KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 7 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Parkeernota
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Geldend Planologisch Regime
2.3 Gewenste Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Cultuurhistorie
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Ecologie
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Water
4.9 Besluit Milieueffectrapportage (Mer)
4.10 Parkeren
Hoofdstuk 5 Plansystematiek
5.1 Het Plan
5.2 Toelichting Op De Plansystematiek
5.3 Handhaving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid Van Het Plan
6.1 Algemeen
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Inspraak, Overleg En Zienswijzen
7.1 Vooroverleg
7.2 Inspraak
7.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Natuurtoets
Bijlage 4 Stikstof Onderzoek
Bijlage 5 Nader Onderzoek Roek En Vleermuis
Bijlage 6 Ontheffingsbesluit
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Geluidwering
Bijlage 9 Watertoets
Bijlage 10 Samenvatting Watertoets
Bijlage 11 Infiltratieberekening
Bijlage 12 Onderzoek Parkeerbehoefte
Bijlage 13 Opname Parkeertelling
Bijlage 14 Participatie

Wezep, Parc de Zwijger en Rondweg

Bestemmingsplan - Gemeente Oldebroek

Vastgesteld op 14-03-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Wezep, Parc de Zwijger en Rondweg met identificatienummer NL.IMRO.0269.WZ129-VG01 van de gemeente Oldebroek;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:

het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend geheel door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, de omvang en de uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend en een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.6 aan-huis-verbonden beroep:

het in een woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, kunstzinnig, maatschappelijk, medisch, ontwerptechnisch, paramedisch of zakelijk gebied dan wel een daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede dienstverlenende bedrijven (waaronder niet wordt begrepen een escortbedrijf en/of een seksinrichting), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.7 afwijking:

een afwijking als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.8 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een in de regels en/of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het gedeelte van het bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden;

1.11 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis- verbonden beroep, voor een (dienstverlenend) bedrijf, voor een dienstverlenende instelling of voor een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief administratieruimte, opslagruimte en dergelijke;

1.12 Besluit ruimtelijke ordening:

Besluit van 21 april 2008 tot uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dit besluit luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat geen interne verbinding heeft met dat hoofdgebouw;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het veranderen of het vernieuwen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, het veranderen of het vernieuwen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde en aan de onderzijde door een horizontale vloer of door een balklaag is begrensd, inclusief de onderliggende vloer en het deel van hetzelfde bouwniveau dat onder een dak ligt, waarvan de vrije doorgangshoogte meer bedraagt dan 1,50 meter;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek;

1.24 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 dakkapel:

een ondergeschikte uitbouw die het hellende vlak onderbreekt en aangebracht is om licht en lucht onder de kap toe te laten en om het gebruiksoppervlak te vergroten;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 dove gevel:

  1. a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede
  2. b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.28 erf:

een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.29 erker:

een uitbouw aan een hoofdgebouw waarvan:

  1. a. de breedte niet meer dan 60% is van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd;
  2. b. de diepte niet meer dan 1,25 meter is;
  3. c. de bouwhoogte niet meer dan 3 meter is, waarboven een vloerafscheiding van niet meer dan 1 meter is toegestaan;
  4. d. de oppervlakte niet meer dan 6 m2 is;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 geluidscherm:

een gesloten (transparant) tuinscherm met een minimale massa van 10 kg/m2 en een hoogte van 2,20 meter;

1.32 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.33 horizontale diepte van een gebouw:

de afmeting van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel;

1.34 huishoudelijk afval:

afval dat ontstaat bij het voeren van een particulier huishouden;

1.35 kampeermiddel:

een kampeerauto, een stacaravan, een tent, een tentwagen, een toercaravan of enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; een en ander voor zover deze onderkomens, voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.36 kunstwerk:

een met het oog op artistieke kwaliteit door kunstenaars beroepsmatig vervaardigd product;

1.37 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.38 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.39 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals afvalverzamelpunten, apparatuur voor telecommunicatie (niet zijnde zendinstallaties voor mobiele telefonie of onderdelen daarvan), bemalingsinstallaties, gasreduceerstations, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes;

1.40 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.41 ondergronds:

onder peil;

1.42 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte met niet meer dan drie wanden vormt;

1.43 peil:

het aansluitend afgewerkte terrein waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;

1.44 perceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.45 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.46 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.47 straatmeubilair:

bij de openbare weg behorende bouwwerken;

1.48 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.49 verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatieverblijf, een groepsaccommodatie of een kampeermiddel, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.50 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, geldt de gevel van een gebouw die door de indeling van het gebouw, de ligging van het gebouw en/of de situatie ter plaatse, het sterkst op de weg gericht is;

1.51 werk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.52 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.53 Wet ruimtelijke ordening:

Wet van 20 oktober 2006, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening ter bevordering van een duurzame ruimtelijke kwaliteit, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.54 wonen;

de huisvesting van één huishouden in een woning.

1.55 woning/wooneenheid:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.56 Woningwet:

Wet van 29 augustus 1991 tot herziening van de Woningwet, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
  • dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;
  • op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
  • voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.

2.1 afmetingen ander bouwwerk:

de grootste afmeting van een bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;

2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk of van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelgrens;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. ter plaatse van de functieaanduiding 'geluidscherm' een tuinscherm met een minimale massa van 10 kg/m2 en een hoogte van 2,20 meter;

met de daarbij behorende:

  1. c. andere werken;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en pergola's;
  3. e. toegangspaden tot de gebouwen op het bijbehorende bouwperceel.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

    1. a. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
    2. b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de achtergevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag bij hoekwoningen niet meer dan 1,00 meter bedragen;
    3. c. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
    4. d. ter plaatse van de functieaanduiding 'geluidscherm' bedraagt de hoogte 2,20 meter;
    5. e. er mag geen perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
    6. f. vlaggenmasten zijn niet toegestaan..

3.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de verkeersveiligheid.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  2. b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  3. c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
  4. d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  5. e. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
  6. f. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
  7. g. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gestapelde woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - gestapeld;
  2. b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - bergingen;

met de daarbij behorende:

  1. c. andere werken;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  3. e. erven en tuinen;

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing ten behoeve van:
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. b. een goede woonsituatie;
    3. c. de milieusituatie;
    4. d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    5. e. de sociale veiligheid;
    6. f. de verkeersveiligheid.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels

  1. 1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. a. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene- en/of zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter.
  2. 2. Een in artikel 6, sub 1, vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. b. de milieusituatie;
    3. c. de sociale veiligheid;
    4. d. het straat- en bebouwingsbeeld;
    5. e. de verkeersveiligheid;
    6. f. de woonsituatie.

