naar vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. De woning wordt door de initiatiefnemer van dit plan niet gerenoveerd maar verkocht in de huidige toestand, waardoor dit niet uitgevoerd hoeft te worden.
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen.
De tuin en schuren bieden mogelijk een geschikte habitat voor steenmarter. Nader soortgericht onderzoek is nodig om de aanwezigheid aan te tonen of uit te sluiten.
In het plangebied zijn enkele algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren zoals muizen en egel en te verwachten. Voor deze soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling van artikel 3.10. De zorgplicht blijft wel te allen tijde gelden voor deze soorten.
Groei- en verblijfplaatsen van beschermde flora, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden zijn gezien de terreinkenmerken, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens uitgesloten.
Marter onderzoek
In november 2020 is door Bureau Natuurlijk een nader onderzoek betreffende de steenmarter uitgevoerd (zie Bijlage 5 Marter onderzoek).
Bevindingen marter-onderzoek
Gedurende de periode van het marteronderzoek september tot november zijn er cameravallen geplaatst om de functie van het plangebied betreffende de marter te kunnen beoordelen. Het gebied heeft potentie als (netwerk)leefgebied voor de marter. Diverse databanken (NDFF en waarneming.nl) geven aanwezigheid weer van de marter in dit gebied. Er zijn in een straal van 150 meter rondom de planlocatie geen latrineputjes of andere sporen van aanwezigheid aangetroffen. De cameravallen zijn zo opgesteld dat een eventuele vaste (trek)route in beeld zou worden gebracht. In de maanden van het onderzoek is geen enkele marter in beeld gevangen. Wel ‘bijvangsten’ zoals vogels, katten en een rat. Tijdens de bezoeken aan de planlocatie om de cameravallen te plaatsen dan wel op te halen zijn er geen sporen van marterachtigen aangetroffen. Er is gekeken naar prooiresten, poep en krabsporen. Urinepleken (UV-lamp) zijn ook niet aangetroffen. Er is sprake van een gebied waar zich geen duurzame populatie kan bevinden, maar het gebied kan wel deel uitmaken van een netwerk aan gebieden, die gezamenlijk wel een op langere termijn duurzame populatie mogelijk maken.
Conclusie
Tijdens het onderzoek zijn geen (beeld)waarnemingen geweest van de marter. Ook heeft het onderzoek uitgewezen dat er geen aanwijzingen zijn dat de planlocatie een essentiële functie heeft. De gunstige staat van instandhouding van de steenmarter wordt niet beïnvloed door de planontwikkeling. Een ontheffing wet Natuurbescherming is niet nodig betreffende artikel 3.10. Artikel 1.11 blijft onverkort van toepassing (zorgvuldig handelen).
4.4.3 Conclusie
Dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van de zes woningen.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Oldebroek vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
4.5.2 Situatie plangebied
In het plangebied wordt woningbouw gerealiseerd. Het geheel wordt beschouwd als een beperkt kwetsbaar object.
Onderzoek
Afbeelding 4.6: Uitsnede risicokaart
Transport over water
Het maximale invloed gebied van gevaarlijke stoffen die over water worden getransporteerd bedraagt 1.070 m. Binnen deze afstand van het plangebied vindt geen structureel transport van gevaarlijke stoffen over water plaats. De risico’s als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen over waterwegen vormen geen aandachtspunt voor het plan.
Transport over de weg
A28
Op een afstand van circa 3 km is de rijksweg A28 (wegvak G62) gelegen. Deze weg is opgenomen in het Basisnet. Aangezien de ruimtelijke ontwikkeling op meer dan 200 meter afstand van de basisnetroute is gesitueerd, is het plaatsgebonden risico en het PAG van deze weg geen aandachtspunt voor de planvorming. Gelet op de ruimtelijke scheiding van meer dan 200 meter, is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken.
De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg (toxisch scenario) dienen te worden meegenomen in een verantwoording van het groepsrisico. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie
Transport over het spoor
Ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn Amersfoort - Zwolle gelegen. Conform Bijlage II Tabel Basisnet spoor van de Regeling basisnet betreft het een Basisnetroute. De afstand tot het plangebied bedraagt ruim 3 km meter. Op grond van deze afstand is het plaatsgebonden risico (PR 10-6 -risicocontour) en plasbrandaandachtsgebied van deze spoorlijn geen aandachtspunt voor de planvorming.
