KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Waarde - Archeologie
Artikel 4 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Bijlage 1 Lijst Met Geldende Bestemmingsplannen
Bijlage 2 Archeologische Beleids- En Verwachtingskaart
Bijlage 3 Parkeernota 2014
Bijlage 1 Inspraaknota Voorontwerp Paraplubestemmingsplan Oldebroek 2020
Bijlage 2 Zienswijzennota

Paraplubestemmingsplan Oldebroek

Bestemmingsplan - gemeente Oldebroek

Vastgesteld op 30-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

De geldende begripsbepalingen uit de onderliggende van kracht zijnde bestemmingsplannen, zoals opgenomen in Bijlage 1, blijven onverminderd van toepassing, behoudens:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Oldebroek" met identificatienummer NL.IMRO.0269.PP001-VG01 van de gemeente Oldebroek;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.4 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig produceren en/of het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder mede wordt verstaan een productiegerichte paardenhouderij en een veehandelsbedrijf;

1.5 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.6 bouwperceelopstelling:

het opstellen van zonnepanelen binnen een bouwperceel;

1.7 geitenhouderij:

een agrarisch bedrijf of een onderdeel daarvan waar geiten worden gehouden;

1.8 kleinschalige opstelling:

Een bouwperceel- of veldopstelling van zonnepanelen die uitsluitend ten behoeve van het eigen gebruik wordt aangewend;

1.9 parkeernormen:

De beleidsregels parkeren van de gemeente Oldebroek, zoals vastgelegd in de beleidsnota Parkeernota 2014, vastgesteld op 14 november 2014. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, gelden de gewijzigde regels;

1.10 plattelandswoning:

Een agrarische bedrijfswoning die is gelegen binnen een agrarisch bouwvlak en die gebruikt mag worden door derden die geen binding hebben met het agrarisch bedrijf.

1.11 veldopstelling:

Het opstellen van zonnepanelen buiten een bouwperceel;

1.12 voorgevelrooilijn:

  1. a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

Artikel 2 Wijze Van Meten

De geldende wijze van meten uit de onderliggende van kracht zijnde bestemmingsplannen, zoals opgenomen in Bijlage 1, blijven onverminderd van toepassing, met dien verstande dat de wijze van meten van het bestemmingsplan “Buitengebied 2007” als volgt wordt aangepast.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. a. bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en de inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
  2. b. dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;
  3. c. op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen.
  4. d. voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.

2.1 afmetingen ander bouwwerk:

de grootste afmeting van het bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;

2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot of de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De geldende bestemmingsregels uit de onderliggende van kracht zijnde bestemmingsplannen, zoals opgenomen in Bijlage 1, blijven onverminderd van toepassing, met dien verstande dat:

  • Artikel 5 (Agrarisch - 3), 7 (Agrarisch - 5), 9 (Agrarisch - 7), 10 (Agrarisch - 8), 11 (Agrarisch - 9), 12 (Agrarisch - 10) en 13 (Agrarisch - 11) van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" worden aangevuld met de volgende afwijkingsbepaling:

Artikel 5.6 lid 4:

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5, lid 5 onder c, en toestaan dat een bedrijfswoning behorende bij een agrarisch bedrijf door een derde bewoond mag worden (plattelandswoning) mits:

  1. a. er sprake is van een legaal bestaande agrarische bedrijfswoning binnen de agrarische bestemming;
  2. b. eigenaar en bewoner bekend zijn met het voornemen tot aanwijzing van de agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning blijkens een door deze partijen ondertekende verklaring;
  3. c. er wordt aangetoond dat er sprake is van een functionerend en volwaardig agrarisch bedrijf binnen hetzelfde agrarische bouwvlak. Dit kan zijn als een zelfstandig agrarisch bedrijf of als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
  4. d. er wordt aangetoond dat het gebruik van de agrarische bedrijfswoning ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf niet meer nodig is;
  5. e. de aanwijzing als plattelandswoning niet kan leiden tot een nieuwe bedrijfswoning binnen hetzelfde agrarische bouwvlak;
  6. f. de plattelandswoning onderdeel blijft van het agrarische bouwvlak en het zijn agrarische bestemming behoudt;
  7. g. de tuin en erf van de agrarische bedrijfswoning de tuin en erf van de plattelandswoning wordt;
  8. h. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  9. i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  10. j. er bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van de bestaande inritten, tenzij er een noodzaak bestaat om de plattelandswoning apart te ontsluiten;
  11. k. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. 1. het bebouwingsbeeld, waarbij de eenheid van het erf gehandhaafd blijft;
    2. 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    3. 3. de milieusituatie en;
    4. 4. de verkeersveiligheid.