Artikel 7 Overige Regels

7.1 Waterberging

Alvorens de gronden in gebruik genomen worden voor de doeleinden als bedoeld in artikel 3.1 en 4.1 dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:

  1. a. er is aantoonbaar gemaakt dat de toename van de afvoer van afstromend regenwater gecompenseerd wordt conform de eisen en voorwaarden van het waterschap en van de gemeente en voorzien is van een waterberging met voldoende capaciteit;
  2. b. de compensatie dient tenminste naar evenredigheid van de realisatie van verhardingen gerealiseerd te worden;
  3. c. de compensatie bedraagt tenminste 60 mm per m2 verharding conform de Leidraad Inrichten en Ontwerpen Openbare Ruimte 2023;
  4. d. indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de onder b. bedoelde Leidraad Inrichten en Ontwerpen Openbare Ruimte wordt vastgesteld, wordt deze nieuwe versie in acht genomen.
  5. e. de gestelde compensatie en voorwaarden dienen in stand te worden gelaten bij het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gebouwen en van het perceel volgens de doeleinden als bedoeld in artikel 3 en 4;

7.2 Parkeren en laden en lossen

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of worden veranderd;
    2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of worden veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het college kan eenmalig in afwijking van het vermelde in artikel 8.1 sub 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 8.1 sub 1 met maximaal 10%.
  3. 3. Het bepaalde in artikel 8.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 8.2 sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 8.2 sub 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het bepaalde in artikel 8.2 sub 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Wezep, Parc de Zwijger en Rondweg.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Oldebroek op ................

griffier J. Tabak voorzitter T.H. Haseloop-Amsing

Bijlagen

Bijlage 1 Parkeernota

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft een verzoek ingediend om op het perceel Parc de Zwijger te Wezep een appartementengebouw met 28 kleine huurappartementen en 28 bergingen realiseren, voor een huurprijs lager dan de huurliberalisatiegrens..

De huidige eigenaar van het complex ‘Willem de Zwijger Vastgoed B.V.’ heeft de kazerne in 2016 en 2017 getransformeerd naar 90 appartementen, een zorgvoorziening en in 2020 zijn de sportruimte en de verdieping van het restaurant omgebouwd naar 13 appartementen.

De eigenaar wil op een braakliggend deel van het complex, de 28 huurappartementen realiseren met een huur onder de sociale huurgrens.

De gemeente heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het verzoek voor de realisatie van het appartementengebouw.

De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Wezep Noord 2009'. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, dient het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied te worden herzien. Deze toelichting vormt, samen met de regels en verbeelding, de basis voor het nieuwe bestemmingsplan.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de woonkern Wezep.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Op de navolgende afbeelding is een luchtfoto weergegeven waarop te zien is dat de locatie is gelegen direct naast de voormalige Willem de Zwijgerkazerne, nu woonfunctie, bekend als Parc de Zwijger.

Aan de overzijde van de Rondweg ligt bedrijvenpark 'Wezep - Noord'. Aan de zuidwestzijde wordt de locatie begrensd door de voormalige kazerne, het huidige Parc De Zwijger. Het appartementencomplex komt ter plaatse van nummer 2 (zie afbeelding 1.2). Nummer 1 is de locatie waar tijdelijk woonunits zijn gerealiseerd. De tijdelijke woonunits zijn geregeld via de uitgebreide omgevingsvergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Ligging plangebied in de omgeving (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Kadastrale gegevens

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 1.3: Uitsnede kadastrale kaart met globaal plangebied (rood) (bron: www.kadastralekaart.com

Kadastrale gemeente : Oldebroek

Sectie : M

Perceelnummers : 7430 (deels) en klein deel van 9746

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Wezep, Parc de Zwijger en Rondweg" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek.no. NL.IMRO.0269.WZ129-VG01)
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding (Hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 De Huidige En Gewenste Situatie

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied ligt in de hoek tussen de Zuiderzeestraatweg en de Rondweg en is onderdeel van 'Parc de Zwijger'. Links van het Parc de Zwijger ligt een woonwijk. Direct tegen de bebouwing van de kazerne aan de noordzijde staat de Erica Terpstra hal vast gebouwd aan het voormalige ketelhuis. Aan de overzijde van de Rondweg is een bedrijventerrein gelegen. Aan de zuidzijde is een voormalige in verval geraakte bunker gelegen en is vanwege instortingsgevaar afgesloten.

Het plangebied bestaat uit gras met aan de rand een bomenrij met beuken en een enkele eik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 2.1: foto plangebied (rode ster)

2.2 Geldend Planologisch Regime

Voor het plangebied geldt bestemmingsplan 'Wezep Noord 2009', dat is vastgesteld op 16 november 2010. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Tevens geldt voor een deel van het perceel de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - bunker'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 2.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan

De realisatie van het appartementencomplex is volgens het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Om dit alsnog mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

2.3 Gewenste Situatie

Afbeelding 2.3 geeft de ligging van het appartementencomplex weer. De vervallen bunker wordt verwijderd, in tegenstelling tot een andere bunker elders op Parc de Zwijger, welke in betere staat verkeerd en wordt gerestaureerd.

Door de invulling van het braakliggende plangebied bestaande uit gras en enkele bomen, is sprake inbreiding en wordt een bijdrage geleverd aan woningen voor de lage inkomensgroepen. Daarnaast wordt het Parc de Zwijger, door het nieuwe complex afgerond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-VG01_0006.jpg"

Afbeelding 2.3: Ligging van het appartementencomplex en de bergingen

Hierna volgt de situering van het appartementencomplex ten opzichte van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-VG01_0007.jpg"

Afbeelding 2.4: Ligging van het appartementencomplex in de directe omgeving

Het appartementencomplex bestaat uit 2 lagen met kap, de bergingen uit 1 laag met kap.

Architectuur

De voormalige kazerne vormt een markant gebouwencomplex met een karakteristieke uitstraling. De gebouwen vormden een typische Boostkazerne zoals er in Nederland meerdere zijn ontworpen en gebouwd in de jaren 1930.