Gezien de afstand (groter dan 200 meter) is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Het plangebied bevindt zich wel binnen het gebied van deze spoorlijn, aangezien hier bulktransporten van A, B2, C3, D3 en D4-stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt binnen het invloed gebied (brand- en toxisch scenario) van deze spoorlijn. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie.
Transport door buisleidingen
Het plangebied ligt op ruim 1,5 km meter afstand van diverse buisleidingen. In de onderstaande tabel zijn de eigenschappen van deze leidingen samengevat.
Tabel Leidinggegevens
Buisleiding | Diameter | Druk | 100 % letaliteitsafstand | 1 % letaliteitsafstand | Afstand tot plangebied |
N-570-20 | 12 inch | 40 bar | 70 m | 140 m | ca. 1.500 m |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de 1% letaliteitsafstand van de buisleidingen ligt. De risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen de PR 10-6 risicocontouren en invloed gebieden/effectafstanden 1% letaliteit van de inrichtingen in de omgeving van het plangebied. De risico’s als gevolg van inrichtingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.
4.5.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de plannen.
4.6 Geluid
4.6.1 Algemeen
Ter beperking van geluidshinder zijn in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het ge-bied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de ten hoogste toelaat-bare waarde op de geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de hoogst toelaatbare waarde te voldoen.
Naast de toetsing aan de wettelijke normen, dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
4.6.2 Situatie plangebied
Wegverkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/h-gebied of in een woonerf. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg.
Het onderhavige perceel ligt aan de Zuiderzeestraatweg binnen de bebouwde kom, waar 50 km/h mag worden gereden.
In september 2020 is door VOBRU een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Zuiderzeestraatweg (N308) inzichtelijk te maken en te toetsen ter plaatse van de gevel(s) van de twee woonblokken, bestaand uit drie geschakelde woningen.
Uit de resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Ten gevolge van de Zuiderzeestraatweg is de geluidbelasting bepaald. De hoogst berekende geluidbelasting treedt op bij het zuidoost gelegen bouwblok, ter plaatse van rekenpunt 009 t/m 011 en 017.
Afbeelding 4.7: Rekenpunten op de gevels van de woningen
De berekende geluidbelasting bedraagt maximaal 50 dB en is hiermee hoger dan de voorkeurswaarde, maar lager dan de maximaal toegestane grenswaarde. Op alle overige rekenpunten is de berekende geluidbelasting gelijk aan of lager dan de voorkeurswaarde van Lden 48 dB, waarmee tevens wordt voldaan aan het criterium geluidluwe gevel/buitenruimte.
Daar maatregelen om de geluidbelasting te verlagen niet doelmatig zijn en stuiten op overwegende bezwaren van Stedenbouwkundige en financiële aard kan bij de gemeente Oldebroek een hogere waarde worden aangevraagd.
Het woon- en leefklimaat ter plaatse kan worden gekwalificeerd als goed tot redelijk. In kader van de Wet geluidhinder is geen belemmering aanwezig voor realisatie van het bouwplan.
4.6.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling onder voorwaarde dat de hogere grenswaarde procedure wordt gevoerd. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 6 Akoestischonderzoek wegverkeerslawaai toegevoegd aan dit plan.
4.7 Industrielawaai
4.7.1 Algemeen
In het kader van nieuwe ontwikkelingen van geluidsgevoelige functies nabij bedrijven(terreinen) wordt de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" gehanteerd als hulpmiddel. Deze handreiking geeft o.a. richtafstanden en stappenplannen om te komen tot het verantwoord inpassen van geluidgevoelige functies nabij bedrijven. Het toetsingskader voor geluid bestaat uit een aantal stappen waarbij per stap de geluidbelasting groter wordt.
Stap 1
Toetsen aan de richtafstanden voor het aspect geluid. Indien deze niet wordt overschreden kan een verdere beoordeling van geluid in beginsel achterwege blijven.
Stap 2
Indien stap 1 niet toereikend is, is een geluidonderzoek noodzakelijk en dient bij het omgevingstype 'rustige woonwijk' voldaan te worden aan de volgende richtwaarden:
- 45 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau
- 65 dB(A) etmaalwaarde voor het maximaal geluidniveau (piekgeluiden)
- 50 dB(A) etmaalwaarde ten gevolge van verkeer aantrekkende werking.
Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' dient voldaan te worden aan de volgende richtwaarden:
- 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau
- 70 dB(A) etmaalwaarde voor het maximaal geluidniveau (piekgeluiden)
- 50 dB(A) etmaalwaarde ten gevolge van verkeer aantrekkende werking.