Artikel 5.6 lid 4 wordt artikel 5.6 lid 5.

Artikel 7.6 lid 5:

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7, lid 5 onder c, en toestaan dat een bedrijfswoning behorende bij een agrarisch bedrijf door een derde bewoond mag worden (plattelandswoning) mits:

  1. a. er sprake is van een legaal bestaande agrarische bedrijfswoning binnen de agrarische bestemming;
  2. b. eigenaar en bewoner bekend zijn met het voornemen tot aanwijzing van de agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning blijkens een door deze partijen ondertekende verklaring;
  3. c. er wordt aangetoond dat er sprake is van een functionerend en volwaardig agrarisch bedrijf binnen hetzelfde agrarische bouwvlak. Dit kan zijn als een zelfstandig agrarisch bedrijf of als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
  4. d. er wordt aangetoond dat het gebruik van de agrarische bedrijfswoning ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf niet meer nodig is;
  5. e. de aanwijzing als plattelandswoning niet kan leiden tot een nieuwe bedrijfswoning binnen hetzelfde agrarische bouwvlak;
  6. f. de plattelandswoning onderdeel blijft van het agrarische bouwvlak en het zijn agrarische bestemming behoudt;
  7. g. de tuin en erf van de agrarische bedrijfswoning de tuin en erf van de plattelandswoning wordt;
  8. h. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  9. i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  10. j. er bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van de bestaande inritten, tenzij er een noodzaak bestaat om de plattelandswoning apart te ontsluiten;
  11. k. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. 1. het bebouwingsbeeld, waarbij de eenheid van het erf gehandhaafd blijft;
    2. 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    3. 3. de milieusituatie en;
    4. 4. de verkeersveiligheid.

Artikel 7.6. lid 5 wordt artikel 7.6 lid 6.

Artikel 9.6 lid 5:

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9, lid 5 onder c, en toestaan dat een bedrijfswoning behorende bij een agrarisch bedrijf door een derde bewoond mag worden (plattelandswoning) mits:

  1. a. er sprake is van een legaal bestaande agrarische bedrijfswoning binnen de agrarische bestemming;
  2. b. eigenaar en bewoner bekend zijn met het voornemen tot aanwijzing van de agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning blijkens een door deze partijen ondertekende verklaring;
  3. c. er wordt aangetoond dat er sprake is van een functionerend en volwaardig agrarisch bedrijf binnen hetzelfde agrarische bouwvlak. Dit kan zijn als een zelfstandig agrarisch bedrijf of als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
  4. d. er wordt aangetoond dat het gebruik van de agrarische bedrijfswoning ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf niet meer nodig is;
  5. e. de aanwijzing als plattelandswoning niet kan leiden tot een nieuwe bedrijfswoning binnen hetzelfde agrarische bouwvlak;
  6. f. de plattelandswoning onderdeel blijft van het agrarische bouwvlak en het zijn agrarische bestemming behoudt;
  7. g. de tuin en erf van de agrarische bedrijfswoning de tuin en erf van de plattelandswoning wordt;
  8. h. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  9. i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  10. j. er bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van de bestaande inritten, tenzij er een noodzaak bestaat om de plattelandswoning apart te ontsluiten;
  11. k. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. 1. het bebouwingsbeeld, waarbij de eenheid van het erf gehandhaafd blijft;
    2. 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    3. 3. de milieusituatie en;
    4. 4. de verkeersveiligheid.

Artikel 9.6. lid 5 wordt artikel 9.6 lid 6.