De architectuur van het nieuw te bouwen appartementen gebouw sluit nauw aan bij de bestaande gebouwen voor wat betreft vormtaal zoals bijvoorbeeld het schilddak, de fors overstekende goten en de kozijngeleding. Ook kleur en materialisering zijn afgestemd op de voormalige kazernegebouwen. Om de bestaande hiërarchie te respecteren, waarbij het poortgebouw als hoofdgebouw wordt gezien, is bij de nieuwbouw gekozen voor een duidelijk lagere goothoogte. Ook ligt de kopgevel terug ten opzichte van de voorgevel van het poortgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-VG01_0008.jpg"

Afbeelding 2.5: Bestaande bebouwing Parc de Zwijger

Hierna volgen respectievelijk de gevels van het appartementencomplex en een gevel van de bergingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-VG01_0009.jpg"

Afbeelding 2.6: Indicatieve gevelbeelden appartementen complex (bron: Slaa en van Asselt architecten)

Ter afscherming van het geluid van de Rondweg was de planning aan de zijde van de Rondweg een aarden geluidwal te plaatsen. Vanwege de benodigde breedte en de taluds neemt een geluidwal echter te veel ruimte in beslag en is er daarom gekozen voor een geluidabsorberend kokosscherm met een smallere footprint.

Aan beide zijden van het scherm worden klimplanten aangebracht zodat er een groen natuurlijke afscherming ontstaat.

De bestaande bomen nabij het appartementencomplex blijven behouden. Met de realisatie van het plan wordt in de uitvoering terdege rekening gehouden met deze bomen.

Verkeer

Op basis van de CROW publicatie-317 is voor het voornemen de verkeersgeneratie bepaald. In het plangebied vindt de realisatie van 28 goedkope huurappartementen plaats. Hiervoor zijn we uit gegaan van goedkope huur, rest bebouwde kom, matig stedelijk. Voor dit bouwplan geldt:

Verkeersgeneratie van maximaal 6 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning.

De realisatie van 28 appartementen draagt dan ook bij aan een verkeersgeneratie van 168 mvt/etmaal. Uitgaande van 10% tijdens de spits resulteert dit in 1 auto per 3,5 minuten. Dit is voor de verkeersintensiteit van de omliggende wegen geen enkel probleem.

Parkeren

Ten behoeve van de 28 woonunits geldt volgens de Parkeernota 2014 een norm van 1,2 per woning. Dit is inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekers. In totaal zijn dus 34 parkeerplaatsen nodig. Er worden voldoende parkeervoorzieningen gerealiseerd, waardoor wordt voldaan aan de Parkeernota 2014 (zie 4.10)

Duurzaamheid

De woning wordt volledig volgens bouwbesluitnormen en bouwverordening uitgevoerd. De verwarming vindt plaats door middel van een warmtepomp en er wordt gebruikt gemaakt van zonnepanelen. waterinfiltratie vindt in de directe omgeving plaats (zie afbeelding 2.4).

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.

3.1.2 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren.In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

3.1.4 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Bij voorliggend plan worden 28 nieuwe woningen gerealiseerd. Dit zijn meer dan 11 woningen, waardoor er wel sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de behoefte van de ontwikkeling wel hoeft te worden aangetoond. N

avolgend wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de Ladder.

Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

In 2019 is, in opdracht van de regio Noord-Veluwe, een woningmarktonderzoek (‘Woningmarktonderzoek in de regio Noord-Veluwe’) uitgevoerd naar onder andere de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte tot 2030 in de gemeenten van deze regio.

De afgelopen jaren is in de regio Noord-Veluwe door alle gemeenten, behalve Nunspeet, minder toegevoegd aan het woningbestand dan op basis van de behoefteramingen voor 2013 tot 2025 in de woningbouwafspraken voor deze regio was vastgesteld. Dit betekent dat er een versnellingsopgave ligt om voldoende woningen te bouwen in de komende jaren. Voor de gemeente Oldebroek wordt een huishoudensgroei van ongeveer 7% tot 2030 verwacht. De samenstelling van de huishoudens verandert eveneens: de prognoses geven een groei in het aantal tweepersoonshuishoudens weer, met name binnen de groep ‘empty-nesters’ en starters. Starters zijn veelal op zoek naar goedkope huurappartementen. Dit beeld vertaalt zich ook naar de kwalitatieve woningbehoefte; op de langere termijn is er sprake van een groeiende behoefte aan appartementen.

Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling voorziet in 28 sociale huurappartementen en hiermee aansluit op de behoefte. Het initiatief voldoet aan trede 1.

Ligt de ontwikkeling binnen of buiten bestaand stedelijk gebied?

In beginsel gaat de Ladder uit van het principe ‘inbreiding vóór uitbreiding’. Dit betekent dat bouwen, waar mogelijk, binnen bestaand stedelijk gebied (BSG) dient plaats te vinden. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: ‘Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaalculturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Onderhavig plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom van Wezep. Hiermee wordt een duurzame invulling gegeven aan het plangebied. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied en hiermee voldoet aan trede 2.

3.1.5 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Onderhavig ontwikkeling sluit aan op de behoefte en wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Geconcludeerd wordt dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor het initiatief. Het planvoornemen is niet in strijd met het relevante rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

3.2.3 Toetsing initiatief aan het provinciaal beleid

Het plangebied heeft geen overlap met relevante zoneringen in de Omgevingsvisie. Op grond van de bepalingen opgenomen in de omgevingsverordening gelden er geen restricties of specifieke regels ten aanzien van de uitvoering van dit plan. Het provinciaal beleid werpt geen belemmeringen op voor de uitvoering van dit plan.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Oldebroek

3.3.2 Volkshuisvesting

3.3.3 Welstandsnota 2014

3.3.4 Klimaatneutraal Oldebroek

3.3.5 Energieneutraal

De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 – en bij voorkeur eerder- klimaatneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Eén van de scenario's is “Al het vastgoed duurzaam”. Op 1 januari 2020 zal het energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit worden opgenomen als voorschrift. Daarop inspelend wordt de eis gesteld dat nieuwbouwwoningen energieneutraal worden opgeleverd.

3.3.6 Parkeernota Oldebroek 2014

3.3.7 Afvalwaterketenplan

3.3.8 Geluidbeleid bij ruimtelijke ontwikkelingen/beleid hogere waarden geluid

3.3.9 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid

Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid zoals omschreven in voorgaande paragrafen.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Een bestemmingsplan is het instrument dat zorg draagt voor een goede ruimtelijke ordening. En dat door een goede onderlinge afstemming tussen alle ruimtelijk relevante en milieu aspecten in relatie tot het betreffende plan.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's cultuurhistorie, archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, geur, water, het Besluit milieueffectrapportage en verkeer en parkeren.