Stap 3
Indien stap 2 niet toereikend is, is voor woningen gelegen in een 'rustige woonwijk' een maximale geluidbelasting mogelijk van:
- 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau
- 70 dB(A) etmaalwaarde voor het maximaal geluidniveau (piekgeluiden)
- 50 dB(A) etmaalwaarde ten gevolge van verkeer aantrekkende werking.
Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' is een maximale geluidbelasting mogelijk van:
- 55 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau
- 70 dB(A) etmaalwaarde voor het maximaal geluidniveau (piekgeluiden)
- 50 dB(A) etmaalwaarde ten gevolge van verkeer aantrekkende werking.
Als voldaan wordt aan de bovenstaande richtwaarden dient het bevoegd gezag te motiveren waarom in deze concrete situatie de geluidbelasting acceptabel is.
Stap 4
Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal het doorgaans niet mogelijk zijn om medewerking te verlenen aan een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.
Indien het bevoegd gezag toch van mening is dat medewerking aanvaardbaar is, dan dient dit grondig onderzocht, onderbouwd en gemotiveerd te worden.
4.7.2 Onderzoek
In januari 2023 is door VOBRU onderzoek gedaan naar de geluidbelasting van de supermarkt Boni op de woningen (zie Bijlage 7 Akoestisch onderzoek industrielawaai). In de directe omgeving van de planlocatie zijn twee bedrijven gelegen nl;
- Boni supermarkt met bovenwoningen
- Kerkelijk verenigingsgebouw
In kader van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" is voor deze bedrijven een richtafstand van toepassing van 10 meter, uitgaande van een gemengd gebied. Van de twee bouwblokken ligt het noordelijk gelegen woningblok binnen de richtafstand van de supermarkt Boni en van het verenigingsgebouw. De afstand van de gevel van het woningblok tot de gevel van de bedrijven bedraagt respectievelijk 6 en 7 meter.
In kader van de bestemmingsplanwijziging en goede ruimtelijke ordening heeft het bevoegd gezag een akoestisch onderzoek verlangd met als doel het inzichtelijk maken van de geluidbelasting van de supermarkt Boni, Zuiderzeestraatweg 126 en van het Kerkelijk verenigingsgebouw op de gevels van de toekomstige woningen binnen het plangebied Zuiderzeestraatweg 124, gemeente Oldebroek.
Boni
Uit gesprekken met de BONI over de locatie van het laden en lossen is er een richtafstand vanaf deze locatie tot aan het plan een afstand van 10 meter gedefinieerd (zie navolgende afbeelding).
Afbeelding 4.8: Routering voertuigen supermarkt Boni.
Kerkelijk Verenigingsgebouw
Het verenigingsgebouw is gelegen aan de Kerkstraat 10 te Oldebroek. De voertuigen van de bezoekers worden geparkeerd aan de noord en noordwestzijde van het verenigingsgebouw welke bereikbaar is vanaf de Zuiderzeestraatweg via de Kerkstraat.In afbeelding 4.9 is de routering van de voertuigen weergegeven.
Afbeelding 4.9: Routering voertuigen Kerkelijk verenigingsgebouw
Uit het onderzoek blijkt dat in kader van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009", ter plaatse van de twee woonblokken van elks drie geschakelde woningen wordt voldaan aan goede ruimtelijk ordening. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat en er is geen belemmering aanwezig voor realisatie van het bouwplan.
Voor de afweging goede ruimtelijke ordening op basis van het ongecorrigeerde gecumuleerde geluidsniveau van industrielawaai en verkeerslawaai verwijzen wij bijlage VI, waarin de LCUM berekening van het industrielawaai en verkeerslawaai is opgenomen.
Uit de GES-score gebaseerd op industrielawaai (bijlage VI) is het woon- en leefklimaat beoordeeld. Hieruit blijkt dat ter plaatse van een paar geveldelen een GES-score is bepaald van vrij matig. Voor de meeste gevels is een GES-score bepaald van goed tot zeer goed.
Uitgaande van het bouwbesluit waarin een minimale eis is gesteld van 20 dB(A) voor de karakteristieke gevelwering, dient in kader van industrielawaai nader onderzoek plaats te vinden bij de woningen met een geluidbelasting van = 55 dB(A), (35 + 20). Hierbij dient voor de woning ter plaatse van de geluiddove gevel te worden uitgegaan van het maximaal optredende geluidsniveau.