Artikel 10.6 lid 5

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10, lid 5 onder c, en toestaan dat een bedrijfswoning behorende bij een agrarisch bedrijf door een derde bewoond mag worden (plattelandswoning) mits:

  1. a. er sprake is van een legaal bestaande agrarische bedrijfswoning binnen de agrarische bestemming;
  2. b. eigenaar en bewoner bekend zijn met het voornemen tot aanwijzing van de agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning blijkens een door deze partijen ondertekende verklaring;
  3. c. er wordt aangetoond dat er sprake is van een functionerend en volwaardig agrarisch bedrijf binnen hetzelfde agrarische bouwvlak. Dit kan zijn als een zelfstandig agrarisch bedrijf of als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
  4. d. er wordt aangetoond dat het gebruik van de agrarische bedrijfswoning ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf niet meer nodig is;
  5. e. de aanwijzing als plattelandswoning niet kan leiden tot een nieuwe bedrijfswoning binnen hetzelfde agrarische bouwvlak;
  6. f. de plattelandswoning onderdeel blijft van het agrarische bouwvlak en het zijn agrarische bestemming behoudt;
  7. g. de tuin en erf van de agrarische bedrijfswoning de tuin en erf van de plattelandswoning wordt;
  8. h. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  9. i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  10. j. er bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van de bestaande inritten, tenzij er een noodzaak bestaat om de plattelandswoning apart te ontsluiten;
  11. k. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. 1. het bebouwingsbeeld, waarbij de eenheid van het erf gehandhaafd blijft;
    2. 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    3. 3. de milieusituatie en;
    4. 4. de verkeersveiligheid.

Artikel 10.6. lid 5 wordt artikel 10.6 lid 6.

Artikel 11.6 lid 5

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11, lid 5 onder c, en toestaan dat een bedrijfswoning behorende bij een agrarisch bedrijf door een derde bewoond mag worden (plattelandswoning) mits:

  1. a. er sprake is van een legaal bestaande agrarische bedrijfswoning binnen de agrarische bestemming;
  2. b. eigenaar en bewoner bekend zijn met het voornemen tot aanwijzing van de agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning blijkens een door deze partijen ondertekende verklaring;
  3. c. er wordt aangetoond dat er sprake is van een functionerend en volwaardig agrarisch bedrijf binnen hetzelfde agrarische bouwvlak. Dit kan zijn als een zelfstandig agrarisch bedrijf of als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
  4. d. er wordt aangetoond dat het gebruik van de agrarische bedrijfswoning ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf niet meer nodig is;
  5. e. de aanwijzing als plattelandswoning niet kan leiden tot een nieuwe bedrijfswoning binnen hetzelfde agrarische bouwvlak;
  6. f. de plattelandswoning onderdeel blijft van het agrarische bouwvlak en het zijn agrarische bestemming behoudt;
  7. g. de tuin en erf van de agrarische bedrijfswoning de tuin en erf van de plattelandswoning wordt;
  8. h. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  9. i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  10. j. er bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van de bestaande inritten, tenzij er een noodzaak bestaat om de plattelandswoning apart te ontsluiten;
  11. k. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. 1. het bebouwingsbeeld, waarbij de eenheid van het erf gehandhaafd blijft;
    2. 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    3. 3. de milieusituatie en;
    4. 4. de verkeersveiligheid.

Artikel 11.6. lid 5 wordt artikel 11.6 lid 6.

Artikel 12.6 lid 3

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12, lid 5 onder d, en toestaan dat een bedrijfswoning behorende bij een agrarisch bedrijf door een derde bewoond mag worden (plattelandswoning) mits:

  1. a. er sprake is van een legaal bestaande agrarische bedrijfswoning binnen de agrarische bestemming;
  2. b. eigenaar en bewoner bekend zijn met het voornemen tot aanwijzing van de agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning blijkens een door deze partijen ondertekende verklaring;
  3. c. er wordt aangetoond dat er sprake is van een functionerend en volwaardig agrarisch bedrijf binnen hetzelfde agrarische bouwvlak. Dit kan zijn als een zelfstandig agrarisch bedrijf of als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
  4. d. er wordt aangetoond dat het gebruik van de agrarische bedrijfswoning ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf niet meer nodig is;
  5. e. de aanwijzing als plattelandswoning niet kan leiden tot een nieuwe bedrijfswoning binnen hetzelfde agrarische bouwvlak;
  6. f. de plattelandswoning onderdeel blijft van het agrarische bouwvlak en het zijn agrarische bestemming behoudt;
  7. g. de tuin en erf van de agrarische bedrijfswoning de tuin en erf van de plattelandswoning wordt;
  8. h. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  9. i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  10. j. er bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van de bestaande inritten, tenzij er een noodzaak bestaat om de plattelandswoning apart te ontsluiten;
  11. k. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. 1. het bebouwingsbeeld, waarbij de eenheid van het erf gehandhaafd blijft;
    2. 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    3. 3. de milieusituatie en;
    4. 4. de verkeersveiligheid.