4.1 Cultuurhistorie

4.1.1 Cultuurhistorie

4.1.2 Archeologie

4.1.3 Conclusie

Het aspect 'archeologie' is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.

4.2.2 Situatie plangebied

In maart 2021 is door Eco Reest BV is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd met het doel een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater (zie Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek).

Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit zwak siltig, matig fijn zand dat in de bovengrond en plaatselijk in de ondergrond matig humeus is. Plaatselijk is de opbouw zwak grindig. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 2,35 m-mv.

Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen.

Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond:

In de bovengrond van de onderzoekslocatie zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan kwik, lood en PAK gemeten.

Grondwater:

In het grondwater van de onderzoekslocatie is een licht verhoogde concentratie aan nikkel gemeten.

4.2.3 Conclusie en aanbevelingen

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater van de onderzoekslocatie overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. De licht verhoogde concentratie aan nikkel in het grondwater wordt beschouwd als zijnde een van nature verhoogde waarde.

De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, is op basis van de licht verhoogde gehalten aan kwik, lood en PAK in de bovengrond, bevestigd.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming (wonen) van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

4.3 Ecologie

4.3.1 Wettelijk kader

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Gelders Natuur Netwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Gelders Natuurnetwerk

Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is onderdeel van het Nederlandse Natuurnetwerk (NNN). De GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

4.3.2 Situatie plangebied

In maart 2021 is door Eco Reest een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden als gevolg van het plan (zie Bijlage 3Natuurtoets).

Uit de quickscan Wet natuurbescherming ten aanzien van gebiedsbescherming en houtopstanden wordt het volgende geconcludeerd:

Natura 2000

Het plangebied ligt buiten Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op meer dan 600 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-VG01_0011.jpg"

Afbeelding 4.2: Globale ligging plangebied (zwarte marker) ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwe (groen) (Bron: AERIUS Calculator, 2021).

Vanwege deze afstand, de potentiële effecten, bekende dosis-effectrelaties en effectafstanden in combinatie met de aard/omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn indirecte effecten, met uitzondering van stikstofdepositie, op voorhand uitgesloten.

In mei 2023 is door Ecoreest een stikstofonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4 Stikstof onderzoek).

Uit de AERIUS-berekeningen komt naar voren dat, zowel in de realisatie- als de gebruiksfase géén sprake is van stikstofdepositie boven de 0,00 mol N/ha/jr op stikstofoverbelaste Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland en natuur buiten het NNN (Groene ontwikkelingszone, weidevogelgebied en rustgebied voor winterganzen. Het voorgenomen plan heeft gezien de afstand tot deze gebieden (>500 meter), het tussenliggende afschermende gebied en de aard en omvang van het plan geen effect op deze gebieden. Vervolgstappen ten aanzien van het NNN zijn niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-VG01_0012.jpg"

Afbeelding 4.3: Ligging plangebied (rode asterisk) ten opzichte van het NNN (donkergroen) en Groene Ontwikkelingszone (lichtgroen) (Bron: Provincie Gelderland, 2017).

Houtopstanden

Het plangebied ligt buiten de bebouwde komgrens Wnb van Wezep (gemeente Oldebroek). Echter vallen de te kappen bomen/groen buiten het oppervlaktecriterium (<10 are). Tevens valt het onder de genoemde uitzondering houtopstanden op erven of in tuinen. Vervolgstappen in het kader van de Wnb ten aanzien van houtopstanden zijn zodoende niet aan de orde. Wel kunnen vervolgstappen vanuit de gemeentelijke regels ten aanzien van kap van bomen van toepassing zijn.

Uit de quickscan Wet natuurbescherming ten aanzien van soortenbescherming wordt het volgende geconcludeerd:

  • Vogels: direct naast het plangebied zijn bomen met roekennesten en een winterslaapplaats aanwezig. De bomen met nesten blijven behouden. De te verwijderen bomen op de bunker bevatten op moment van de veldbezoeken geen nesten. Mogelijk kunnen hier in het nieuwe broedseizoen wel roeken tot broeden komen. De werkzaamheden kunnen aantasting dan wel verstoring van eventueel bezette nesten en de winsterslaapplaats opleveren. Binnen en in de directe omgeving van het plangebied kunnen diverse algemene vogelsoorten tot broeden komen.
  • Vleermuizen: in de aanwezige bunker is een vleermuis aangetroffen en vormt zodoende een winterverblijfplaats. Ook is de bunker potentieel geschikt voor andere functies (zomer-, kraam en/ of paarverblijfplaats). Door de voorgenomen ontwikkeling wordt deze locatie aangetast en gaat de verblijfplaats verloren. In een van de bomen zijn holtes aanwezig en bieden een geschikte verblijfplaats voor boombewonende vleermuissoorten. Deze betreffende bomenrij blijft echter behouden, wel dient lichtverstoring tijdens de werkzaamheden en het toekomstige gebruik te worden voorkomen. Mogelijk vormt het plangebied onderdeel van een vliegroute en foerageergebied. Dit betreft echter geen essentieel leefgebied en de ontwikkeling heeft geen negatief effect op de functionaliteit ervan.
  • Grondgebonden zoogdieren: vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde (zonder provinciale vrijstelling) grondgebonden zoogdieren worden niet verwacht. Wel zijn in het plangebied enkele algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren te verwachten. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsartikelen.
  • Groei- en verblijfplaatsen van beschermde flora, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden zijn gezien de terreinkenmerken, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens uitgesloten.

Nader onderzoek

Om vast te stellen of uit te sluiten dat zich verblijfplaatsen of jaarrond beschermde nesten van één of meerdere soorten op de locatie bevinden is door Eco Reest nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en roeken ter plaatse van Parc de Zwijger te Wezep (zie Bijlage 5 Nader onderzoek Roeken Vleermuis).

Doel van het nader onderzoek is tweeledig:

  1. 1. Er wordt vastgesteld of en zo ja op welke manier, het plangebied deel uitmaakt van het functioneel leefgebied van:
    1. a. Vleermuizen
    2. b. Roek
  2. 2. Daarnaast wordt bepaald of de voorgenomen werkzaamheden een overtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb) tot gevolg hebben.

Vleermuis

Bij de voorgenomen sloopwerkzaamheden worden verblijfplaatsen van gewone grootoorvleermuis en franjestaart beschadigd, vernield en verstoord. Hiermee is sprake van een overtreding van artikel 3.5 (2e en 4e lid) van de Wnb.