Om aan bovenstaande te kunnen voldoen dienen de volgende maatregelen getroffen te worden:
- Gesloten scherm (h= 1,60m L= 2,5 m, massa 10 kg/m2) en dove gevel voor noordelijk bouwblok, woning zijde supermarkt i.v.m. laden/lossen. Zie rapport bijlag I figuur 5.
- Gesloten scherm (h= 1,40m L= 25 m, massa 10 kg/m2) voor Kerkelijk verenigingsgebouw i.v.m. parkeren personenwagens (dichtslaan portieren). Zie rapport figuur 9.
4.7.3 Conclusie
Vanuit industrielawaai is sprake van een goed woon- en leefklimaat en geen belemmering aanwezig is voor realisatie van het bouwplan.
4.8 Luchtkwaliteit
4.8.1 Algemeen
In het kader van ruimtelijke planvorming moet aandacht besteed worden aan de luchtkwaliteit. Hierbij moet enerzijds beoordeeld worden of het plan een (negatief) effect heeft op de luchtkwaliteit; anderzijds moet beoordeeld worden of de luchtkwaliteit ter plaatse geschikt is voor realisatie van het plan.
Naast dat aangetoond moet worden dat voldaan wordt aan de wet- en regelgeving, moet in het kader van een goede ruimtelijk ordening eveneens aangetoond worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij deze beoordeling gaat het om de mate van blootstelling van toekomstige gebruikers of bewoners van het plangebied.
In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen bij wegen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10, PM2,5). De achtergrondconcentraties van deze twee stoffen liggen het dichtst bij de grenswaarden. Overschrijdingen van de grenswaarden van de andere genoemde stoffen komen in Nederland nagenoeg niet voor.
Op grond van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan een ruimtelijke ontwikkeling doorgang vinden als aannemelijk is gemaakt dat:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd wordt staat in de regeling NIBM dat deze nog steeds in niet betekenende mate kan bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.
Bij het beoordelen van de blootstelling ter plaatse van het plan in het kader van een goede ruimtelijke ordening, is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) relevant.
4.8.2 Situatie plangebied
In paragraaf 4.8.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Het vorenstaande wordt tevens bevestigd door de NIBM-tool. In paragraaf 2.3 wordt de toename van het aantal verkeersbewegingen berekend op afgerond 47 verkeersbewegingen per weekdag. Op basis hiervan is een berekening gemaakt met de NIBM-tool, waarvan het resultaat in afbeelding 4.3 is weergegeven. Opgemerkt wordt dat het aandeel vrachtverkeer op 0% is gezet, aangezien het voornemen uitsluitend de functie ‘wonen’ betreft.
Berekening NIBM-tool luchtkwaliteit
Uit de berekening blijkt dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Vervolgonderzoek naar effecten op de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
4.8.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling, zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
4.9.1 Algemeen
Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieu hygiënische aspecten wordt het instrument milieu-zonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.
Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.
4.9.2 Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Het plan aan de Zuiderzeestraatweg 124 vertoont zeer sterke overeenkomsten volgens deze definitie. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
4.9.3 Situatie plangebied
4.9.4 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.10 Water
4.10.1 Vigerend beleid
4.10.2 Waterparagraaf
4.10.3 Conclusie
Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie van de plannen. De watertoets en de samenvatting watertoets is als Bijlage 8 toegevoegd aan dit plan.
4.11 Besluit Milieueffectrapportage (Mer)
4.11.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit be-sluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bij-lage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
4.11.2 Situatie plangebied
4.11.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.12 Verkeer En Parkeren
4.12.1 Parkeren
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke parkeernota 2014:
Ten behoeve van de 6 seniorenwoningen geldt volgens de Parkeernota 2014 een norm van 2,2 per woning en voor de vrijstaande woning 2,5 parkeerplaatsen per woning. Dit is inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekers. In totaal zijn dus 15,7 parkeerplaatsen nodig. In totaal worden 16 parkeerplaatsen aangelegd, waardoor wordt voldaan aan de Parkeernota 2014 (zie navolgende afbeelding)
Afbeelding 2.4: Overzicht parkeren
In deze paragraaf is aangetoond dat wordt voldaan aan de Parkeernota 2014.
4.12.2 Verkeer
Voor de verkeersafwikkeling is overleg geweest met de eigenaar van de naastgelegen supermarkt en is overeenstemming bereikt betreffende de ontsluiting van de zes woningen. De zes woningen zijn bereikbaar via de eigen privé weg vanaf de Zuiderzeestraatweg bereikbaar. De ontsluiting vindt plaats via de uitrit aan de andere zijde van de Boni. De genoemde bereikbaarheid van de woningen, is gezamenlijk met de eigenaar van de naastgelegen Boni besproken. De eigenaar heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de komst van de zes woningen en de ontsluiting daarvan.