Artikel 12.6. lid 3 wordt artikel 12.6 lid 4.

Artikel 13.6 lid 3

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13, lid 5 onder d, en toestaan dat een bedrijfswoning behorende bij een agrarisch bedrijf door een derde bewoond mag worden (plattelandswoning) mits:

  1. a. er sprake is van een legaal bestaande agrarische bedrijfswoning binnen de agrarische bestemming;
  2. b. eigenaar en bewoner bekend zijn met het voornemen tot aanwijzing van de agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning blijkens een door deze partijen ondertekende verklaring;
  3. c. er wordt aangetoond dat er sprake is van een functionerend en volwaardig agrarisch bedrijf binnen hetzelfde agrarische bouwvlak. Dit kan zijn als een zelfstandig agrarisch bedrijf of als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
  4. d. er wordt aangetoond dat het gebruik van de agrarische bedrijfswoning ten behoeve van de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf niet meer nodig is;
  5. e. de aanwijzing als plattelandswoning niet kan leiden tot een nieuwe bedrijfswoning binnen hetzelfde agrarische bouwvlak;
  6. f. de plattelandswoning onderdeel blijft van het agrarische bouwvlak en het zijn agrarische bestemming behoudt:
  7. g. de tuin en erf van de agrarische bedrijfswoning de tuin en erf van de plattelandswoning wordt;
  8. h. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  9. i. het parkeren op eigen erf plaatsvindt:
  10. j. er bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van de bestaande inritten, tenzij er een noodzaak bestaat om de plattelandswoning apart te ontsluiten;
  11. k. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. 1. het bebouwingsbeeld, waarbij de eenheid van het erf gehandhaafd blijft;
    2. 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    3. 3. de milieusituatie en;
    4. 4. de verkeersveiligheid.

Artikel 13.6. lid 4 wordt artikel 13.6 lid 5.

  • Artikel 43 (Wonen - 2), artikel 46 (Wonen - 5) en artikel 47 (Wonen - 6) van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" worden aangepast zoals hierna opgenomen:

Artikel 43.2 lid 1 onder f van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007"

f. de maatvoering van het hoofdgebouw dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:

woningtype maximale goothoogte maximale bouwhoogte maximale inhoud
Vrijstaand 3,50 meter 8,00 meter 600 m3
Halfvrijstaand 3,50 meter 8,00 meter 500 m3

Artikel 46.2 lid 1 onder e van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007"

e. de maatvoering van het hoofdgebouw dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:

maximale goothoogte maximale bouwhoogte maximale inhoud
3,50 meter 8,00 meter 500 m3

Artikel 47.2 lid 1 onder e van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007"

e. de maatvoering van het hoofdgebouw dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:

Goothoogte (in meters) Min. Max. Bouwhoogte (in meters) Min. Max. maximale inhoud
4,00 6,00 7,00 10,00 500 m3
  • Artikel 52 (Leiding - gas) van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" wordt aangepast zoals hierna opgenomen:

Artikel 50.1 bestemmingsomschrijving wordt artikel 52.1 bestemmingsomschrijving

  • Artikel 55 (Waarde – Archeologie 1) en artikel 56 (Waarde – Archeologie 2) van het bestemmingsplan “Buitengebied 2007” komen te vervallen.
  • Een nieuw artikel 'Waarde - Archeologie', zoals onderstaand, wordt opgenomen.

Artikel 3 Waarde - Archeologie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.

3.2 Bouwregels

Op de tot 'Waarde – Archeologie' bestemde gronden gelden voor het bouwen van bebouwing de volgende regels:

  1. 1. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter en dieper dan de op de in Bijlage 2 opgenomen Archeologische beleidskaart aangegeven oppervlakte en diepte, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. 2. In afwijking van het gestelde onder 1 hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder 1 voor te leggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. a. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte van de te slopen bebouwing niet wordt meegerekend met de oppervlakte zoals bedoeld onder lid 1, de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut (met uitzondering van nieuwe kelders);
    2. b. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 meter uit de bestaande fundering, met behoud van bestaande funderingen;
    3. c. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,5 m onder het bestaande maaiveld;
    4. d. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. 3. Indien het onder 1 genoemde rapport of de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
  4. 4. Indien uit het onder 1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d of uit het vervolgonderzoek bedoeld in 3 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. a. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    3. c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    4. d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  5. 5. Het bepaalde onder 1 tot en met 4 geldt niet voor het bouwen van een bouwwerk op gronden met een op basis van de Archeologische beleidskaart aangegeven lage archeologische verwachtingswaarde.