Indien mogelijk kan een overtreding voorkomen worden door de nieuwbouw zodanig te situeren dat de bunker behouden blijft. Als dit niet mogelijk is, is een ontheffing van de Wnb noodzakelijk.

Binnen het plangebied zijn foeragerende of doortrekkende vleermuizen waargenomen. Gezien de lage aantallen gaat het hier niet om een essentieel foerageergebied of essentiële vliegroutes. Bovendien zijn in de directe omgeving voldoende alternatieven aanwezig.

Roeken

Bij de voorgenomen bomenkap worden geen nestplaatsen van roeken weggenomen. Hiermee is geen sprake van een overtreding van artikel 3.1 (2e lid) van de Wnb.

Wel dient er rekening te worden gehouden met mogelijke verstoring indien de kapwerkzaamheden van de bomen op de bunker in het broedseizoen van roeken plaatsvinden.

Verstoring van nesten, rustplaatsen en eieren van vogels is een overtreding van artikel 3.1 (4e lid) van de Wnb.

Het broedseizoen van roeken valt van februari t/m juli. Door buiten deze periode te werken kan een overtreding van de Wet natuurbescherming worden voorkomen.

Vervolgstappen

Bij de voorgenomen werkzaamheden wordt een overtreding verwacht op de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Voor het wegnemen of verstoren van een functionele verblijfplaats van gewone grootoorvleermuis en franjestaart, is wettelijk gezien een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

De ontheffingsaanvraag is op 5 april 2022 aangevraagd en op 22 september 2022 door de provincie verleend (zie Bijlage 6 Ontheffingsbesluit).

Mitigerende maatregelen

Vleermuizen

Voor verblijfplaatsen van vleermuizen geldt dat er alternatieve verblijfplaatsen moeten worden aangeboden als de huidige verblijfplaatsen worden aangetast. Deze alternatieve nest- of verblijfplaatsen moeten tijdig voor de werkzaamheden worden aangeboden, omdat er rekening gehouden moet worden met een gewenningsperiode.

De concrete uitwerking van de benodigde mitigerende maatregelen vindt plaats in een activiteitenplan. Doorgaans wordt in de ontheffing van de Wet natuurbescherming als voorwaarde opgenomen dat de werkzaamheden plaatsvinden onder begeleiding van een ecologisch deskundige.Deze geeft, in overleg met de opdrachtgever, aan waar zich geschikte locaties bevinden voor het plaatsen van alternatieve voorzieningen. Tevens adviseert deze in eventuele maatregelen die nodig zijn voor aanvang of tijdens het project. Hierbij moet gedacht worden aan de planning van het werk, bijvoorbeeld om kwetsbare periodes te ontzien en om rekening te houden met de gewenningstijd die nodig is voor alternatieve verblijfplaatsen. Ook dient de bunker voorafgaand aan de werkzaamheden ongeschikt of ontoegankelijk te worden gemaakt voor vleermuizen.

Roeken

Direct naast het plangebied is een kolonie roeken aanwezig. De bomen in het plangebied zijn niet in gebruik als nestplaats door de roeken. Geadviseerd wordt buiten het broedseizoen van roeken te werken zodat er geen sprake is van verstoring van nesten. Het broedseizoen van roeken valt van februari t/m juli. Door buiten deze periode te werken kan een overtreding van de Wet Natuurbescherming worden voorkomen.

De bomen op de bunker zijn wel potentieel geschikt als nestboom. Dus als de roeken hier alsnog gaan nestelen, is er bij het verwijderen van deze bomen wel sprake van een overtreding. Roeken broeden al vanaf februari. Om te voorkomen dat er alsnog roeken in deze bomen zullen nestelen, wordt geadviseerd deze bomen ongeschikt te maken door de hoge zijtakken - die het meest geschikt zijn voor roekennesten - alvast te verwijderen (de hoge zijtakken zijn inmiddels verwijderd) .

Er wordt niet geadviseerd deze bomen te kappen voor aanvang van het broedseizoen. Kappen van bomen op de bunker is mogelijk verstorend voor de vleermuizen in de bunker. Dit betekent ook dat het verwijderen van de takken op een manier moet worden uitgevoerd die niet verstorend is voor de in de bunker aanwezige vleermuizen. Kappen zou eventueel kunnen na de winterslaap van vleermuizen. Hierbij moet dan wel rekening gehouden worden met de eventuele aanwezigheid van nesten van andere aanwezige broedvogels.

Overige broedvogels

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied kunnen diverse (niet jaarrond beschermde) vogels tot broeden komen. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten, eieren of vaste rust-of verblijfplaatsen beschadigen. Voor werkzaamheden met schadelijke effecten op broedvogels wordt veelal geen ontheffing verleend, omdat het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen over het algemeen een goed alternatief vormt. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, omdat deze per soort en vaak per jaar kan verschillen. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Voor de meeste soorten kan de periode tussen maart en september worden aangehouden als broedseizoen. Dit is echter afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

4.3.3 Conclusie

De ontheffing is in september 2022 afgegeven door de provincie, waardoor dit aspect geen belemmering is voor de realisatie van de appartementen.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware on-gevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Oldebroek vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

4.4.2 Situatie plangebied

In het plangebied wordt woningbouw gerealiseerd. Het geheel wordt beschouwd als een kwetsbaar object.

Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-VG01_0013.jpg"

Afbeelding 4.4: Uitsnede risicokaart

Transport over de weg

A28

Op een afstand van circa 700 m is de rijksweg A28 (wegvak G62) gelegen. Deze weg is opgenomen in het Basisnet. Aangezien de ruimtelijke ontwikkeling op meer dan 200 meter afstand van de basisnetroute is gesitueerd, is het plaatsgebonden risico en het PAG van deze weg geen aandachtspunt voor de planvorming. Gelet op de ruimtelijke scheiding van meer dan 200 meter, is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken.

De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg (toxisch scenario) dienen te worden meegenomen in een verantwoording van het groepsrisico. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie

Transport over het spoor

Ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn Amersfoort - Zwolle gelegen. Conform Bijlage II Tabel Basisnet spoor van de Regeling basisnet betreft het een Basisnetroute. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 550 meter. Op grond van deze afstand is het plaatsgebonden risico (PR 10-6 -risicocontour) en plasbrandaandachtsgebied van deze spoorlijn geen aandachtspunt voor de planvorming.

Gezien de afstand (groter dan 200 meter) is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Het plangebied bevindt zich wel binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn, aangezien hier bulktransporten van A, B2, C3, D3 en D4-stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (brand- en toxisch scenario) van deze spoorlijn. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie.