Op basis van de CROW publicatie-381, is voor de woningen de verkeersgeneratie bepaald. In het plangebied vindt de realisatie van 6 grondgebonden woningen plaats. Voor dit bouwplan geldt:
Verkeersgeneratie van maximaal 7,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning.
De realisatie van 6 nieuwe woningen draagt dan ook bij aan een verkeersgeneratie van 47 mvt/etmaal. Uitgaande van 10% tijdens de spits resulteert dit in 1 auto per 12 minuten. Dit is voor de verkeersintensiteit van de omliggende wegen geen enkel probleem.
4.12.3 Conclusie
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Plansystematiek
5.1 Toelichting Op De Plansystematiek
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
5.2 Opzet Van De Regels
5.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen
In Artikel 1 zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten
Artikel 2 geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
5.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
1. Bestemmingsomschrijving
Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
2. Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
3. Nadere eisen
Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
a de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
b de milieusituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
c een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:
ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
d de sociale veiligheid:
uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) ge-bouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
e de verkeersveiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
f de woonsituatie:
ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.
4. Afwijken van de bouwregels
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels.
Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling.
Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5. Specifieke gebruiksregels
In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
6. Afwijken van de gebruiksregels
Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.
7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.
Bestemmingen
Tuin ( Artikel 3)
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, parkeren en (delen van) overkappingen en ondergeschikte bouwedelen (waaronder erkers).
In of op deze gronden mogen geen gebouwen of delen daarvan worden gebouwd, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers en (delen van) overkappingen behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming.
Verkeer (Artikel 4)
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor groenvoorzieningen, paden, pleinen, straten, wegen en parkeervoorzieningen. In of op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer, geluidsschermen, lichtmasten en vlaggenmasten.
Wonen (Artikel 5)
Deze bestemming is toegekend aan de beoogde locatie van het naastgelegen appartementengebouw, de aaneengebouwde woningen en de vrijstaande woning. De voor ‘Wonen’ aanwezen gronden zijn bestemd voor woningen (al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit) en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
In de bouwregels is onder andere bepaald dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd, met dien verstande dat er maximaal 7 woningen mogen worden gebouwd.
Daarnaast is door middel van aanduidingen aangegeven welke type woningen er per bouwvlak zijn toegestaan. Er is hierbij een onderscheid gemaakt in ‘vrijstaand’ en ‘aaneengebouwd’.
De maximum goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen zijn op de verbeelding weergegeven.
5.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwings-percentage.
- Algemene bouwregels;
- Algemene gebruiksregels;
- Algemene afwijkingsregels;
- Algemene wijzigingsregels;
- Overige regels.
5.2.5 Overige regelingen
In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouw-werken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.
Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.
Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.
5.2.6 Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
5.3 Verantwoording Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
5.4 Handhaving
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.
Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid Van Het Plan
6.1 Algemeen
Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat het initiatief, gelet op het planologische beleid en de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd wordt dat voor de gewenste ontwikkeling sprake van een goede ruimtelijke ordening.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. In de anterieure overeenkomst wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De directe omgeving is door middel van een brief op de hoogte gesteld van het plan. Per mail kon men een reactie geven op het plan. De reacties waren positief. Het verslag zal worden toegevoegd aan dit plan.
Hoofdstuk 7 Inspraak, Overleg En Zienswijzen
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Dit bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg besproken met de provincie. Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan. Beide hebben aangegeven geen bezwaren tegen de plannen te hebben.
7.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
Het plan wordt direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd en gedurende zes weken wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze in te dienen.
Het plan is voorgelegd aan de omwonenden, zij hebben positief gereageerd op de plannen.
7.4 Verslag Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen vanaf 5 juli 2023 tot en met 15 augustus 2023. Een ieder heeft de gelegenheid gehad om een zienswijze in te dienen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ontvangen. Het plan is ongewijzigd vastgesteld.
Bijlage 1 Parkeernota 2014
Bijlage 2 Geluidscherm
Bijlage 1 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodem- en asbestonderzoek
Bijlage 2 Asbest Gebouwen
Bijlage 3 Quickscan Natuurtoets
Bijlage 3 Quickscan natuurtoets
Bijlage 4 Stikstofdepositie
Bijlage 5 Marter Onderzoek
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 7 Akoestisch onderzoek industrielawaai