3.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:

  1. a. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische monumenten' op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Behoudens het bepaalde in lid 3.2 is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangewezen gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en de werkzaamheden uit te voeren:
    1. a. Aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    2. b. Aanleggen en dempen van watergangen en poelen;
    3. c. Aanbrengen van ondergrondse transport-, energie en telecommunicatieleidingen (nutsvoorzieningen) breder dan 80 cm en de daarmee verband houdende constructies, installatie en apparatuur;
    4. d. Diepploegen, zijnde het extra diep – meer dan 0,5 m onder het maaiveld – omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
    5. e. Bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.
  2. 2. Het in lid 1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
    1. a. Werken en werkzaamheden in het kader van het normale (agrarische) beheer, onderhoud en exploitatie, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    2. b. Werken en werkzaamheden waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
    3. c. Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 1 bij c, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist voor bouwen;
    4. d. Voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    5. e. In het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
    6. f. Voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,5 m onder het omliggende bestaande maaiveld met een maximale oppervlakte van:
      • 120 m2 in een gebied met een Waarde – Hoge archeologische verwachting;
      • 500 m2 in een gebied met een Waarde – Middelhoge archeologische verwachting;
      • 2.500 m2 in een gebied met een Waarde – Lage archeologische verwachting;
      • 50 m2 in een gebied met een Waarde – Archeologische monumenten
    1. a. Werken en werkzaamheden op gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  1. 3. De onder lid 1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  2. 4. Indien het onder 3 genoemde rapport of de beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
  • Artikel 53 (Leiding - Hoogspanningsverbinding) van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" komt te vervallen.
  • Een gewijzigd artikel 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', zoals onderstaand, wordt opgenomen.

Artikel 4 Leiding - Hoogspanningsverbinding

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor aanpassing, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsverbinding; met de daarbij behorende

  1. a. Masten en (veiligheids-)voorzieningen

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op of in de in dit artikel bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken van 60 meter hoog ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;
  2. b. op of in de in dit artikel bedoelde gronden zijn geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen en bouwwerken;
  3. c. indien bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indien de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt eerst overgegaan, indien uit het verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig worden geschaad. Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

De geldende algemene regels uit de onderliggende van kracht zijnde bestemmingsplannen, zoals opgenomen in Bijlage 1, blijven onverminderd van toepassing, behoudens:

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

De geldende algemene bouwregels uit de onderliggende van kracht zijnde bestemmingsplannen, zoals opgenomen in Bijlage 1, blijven onverminderd van toepassing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Aan de van kracht zijnde bestemmingsplannen wordt (aan) het artikel 'Algemene gebruiksregels' (met) het volgende toegevoegd:

7.1 Verbod op geitenhouderijen

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

De geldende algemene aanduidingsregels, uit de onderliggende van kracht zijnde bestemmingsplannen, zoals opgenomen in Bijlage 1, blijven onverminderd van toepassing.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

De geldende algemene afwijkingsregels, uit de onderliggende van kracht zijnde bestemmingsplannen, zoals opgenomen in Bijlage 1, blijven onverminderd van toepassing.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Parkeren en laden en lossen

10.2 Kleinschalige opstelling van zonnepanelen op de grond

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Burgemeester en Wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in onder lid a. met maximaal 10%;
  3. c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:

Regels van het Paraplubestemmingsplan Oldebroek, Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Oldebroek op 30 september 2021.

, voorzitter T.H. Haseloop - Amsing

, griffier J. Tabak

Bijlage 1 Lijst Met Geldende Bestemmingsplannen

Bijlage 1 Lijst met geldende bestemmingsplannen

Bijlage 2 Archeologische Beleids- En Verwachtingskaart

Bijlage 2 Archeologische beleids- en verwachtingskaart

Bijlage 3 Parkeernota 2014

Bijlage 3 Parkeernota 2014

Bijlage 1 Inspraaknota Voorontwerp Paraplubestemmingsplan Oldebroek 2020

Bijlage 1 Inspraaknota Voorontwerp Paraplubestemmingsplan Oldebroek 2020

Bijlage 2 Zienswijzennota

Bijlage 2 Zienswijzennota