Transport door buisleidingen

Het plangebied ligt op ruim 1,5 km meter afstand van diverse buisleidingen. In de onderstaande tabel zijn de eigenschappen van deze leidingen samengevat.

Tabel Leidinggegevens

Buisleiding Diameter Druk 100 % letaliteitsafstand 1 % letaliteitsafstand Afstand tot plangebied
N-570-20 12 inch 40 bar 70 m 140 m ca. 425 m

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de 1% letaliteitsafstand van de buisleidingen ligt. De risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.

Inrichtingen

Het plangebied bevindt zich niet binnen de PR 10-6 risicocontouren en invloedsgebieden/effectafstanden 1% letaliteit van de inrichtingen in de omgeving van het plangebied. De risico's als gevolg van inrichtingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.

Verantwoording

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Gezien de afstand tot het spoor en de A28, heeft een toe- of afname van de personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Daarnaast is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Ook het bestrijdbaarheid vraagstuk speelt op deze afstand van de risicobron niet. Bestrijding vindt plaats bij de bron.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

In gevolg van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn. Dit is echter niet af te dwingen in deze ruimtelijke procedure.

Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het bebouwde grondgebied van de Noord-Veluwse gemeenten valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen.

Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de beleidsvisie externe veiligheid Veluwe-Noord en de daarin gemaakte keuzes.

4.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de plannen.

4.5 Geluid

4.5.1 Algemeen

Ter beperking van geluidshinder zijn in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de ten hoogste toelaatbare waarde op de geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de hoogst toelaatbare waarde te voldoen.

Naast de toetsing aan de wettelijke normen, dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.5.2 Situatie plangebied

In november 2022 is door VOBRU een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De binnenstedelijke planlocatie ligt binnen de invloedsfeer van de Zuiderzeestraatweg (50 km/uur), Rondweg (50 km/uur), Farenheidstraat (50 km/uur) en Voskuilerdijk (60 km/uur) (zie Bijlage 7).

Op verzoek van de gemeente Oldebroek en de Omgevingsdienst Regio Noord-Veluwe is i.v.m. het mogelijk cumulatief effect, de geluidbelasting van 6 extra verkeerswegen en die van het spoortraject Amersfoort – Zwolle inzichtelijk gemaakt ter plaatse van de appartementen. Opgemerkt wordt dat het woongebouw is gelegen buiten de wettelijke zone van deze 6 verkeerswegen en het spoortraject Amersfoort – Zwolle.

Uit de rekenresultaten blijkt dat t.g.v. de Rondweg de voorkeurswaarde van Lden 48 dB op de begane grond met maximaal 9 dB wordt overschreden en ter plaatse van de tweede bouwlaag met maximaal 10 dB. De maximaal berekende geluidbelasting bedraagt respectievelijk 57 en 58 dB. De geluidbelasting op de westgevel is lager dan de voorkeurswaarde en kan t.o.v. de Rondweg worden aangemerkt als een geluidluwe gevel.

De bepaalde geluidbelasting t.g.v. de Zuiderzeestraatweg overschrijdt op de zuidgevel de voorkeurswaarde van Lden 48 dB, op de eerste bouwlaag met maximaal 2 dB en ter plaatse van de tweede bouwlaag met 3 dB. Op de overige rekenpunten is de bepaalde geluidbelasting lager of gelijk aan de voorkeurswaarde.

De geluidbelasting t.g.v. de overige verkeerswegen en die van het spoortraject Zwolle – Amersfoort is ter plaatse van het woongebouw ruimschoots lager dan de voorkeurswaarde. Tevens blijkt dat er geen sprake is van enig noemenswaardig cumulatief effect van deze verkeerswegen

Maatregelen

In kader van goede ruimtelijke ordening zijn maatregelen afgewogen voor verlaging van de geluidbelasting van de maatgevende verkeerswegen.

Het verlagen van de verkeersintensiteit en/of het verlagen van de maximumsnelheid op de Rondweg en Zuiderzeestraatweg stuit op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard. Het vervangen van het wegdek op de Rondweg door fijn tweelaags ZOAB reduceert de geluidbelasting met circa 5 dB waarmee nog niet wordt voldaan aan de voorkeurswaarde. Mede gezien het middelzware en zwaar vrachtverkeer (remmen/optrekken) is het vervangen van het wegdek op de Rondweg en de Zuiderzeestraatweg dicht bij een rotonde door een tweelaags ZOAB niet doelmatig.

Om te komen tot een goed woon- en leefklimaat wordt voor het woongebouw met 28 appartementen de meest effectieve overdrachts- en ontvangen maatregelen nader beschouwd per bouwlaag.

Eerste bouwlaag, zijde Rondweg

Voor de eerste bouwlaag 14 appartementen is voorzien in een gesloten (transparant) tuinscherm ter plaatse van de erfgrens met een minimale massa van 10 kg/m2. Het scherm heeft een hoogte van 2.20 meter en lengte van 49 meter met op de twee hoeken een zijscherm met een lengte van 3,80 meter. Met deze maatregel wordt ter plaatse van het terras voldaan aan de voorkeurswaarde.

Tweede bouwlaag, zijde Rondweg

De gevel op de tweede bouwlaag is aan de zijde van de Rondweg voorzien van een balkon. Om op het balkon te kunnen voldoen aan de voorkeurswaarde van Lden 48 dB is een afschermende maatregel noodzakelijk. Een toepasbaar effectief afschermende maatregel bestaat uit een vaste beglaasde borstwering met daarop te openen draaipanelen, bijvoorbeeld M-View Balkon- en verandabeglazing of gelijkwaardige beglazing. Hierbij is als uitgangspunt gehanteerd een beglaasde afscherming met een dikte van 6 mm en een geluidreductie van 16 dB. Met deze maatregel wordt ter plaatse van het terras ruimschoots voldaan aan de voorkeurswaarde.

Voor de overige geveldelen aan de zijde van de Rondweg en de Zuiderzeestraatweg wordt een hogere grenswaarde aangevraagd bij college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oldebroek.

Ruimtelijke ordening GES-score

In kader van een goede ruimtelijke ordening is op basis van de bepaalde ongecorrigeerde gecumuleerde geluidbelasting een GES-score bepaald welke de relatie tussen geluid en gezondheid weergeeft.

GES scores geluidbelasting wegverkeer

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-VG01_0014.jpg"

Het woon en leefklimaat aan de zijde van de Rondweg ter plaatse van het terras (begane grond) en op de afgeschermde balkons (tweede bouwlaag) is te kwalificeren als redelijk tot Zeer Goed. Op de naastgelegen gevels is t.g.v. van de geluidbelasting een GES-score bepaald van matig (eerste bouwlaag) tot onvoldoende (tweede bouwlaag). Om een goed binnenklimaat te waarborgen is nader onderzoek noodzakelijk naar de karakteristieke gevelwering.

Aan de westzijde is ter plaatse van de eerste bouwlaag op basis van de GES-score het woonen leefklimaat te kwalificeren als Goed tot Zeer goed en ter plaatse van de tweede bouwlaag van Zeer goed tot Redelijk.

Uit de GES-score kan worden afgeleid dat door het treffen van geluidreducerende maatregelen voor het woongebouw met 28 appartementen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Bouwbesluit

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de appartementen welke in aanmerking komen voor een hogere waarde zodanig is dat de binnenwaarde van 33 dB is gewaarborgd.

In januari 2023 is door VOBRU een onderzoek verricht in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het aspect bouwen ter bepaling van de vereiste gevelisolatie waarbij de wettelijk vastgestelde binnenwaarde t.o.v. de geluidbelasting op de buitengevel moet zijn gewaarborgd in de geluidgevoelige ruimten (woonkamer/keuken/slaapkamers) (zie Bijlage 8).

Uit het rapport blijkt dat overeenkomstig het bouwbesluit niet wordt voldaan aan de binnenwaarde in de woonkamers aan de zijde van de Rondweg.

Ter waarborging van de binnenwaarde in de woonkamers aan de zijde van de Rondweg is een variant maatregelen bepaald.

In afwijking van het BENG-rapport van VENDEV, d.d. 19 november 2021 betreft de maatregel voor de woonkamers aan de zijde van de Rondweg het toepassen van een ventilatierooster (suskast) van het type DUCO SKYMAX Corto 10 ZR.

Bij toepassing van ander dan genoemde materialen adviseren wij om de desbetreffende fabrikant/leverancier middels een akoestisch meetrapport te laten aantonen dat de door hun geleverde materialen qua geluidisolatie voldoen aan de in dit rapport taakstellende RA waarden, zijnde de voor verkeerslawaai gecorrigeerde eengetalswaarde voor luchtgeluidisolatie.

4.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het appartementencomplex. Wel moet de Hogere Grenswaarde procedure gevoerd worden en dienen maatregelen getroffen worden. Deze maatregelen zijn als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

In het kader van ruimtelijke planvorming moet aandacht besteed worden aan de luchtkwaliteit. Hierbij moet enerzijds beoordeeld worden of het plan een (negatief) effect heeft op de luchtkwaliteit; anderzijds moet beoordeeld worden of de luchtkwaliteit ter plaatse geschikt is voor realisatie van het plan.

Naast dat aangetoond moet worden dat voldaan wordt aan de wet- en regelgeving, moet in het kader van een goede ruimtelijk ordening eveneens aangetoond worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij deze beoordeling gaat het om de mate van blootstelling van toekomstige gebruikers of bewoners van het plangebied.

In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen bij wegen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10, PM2,5). De achtergrondconcentraties van deze twee stoffen liggen het dichtst bij de grenswaarden. Overschrijdingen van de grenswaarden van de andere genoemde stoffen komen in Nederland nagenoeg niet voor.

Op grond van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan een ruimtelijke ontwikkeling doorgang vinden als aannemelijk is gemaakt dat:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd wordt staat in de regeling NIBM dat deze nog steeds in niet betekenende mate kan bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.

Bij het beoordelen van de blootstelling ter plaatse van het plan in het kader van een goede ruimtelijke ordening, is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) relevant.

4.6.2 Situatie plangebied

In paragraaf 4.6.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Het vorenstaande wordt tevens bevestigd door de NIBM-tool. In paragraaf 2.3 wordt de toename van het aantal verkeersbewegingen berekend op afgerond 168 verkeersbewegingen per weekdag weekdag (praktijk zal lager uitvallen). Op basis hiervan is een berekening gemaakt met de NIBM-tool, waarvan het resultaat in afbeelding 4.5 is weergegeven. Opgemerkt wordt dat het aandeel vrachtverkeer op 0% is gezet, aangezien het voornemen uitsluitend de functie ‘wonen’ betreft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-VG01_0015.jpg"

Afbeelding 4.5: NIBM tool

Berekening NIBM-tool luchtkwaliteit

Uit de berekening blijkt dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Vervolgonderzoek naar effecten op de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling, zoals opgenomen in dit plan en is er dus sprake van goede ruimtelijke ordening.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

4.7.1 Algemeen

Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieu-zonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.

Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.

4.7.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buiten-gebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in een gemengd gebied.

4.7.3 Situatie plangebied

4.7.4 Conclusie

In kader van een goede ruimtelijke ordening is geen belemmering aanwezig voor realisatie van het bouwplan met 28 appartementen binnen het parc de Zwijger te Wezep, vanuit het aspect bedrijven- en milieuzonering.

4.8 Water

4.8.1 Vigerend beleid

4.8.2 Waterparagraaf

4.8.3 Conclusie

Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie van de plannen. De watertoets en de samenvatting watertoets zijn respectievelijk als Bijlage 9 Watertoets en Bijlage 10 Samenvattingwatertoets toegevoegd aan dit plan.

4.9 Besluit Milieueffectrapportage (Mer)

4.9.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit be-sluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bij-lage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.9.2 Situatie plangebied

4.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Parkeren

4.10.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn door vertaald in de gemeentelijke parkeernota 2014.

4.10.2 Situatie plangebied

In mei 2021 is door K+ Adviesgroep bv een parkeeronderzoek uitgevoerd voor het uitbreidingsplan Parc de Zwijger te Wezep (zie Bijlage 12 Onderzoek parkeerbehoefte). Hier is het uitbreidingsplan van de tijdelijke woonunits en de kleine huurappartementen in meegenomen.

In het gebied liggen huurappartementen in het middensegment. Met behulp van kencijfers van de CROW parkeertool is het aantal benodigde parkeerplaatsen bepaald voor de bestaande en toekomstige situatie. Hierbij is uitgegaan van niet stedelijk/weinig stedelijk gebied en voor de stedelijke zone is uitgegaan van schil/overloopgebied.

Voor dit plan is gebruik gemaakt van hoofdstuk 1.3 van de parkeernota waar 'maatwerk' wordt omschreven. In de praktijk blijkt dat een aanzienlijk deel van de bestaande aanwezige parkeerruimte niet wordt gebruikt waardoor bij toevoegen van parkeerplaatsen onnodig nog meer maaiveld wordt bestraat. Omdat de parkeernorm aangeeft dat eigen specifiek onderzoek boven de normen gaat is door Slaa + van Asselt architecten BNA nader onderzoek uitgevoerd.

Evaluatie parkeerbehoefte

Bij nadere beschouwing blijken er in werkelijkheid 158 parkeerplaatsen te zijn gerealiseerd op het terrein voor het poortgebouw. Dit in tegenstelling tot het in bovengenoemd rapport vermelde aantal van 168. . Aan de hand van de resultaten kan worden afgeleid dat uitgaande van de minimale parkeerbehoefte (150) het uitbreidingsplan past binnen het aantal beschikbare parkeerplaatsen. Uit het rapport blijkt dat er minimaal 28 en maximaal 52 parkeerplaatsen extra moeten worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ129-VG01_0018.jpg"

Afbeelding 4.7: Overzicht parkeerterrein

Door Slaa en van Asselt BNA, is het parkeerterrein, op een aantal momenten in de week bezocht en zijn er een aantal tellingen verricht (zie Bijlage 13 Opname parkeertelling). Hieruit is gebleken dat het parkeerterrein voor maximaal 70% bezet is. Dit houdt in dat er nog circa 47 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Dit is ruim voldoende voor het parkeren t.b.v. de appartementen en de woonunits.

Los van het bovenstaande is achter op het terrein, indien in de praktijk zal blijken dat er een parkeerprobleem is, voldoende ruimte om extra parkeerdruk op te vangen.

4.10.3 Conclusie

Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Plansystematiek

5.1 Het Plan

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.

De regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is beperkt mogelijk gehouden.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels.
  2. 2. Bestemmingsregels.
  3. 3. Algemene regels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.

5.2 Toelichting Op De Plansystematiek

In het voorliggende bestemmingsplan heeft de locatie de volgende bestemmingen:

'Tuin';

'Wonen';

Bestemming 'Tuin'

Deze bestemming is toegekend aan die delen van de percelen, die onbebouwd dienen te blijven. Het betreft hier de "voortuinen" van de geprojecteerde woningen. Op deze gronden mag niet gebouwd worden.

Bestemming 'Wonen'

De percelen, waar woningen zijn geprojecteerd, krijgen de bestemming 'Wonen'. In de regels is aangegeven, dat er uitsluitend gestapelde woningen gerealiseerd mogen worden binnen het plangebied. De goothoogte van alle woningen bedraagt maximaal 6,0 meter, terwijl de bouwhoogte maximaal 9,5 meter bedraagt.

Bij de woningen mogen geen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Nevenfuncties van woningen

De woningen hebben de mogelijkheid om maximaal 12 m2 van de vloeroppervlakte van de woning te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.

5.3 Handhaving

Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hieraan hecht, heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'.

In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen één van de prioriteiten. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden. Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid Van Het Plan

6.1 Algemeen

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat het initiatief, gelet op het planologische beleid en de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd wordt dat voor de gewenste ontwikkeling sprake van een goede ruimtelijke ordening.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. In de anterieure overeenkomst wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Circa 40 bewoners in de directe omgeving zijn door middel van een uitgebreide brief in november 2020 op de hoogte gesteld van de plannen voor de woonunits en de appartementen (zie Bijlage 14Participatie). Een ieder kon per mail een reactie geven of indien gewenst in een persoonlijk gesprek vragen stellen of opmerkingen geven. De reacties waren over het algemeen positief.

Hoofdstuk 7 Inspraak, Overleg En Zienswijzen

7.1 Vooroverleg

Gezien de omvang van het onderhavige plan is het plan niet besproken met de provincie.

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Gelderland

Het plan is informeel besproken in de periodieke overleggen tussen de gemeente en de provincie.

7.1.3 Waterschap Vallei & Veluwe

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Het watertoetsresultaat is opgenomen als Bijlage 9 Watertoets en Bijlage 10Samenvatting watertoets van deze toelichting. Het waterschap geeft een positief wateradvies.

7.2 Inspraak

Voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure zijn directe belanghebbenden c.q. omwonenden geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling en zijn zij in de gelegenheid gesteld vragen te stellen en opmerkingen te maken. Zodoende wordt een voorontwerpbestemmingsplan achterwege gelaten.

De directe omgeving is vanwege de corona, door middel van een brief op de hoogte gesteld van het plan (zie Bijlage 14 Participatie). Per mail kon men een reactie geven op het plan. De reacties waren positief.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Wezep, Parc de Zwijger en Rondweg' heeft vanaf 7 juni 2023 gedurende zes weken ter inzage liggen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken aan de gemeenteraad van Oldebroek.

Binnen de gestelde termijn van zes weken is geen zienswijze binnengekomen.

De gemeente heeft een paar ambtshalve wijzigingen in de planregels doorgevoerd, welke inhoudelijk geen consequenties tot gevolg hebben.

De gemeenteraad heeft op basis van voorstel van het college het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. De gemeenteraad heeft ingestemd/besloten dat de voorgestelde ambtshalve wijzigingen moeten worden overgenomen en verwerkt worden in het bestemmingsplan.

Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 1 Archeologisch onderzoek

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Natuurtoets

Bijlage 3 Natuurtoets

Bijlage 4 Stikstof Onderzoek

Bijlage 4 Stikstof onderzoek

Bijlage 5 Nader Onderzoek Roek En Vleermuis

Bijlage 5 Nader onderzoek Roek en Vleermuis

Bijlage 6 Ontheffingsbesluit

Bijlage 6 Ontheffingsbesluit

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 7 Akoestisch onderzoek

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Geluidwering

Bijlage 8 Akoestisch onderzoek geluidwering

Bijlage 9 Watertoets

Bijlage 9 Watertoets

Bijlage 10 Samenvatting Watertoets

Bijlage 10 Samenvatting watertoets

Bijlage 11 Infiltratieberekening

Bijlage 11 Infiltratieberekening

Bijlage 12 Onderzoek Parkeerbehoefte

Bijlage 12 Onderzoek parkeerbehoefte

Bijlage 13 Opname Parkeertelling

Bijlage 13 Opname parkeertelling

Bijlage 14 Participatie

Bijlage 14 Participatie